Welk programma verdedigt LSP?
Brussel en haar rand
Het spreekt vanzelf dat in Brussel en de rand de hierboven geciteerde eisen als werk en diensten in eigen taal en de rechten van minderheden, gezien de samenstelling van de bevolking, cruciaal zijn om te kunnen overgaan tot het creëren van een echt sociaal weefsel zonder onderlinge bitterheid. Waar in Vlaanderen en Wallonië de interesse voor de BHV-carroussel miniem tot verwaarloosbaar was in de brede lagen van de bevolking, bleek in Brussel de zaak nauwer op de voet gevolgd te worden door een grotere groep, wat nog meer het geval was in de rand. We begrijpen de onrechtvaardigheid zoals die wordt aangevoeld in de Vlaamse rand: hun gemeenten worden steeds meer ingepalmd door de grootstad, de huur- en koopprijzen staan niet meer toe dat families in dezelfde streek blijven wonen omdat jongeren er geen betaalbare woonst meer vinden, ze worden steeds meer weggedrukt door een koopkrachtiger publiek.
In de Vlaamse rand rond Brussel zien we feitelijk hetzelfde fenomeen terug als in de rand rond Antwerpen of Gent: de groene randgemeenten zijn aantrekkelijk voor beter begoede lagen van de bevolking, maar ook voor tweeverdienende arbeidersgezinnen met kinderen. Die groepen drukken de minder koopkrachtige lokale bevolking beetje bij beetje weg. In Brussel en de rand wordt de problematiek echter vervoegd door de taalkwestie. In de Brusselse rand – en in Brussel zelf – is het fenomeen sociale verdringing een dagdagelijkse realiteit. In de rand wordt steeds meer grond ingepikt voor chique villa’s en grotere gezinswoningen, in Brussel worden volkswijken al decennialang neergehaald voor opeenvolgende prestigeprojecten en infrastructuurwerken. De halfslachtige, Vlaams-nationalistische en discriminerende maatregel om taalvoorwaarden op te leggen voor sociale woningen, zal daaraan niets veranderen.
Beter dan taalvoorwaarden op te leggen, zou volgens LSP begonnen moeten worden met de massale bouw van sociale woningen en met stadsrenovatie in het belang van de Brusselse bevolking en die van de rand (en niet zoals steeds in het belang van steeds dezelfde bouwfirma’s). De Vlaamse en Brusselse overheden moeten beslag leggen op overblijvende gronden, leegstaande panden, verkrotte woningen,… om te voorkomen dat de sociale verdringing zich verderzet en om te garanderen dat ook minder kapitaalkrachtige bevolkingsgroepen in Brussel en in de rand comfortabel en betaalbaar kunnen wonen. Sociale woningen moeten niet beheerd worden door vaak schimmige en weinig transparante woningmaatschappijen, maar door de gemeentelijke overheden. Buurtbewoners moeten ook echte inspraak krijgen in sociale woningbouwprojecten en er moet opgetreden worden met het grootst mogelijke respect voor de omgeving, waarbij het behoud van groen, maar ook het behoud van monumenten, stadsgezichten,… zoveel mogelijk moet nagestreefd worden. Op vlak van sociale woningen moeten we ons niet bezighouden met discriminerende taalvoorwaarden – eigen volk eerst – maar met de uitbouw van een sociaal woningpark dat voldoende groot is om een reële druk te kunnen zetten op de huur- en koopprijzen op de privé-markt. Wonen is een basisbehoefte en zou niet arm mogen maken – met voldoende middelen kunnen we dit recht garanderen voor iederen, ongeacht hun afkomst of taalgebruik.
Het dossier Brussel-Halle-Vilvoorde zal zeker opnieuw op tafel komen. De Vlaamse regering, het Vlaamse parlement en alle Vlaamse partijen (behalve Groen!, dat echter niet veel meer voorstelt) wilden in 2004 de “onverwijlde splitsing”, zoals het ook in het Vlaams regeerakkoord stond, erdoorduwen. En dat nog wel “zonder compensaties” voor de Franstaligen. Ze baseren zich op het arrest van het Arbitragehof dat stelt dat de huidige situatie niet wettelijk is en dat sinds de overgang tot provinciale kieskringen, waarop B-H-V een uitzondering is. De splitsing is de enige oplossing, beweren de Vlaamse partijen. Toch niet, stellen de Franstalige politici, evengoed verenigd in een front hierrond als de Vlaamse, ook de uitbreiding van Brussel zou als oplossing tegemoet komen aan de opmerkingen van het Arbitragehof. Beide partijen vinden de “oplossing” van de andere “onaanvaardbaar” en “een kaakslag voor hun gemeenschap”.
