De kracht van een actieplan: de strijd tegen ‘Thatcher in België’
Fragmenten uit de geschiedenis van opstandige klassenstrijd in België
Deel 5 (slot): De kracht van een actieplan: de strijd tegen ‘Thatcher in België’
De strijd tegen ‘Thatcher in België’, de rechtse regering-Michel (2014-2019), leverde ons de ervaring van een opbouwend actieplan in het najaar van 2014 op. Doorheen deze strijd versterkten de vakbonden zich en werd ook de roep naar een links alternatief op politiek vlak steeds groter, met een doorbraak van de PVDA als gevolg. De acties werden helaas niet doorgezet, na het eerste actieplan kwam er geen tweede dat groter en harder was. Hieronder brengen we een beeld en enkele lessen van het actieplan van 2014. We doen dit aan de hand van verschillende artikels en analyses.
Van ongenoegen tot massabeweging – de strijd tegen ‘Thatcher in België’
Door Geert Cool en Nicolas Croes
Nog voor de rechtse regering-Michel in 2014 de eed aflegde, was het duidelijk dat er een grote verandering beoogd werd. Niet dat de regering-Di Rupo zo sociaal was – denk maar aan de beperking van de inschakelingsuitkering in de tijd waardoor tienduizenden werklozen hun uitkering verloren – maar die regering probeerde ons nog te laten geloven dat de besparingen onvermijdelijk waren en iedereen raakten. Bij het ritme van de aanvallen werden al te grote provocaties vermeden. De regering-Michel I daarentegen bekende meteen kleur: de armsten zouden de rekening betalen. Het gaat om een zware rekening die meteen aan woekertarieven moet betaald worden.
Er werd een versnelling hoger geschakeld met het besparingsbeleid. Het doel was duidelijk, de krachtsverhoudingen tussen arbeid en kapitaal blijvend veranderen naar het voorbeeld van de conservatieve contrarevolutie van de Amerikaanse president Ronald Reagan en de Britse premier Margaret Thatcher in de jaren 1980. Destijds slaagden de Belgische rechtse partijen er niet in om dit beleid volledig door te voeren.
Zowel in de VS als Groot-Brittannië kon het neoliberalisme slechts overwinnen na een directe en harde confrontatie met de georganiseerde arbeidersbeweging. Dat gebeurde telkens door een syndicaal sterke sector aan te pakken, die volledig te breken en de overwinning op deze sector werd gebruikt om ook anderen aan te pakken.
In de VS werd in augustus 1981 een voorbeeld gesteld met een harde repressie tegen een staking van de luchtverkeerleiders van de vakbond PATCO. Die staakten tegen de directie van het federaal luchtvaartagentschap om een vermindering van het aantal arbeidsuren te eisen zodat jobs zouden gecreëerd worden en voor een verhoging van de lonen. Twee dagen na het uitbreken van de staking werden de vakbondsleiders opgepakt door tot op de tanden bewapende FBI-agenten, ze werden voor het zicht van heel het land naar de gevangenis afgevoerd. Reagan dankte de 11.359 verkeersleiders af die weigerden om het werk te hervatten. Hij kondigde meteen aan dat ze op een zwarte lijst kwamen waardoor een job voor de overheid uitgesloten was. Deze nederlaag voor de arbeidersbeweging was het beginpunt voor een nooit geziene aanval op vakbondsrechten, lonen, tewerkstelling en openbare diensten.
In Groot-Brittannië vormde de nederlaag van de staking van de mijnwerkers in 1984-85 een keerpunt. Het zorgde ervoor dat het gewicht van de vakbonden werd gebroken en het zette de deur open voor een nooit gezien neoliberaal offensief. Margaret Thatcher omschreef het als volgt: nadat het “democratisch socialisme” in de stembus was verslagen, moest ook het “niet democratisch socialisme”, waarmee ze de vakbonden bedoelde, een slag worden toegebracht. De politie werd ingezet tegen stakersposten, betogingen botsten op repressie en er werden stakingsbrekers ingezet. Tegelijk werd sociale steun aan gezinsleden van stakers beperkt.
