8. Een nieuwe staatshervorming komt eraan… Welk programma verdedigt LSP?

De grote meerderheid van de bevolking keek met verstomming toe toen in 2004 de BHV-carroussel in gang werd getrokken. Net zoals veel arbeiders en hun gezinnen vond LSP het smakeloos dat de hele politieke elite maandenlang kissebiste over dit symbooldossier, hoe de Vlaamse partijen op hun borst klopten om “de Vlaamse belangen” te verdedigen, op een moment dat dossiers als de eindeloopbaan op ons afkwamen, het patronaat steeds arroganter en brutaler werd,… Geen enkele van die politici maakt evenveel lawaai als het gaat om het behoud van jobs, om de verdediging van lonen en werkomstandigheden, om het oplossen van de torenhoge huur- en koopprijzen van woningen,…

LSP beschouwt het ook als een bewuste poging om de Vlaamse en de Waalse arbeiders tegen elkaar op te zetten op een moment dat eenheid van het allergrootste belang is om onze belangen, die van de arbeiders en hun gezinnen, te verdedigen tegen de aanvallen van de regering en het patronaat. De reactie van die “Vlaamse Leeuwen” op het Generatiepact – zowel CD&V, NVA als Vlaams Belang verdedigen nog hardere besparingen op onze rug – spreekt hierover boekdelen.

Dit verdeel-en-heersspelletje hebben we in het verleden nog vaker gezien, je zou zelfs kunnen zeggen dat de Belgische burgerij een absolute specialisatiegraad heeft bereikt op dat terrein. Steeds als de sociale spanningen hoog oplopen, wordt vanuit één van de hoeken – of vanuit alle hoeken tegelijk – geprobeerd om het ongenoegen, de frustraties, het gevoel van onrechtvaardigheid af te leiden op communautaire lijnen. LSP, samen met de PvdA/PTB de laatste nationale partij in België, vindt dat de leiding van de arbeidersbeweging hierop moet reageren met de verdediging van een programma die de Belgische arbeidersklasse kan eenmaken. Hoewel LSP het als een recht van Vlamingen en Walen beschouwt om zelf te beslissen of ze al dan niet in het Belgische verband blijven, tonen de ervaringen uit het verleden immers duidelijk aan dat tegen de Belgische burgerij – die op nationaal vlak voortdurend machtsspelletjes speelt – enkel de Belgische arbeidersbeweging in al haar kracht en eenheid opgewassen is. In het onderwijs is zo na de splitsing van de onderwijsbonden geen enkele strijd van het personeel en de studenten en leerlingen nog gewonnen geweest.

Uitbreiding van de bevoegdheden van gewesten en gemeenschappen

Op zich heeft LSP niets tegen een uitbreiding van de bevoegdheden van regionale en lokale besturen, als dat echter gevraagd wordt door een meerderheid van de bevolking in de betrokken regio én als het de bedoeling is door de regionalisering tot een betere politiek te komen. Een betere politiek is er voor ons één die wèl iets aanvangt met de groeiende problemen die al jaren woekeren: massale structurele werkloosheid, dalende lonen en verslechterende arbeidsomstandigheden, waaronder een veel te hoge werkdruk, een massa nepstatuten en laagbetaalde en onzekere contracten; te weinig beschikbare sociale woningen waardoor de huur- en koopprijzen op de privé-markt onbelemmerd kunnen stijgen; een steeds verder wegzinkend, maar voor de ouders wel duurder wordend, onderwijs met gebouwen in slechte staat, met overvolle klassen, met een hogere uitsluitingsgraad reeds van op jonge leeftijd;…

Het institutionele doolhof waarin België na opeenvolgende compromissen – waarbij steeds nieuwe problemen werden gecreëerd die dan door nieuwe comporomissen moeten worden opgelost – terecht is gekomen, maakt dat er grote onduidelijkheid bestaat bij de mensen over welk niveau nu waarvoor verantwoordelijk is. Het resultaat is dat België op een zeer ondoorzichtige en ondemocratische manier beheerd wordt. Herman Van Rompuy (CD&V) zegt het openlijk: door de complexiteit van België moeten beslissingen in dit land steeds door een zeer beperkte groep mensen worden genomen, het liefst zo ver mogelijk weg van de camera’s. Democratisch is anders!

LSP denkt dat de “federalisering” (feitelijk een foute naam) een feit is. Maar het gaat hem in België niet om twee onafhankelijke gebieden die samenkomen (federeren), het gaat integendeel om twee gebieden die op basis van de vandaag gevoerde politiek steeds verder uiteendrijven. De economische situatie, het politieke landschap, het culturele leefmilieu, de media,… vertellen ons dagelijks dit verhaal.

Zoals reeds gesteld is LSP voorstander van een zo groot mogelijke democratie. Als we dit vertalen naar naties en regio’s zullen we het recht op autonomie en zelfs op afscheiding erkennen indien dat gevraagd wordt door een meerderheid van de bevolking van de betrokken regio. In Vlaanderen en Wallonië is zo’n vraag van de meerderheid tot afscheiding in de Belgische geschiedenis echter nog nooit voorgekomen, hoewel op verschillende momenten belangrijke minderheden met een brede steun onder de bevolking actief zijn opgekomen voor hun nationale rechten.

Het is echter duidelijk dat de huidige communautaire eisen vandaag niet worden voortgebracht door een druk vanwege de massa’s, eerder integendeel: het communautaire is de speeltuin bij uitstek van politici die het eens zijn over het neoliberale afbraakbeleid, maar daar wel hun eigen regionale tintje aan willen geven. Als we de regionale programma’s van die regionalistische partijen en politici dan bekijken, dan blijken zowel die vanuit Vlaamse als die vanuit Franstalige kant allemaal te leiden tot een verslechtering van de levensstandaard en de werkomstandigheden van de arbeiders en hun gezinnen. Een beetje (veel!) zoals de federale politiek dus.