LSP stelt dat geen van beide “oplossingen” er één is. De Franstaligen hebben gelijk als ze angst hebben voor het verlies van rechten in de rand rond Brussel. In sommige gemeenten is dat overigens geen minderheid, maar een meerderheid. Reeds jarenlang zijn de Franstaligen in de rand immers het slachtoffer van constante pesterijen vanuit de Vlaamse autoriteiten. Zeker na “de nederlaag” in het B-H-V-dossier, of beter gezegd het uitstel van de overwinning, zoals de meeste Vlaamse partijen het inschatten, hebben die pesterijen een enorme stimulans gekregen. Na de rondzendbrief van Leo Peeters (SP.a, Vlaams burgemeester van Kapelle-op-den Bos en toenmalig Vlaams Minister van Binnenlandse Aangelegenheden) in 1997 moeten de Franstaligen in de faciliteitengemeenten iedere keer opnieuw hun officiële documenten in het Frans aanvragen, waar ze die voordien steeds in het Frans kregen. De Vlaamse partijen hebben de faciliteiten immers altijd gezien als een overgangsregime waarin de Franstaligen Vlaams zouden leren. De realiteit is echter dat er steeds meer Franstaligen zijn bijgekomen om de simpele reden dat Brussel uitbreidt en ook een reeks hoger betaalde lagen aantrekt (Europese instellingen, hoofdzetels van bedrijven, de nationale administratie,…), die uiteindelijk in en rond Brussel een plaats zoeken om te wonen.
Die komen overigens zeker niet allemaal in de rand terecht, maar gezien het feit dat België uiteindelijk een klein landje is, met uitstekende verbindingen naar Brussel, maakt dat van de Franstaligen die in Brussel werken niet alleen zeer veel vanuit Wallonië pendelen, maar uiteindelijk ook in Vlaanderen terechtkomen. Het gaat hem bovendien helemaal niet enkel om beter begoeden, maar ook om pakken gezinnen met een modaal tot laag inkomen. Brussel zelf is zeer duur om te wonen en zeker voor gezinnen met kinderen is het weinig aantrekkelijk. De faciliteitengemeenten en de eigenlijke rand worden ook steeds duurder, dus de vergroting van de cirkel rond Brussel zet zich steeds verder.
Ook in de andere richting overigens: heel wat Vlamingen die in Brussel werken, wijken uit naar Wallonië, opnieuw met dezelfde reden: goedkopere bouwgronden en goedkoper wonen in het algemeen. Voor hen was in Wallonië ook niets voorzien, hoewel daar de laatste jaren verandering begint op te treden, hoewel enkel op vlak van onderwijs, niet op vlak van een tweetalige administratie. Tenzij ze hun kinderen dagelijks deden meependelen naar Brussel of hen afzetten in een Vlaamse gemeente, hadden hun kinderen in de meeste gevallen niet de kans Nederlandstalig onderwijs te volgen. Het is die inwijking van Vlamingen, samen met de noodzaak aan talenkennis op de arbeidsmarkt, die maakt dat Wallonië het gewest is waar de meeste “taalexperimenten” plaatsvinden, waar de meeste proefprojecten rond tweetalig onderwijs en taalbadonderwijs lopen, enz. Het feit dat de Vlamingen in die gebieden moeten rekenen op goodwill en niet vechten voor geïnsitutioneerde faciliteiten heeft ook te maken met het feit dat die ingeweken Vlamingen over het algemeen tweetalig zijn.
En de kwestie van taalrechten veroorzaakt niet alleen spanningen tussen Nederlandstaligen en Franstaligen, maar ook tussen Duitstaligen en Franstaligen. De enorme onderdrukking en discriminatie die de oorspronkelijk tegen hun zin geannexeerde Duitstaligen hebben ondergaan – er zijn nog steeds geen Duitstalige voorzieningen in het brede Waalse Gewest, hoewel het duidelijk is dat het Duitstalige dienstenapparaat niet volstaat, zeker voor wat betreft onderwijs – heeft ertoe geleid dat ook zij nu een ondemocratische taalpolitiek voeren waarbij de Franstalige klassen in het onderwijs werden afgeschaft. Opnieuw duidelijk een maatregel waarbij de nationale kwestie wordt gebruikt om besparingen door te voeren. Steeds opnieuw voert zo’n politiek de spanning op.