In België waren er pogingen om een gelijkaardig beleid te voeren in 1981-1988. De komst van de regering Martens-Gol in 1982 was een keerpunt om over te gaan tot een meedogenloos neoliberalisme dat gepersonaliseerd werd door de toen jonge liberale politicus Guy Verhofstadt die zijn tanden in de levensstandaard van de gewone bevolking wilde zetten. Het verzet van de georganiseerde arbeidersbeweging zorgde ervoor dat het kapitalistische establishment zich moest terugtrekken en overtuigd werd van een meer discrete benadering waarbij sociale confrontaties werden vermeden, onder meer door beroep te doen op de sociaaldemocratie. De ‘socialistische’ partijen kwamen aan de macht en zouden zonder onderbreking aan de macht blijven van 1988 tot 2014, met voor SP.a een onderbreking tussen 2007 en 2011. De methode was anders, maar het doel was hetzelfde, namelijk een enorme transfer van rijkdom van de gemeenschap naar de privé organiseren door middel van privatiseringen, verlagingen van ‘patronale lasten’, extra subsidies voor bedrijven, …
Voor de regeringsploeg van Charles Michel was deze benadering achterhaald. Ze vond de tijd gekomen om een conservatieve contrarevolutie in te zetten in België.
Harde besparingen door Thatcheriaanse regering
Deze regering van de rijken stelde uitdrukkelijk dat ze de macht van de politiek – voor zover het een harde neoliberale politiek is, voor Griekenland denken de rechtse politici er anders over – over de samenleving wilde bevestigen door de macht en invloed van de vakbonden aan te pakken. De regeringsverklaring werd nog opgesmukt met verwijzingen naar ‘sociaal overleg’, maar in werkelijkheid was er een weinig flexibele weigering om ook maar de minste marge te laten voor ernstige onderhandelingen tussen de zogenaamde ‘sociale partners’. Terwijl de vorige regeringen probeerden om de vakbondsleiding in de mate van het mogelijke mee in bad te trekken bij het doorvoeren van sociale achteruitgang, kozen Michel en co voor een hardere aanpak. De regering neemt beslissingen, de sociale partners mogen slechts onderhandelen over de toepassing ervan of over elementen in de marge.
De regeringsvoorstellen werden door de vakbonden en andere sociale organisaties al gauw afgedaan als een ‘horrorcatalogus’. De indexering van de lonen, middelen voor openbare diensten, stakingsrecht, pensioenrechten, … Geen enkele sociale verworvenheid werd gespaard. Tegelijk werden aanvallen ingezet op de zwaksten, onder meer met een openlijker racistisch beleid ten aanzien van migranten. Het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO) verklaarde tevreden te zijn met eindelijk een “ambitieus regeerakkoord.” Zoals het spreekwoord zegt: toon me je vrienden en ik zal zeggen wie je bent.
De bezorgdheid die al in de zomer van 2014 werd gewekt, bleek al gauw terecht te zijn. Er kwamen harde maatregelen tegen werklozen, een verhoging van de pensioenleeftijd naar 67 jaar, een indexsprong, een strikte loonstop, besparingen op zowat alle domeinen, … En daar bovenop waren er de dagelijkse provocaties door verkozenen van de regeringspartijen, vooral vanuit N-VA. Op 15 december 2014, de dag van de grote algemene staking, stelde Edward Gardner, verantwoordelijke van het Internationaal Monetair Fonds voor België, dat de regering “op de goede weg” was. Hij verwees vooral naar de pensioenhervorming en de indexsprong.
Massaal verzet
Reagan en Thatcher waren behoedzaam en gingen eerst de confrontatie met een specifieke sector aan vooraleer ze een algemeen offensief tegen de volledige klasse inzetten. Nadat Michel, De Wever en co steeds herhaalden dat de vakbonden niets meer voorstellen in ons land, zijn ze het blijkbaar zelf gaan geloven. Ze dachten dat het mogelijk was om iedereen tegelijk aan te pakken. Het antwoord liet niet lang op zich wachten.