LSP verzet zich tegen regionalisering als de bedoeling erachter een nog hardere besparingspolitiek is, die kan afgedwongen worden in één regio, om het daarna in de andere nog eens over te doen. We verzetten ons in dit kader resoluut tegen een splitsing van de sociale zekerheid, wat ons in een Amerikaanse situatie zou terecht brengen, waarin de ene deelstaat tegen de andere concurreert met lage sociale bijdragen voor het patronaat en lage uitkeringen voor de arbeidersklasse, die het slachtoffer is van structurele werkloosheid.

We verzetten ons ook tegen de splitsing van het sociaal overleg. De arbeidersklasse heeft er absoluut belang bij dat de regio’s en sectoren met minder kracht in de onderhandelingen ondersteund worden door de regio’s en sectoren met meer kracht om een beter akkoord af te dwingen. De splitsing van het overleg zou in de huidige omstandigheden leiden tot de splitsing van de arbeidersbeweging op langere termijn, een dodelijk gevaar voor de arbeidersklasse in alle gewesten en gemeenschappen.

Voor ons kan regionalisering dus zeker al niet als niet het volledige budget wordt overgeheveld. En we stellen vast dat de budgetten voor alle zaken die voor ons belangrijk zijn steeds worden afgebouwd, dus we eisen eveneens dat het budget voor tewerkstelling, onderwijs, zorg, huisvesting,… gebaseerd wordt op een behoeftenstudie en daaraan wordt aangepast. Federaal mag dat niet leiden tot verdere besparingen op de openbare diensten, de sociale zekerheid en andere sociale uitgaven. Om dit te betalen, zullen uiteraard de cadeaus aan het patronaat en de superrijken – daling van de loonlasten, belastingsverlaging voor de rijken en het totaal ontbreken van een vermogensbelasting, fiscale achterpoortjes voor grootschalige fraude, het betalen van woekerintresten op de staatsschuld,… – moeten ophouden.

Voor eenheid van de arbeidersklasse – voor democratische en strijdbare vakbonden – voor een nieuwe arbeiderspartij

Veel van de grote historische bewegingen van de Belgische arbeidersklasse werden gedomineerd door de hardnekkige en soms wanhopige strijdbaarheid van de Waalse arbeidersbeweging. Dit gezegd zijnde, is het duidelijk dat ze hierin vervoegd werden door de arbeiders van Gent en Antwerpen, de Limburgse mijnen en talrijke kleinere industriële centra in Vlaanderen. Dat geldt ook voor die bewegingen waarna veel Waalse arbeiders zich verraden voelden door hun Vlaamse kameraden, die in meerderheid werden geleid door een mak ACV, zoals bijvoorbeeld in de Koningskwestie en in de staking van 1960-’61. De grote verworvenheden van de Belgische arbeidersklasse – stemrecht, index, 8-urendag, sociale zekerheid,… – werden echter allemaal verworven door een Belgische arbeidersklasse die eengemaakt de strijd aanging.

In tegenstelling daarmee zien we dat als de arbeidersklasse van een regio de strijd alleen moet aangaan tegen een burgerij, die op nationaal vlak is georganiseerd en door de nationale staat wordt bediend, dat veelal leidt tot schrijnende nederlagen. De resultaten van de strijd in het onderwijs na de splitsing van de onderwijsbonden zijn allemaal eenduidig negatief. Zware besparingsprogramma’s stonden onmiddellijk op de agenda, eerst in Vlaanderen, om daarna in Wallonië aan de man te worden gebracht, “want zie eens wat ze in Vlaanderen hebben gedaan”, om daarna uiteraard opnieuw op de tafel van de Vlaamse leerkrachten en scholieren/studenten terecht te komen, enz.

De resultaten zijn uiterst pijnlijk: het onderwijs is ondergefinancierd op alle vlakken, met alle gevolgen vandien voor de kwaliteit en de toegankelijkheid ervan. Veel schoolgebouwen zijn in een schabouwelijke staat, dat wijzen alle verslagen uit. Veel gebouwen zijn ook te klein geworden om hun leerlingenpopulatie comfortabel te kunnen opvangen, of zelfs maar op een aanvaardbare wijze, op sommige scholen wordt vandaag ook in de gang onderwezen! Besparingen op personeel hebben tot overvolle klassen geleid – meer dan 30 leerlingen is zelfs in kleuterscholen geen uitzondering meer – waarbij individuele begeleiding van jongeren die het moeilijker hebben utopisch is geworden, waardoor ook steeds meer kinderen en jongeren reeds van zeer vroege leeftijd uit de boot vallen. Hoe met dergelijke armoedige middelen een kind uit een cultureel minder ontwikkeld milieu – en vergeten we niet dat in België nog steeds tienduizenden mensen analfabeet zijn en honderdduizenden niet correct kunnen schrijven – nog helpen om aan de generatie-armoede te ontsnappen door middel van opleiding? De gevolgen voor de leerkrachten zijn ook niet van de poes. Waar leerkracht vroeger een beroep was waar je trots op kon zijn, waarmee je binnen de samenleving een zekere status verkreeg, krijgen leerkrachten vandaag steeds vaker depressies, burn-outs en zenuwinzinkingen.