België is een land met drie gemeenschappen (de Vlaamse, de Franse en de Duitse) en drie gewesten (Vlaanderen, Brussel en Wallonië, waarvan het Duitstalige gebied deel uitmaakt). Het kan niet dat het mensen door de gevoerde taalpolitiek in de verschillende gewesten – het opleggen van de eigen taal – onmogelijk wordt gemaakt te verhuizen. Zeker in zo’n klein gebied als België – en in een periode van werkloosheid, dalende koopkracht voor steeds meer arbeidersgezinnen en steeds verder stijgende huur- en koopprijzen van woningen – is het onvermijdelijk dat mensen uit de verschillende taalgroepen regelmatig in een ander gewest belanden, dat een andere taal hanteert. De enige manier om te voorkomen dat dit tot allerlei spanningen, pesterijen en uiteindelijke conflicten (remember Voeren) leidt, is een consequent democratische taalpolitiek, waarbij mensen het recht op werk en diensten in eigen taal behouden, waar ze ook in België mogen wonen.
Socialisten hebben de plicht om voor de nationale rechten van alle onderdrukte naties te vechten, maar ook tegen ieder nationaal privilege. Marxisten zouden in het verleden de strijd van de Vlaamse arbeiders en boeren voor nationale rechten van Vlaanderen gesteund hebben en campagne hebben gevoerd voor de meest consequente democratische politiek mogelijk tegenover de Vlaamse kwestie, het recht op afscheiden inbegrepen. Er waren echter destijds geen marxisten aanwezig die dit programma verdedigden, enkele individuele uitzonderingen met onvoldoende inplanting in de beweging daar gelaten. Vandaag is de situatie echter anders. Het Vlaams-nationalisme van vandaag vecht niet tegen nationale onderdrukking, maar wil vandaag zelf de bevolking van Vlaanderen de Vlaamse taal en “cultuur” opleggen. Revanchisme vanwege de Vlaamse traditionele politieke kaste, het nemen van wraak, is het centrale gegeven in de hedendaagse communautaire spanningen. Marxisten verzetten zich daar ten volle tegen. De “nationale cultuur” die ons interesseert, is niet die van de Vlaamse politici, waarvan niet één zich links of progressief kan noemen. Als je hen hoort, kun je immers enkel vaststellen dat egoïsme en uitsluiting van anderen centrale elementen van die befaamde Vlaamse cultuur zijn. De “Vlaamse cultuur” die wij verdedigen, is die van de strijd voor het algemeen stemrecht, die van de Daensisten, die van de talloze hardnekkige bewegingen van de Gentse textielarbeiders, de Antwerpse dokwerkers, de Limburgse mijnwerkers,… tegen het patronaat en de regering. Die “Vlaamse” cultuur is ook wat we delen met de “Waalse” cultuur. In een klassensamenleving als het kapitalisme bestaan immers meerdere nationale culturen: die van Davignon en Lippens en hun politieke lakeien, maar ook die van de arbeidersbeweging, die een cultuur is van solidariteit en strijd tegen het kapitalisme.
We zijn dan ook niet akkoord met het Waalse nationalisme dat stelt dat een Waalse ondernemer meer een vriend is van de Waalse arbeiders dan een Vlaamse arbeider (een uitspraak van Dehousse). Indien dat idee dominant zou worden onder de Waalse arbeidersklasse, zal dat tot enorme nederlagen voor de arbeidersklasse leiden, waarbij de gevolgen niet enkel beperkt zullen blijven tot Wallonië. We zijn evenmin akkoord met het nationalisme van de Duitstalige nationalisten, die na de onderdrukking van het Duits nu het Frans willen onderdrukken in hun regio.
Marxisten gaan akkoord met de strijd voor nationale rechten van onderdrukte naties en voor rechten van minderheden, we gaan niet akkoord met dwangmaatregelen die een nieuw opkomende natie gebruikt om haar taal op te leggen. Wanneer wordt overgegaan tot de fase van opbouw van de “eigen natie”, worden de klassentegenstellingen binnen de eigen naties duidelijker en openlijker en kan er geen steun gegeven worden aan het nationalisme van de heersende lagen van de voorheen onderdrukte natie. Ieder gewest dat de taalrechten van haar inwoners schendt, zal de nationale kwestie verder doen verdiepen en een scheiding in de toekomst waarschijnlijker maken.