Alle specialisten zijn het erover eens, dit zagen we nooit eerder in de naoorlogse periode. De drie vakbonden (ABVV, ACV en het liberale ACLVB) kondigden meteen na een eerste militantenbijeenkomst in gemeenschappelijk front een ambitieus actieplan aan met vijf afspraken in zowel het noorden als het zuiden van het land.
Er werd begonnen met een nationale betoging in Brussel op 6 november 2014. Dat werd de grootste vakbondsbetoging sinds die van 31 mei 1986 tegen het Sint-Annaplan. Er waren meer dan 120.000 betogers, wellicht eerder 150.000. Naast de vakbondsleden waren er ook veel jongeren (zowel studenten als scholieren) en was er een opmerkelijke aanwezigheid vanuit de culturele sector. Er waren zelfs een aantal kleine zelfstandigen. De betoging toonde de kracht van ons aantal. Met een dergelijke mobilisatie was er een goede aanzet voor de regionale stakingsdagen. De gevestigde media en het establishment probeerden de betoging te herleiden tot geweld in de marge van de betoging.
Vervolgens was er de tweede fase met drie regionale stakingsdagen op 24 november, 1 december en 8 december. Het enthousiasme was groot in heel het land. In Gent werd de haven voor het eerst in de geschiedenis volledig platgelegd. Met de regionale stakingen werd verder opgebouwd naar het hoogtepunt in de derde fase van het actieplan. De nationale algemene staking van 15 december was een groot succes, niet in het minst door de generale repetitie tijdens de regionale stakingen. Sinds het begin van de economische crisis kende geen enkel ander Europees land een dergelijk goed voorbereide algemene staking.
Waar er personeelsvergaderingen gehouden werden, versterkte dit de strijd. Maar het bleef beperkt tot enkele werkplaatsen. Het initiatief bleef grotendeels in handen van de vakbondsleidingen, wat het mogelijk maakte om begin 2015 de beweging stil te leggen. Dit gebeurde niet zonder moeite.
Beweging gestopt
Een wel erg nipte meerderheid in de ACV-Raad van 10 februari 2015 – 49% voor, 45% tegen, 6% onthouding – stemde voor het loonakkoord met een marge van maximaal 0,8%, maar met behoud van de indexsprong. Er werd hoop gevestigd in het overleg, onder meer in het kader van een taxshift die voor eerlijker fiscaliteit moest zorgen. Die taxshift werd echter een nieuwe aanval op onze koopkracht en een nieuw cadeau aan de grote bedrijven. Het overleg leverde niets op en als er al een kleinigheid dreigde afgedwongen te worden via het overleg, schoof de regering dit meermaals gewoon aan de kant, denk maar aan de correcties voor de eindeloopbaan of de beschikbaarheid van oudere werklozen. Voor harde aanvallen als de afschaffing van de 38-urenweek en het overloon, werd zelfs geen sociaal overleg meer georganiseerd. Ondertussen werden de acties in de eerste maanden van 2015 beperkt tot ‘thematische’ acties zonder perspectief of enthousiasme.
Het einde van het eerste actieplan in 2014 was ontgoochelend voor veel militanten. Maar we mogen de positieve elementen ervan niet vergeten: het opbouwend karakter van de acties waarmee we onze krachten versterkten, de offensieve acties waarmee we ook andere lagen meetrokken en de publieke opinie aan onze kant kregen, het feit dat we met onze acties de regering konden doen wankelen. Velen zagen het potentieel van deze beweging, waardoor de ontgoocheling door het niet realiseren ervan groter was.
De basis van de vakbonden werd groter, het recordaantal kandidaten bij de sociale verkiezingen (132.750!) van 2016 bevestigde dit. Dit waren meer kandidaten dan in 1979, na de eerste protestgolf tegen de aanzetten tot neoliberaal besparingsbeleid met onder meer de vrijdagstakingen van 1977 tegen de rooms-blauwe regering Tindemans-De Clercq die onder druk van het protest viel waarna het tot 1981 duurde vooraleer een nieuwe rechtse regering de neoliberale draad terug probeerde op te pikken. Sindsdien zijn heel wat industriële bastions verdwenen, maar toch waren er in 2016 meer kandidaten bij de sociale verkiezingen. Ook bleek de betrokkenheid bij de vakbonden groter te zijn, zo stelde een studie van interimkantoor Randstad dat 53% van de werknemers zich sterk betrokken voelde bij de vakbond, tegenover 44% bij de sociale verkiezingen in 2012. Ook dit was een resultaat van het actieplan in 2014.