De regionalisering van het onderwijs heeft ons alvast dit geleerd: als ook de arbeidersklasse van de sector zich laat verdelen, leidt regionalisering tot een nog hardere besparingspolitiek, waarbij de ene regio tegen de andere wordt uitgespeeld om voor het patronaat het onderste uit de kan te halen. Vergeten we immers niet dat de burgerlijke partijen aan beide zijden van de taalgrens gewonnen zijn voor dezelfde neoliberale politiek en dat die regionale regeringen wel degelijk op nationaal vlak samenspannen om die neoliberale politiek door onze strot te rammen. Het Marshallplan voor Wallonië en de houding van de PS tegenover het Generatiepact – doorzetten tegen het syndicaal verzet in – tonen dat ook die partij geen uitzondering op die regel meer is, indien dat nog niet bewezen was door haar betrokkenheid in het uitwerken van het Globaal Plan (in de rooms-rode regering Dehaene) of in de privatiseringsoperaties van onder meer Belgacom (door Di Rupo himself gesuperviseerd). De politiek blijft hetzelfde of wordt nog harder, maar als ook de vakbonden zich nationaal laten splitsen, is de verweerkracht van de arbeidersbeweging verzwakt, wat het moeilijker maakt terug te vechten en te winnen.

Toch blijven splitsingsscenario’s hier en daar de kop opsteken. In de jaren ’90 waren er de uitspraken van Wittevrongel (Vlaams ABVV-Textiel), en anderen in dezelfde trend, die aandrong op een splitsing omwille van de onverenigbaarheid die zij voelden met het “oubollige strijdsyndicalisme in het zuiden”. Veel effect hadden die uitspraken niet en alles wijst erop dat die ideeën eerder marginaal zijn – en bovendien eerder steeds marginaler zullen worden naarmate ook Vlaanderen steeds meer geconfronteerd wordt met bedrijfssluitingen en massale herstructureringen en de strijd voor het behoud van jobs ook daar meer oplaait.

Anderzijds is ondertussen tot de splitsing van de CMB besloten, nadat de discussie over splitsing op de agenda werd geplaatst door de Waalse afdeling. Middenin de strijd rond het Generatiepact sijpelde in de pers ineens een bericht over het Voorpost-verleden van nationaal CMB-voorzitter Herwig Jorissen. Jorissen was als jongere lid van Voorpost, is gaan wildplakken en heeft op cantussen gezongen enz. Hij kwam uit een Vlaams nationalistisch milieu en stelt zelf “van niet beter te hebben geweten”. Toen hij begon te werken en in contact kwam met de vakbond, heeft hij de fout daarvan ingezien en definitief gebroken met dat milieu. Dat alles is tientallen jaren geleden en de leiding van de vakbond, zeker het CMB, zullen daarvan altijd al op de hoogte zijn geweest. Jorissen stelde in het Canvas-nieuwsmagazine Terzake dat hij niet gelooft dat het lek uit de vakbond kwam, maar uit “de partij”, zijnde de SP.a.

Het is veelzeggend dat de SP.a net dat element gebruikte om Jorissen te discrediteren op een moment dat de regering wanhopig probeerde met de metaalcentrales van beide grote vakbonden tot een overeenkomst te komen, m.a. w. hen door sectoriële toegevingen het Generatiepact te laten slikken. Er zullen in de metaalvakbond, in Wallonië én in Vlaanderen, ongetwijfeld veel kritieken zijn op Jorissen, maar geen van die kritieken heeft ook maar iets te maken met zijn vermeend Vlaams nationalisme.

De metaalbonden zijn de laatste jaren geconfronteerd geweest met een groot aantal pijnlijke herstructureringen en sluitingen. De politiek van Jorissen – de politiek van de volledige ABVV-leiding aan beide zijden van de taalgrens – is nooit een strijd voor het behoud van iedere job geweest, maar altijd nagenoeg vanaf de eerste dag een strijd voor een “sociaal plan”. Een sociaal plan verzacht dan wel de onmiddellijke gevolgen voor de individuele werknemers, maar aanvaardt wel het jobverlies op zich. De werkloosheid is in sommige streken in Wallonië schrikbarend hoog opgelopen, maar ook enkele regio’s in Vlaanderen hebben door opeenvolgende sluitingen en herstructureringen stevige klappen gekregen. De vakbondsleiding heeft daar geen antwoord op. Fundamenteel aanvaardt ze de kapitalistische logica, wat betekent dat ze akkoord gaat met het argument dat de werkloosheid wordt veroorzaakt door de te hoge lonen. Die situatie van een gebrek aan een syndicaal antwoord en alternatief leidt ongetwijfeld tot frustratie onder de leden en onder het middenkader van de vakbond.

Dit element van ongenoegen tegenover de leiding is in alle centrales aanwezig, niet enkel in het ABVV, maar ook in het ACV. In beide grote vakbonden is in meerdere of in mindere mate een gevoel aanwezig onder linkse militanten dat de vakbond heroverd moet worden door de leden en dat de huidige situatie ondemocratisch is. LSP is van oordeel dat linkse militanten zich moeten verenigen binnen hun vakbonden om de strijd voor strijdbare en democratische vakbonden te voeren. Een communautaire splitsing zal niets aan dit probleem verhelpen en zal integendeel de oplossing nog moeilijker maken gezien het de kracht die voor een oplossing kan vechten – de leden aan de basis – verzwakt. Het Vlaamse patronaat vraagt al jaren en met steeds meer klem afzonderlijk regionale onderhandelingen om des te beter de arbeiders tegen elkaar te kunnen opzetten, wat in een periode van hoge werkloosheid ook effect heeft. Het zal vooral het patronaat zijn die de vruchten zal plukken van de splitsing van de als rumoerig bekend staande metaalcentrale.