Naar de migrantenbevolking toe – in Brussel een behoorlijk percentage van de bevolking – moet een verwelkomingspolitiek gevoerd worden, met het voorzien van de nodige vertaaldiensten en taalfaciliteiten in de diensten, de gezondheidszorg en de recreatie-infrastructuur, onderwijsmogelijkheden, godsdienstvrijheid en het recht op auto-organisatie,…
In het algemeen moet verzet gevoerd worden tegen iedere politiek die de verschillende gemeenschappen in Brussel – de Franstalige, de Vlaamse en de verschillende gemeenschappen van buitenlandse origine – uiteendrijft. Onder de Brusselse bevolking is daar meer begrip voor dan onder de Brusselse politici, die een politiek van afscheiding voeren. Een voorbeeld hiervan is de politiek van de Nederlandstalige culturele centra en jeugdwerk e.d. Je moet Nederlandstalig zijn om te kunnen gebruik maken van de infrastructruur van de culturele centra, wat die centra ervan weerhoudt om echte buurtcentra te maken. Het is immers juist het samenleven van die verschillende gemeenschappen die de buurt kenmerkt, niet één gemeenschap op zich. Recent heeft de Vlaamse Gemeenschap beslist dat het Brusselse Nederlandstalige jeugdwerk geen anderstaligen meer mag aanvaarden, waarop onmiddellijk met protest werd gereageerd door het personeel. Hetzelfde verhaal bij de buurtdiensten: het personeel verzet zich tegen de idee dat taalverwerving hun enige en echte prioriteit moet zijn en niet de dienstverlening naar de mensen die nood hebben aan die diensten. En terecht!
De reactie van Vlaamse politici in Brussel op het feit dat het Nederlandstalig onderwijs in Brussel – dat een betere financiering geniet dan het Franstalig onderwijs – steeds meer een aantrekkingspool wordt voor alle gemeenschappen in Brussel, is niet het opdrijven van de middelen om om te gaan met de mogelijke struikelblokken dat dat veroorzaakt en het uitwerken van een onderwijspolitiek in een multiculturele omgeving, samen met een solidariteit tegenover het Franstalig onderwijs om ook daar (veel!) meer middelen in te investeren om de kwaliteit op te krikken, maar een egoïstische en nationalistische reactie. Minister Guy Vanhengel (VLD, Brussels Minister van Financiën, Begroting, externe betrekkingen en informatica en voorzitter van het College van de Vlaamse Gemeenschapscommisie, bevoegd voor onderwijs, beroepsopleiding en begroting) verklaart regelmatig op TV Brussel dat in het Nederlandstalig onderwijs een “strenge” taalpolitiek moet worden opgelegd: alles moet in het Nederlands, als Franstalige of anderstalige ouders hun kinderen naar het Nederlandstalig onderwijs willen brengen, moeten ze zelf maar Nederlands leren. De botte bullebakhouding die vroeger werd toegepast, eerst om de Vlamingen Frans te leren, later om ze te dwingen op school Nederlands te spreken i.p.v. hun moedertaal: het Vlaamse dialect waarmee ze in familiale kring zijn opgegroeid.
Gelukkig verloopt het zeker niet in alle Nederlandstalige scholen op die manier. Net als het personeel van de culturele centra en het jeugdwerk beter begrijpt wat op hun terrein noodzakelijk is in Brussel – het laten samenleven van verschillende gemeenschappen en dus het toelaten van die verschillende gemeenschappen tot hun werking – dan de bevoegde ministers, begrijpt het onderwijspersoneel ook wel door de praktijk dat een positieve verwelkomingspolitiek veel productiever is in het aanzetten van ouders om de taal aan te leren. In een aantal scholen wordt een deel van de documenten systematisch naar het Frans vertaald, vaak ook naar het Engels. Maar opnieuw: dit hangt dus volledig af van de goodwill van het personeel, waarbij dat personeel niet over extra middelen en mensen beschikt om die taken naar behoren in te vullen.