Daarnaast toonde het actieplan hoe de arbeidersbeweging de publieke opinie richting kan geven. Eind 2014 gaf een peiling van VTM en Knack aan dat maar liefst 85% van de Vlamingen voorstander was van een vermogensbelasting, ook stelde 55% begrip te hebben voor het vakbondsprotest. Op de betogingen en stakingen was er telkens ondersteuning door jongeren – zeker in Gent waar er een beweging tegen de verhoogde inschrijvingsgelden werd uitgebouwd – en vanuit de socio-culturele sector met onder meer Hart boven Hard. In een offensieve strijd is hetgeen ons verenigt evidenter dan wat ons verdeelt.
In 2014 was de regering aan het wankelen, net voor de algemene staking van 15 december stond volgens een peiling van La Libre en RTBF nog slechts 20% positief tegenover de regering-Michel, tegenover 43% negatief en 39% onbeslist. Tegenover de Vlaamse regering stonden meer mensen negatief (29%) dan positief (28%). Met een Thatcheriaanse regering die na elke slag terug overeind probeert te kruipen om des te harder terug te slaan, brengt overleg de arbeidersbeweging nergens. De regering uitzitten in de hoop op beterschap na volgende verkiezingen, betekent nog jaren van besparingen laten passeren. En dan nog is het resultaat onzeker. De Britse vakbondsleiding volgde deze strategie maar de conservatieven van Cameron wonnen de daaropvolgende verkiezingen en zetten het besparingsbeleid verder. De inzet moest dus zijn: de val van de regering. Wie de strijd aangaat, kan verliezen. Wie ze niet aangaat, is op voorhand verloren.
Algemene staking: ‘als uw machtige arm het wil, ligt heel het raderwerk stil’
Onderhuids groeide het ongenoegen bij brede lagen van de bevolking. Tegelijk was de heersende retoriek van de gevestigde media en de traditionele media bijzonder rechts. Sommigen leidden daaruit af dat er een verrechtsing was en dat het draagvlak voor de vakbondsacties en -standpunten beperkt was. Als we op de media afgaan, klinkt dit aannemelijk en het heeft ongetwijfeld een zeker effect. Maar het onderhuidse ongenoegen tegenover de enorme ongelijkheid en de besparingen die telkens opnieuw onze levensstandaard ondermijnen, verdwijnt niet omdat het in de kranten wordt weggeschreven.
In feite was er een polarisatie met een groeiende kloof tussen de heersende retoriek en wat er door brede lagen van de bevolking werd ervaren en gedacht. Gevestigde partijen die zich links noemen, zoals de sociaaldemocratie (PS, SP.a) en de groenen keken vooral naar boven en passen zich makkelijk aan de rechtse retoriek aan. Dit isoleert hen van het breed gedragen ongenoegen en maakt het ook erg moeilijk om daar een politieke vertaling aan te geven.
Doorheen acties, zeker in het kader van een opbouwend actieplan dat meerdere maanden duurt, kunnen we heel wat onbewuste elementen bewust maken. Elke strijdbeweging is rijk aan lessen en nieuwe activisten die ervoor zorgen dat we op grotere schaal onze eisen en bekommernissen naar voor kunnen brengen. Een algemene staking vormt daar een hoogtepunt van, het toont immers aan dat de gewone werkenden in staat zijn om de economie plat te leggen. Zonder onze arbeidskracht is hun kapitaal niets waard. ‘Als uw machtige arm het wil, ligt heel het raderwerk stil’, was de slogan van de Nederlandse spoorstaking van 1903.