LSP pleit voor het behoud van de eenheid van de vakbonden op nationaal niveau en in dit kader ook voor de nationale hereniging van de onderwijsbonden en de metaalbond, waarbij uiteraard de regio’s het recht moeten behouden om via regionale congressen en beslissingsprocedures zelf te beslissingen te treffen en standpunten in te nemen. We pleiten ook resoluut voor nationale solidariteit – en indien mogelijk in veel sectoren voor internationale solidariteit – wanneer de arbeiders van een sector of een bedrijf op regionaal vlak door het patronaat brutaal wordt aangevallen om zodoende een precedent voor het hele land te scheppen.

LSP pleit voor democratische en strijdbare vakbonden, wat niet enkel het recht op regionale congressen en beslissingsprocedures en -structuren inhoudt, maar ook het recht van de leden, de militanten en de delegees om in alle beslissingen betrokken te zijn. Om te voorkomen dat een kloof zou bestaan tussen de leiding en de basis van de vakbonden pleiten wij ervoor dat alle functionarissen democratisch moeten worden verkozen en permanent afzetbaar moeten zijn door de organen die hen verkozen hebben. Die functionarissen mogen ook niet meer verdienen dan het gemiddeld loon van de arbeiders die ze geacht worden te vertegenwoordigen. Carrièrisme en financieel gewin hebben in het verleden reeds meerdere arbeidersorganisaties in de situatie terechtgebracht dat de top nog enkel voor zichzelf rijdt en geen flauw benul meer heeft hoe de basis in de huidige omstandigheden moet leven en werken.

Verder voeren we actief campagne rond een oproep naar de vakbondstop toe om te breken met de partijen met wie ze zich verbonden hebben (SP.a en PS voor het ABVV; CD&V voor het ACV). We denken dat het initiatief voor een nieuwe arbeiderspartij, gezien het enorme gewicht van de vakbonden in België, enkel een succes kan worden indien vakbondskringen erin betrokken zijn. Het voorbeeld van de WASG in Duitsland, een nieuwe formatie die is opgezet vanuit het middenkader van de vakbonden, en de respons die het Comité voor een Andere Politiek (opgezet door ex-SP.a-parlementairen Jef Sleeckx en Lode Van Outrive en de voormalige algemeen secretaris van het ABVV George Debunne, ondersteund door verschillende militanten en bewegingen, waaronder ook LSP) krijgt, toont dat zo’n ontwikkeling in België zeker niet ondenkbeeldig is. Het Generatiepact heeft de discussie nu op grotere schaal op de agenda gezet, zeker binnen de socialistische arbeidersbeweging, en LSP steunt dan ook op actieve wijze de uitbouw van CAP, dat zich nog in een zeer pril beginstadium bevindt, maar de Belgische arbeidersklasse een enorme kans biedt om een nieuw politiek instrument te beginnen uitbouwen.

Het is gezien de ongelijke ontwikkelingen in de verschillende regio’s absoluut mogelijk en misschien zelfs onvermijdelijk dat een initiatief voor een nieuwe arbeiderspartij verschillend ontwikkelt in de verschillende regio’s. Vandaag blijkt CAP voorlopig gemakkelijker wortels te ontwikkelen in Vlaanderen. Het is van het meest absolute belang zijn om er campagne voor te voeren om het over het hele land uit te breiden. We hebben in het verleden gezien hoe de nationale kwestie, die eerst lange tijd is genegeerd door de sociaal-democratisch leiding, ertoe heeft geleid dat die partij uiteindelijk in twee delen is gesplitst en sindsdien een zeer verschillend parcours hebben afgelegd. Op de nationale kwestie hebben beide partijen een nationalistische houding aangenomen, waarbij gestreefd wordt naar verbeteringen voor de eigen regio, binnen het kader van het kapitalisme wel te verstaan. Dit gevaar van verglijden naar nationalisme – het verbinden van de regionale arbeidersklasse aan de belangen van het kapitalisme en de burgerij in de regio – dreigt zeker ook in een nieuwe formatie, zeker indien die gedurende langere tijd beperkt zou blijven tot één deel van het land. De kansen dat een regionale formatie zou uitgroeien tot een gezonde arbeiderspartij die een socialistisch programma en alternatief aanbiedt, zouden in dat geval veel kleiner zijn.

Recht op werk in eigen taal

Vooral in Brussel is deze eis centraal. Brussel is van een Vlaamse stad geworden tot een overwegend Franstalige stad, maar tegelijkertijd is het voor Vlamingen, die in veel grotere mate de tweede landstaal kennen, gemakkelijker geworden om een job te vinden als voor eentalig Franstaligen. Brusselse werklozen (22% van de Brusselse bevolking op beroepsleeftijd) geven als voornaamste reden voor hun werkloosheid de taalkwestie op en als voornaamste middel dat de overheid ter beschikking kan stellen om werk te vinden, worden gratis taallessen naar voor gebracht. Onder een hele laag van Franstalige arbeiders in Brussel worden de taalwetten als een bittere verplichting gezien, die hen overigens niets oplevert.

Wij vinden dat de Frantalige arbeiders in Brussel niet verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor het feit dat ze geen Nederlands kennen. Het onderwijs had moeten voorkomen dat deze mensen in die situatie terechtkwamen, maar taalonderwijs kreeg in het verleden niet veel aandacht in het Franstalig onderwijs. Dat taalonderwijs kreeg in Vlaanderen ook enkel aandacht in het algemeen vormend onderwijs, ook in Vlaanderen krijgen jongeren die technisch of beroepsonderwijs niet de kans op school een andere taal voldoende te leren, wat het ook voor Vlaamse jongeren uit de rand moeilijk maakt een job in Brussel te vinden.