Ook de Brusselse bevolking in haar geheel begrijpt beter wat nodig is. In enquètes spreekt een meerderheid van de Brusselse bevolking zich uit voor tweetalig onderwijs. Dat zou ook logisch zijn: het zou de twee gemeenschappen dichter bij elkaar brengen door hen te verenigen in het schoolleven, het zou op een langere termijn een brede tweetaligheid (nodig voor optimale kansen op de arbeidsmarkt) teweegbrengen onder de hele bevolking, het stelt migrantengemeenschappen in staat beide landstalen tegelijk te leren kennen,… Maar wanneer de discussie opnieuw op de politieke tafel komt, verklaart Vanhengel doodleuk dat hij voorstander is van tweetalig onderwijs in Vlaanderen en Wallonië,… maar niet in Brussel. Het Nederlands zou in Brussel daarvoor “nog niet voldoende geconsolideerd zijn”. Dit is je reinste waanzin! De beste situatie voor het Brusselse onderwijs zou zijn dat de Vlaamse en Franse Gemeenschap samenwerken om in Brussel tweetalig onderwijs aan te bieden, waarbij ze de andere gemeenschappen uitnodigen voor een blijvende dialoog en een reële inspraak in het onderwijs. Een democratische school zou met organen als de schoolraad (waarin alle betrokkenen – leerlingen, ouders, leerkrachten – samen beslissingen kunnen nemen aangaande de school), ouderen- en leerlingenraden, enz. alle betrokkenen kunnen samenbrengen om de situatie op de school optimaal aan te passen aan de realiteit, die in Brussel allang multicultureel is. Opnieuw zijn hiervoor voldoende middelen nodig.
Ook de politieke situatie is nu onhoudbaar. Vlamingen in Brussel moeten op Vlamingen stemmen, Franstaligen op Franstaligen. Nationale partijen moeten zich bij diverse verkiezingen opsplitsen en twee verschillende lijsten indienen. LSP vindt dat tweetalige lijsten absoluut mogelijk moeten zijn in alle verkiezingen in Brussel en dat mensen niet kunnen verplicht worden voor een lijst te stemmen die uit de eigen gemeenschap komt terwijl ze bijvoorbeeld meer akkoord zijn met een anderstalige partij.
De rechten van de verschillende bevolkingsgroepen moeten verankerd worden
Taalminderheden moeten het recht krijgen op tegemoetkomingen. Welke tegemoetkomingen dat zijn, zal vooral afhangen van de vraag van de minderheid in kwestie zelf. LSP denkt bijvoorbeeld dat het utopisch is om te denken dat de Franstaligen in de Vlaamse rand Nederlands zouden leren. Mensen leren slechts een taal als ze die nodig hebben. Franstaligen in de Vlaamse rand rond Brussel hebben het Nederlands niet nodig: hun professioneel, sociaal en cultureel leven ligt in Brussel waar de voertaal Frans is, niet in de lokale gemeente waar ze wonen. De enige manier om de situatie te doorbreken dat de brede rand rond Brussel in pure slaapgemeenten verandert, is als gemeenten er met een ruim en voor Franstaligen toegankelijk sociaal en cultureel aanbod voor zorgen dat zij redenen hebben en gestimuleerd worden om deel uit te maken van de lokale samenleving. Administratieve pesterijen maken enkel dat die mensen helemaal geen zin meer hebben om in hun gemeente “geïntegreerd” te worden.
Het is ook niet verwonderlijk dat de Vlaamse partijen hun offensief op de taalvoorwaarden voor de sociale woningen begonnen zijn met de situatie van “Franstaligen in de Brusselse rand”. De nationale kwestie wordt in ons land te pas en te onpas gebruikt om reële aanvallen op de rechten en verworvenheden van de arbeidersbeweging te maskeren. We moeten er ons immers geen illusies over maken: als ze dit invoeren in de rand rond Brussel, kan het nog gaan om “Franstaligen” – ze hebben het echter in heel Vlaanderen ingevoerd, wat betekent dat ze ook (en misschien wel vooral) migranten willen weren uit de sociale huisvesting. Ze trachten daarmee in te spelen op de concurrentie voor sociale woningen onder de armste lagen en de ellenlange wachtlijst alvast kunstmatig al wat korter te maken. Door het tekort aan sociale woningen wordt de strijd ervoor opgevoerd. Uiteindelijk is de nationale kwestie voor de brede lagen van de bevolking hiertoe te herleiden: de strijd voor de tekorten. De oplossing hiervoor ligt nooit in het geven van privileges aan de ene (wat steeds betekent dat er ook verliezers zijn), maar in het oplossen van de tekorten zelf.
Onmogelijk? LSP denkt van niet. Jaar na jaar worden in België immers recordwinsten geboekt. Iedere dag verdwijnt door fraude een hoop geld in de zakken van zij die reeds superrijk zijn. Als ze gepakt worden, zorgen hun connecties en hun dure advocaten er wel voor dat het dossier dusdanige vertraging oploopt dat het niet tot een veroordeling komt, vrijspraak omwille van procedurefouten is schering en inslag in rechtzaken tegen rijke personen in het algemeen. Vandaag worden overigens meer dan een miljoen mensen verplicht werkloos thuis te zitten. Indien ook zij in de productie ingeschakeld zouden worden, zou de geproduceerde rijkdom nog toenemen en zouden we de openbare diensten, taaltegemoetkomingen inbegrepen, gevoelig kunnen uitbreiden. Zonder de inzet van middelen is de nationale kwestie immers niet oplosbaar. Indien het steeds moeilijker wordt om tot akkoorden te komen, zelfs over het stomste detail, dan is dat hoofdzakelijk te wijten aan het feit dat het steeds moeilijker wordt om de nationale kwestie af te kopen, zoals dat in het verleden gebeurde met de befaamde “wafelijzerpolitiek”: een investering in het ene gewest moest leiden tot een investering in het andere.