De nadruk bij een algemene staking in de huidige context ligt vooral op het eenmakende karakter ervan: we staken allemaal samen, niet sector per sector of regio per regio. Maar een algemene staking gaat verder dan dat. Het betekent een mobilisatie van de arbeidersklasse tegen de kapitalisten en tegen de kapitalistische staat, zelfs indien niet alle deelnemers van de staking zich daar ten volle bewust van zijn. Een algemene staking legt immers het volledige systeem plat en zorgt ervoor dat duidelijk wordt dat de gewone werkenden, de arbeidersklasse, in staat zijn om de samenleving in handen te nemen.
Bij een algemene staking van langere duur waarbij stakerscomités de bevoorrading gaan organiseren, stelt dit zich nog scherper. Dan hebben we in feite twee machten: de verlamde kapitalistische en het embryo van een nieuwe arbeidersstaat. De burgerij zal nooit zomaar de macht uit handen geven, we zullen georganiseerd moeten zijn en afrekenen met alle mogelijke wapens van de kapitalistische staat. Een algemene staking vandaag is vooral gericht op het tonen van de sterkte en de solidariteit van de arbeidersbeweging, het kan lagen meetrekken die voorheen nog niet tot actie bereid waren. Bovendien wordt doorheen deze strijd veel geleerd, praktische ervaringen wegen altijd sterker door. Daar moeten we ook iets mee doen: een krachtsverhouding uitbouwen waarmee we doorheen algemene stakingen tot een breuk met het kapitalisme komen en kunnen beginnen met de opbouw van een ander systeem, een socialistische samenleving.
Het scholierenprotest tegen het hoger inschrijvingsgeld
Uittreksel uit de congrestekst van LSP uit 2016
In de zomer van 2014 was duidelijk dat de volgende regering een rechtse zou worden. Eind juli werd daarvan al een Vlaamse versie in de steigers gezet: de regering-Bourgeois. Als was het om te tonen dat de verandering onmiddellijk inging, pakte die uit met een gigantisch besparingsprogramma van 8 miljard euro. Ambtenaren, gemeenten, kinderopvang, kindergeld,… Maar ook een eerder symbolische maatregel die 160 miljoen € moest opbrengen: de verhoging van het inschrijvingsgeld voor hoger onderwijs. In het verleden stootte dat telkens op hevig protest. Het was een test om de weerbaarheid van studenten in te schatten en een graadmeter om te zien wat gebeuren kon als heel de arbeidersbeweging werd aangepakt. We schreven dat als het experiment slaagde, de weg open zou komen te liggen voor de geleidelijke introductie van eliteonderwijs met inschrijvingsgelden die doen denken aan de situatie in de Angelsaksische wereld, waar studenten al gauw 8.000 euro moeten betalen voor 1 studiejaar.
Doorgaans beschrijven marxisten de jongerenbeweging als de lichte cavalerie van de klassenstrijd. Jongeren dragen minder verantwoordelijkheden, zijn minder getekend door de nederlagen van het verleden, komen sneller in actie en zijn wendbaarder. De industriële arbeiders noemen we de zware bataljons. Ze komen moeilijker op gang, maar eens ze aan het rollen gaan, is er geen houden meer aan. Het was toen echter al van 2003 geleden – de invasie in Irak – dat de jongeren nog eens massaal in beweging waren gekomen. Dat had niet alleen de kracht van LSP onder jongeren aangetast, maar ook hun bewustzijn en hun ervaring met strijd. Hier lagen echter mogelijkheden om de situatie te keren en al vroeg in augustus brachten we ons jongerencomité samen om deze kans te grijpen. We begrepen dat als het van VVS (Vlaamse Vereniging van Studenten) of Comac zou afhangen, de beweging zou worden gedepolitiseerd, de studenten geen zeggenschap zouden krijgen en de acties symbolisch zouden blijven. Dat keren zou ons niet lukken, maar als we erin zouden slagen de oriëntatie van de Actief Linkse Studenten op de arbeidersbeweging, onze methode en ons programma ergens in de praktijk te brengen, dan zou dat een belangrijk minderheidsstandpunt in de beweging kunnen worden.