LSP vindt dat eenieder recht heeft op degelijk onderwijs, en gezien we in een drietalig land leven, geldt dat nog dubbel voor wat betreft taalonderwijs. Om het onderwijs de kans te bieden aan zowel Vlaamse, Franstalige als Duitstalige jongeren in België een bredere waaier van toekomstperspectieven te geven, moeten veel meer middelen worden vrijgemaakt. Het feit dat het Franstalig onderwijs in Brussel nog veel meer is ondergefinancierd dan het Nederlandstalig onderwijs zorgt er niet enkel voor dat het Nederlandstalig onderwijs volloopt met niet-Nederlandstaligen (waar LSP niets op tegen heeft indien de middelen worden voorzien om de problemen op te lossen die hiermee gepaard kunnen gaan), maar vooral dat hele generaties Franstalige jongeren, waaronder grote groepen jongeren van buitenlandse origine, uitgesloten worden van goed onderwijs.

Wij zijn van oordeel dat meertaligheid van de leerlingen niet noodzakelijk een “probleem” moet vormen, maar ook een verrijking is indien de klassen voldoende klein blijven om leerlingen ook gedeeltelijk individueel te helpen, indien middelen worden voorzien om anderstalige leerlingen te ondersteunen (zoals bijvoorbeeld de mogelijkheid van bijlessen, huiswerkklassen en moedertaalklassen voor een deel van de vakken voor kinderen van migranten, maar ook bijvoorbeeld – in een andere omgeving – het bieden van vertaling van lessen en cursussen, naast Frans taalonderwijs, voor Duitstalige studenten aan de Luikse universiteit). Indien de overheden niet bereid zijn – onder druk van het patronaat dat steeds meer besparingen op dat soort uitgaven voor het algemeen belang zet – die investeringen te doen, kunnen ze ook de eentaligen niet verantwoordelijk stellen voor hun eentaligheid en de problemen dat dat hen oplevert op de arbeidsmarkt.

LSP vindt dat iedereen recht heeft op een job in zijn/haar eigen taal. Indien taalvereisten gekoppeld worden aan een aanwerving, moet het patronaat zelf investeren in vorming, zeker gezien ze eerder de staat ertoe heeft aangezet dat niet te doen (om zelf meer van de nationale rijkdom op zak te kunnen steken). Wij verdedigen het recht van iedere eentalige arbeider om de andere taal te kunnen leren tijdens de werkuren, uiteraard met doorbetaling van het loon. De kosten van de lessen moeten gedragen worden door de bazen zelf en arbeiders die lessen volgen, moeten uiteraard vervangen worden – een uitbreiding van het kader is noodzakelijk om in dit recht te kunnen voorzien. Kleine bedrijven met een beperkte omzet zouden hiervoor gebruik moeten kunnen maken van een op te richten fonds dat wordt gespijsd met bijdragen van het patronaat en de overheid. In geen geval kan een patroon zijn werknemers dwingen om een andere taal aan te leren, het gaat om een recht van de arbeiders, geen plicht. Werklozen zouden het recht moeten hebben taalcursussen te volgen, georganiseerd door de dienst voor arbeidsbemiddeling, met verzekering van kinderopvang voor wie dat nodig is, en met een studievergoeding die minstens de extra kosten dekt die het volgen van onderwijs nu eenmaal met zich meebrengt.

Uiteraard moeten taalkwalificaties, als ze door de patroon worden gebruikt, ook meetellen in de verloning. LSP is hierin voorstander van loonsverhoging i.p.v. taalpremies, gezien deze laatste bijvoorbeeld niet meetellen voor het pensioen, er worden immers geen sociale bijdragen op betaald. Dit kan bovendien niet enkel gelden voor kennis van de landstalen (Frans, Nederlands en Duits), maar ook voor de andere talen waarmee we op de werkvloer en in de diensten geconfronteerd worden. Zo is het bijvoorbeeld niet ongebruikelijk dat een ziekenhuis voor een andertalige patiënt haar meertalig personeel inzet om te vertalen: zo kan de Marokkaanse verpleegster of de Afghaanse poetsvrouw worden gevraagd om in te staan voor de vertaling. Daar is uiteraard niets op tegen, maar wat wordt gepresteerd, moet ook worden betaald en daar wringt het schoentje. Indien de praktijk aantoont dat vertaling in verschillende talen noodzakelijk is om iedereen in ons land een goede gezondheidszorg aan te bieden, dan moet er voor het personeel ook de mogelijkheid zijn om zich hierin bij te scholen (bijvoorbeeld in medisch taalgebruik) en uiteraard ook verloond te worden voor dat vertaalwerk.

Recht op diensten in eigen taal

Ook hier stellen de meeste problemen zich in Brussel, maar zeker ook in de Duitstalige Gemeenschap. In Brussel omdat meerdere taalgemeenschappen er samenleven, in de Duitstalige Gemeenschap omdat het gebied zo klein is en de bevolking ervan zo beperkt dat het moeilijk wordt om een volledige waaier aan diensten te kunnen aanbieden. Zo is er bijvoorbeeld geen Duitstalige universiteit in België: Duitstalige Belgische jongeren die een universitaire studie willen aanvatten, moeten dus kiezen tussen de Luikse Franstalige universiteit, waar niets wordt ondernomen om hen bij te staan, of een Duitse universiteit. Ook het hogeschoolonderwijs is er zeer beperkt met slechts twee hogescholen met opleiding in verpleegkunde enerzijds en opleiding voor onderwijspersoneel anderzijds. LSP is voorstander van het uitwerken van middelen in het nu eentalig Franstalig onderwijs in het Luikse om Duitstalige studenten te ondersteunen door vertaling van lessen, cursussen, taallessen Frans, enz. waarbij de Duitse Gemeenschap natuurlijk medezeggenschap verkrijgt over die scholen en ten volle in dat project betrokken wordt. Verder pleiten we voor het herinvoeren van de mogelijkheid tot Franstalig onderwijs in het Duitstalige gebied en dat niet in afzonderlijke scholen, maar binnen het normale aanbod.