Brussel en de rand toont duidelijk aan dat taal kan werken als een middel tot uitsluiting, maar volgens ons kan het ook ook, mits voldoende middelen, werken ook als een middel tot culturele en sociale verrijking. Het toont ook aan dat dwangmiddelen op taalvlak vaak contraproductief werken – taal is geen vaststaand gegeven, maar fluctueert. In het algemeen zullen mensen pas een taal leren als ze er het nut van inzien voor hun sociale, culturele, professionele leven. De overheid moet hen die dat willen zo goed mogelijk helpen en hen stimuleren om de streektaal of een andere landstaal aan te leren. De historisch verworven taalrechten van Vlamingen, Franstaligen en Duitstaligen in de verschillende delen van België moeten gerespecteerd worden en er moet afgezien worden van alle aanvallen hierop.
LSP denkt dat de taalrechten van minderheden – Vlamingen in Brussel en Wallonië, Franstaligen in de Brusselse rand en in Vlaanderen, Duitstaligen in Wallonië en Franstaligen in de Duitstalige regio – in de grondwet moeten ingeschreven worden. Een democratische taalpolitiek is mogelijk indien voldoende middelen worden voorzien. Volgens ons is het de enige manier waarop je het samenleven gemakkelijker kunt maken. Dwang veroorzaakt bittere tegenstand en werkt contraproductief. Ook de politiek tegenover migranten – op vlak van taalrechten, maar ook rechten inzake onderwijs en andere diensten, zoals hierboven opgesomd – moet in de grondwet ingeschreven worden. Ook de autochtone arbeiders hebben hier een groot belang bij: het is juist de tweederangsstatus en de rechteloosheid van groepen buitenlandse arbeidskrachten die maakt dat hun aanwezigheid op de arbeidsmarkt druk zet op de lonen.
Dit is volgens ons de enige manier om het mogelijk te maken de spanningen op te lossen die in Brussel en de rand leven. De oplossing voor de huidige discriminatie en de minderheidspositie van de Franstaligen in Brussel ligt niet in de uitbreiding van Brussel. Dat zou gewoon een verschuiving van het probleem veroorzaken. De Vlaamse bevolking in de rand zou dan gewoon in de minderheidspositie vervallen. De splitsing van B-H-V en het afbouwen van de faciliteiten is evenmin een oplossing: de spanningen zullen in dat geval steeds hoger oplopen en uiteindelijk ook gevolgen hebben voor de manier waarop de Vlaamse minderheid in Brussel wordt benaderd. Repressie zet aan tot repressie, pesterijen zetten aan tot pesterijen.
De historische gemeenschappen in België moeten verder op gelijke voet behandeld worden. Indien een meerderheid van de bevolking van het Duitstalige gebied dat wil, moet er ook een vierde Duitstalig Gewest komen. Alleszins moet er een oplossing komen voor de kwestie van diensten in de eigen taal, een oplossing die onvermijdelijk ook deels in het Waalse Gewest gecreëerd moet worden.
De middelen zijn aanwezig
Middelen en rechten – het zijn de enige echte voorwaarden voor het harmonisch samenleven van mensen, in België en in de rest van de wereld. Er zijn voldoende middelen nodig om democratisch en harmonieus samenleven mogelijk te maken. In België wordt meer dan genoeg rijkdom geproduceerd om in de rechten en behoeften van alle arbeiders en hun gezinnen te kunnen voorzien. We behoren tot de meest productieve arbeidskrachten ter wereld, we leven in één van de rijkste landen ter wereld. Maar onze regeringen verkiezen miljarden weg te schenken aan het patronaat in de verlaging van de zogenaamde patronale bijdragen, in belastingsverlagingen voor de rijken, in allerlei fiscale achterpoortjes waardoor miljarden gestolen worden door de reeds superrijken, in de afbetaling van de staatsschuld, of beter gezegd in de afbetaling van de woekerintresten erop.