We concentreerden alle energie op de Gentse scholieren, richtten actiecomités in de scholen op, brachten een regionale overkoepeling in stelling, organiseerden betogingen en stakingen en oriënteerden de scholieren op het actieplan van de vakbonden. Het was lang geleden dat we nog eens op zo’n geconcentreerde wijze alle kracht richtten op het punt van de aanval. Aan elke actie ging een uitgekiende mobilisatie vooraf, met tot in de details bediscussieerde pamfletten die rekening hielden met de actualiteit, gevoeligheden bij de ouders, de leraars en de directies, met slogans waarover was nagedacht, voorstellen voor na de actie en een korte persmededeling met de cruciale punten. Op elke actie had ieder zijn taak, van animatie over verkoop tot toespraken. Waar het kon, werd de band met het personeel zoveel mogelijk in de verf gezet. Elke actie eindigde – zoals we hadden geleerd van de anti-globaliseringsbeweging – in een algemene vergadering waar de volgende stap bediscussieerd werd. Op een bepaald moment werd ALS onder scholieren een kleine hype. We slaagden erin om de beste scholieren te politiseren en te winnen, alsook een aantal studenten die door de acties werden aangetrokken. Dit was extreem belangrijk. De enige verworvenheid die misschien even zwaar doorweegt in de balans – en niet verloren mag gaan – is de schat aan ervaringen die de partij heeft opgedaan doorheen deze strijdbeweging.
Regering kon arbeidersbeweging niet breken. Welke strategie om te winnen?
Door Eric Byl (oktober 2016)
Van bij haar aantreden, wou Michel I doen wat de vorige rechtse regeringen Martens-Gol-Verhofstadt in de jaren ’80 nooit konden: de ruggengraat van de arbeidersbeweging breken zoals Thatcher toen in Groot-Brittannië. We zijn intussen talloze vakbondsmeetings en -concentraties verder. We hebben de voorbije twee jaar massaal betoogd, trokken sociale lagen mee die doorgaans moeilijk in beweging komen. Veel bedrijven en sectoren hebben dagen- tot soms maandenlang gestaakt. Na de algemene staking van 15 december 2014 bleef de regering amper overeind. Aan strijdbaarheid geen gebrek, maar winnen vereist ook een juiste inschatting van de situatie, een methode en een programma.
Voor de vakbondsleidingen was de vorming van een homogeen rechtse regering in oktober 2014 een echte schok. Ze hadden het niet zien aankomen. Tot enkele maanden tevoren waren alleen Vlaamse patroons ervoor gewonnen. Zelfs het verbond van de grote Belgische patroons (VBO) stond weigerachtig tegenover die flamingante avonturiers die het land willen besturen zoals men een frietkot beheert. Maar dat was voor de verkiezingen van mei 2014. N-VA werd daarin de grote overwinnaar en vooral… een tripartite behaalde voldoende zetels voor een federale meerderheid. Dat was een unieke opportuniteit voor de Belgische burgerij. Ooit zou ze met de N-VA opgescheept zitten. Haar in de regering opnemen – in ruil voor het bevriezen van het nationale vraagstuk – stond garant voor een lucratief ultra-liberaal beleid, maar zou mogelijk de arbeidersbeweging haar duivels doen ontbinden. Met een klassieke tripartite achter de hand, die desnoods zonder nieuwe verkiezingen kon overnemen, werd N-VA plots wel een optie.
Als ‘kracht van de verandering’ kan N-VA zich geen half werk veroorloven. Dat geldt ook voor Michel. In een regering kruipen met slechts 1 op de 5 Franstalige kiezers, heeft enkel zin als de lat hoog ligt. Michel wil ons “DNA wijzigen”, ons zonder protest lijdzaam langer en harder doen werken. Als dat niet lukt, kan zijn partij gedurende decennia een kruis maken over machtsdeelname en is het hoogtepunt van zijn carrière voorbij. Open VLD wil haar rechtse kiezers die de voorbije jaren overliepen naar N-VA terug winnen door zich zo rechts mogelijk op te stellen. N-VA moet dan mee, maar dreigt meteen een deel van haar bredere achterban te verliezen. CD&V tenslotte weet dat ze in Vlaanderen voor een centrum-linkse coalitie onmisbaar is, maar niet voor een rechtse.