Zoals hierboven reeds gesteld is LSP voorstander van een kwaliteitsvol taalonderwijs dat jongeren in staat stelt meerdere talen te kennen en zijn/haar wereld dus ook uit te breiden. Dat taalonderwijs, dat alle lagen van de bevolking moet beslaan (dus ook de scholieren uit het technisch en beroepsonderwijs), bij voorkeur al begint in de kleuterschool (maar dan uiteraard spelenderwijs), is noodzakelijk om effectief te kunnen garanderen dat België als een van de meest productieve landen ter wereld, dat een enorme rijkdom genereert (maar die steeds ongelijker verdeeld wordt over de bevolking, waardoor decadente rijkdom gecombineerd wordt met diepe armoede), kan voorzien in een menselijk basisrecht: gebruik te kunnen maken van de diensten van de samenleving waarin je je bevindt, zijnde onderwijs, gezondheidszorg,… Iedereen kan zich voorstellen dat een eentalige Vlaming het moeilijk heeft zijn/haar situatie uit te leggen aan een Franstalige verpleger of dokter. Je zult maar een accident hebben op een van onze nationale wegen en daardoor in een anderstalig ziekenhuis belanden…

Het recht op diensten in eigen taal beschouwt LSP, net als het recht op werk in eigen taal, als een centrale eis in een meertalig land. We begrijpen de bitterheid die gevoeld wordt onder grote lagen van de Franstalige Brusselaars: de situatie is veranderd, de overheid heeft niets gedaan om de Franstalige arbeiders voor te bereiden op die veranderde taalsituatie op de arbeidsmarkt en laat hen nu nog steeds aan hun lot over, talen bijleren moet vandaag gebeuren na de werkuren (probeer dat er maar nog eens bij te nemen bovenop de combinatie werk en gezin, bovenop het dagelijkse pendelen door een veel te druk verkeer,… kortom bovenop al die redenen waarom de Belgische bevolking recordaantallen kalmeer- en slaapmiddelen en anti-depressiva slikt) en meestal op je eigen kosten,…

Maar we kunnen niet aanvaarden dat de Vlamingen in Brussel, een kleine minderheid weliswaar, maar ook de pendelaars niet meer terecht zouden kunnen in de Brusselse diensten. Evenals we niet aanvaarden dat Franstaligen in de Brusselse rand, mensen dus die noch voor hun professioneel leven, noch voor hun cultureel en sociaal leven Vlaams moeten kennen, geen officiële documenten meer in het Frans zouden kunnen krijgen of meer algemeen onder de bedreiging moeten leven van het verlies van de huidige faciliteiten, die hoedanook al enorm beperkt waren. Waar we geen verbintenis voelen met een groot deel van die nieuwe bewoners uit de Franstalige hogere middenklasse of met de eurocraten, bestaan die nieuwe bewoners zeker voor een deel ook uit beter verdienende arbeidersgezinnen met twee inkomens die omwille van de kinderen bereid zijn te overinvesteren om in het groen te kunnen wonen. LSP is voor het behoud van de tweetaligheid in Brussel en indien de bevolking in de faciliteitengemeenten rond Brussel gevraagd zou worden welk taalstatuut ze verkiezen, zouden wij pleiten voor het aannemen van een tweetalig statuut om zo effectief diensten in eigen taal te garanderen voor iedereen die er woont.

Rechten van minderheden

We vinden het evengoed onaanvaardbaar dat een Turkse bejaarde vrouw uit Gent verondersteld wordt de streektaal te kennen, terwijl nooit is geïnvesteerd in middelen waardoor ze die zou hebben kunnen leren. Door het niet aanbieden van diensten in de eigen taal – zoals bijvoorbeeld de vertaling van officiële documenten, een minimumvertaaldienst in gezondheids- en sociale instellingen, politie,… – hebben de Belgische gemeenten en steden hun eigen negatieve rol gespeeld in het strakker behouden van het traditionele rollenmodel in verschillende gemeenschappen van buitenlandse origine.

LSP vindt dat nieuwkomers in het land verwelkomd moeten worden. Al het politieke geblaat over integratie is waardeloos indien geen actieve politiek wordt gevoerd naar nieuwkomers toe. Op het terrein gebeuren zeer veel goede zaken, maar die zijn enkel gebaseerd op de goodwill van de instelling en het personeel van de instellingen in kwestie. Zo staan heel wat dokterspraktijken in wijken waar veel migranten leven open voor anderstalige patiënten en proberen ze die zoveel als mogelijk in hun eigen taal of een taal die ze kennen te helpen. Vaak lopen die goede bedoelingen echter uit op grote frustraties omdat de noodzakelijke middelen niet aanwezig zijn.

We zijn van mening dat als de overheid niet echt moeite doet om anderstaligen de streektaal aan te leren, ze die anderstaligen ook niet kan verwijten de streektaal niet te kennen. LSP pleit voor het recht op een aantal diensten in eigen taal, die voorzien kunnen worden door de aanwerving van vertalers in de openbare diensten, de onderwijs- en gezondheidsinstellingen,… We vinden dat de overheid anderstaligen écht in de mogelijkheid moet stellen de streektaal aan te leren. Dat betekent niet gewoon dat taallessen moeten worden georganiseerd op een veel grotere schaal dan vandaag, maar ook dat voor mensen die taallessen volgen een studieloon (ter hoogte van het minimumloon) moet worden voorzien. Veel nieuwkomers hebben te kampen met een absoluut gebrek aan middelen om nog maar gewoon te overleven, laat staan om daarbovenop te investeren in het aanleren van een andere taal.