Die middelen zijn ook nodig om iedereen te kunnen betrekken – ongeacht hun nationale afkomst – in het beheer van de samenleving. Vandaag worden wel allerlei buurtcomités opgezet, maar mensen met een zware job of vrouwen die lijden onder de dubbele dagtaak hebben noch de tijd noch de energie om zich daarmee bezig te houden. Ook is de “inspraak” die buurtcomités zogenaamd hebben veelal show: ze hebben het recht om beluisterd te worden, niet om mee te beslissen. Tegelijkertijd zijn honderdduizenden arbeiders door de structurele werkloosheid beroofd van de mogelijkheid om te werken.
LSP vecht voor de 32-urenweek zonder loonverlies en met bijkomende aanwervingen als een eerste stap in de herverdeling van de arbeid over alle arbeiders. Het is de enige oplossing van de werkloosheid die niet wordt uitgevoerd op de kap van werkenden en werklozen. Het zou ook mensen meer vrije tijd bieden om uit te blazen, om met de kinderen iets te doen, om te studeren of een hobby te ontwikkelen, maar ook om met “samenlevingsopbouw”, m.a.w. met hun buurt bezig te zijn.
LSP vecht voor een uitbreiding van de openbare diensten en de gezondheidszorg en voor een terugschroeving van de besparingen en de privatiseringen van de laatste 20 jaar. De uitbreiding van de openbare diensten is duidelijk nodig op allerlei vlakken die met zorg en gezondheid te maken hebben – de èchte voorbereiding van de vergrijzing zou daar moeten liggen, niet in pogingen om de pensioenen te verlagen of de pensioenleeftijd op te trekken. In de gezondheidszorg moeten overigens de lonen en de werkomstandigheden op het peil van andere sectoren worden gebracht. Het zijn juist de slechte lonen en de moeilijke, flexibele werkomstandigheden die maken dat bijvoorbeeld in Brussel en in de Duitstalige Gemeenschap moeilijkheden bestaan in het aantrekken van voldoende tweetalig personeel. Om bovendien de diensten in eigen taal te garanderen, moeten er ook op verschillende vlakken vertaaldiensten worden gecreëerd. Het lijkt ons immers beter om via vertaaldiensten te werken, veeleer dan instellingen in de eigen taal op te zetten. Het zou garanderen dat iedereen de beste diensten kan verkrijgen: het is niet omdat men Franstalig is en de beste nierspecialist in een Vlaams ziekenhuis werkt, dat men geen recht heeft op de beste verzorging indien dat nodig is. Het realiseren van degelijk taalonderwijs zou ook moeten resulteren in duizenden extra jobs. Ook de bestaande openbare diensten moeten meer personeel krijgen om een einde te maken aan de onmenselijke werkdruk die vandaag heerst, om te beantwoorden aan bijvoorbeeld de stijgende mobiliteitsnoden, om personeel vrij te maken voor bijscholing, enz.
Voor Wallonië moet een herstelplan worden opgesteld, maar niet zoals het Marshallplan vandaag: een serie neoliberale recepten die de Vlaamse economische politiek van de jaren ’50 en ’60 dunnetjes wil overdoen, maar dan met de middelen van vandaag en in de economische situatie van vandaag. De Waalse arbeidersklasse is het slachtoffer geworden van de parasiterende economische politiek van het Belgisch grootkapitaal. Investeringen in vernieuwing van de industrie bleven uit en de desindustrialisering blijft zich doorzetten. Maar het aantrekken van multinationals biedt geen zekere en permanente vooruitgang, zoals de sluitingen en enorme herstructureringen van Renault, Philips, Ford, VW,… in de laatste jaren in Vlaanderen hebben aangetoond. Ook het befaamde KMO-weefsel biedt geen oplossing: een groot deel van de “Vlaamse” KMO’s zijn juist met handen en voeten gebonden aan die multinationals – multinational weg, KMO’s ook weg! Tegenover de kracht van de multinationals, die een constante chantage uitoefenen op hun arbeiders (“meer flexibiliteit slikken of we zijn weg”) kunnen de arbeiders slechts op twee manieren antwoorden: met internationale solidariteit (maar de bazen blijken op internationaal en zeker op Europees vlak beter georganiseerd dan de vakbonden op dit moment) en met nationalisatie onder arbeiderscontrole. Beide elementen zijn nodig om de steeds verdergaande desindustrialisering en het verder verlies van jobs tegen te gaan.
LSP strijdt voor de nationalisatie van de sleutelsectoren van de economie (banken, holdings, energie en transport), die de echte producenten van de rijkdom in staat stelt die rijkdom in te zetten voor de bevrediging van de vele noden in de maatschappij. Zolang de bedrijven woekerwinsten boeken die in privé-handen terechtkomen (terwijl de kosten zoveel als mogelijk afgewenteld worden op de “gemeenschap”, ons dus), hebben we niet de middelen in handen om de structurele problemen op te lossen: de werkloosheid en de armoede, het gebrek aan goede en betaalbare woningen, de kwaliteitsverslechtering of het simpelweg verdwijnen van een hele reeks openbare diensten (vervangen door dure privé-diensten),… De genationaliseerde economie moet beheerd en gecontroleerd worden door de arbeiders zelf: we weten dat in het verleden nationalisatie niets anders was dan de staat die eventjes de rol overnam van de patroon op een moment dat hem dat goed uitkwam. De meerderheid van de bevolking moet worden ingeschakeld in de planning van de productie op basis van de behoeften van de meerderheid van de bevolking. Enkel via de geplande investering van geproduceerde middelen kunnen zaken als een herstelplan voor Wallonië worden uitgewerkt – onder het kapitalisme is het uiteengroeien van regio’s immers regel, geen uitzondering.
LSP pleit ook voor een “nationalisering” zonder compensaties van een groot deel van de immobiliënmarkt (woningen én bouwgronden) – uiteraard niet van van de gezinswoning van van mensen, noch van de kleine middenstander of het tweeverdienensgezin die een tweede woning voor zijn kind aankoopt – maar de grote spelers op de markt, die door hun bouw- en afbraakpolitiek de hoogst mogelijke winsten nastreven. Die nationalisering, gekoppeld aan een massaal programma van sociale woningbouw en sociaal ingekaderde stadsrenovatie, moet het op een snelle manier mogelijk maken om het aanbod van sociale woningen op te drijven tot minstens 50% van de huurmarkt, wat nodig is om ook een fundamenteel verlagend effect te hebben op de prijzen in de privé-sector.
Nationalisme is voor de grote meerderheid van de bevolking een strijd voor tekorten. Indien er een tekort aan middelen is, volgt gewoonlijk een strijd voor wie dan wel over die middelen zal beschikken… en uiteraard wie niet. Het kapitalistische systeem veroorzaakt een gebrek aan middelen voor de samenleving op alle vlakken, stinkende rijkdom gaat er gepaard met diepe armoede aan de verliezerskant van de samenleving. De burgerij misbruikt de historische nationale verdeeldheid – zoals ze het verschil mannen/vrouwen, arbeiders/bedienden, Belgen/migranten,… misbruikt – om de arbeidersklasse te verdelen en haar strijd voor sociale rechtvaardigheid af te lijden op nationalistische lijnen. Nu ook de sociaal-democratische partijen het burgerlijke kamp hebben vervoegd en de arbeidersbeweging politiek dakloos hebben gemaakt, wordt dit element nog versterkt.
Gezien iedere partij de belangen van een maatschappelijke minderheid verdedigt, en dus op sociaal en economisch vlak, mits wat verschillen in de verpakking, neoliberale eenheidsworst verkopen, moeten ze zich nog meer elders gaan profileren. De institutionele machtsdeling waarop het Belgische systeem is gebaseerd, leidt er in een periode van neergang steeds meer toe dat strijd uitbarst over de nationale verdeling van de rijkdom (omdat de structurele afroming van de geproduceerde rijkdom door de burgerij door de burgerlijke partijen niet in vraag gesteld wordt).
Met het misbruik van de nationale kwestie in het verleden en vandaag, creëert de burgerij grote samenlevingsproblemen die ze vervolgens niet kan oplossen. Maar dat betekent niet dat ze niet opgelost kunnen worden: met voldoende middelen en de meest consequent mogelijke democratie kan de arbeidersklasse manieren vinden, waardoor het samenleven niet enkel leefbaar, maar ook aangenaam wordt gemaakt. Binnen een systeem waarin de productie van goederen en rijkdom gebaseerd is op de winsthonger van een kleine elite, die via de diverse overheden in België de plak zwaait, zullen er altijd tekorten zijn en die zullen altijd leiden tot de meest diverse strijd. De enige strijd die evenwel een uitweg kan bieden, is de strijd van de arbeidersbeweging voor een samenleving die gebaseerd is op de behoeften van de meerderheid en op democratische wijze met alle betrokkenen, ongeacht hun nationale afkomst, een plan opstelt om op de meest efficiënte manier in die behoeften te voorzien, m.a.w. voor socialisme.
>