Voor ganse generaties jongeren uit de migrantengemeenschap heeft de afbouw van het onderwijs schrijnende situaties voortgebracht. En het onderwijs voor de afbouw die een 25 jaar geleden begon besteedde ook geen extra aandacht aan de kinderen met een andere moedertaal. We zijn ervan overtuigd dat mensen die in een streek willen werken, wonen en blijven de absolute noodzaak inzien van het kennen van de streektaal, maar we denken dat het onderwijs rekening moet houden met leerlingen met een vreemde moedertaal, wat vandaag niet of te weinig gebeurt. Wat al gebeurt, gebeurt opnieuw slechts op basis van goodwill en is vaak een druppel op een hete plaat.

We denken dat voor migrantengemeenschappen die hier reeds verschillende generaties aanwezig zijn middelen moeten worden voorzien om te voorkomen dat de armoede, gecreëerd door de tweederangsstatus die hun ouders hier als “gastarbeiders” bekleedden, overgeërfd wordt. Het goed kennen van de moedertaal is volgens zo goed als alle taalkundigen en pedagogen noodzakelijk niet alleen om andere talen goed te kunnen aanleren, maar ook om je denkcapaciteiten maximaal te kunnen ontwikkelen. In de praktijk zijn veel jongeren uit migrantengezinnen achter in rekenen omdat ze de taal niet verstaan die in de rekenles wordt gebruikt. LSP is voor het inschakelen van moedertaalonderwijs in het officieel onderwijs, vooral voor jonge kinderen, naast het investeren in het aanleren van de streektaal.

LSP verdedigt verder ook de vrijheid van godsdienstbeleving, die volgens ons vandaag in België niet bestaat. Waar via allerlei kanalen nog steeds enorme middelen vloeien naar het katholieke geloof en haar instellingen, kunnen moslimmeisjes bijvoorbeeld niet het recht afdwingen op het dragen van een hoofddoek op school. Volgens ons betekent de scheiding van kerk en staat – waar LSP uiteraard een voorstander van is – niet dat de staat vrijzinnigheid of het ontbreken van godsdienst kan opleggen. We verdedigen het recht van alle geloofsgroepen om hun godsdienst te beleven, de scheiding van kerk en staat bestaat er juist in als staat geen enkele godsdienst op te leggen of zelfs maar te stimuleren, niet om mensen hun recht op vrije meningsuiting te ontkennen.

Dat betekent dat LSP niet akkoord is met de stelling dat werknemers in de openbare sector of in publieke functies “godsdienstloos” moet zijn – we verdedigen het recht van moslimvrouwen om te werken in de openbare sector en toch hun hoofddoek te behouden, evenals we het recht verdedigen van een Sikh om de tulband te dragen tijdens het uitoefenen van zijn functie. Opnieuw zien wij in de Belgische politiek een verkeerde invulling van de scheiding van kerk en staat: werknemers kunnen ontslagen worden omdat ze weigeren hun job uit te voeren, niet omdat ze een godsdienst persoonlijk beleven. Het kan bijvoorbeeld volgens ons niet dat een fundamentalistische christen of moslim in zijn functie als gemeentelijk ambtenaar weigert een ex-koppel hun echtscheiding administratief in orde te brengen. Het kan evenmin dat, indien het werk correct wordt uitgevoerd, hij of zij ontslagen wordt omwille van hun geloof.

Voor wat betreft onderwijs zijn we voor pluralistisch onderwijs, onderwijs waarin iedereen volledig in zijn rechten wordt voorzien. Dat betekent dat we er voorstander van zijn dat alle betrokkenen in het onderwijs – ouders, leerlingen, personeel – reële inspraak krijgen in de gevoerde politiek in hun school. We denken dat voor wat betreft de katholieke scholen die reële inspraak ertoe zou leiden dat de mogelijkheid tot zedenleer of andere godsdiensten gecreëerd zou worden in die scholen waar het gevraagd wordt. Het historisch gegroeide succes van het katholiek onderwijs, dat een meerderheid van leerlingen aantrekt, is niet zozeer te wijten aan het katholiek karakter ervan, maar aan de goede onderwijsreputatie van een groot aantal katholieke scholen. Een meerderheid van ouders en leerlingen zijn niet gelovig, zeker niet practiserend, en dat zal ook wel zo zijn voor een groot deel van het personeel (wat overigens zeker ook opgaat voor het personeel van de katholieke verzorgingsinstellingen).

Met de migrantengemeenschappen in ons land willen we de discussie kunnen voeren over hoe een pluralistisch en echt democratisch onderwijs door alle gemeenschappen samen georganiseerd kan worden. LSP denkt dat indien de hierboven opgesomde middelen om kinderen uit migrantengemeenschappen te helpen in onze scholen, gecombineerd met vrijheid van culturele en godsdienstbeleving een absolute meerderheid van arbeiders van buitenlandse oorsprong, migranten van de eerste, tweede, derde,… generatie kan overtuigen van de voordelen van inclusief onderwijs. De meeste arbeidersfamilies van buitenlandse origine wensen zich immers helemaal niet af te scheiden van de Belgische arbeidersbevolking, maar willen, uiteraard met het behoud van hun eigenheid, juist deel uitmaken van onze samenleving.

Als we vandaag een terugslag zien in de vorm van gemeenschappen die zich meer op zichzelf keren, dan is dat het gevolg van de discriminatie en het racisme dat de burgerij stelselmatig in onze samenleving pompt. In Vlaanderen is er sinds 24 november ’91, de befaamde zwarte zondag, een steeds verdergaande ontwikkeling van staatsracisme geweest. De laatste uiting daarvan en het voorlopig hoogtepunt is de beslissing om taalvoorwaarden te koppelen aan het verkrijgen van een sociale woning. Dit kan enkel leiden dat nog meer migranten en vluchtelingen aangewezen zijn op huisjesmelkers die ongehoorde prijzen vragen voor een matras op de gang. Niet enkel het Vlaams Blok/Belang, maar de laatste jaren ook steeds meer de VLD, gebruiken het racisme als bliksemafleider voor de ware “profiteurs” in onze samenleving: de elite die gaat lopen met de recordwinsten die met onze arbeid worden geproduceerd.

Welke consequenties godsdienstvrijheid concreet voor iedere school betekent, hangt uiteraard af van de concrete leerlingenpopulatie in die school. Naast de reeds opgesomde maatregelen ter ondersteuning van het leren zelf (meer uitgebreid taalonderwijs, waarbij de streektaal en de moedertaal aangeleerd kunnen worden; huiswerkklassen en gratis bijlessen; kleinere klassen met meer mogelijkheid tot individuele begeleiding van leerlingen die het moeilijker hebben;…) moet bijvoorbeeld ook gekeken worden hoe omgegaan kan worden met die andere godsdienstbeleving, zoals bijvoorbeeld het voorzien van maatregelen gedurende de ramadan, de mogelijkheid om religieuze feestdagen, die niet overeen komen met de christelijke kalender die overal in Europa wordt gebruikt, vrij te maken voor die geloofsgroepen, enz.

We zijn ervan overtuigd dat deze optie de voorkeur geniet bij een meerderheid van allochtone arbeiders en hun gezinnen, voor wie de beste optie zeker geen verdere afscheiding van de rest van de bevolking is. We begrijpen dat een aantal migranten zich afkeert van een racistische omgeving waarin voor hen nauwelijks of geen kansen bestaan om met hun marginale situatie komaf te maken. Een verdere afscheiding zal die marginale situatie echter enkel bestendigen.

Vandaag worden grote lagen van de migrantenbevolking gewoon uitgesloten uit de samenleving. Het onderwijs dat hen aangeboden wordt, is in een heel aantal gevallen ondermaats. Migrantenjongeren werden nog veel harder geraakt door de besparingen in het onderwijs dan anderen en vallen meer dan anderen door de mazen van het net – alle cijfers tonen dat aan. Maar ook jongeren uit arme Vlaamse, Waalse, Duitstalige of Brusselse gezinnen zitten in dezelfde situatie. Het Vlaamse onderwijs behoort tot de top volgens internationale onderzoeken, maar voert wel een steeds strengere selectie uit. Steeds meer leerlingen vallen uit de boot en de selectie naar technisch en beroepsonderwijs en ook het buitengewoon onderwijs gebeurt steeds sneller. Door het gebrek aan middelen om kinderen die in sommige vakken een achterstand hebben opgelopen te helpen om die in te halen, worden kinderen gewoon sneller naar een “gemakkelijker” onderwijs doorverwezen. Zo is het natuurlijk niet moeilijk om goed te scoren, als je enkel die leerlingen aanneemt die het volledig op eigen kracht aankunnen of voldoende door hun (hoger) geschoolde ouders kunnen worden geholpen. We denken dat die discriminatie moet stoppen en dat de enige manier om dat te doen de investering van veel meer middelen in het onderwijs is.

We denken dat afscheiding van de migrantenbevolking op geen enkele manier in het belang is van de arbeidersklasse, noch de Belgische, noch die van buitenlandse origine. Het woord “integratie” is al even besmet als “assimilatie”, maar als wij ons uitspreken als voorstanders van integratie, dan bedoelen we daarmee niet dat migranten hun eigenheid achter zich moeten laten en zonder boe of ba “onze cultuur” moeten overnemen. Wat is overigens “onze” cultuur? De cultuur van de Belgische arbeidersbeweging mag duidelijk blijken uit het feit dat migranten lid kunnen zijn van de vakbonden en zonder voorwaarden (andere dan te werken in een bedrijf waar verkiezingen worden gehouden) deel kunnen nemen aan de sociale verkiezingen en er ook kandidaat voor kunnen zijn.

We denken dat het niet kan dat migranten steeds meer uitgesloten worden uit de samenleving (door het niet voorzien van middelen in het onderwijs, door de torenhoge werkloosheid, door de hoge woningprijzen, door rechtstreekse en verborgen discriminatie,…) en afgescheiden van de rest van de bevolking. We denken dat arbeiders van buitenlandse oorsprong dezelfde rechten moeten hebben, dezelfde lonen en dezelfde werkomstandigheden als de arbeiders van Belgische oorsprong. We denken dat dit enkel verwezenlijkt kan worden door een gezamenlijke strijd van de arbeidersklasse, ongeacht hun nationale, religieuze of etnische achtergrond. We pleiten voor een gezamenlijke strijd tegen de structurele werkloosheid en voor volledige tewerkstelling, voor een einde aan de discriminatie, voor een einde aan de afbouw en de privatiseringen in de openbare diensten en voor het opstellen van een behoeftenrapport om die openbare diensten opnieuw uit te breiden, voor een herverdeling van het werk over alle beschikbare arbeiders, zonder loonverlies.

>>> Volgende deel van dit hoofdstuk

> Inhoudstafel

Geef een reactie

0
    0
    Je winkelwagen
    Er zit niets in je winkelwagenKeer terug naar de winkel