Correcte inschatting onontbeerlijk
Een correcte inschatting van de situatie is onontbeerlijk in sociale strijd. Inbinden strookt niet met de bestaansreden van deze regering. Bovendien heeft iedere coalitiepartner haar eigen redenen om niet toe te geven. Als deze regering niet valt, zal ze met nieuwe anti-sociale maatregelen blijven komen. Aanvankelijk leek dat duidelijk voor de vakbondsleidingen. Nog voor de regering in het zadel zat, begon een eerste actieplan te lopen. LSP waarschuwde toen al niet in de val te trappen van verdeeldheid tussen rode en groene syndicalisten en evenmin tussen Vlamingen, Walen, Brusselaars en migranten. Dat bleek toen nog voorbarig. De militanten werden op 23 september 2014 opgewarmd met een concentratie in gemeenschappelijk vakbondsfront in Brussel en dat front hield stand gedurende heel het eerste actieplan dat liep tot en met 15 december en de regering uiteindelijk deed wankelen.
Hebben de vakbondsleidingen toen beseft welke kracht ze hadden opgewekt en deinsden ze terug voor de gevolgen? Kreeg de ACV-leiding beloftes in het Arco-dossier? Was het de schrik om de schijnheilige nationale éénheid na de aanslagen op Charlie Hebdo te breken? Wellicht speelde dat allemaal mee toen het ACV met een zeer nipte meerderheid op haar nationale raad in februari 2015 een schandalig loonakkoord tekende. Eigenlijk herzag de ACV-top haar inschatting van de situatie. Voortaan werd geen actie meer gevoerd tegen de regering, maar voor een evenwichtiger beleid. De indexsprong en het optrekken van de pensioenleeftijd werden niet officieel aanvaard, maar het verzet ertegen ingeruild voor een zogenaamde taxshift. Het ACV was daar al tijdens het eerste actieplan fors op beginnen hameren, bijgetreden door een deel van de linkerzijde. LSP waarschuwde toen al om rechtvaardiger fiscaliteit niet als pasmunt te gebruiken voor het opgeven van ons verzet tegen de andere maatregelen van Michel I. We wezen er ook op dat een taxshift uitgewerkt door de rechtse regering wellicht het omgekeerde van een rechtvaardiger fiscaliteit zou opleveren.
De ABVV-leiding beging de fout om niet direct na 15 december het actieplan te evalueren op interprofessionele militantenvergaderingen en algemene vergaderingen op de werkvloer. Door de onverzettelijkheid van de regering zou dat wellicht tot een nieuw harder actieplan of zelfs direct een 48-urenstaking hebben geleid. Het zou de ACV-top onder druk hebben gezet om mee te gaan. Maar de ABVV-leiding liet de regering tijd om te herstellen en ook om de ACV-top te bewerken. Die greep de kans, met het vuur van de acties wat verderaf, om haar achterban in de pas te doen lopen. De ABVV-leiding slaagde er wel nog in een nieuwe vakbondsconcentratie op 11 maart 2015 af te dwingen, maar intussen waren er ook in het ABVV steeds meer stemmen die er openlijk voor uit kwamen dat ze geen zin hadden in actie.
Was het dan een maat voor niets? Die vraag werd op de betoging van 7 oktober 2015 beantwoord. Er heerste toen zeker geen groot enthousiasme. De frustratie over de kloof tussen de mogelijkheden van het eerste actieplan en wat de vakbondsleidingen er maar uit haalden, zat nog hoog. Toch werden velen verrast door de massale toeloop van 100.000 hoofdzakelijk militanten die tot de actieve vakbondskernen waren toegetreden in de loop van het actieplan een jaar eerder. Het werd nadien bevestigd in peilingen waarin ruime meerderheden de nood aan vakbonden erkenden, in de toename van het aantal vakbondsleden en het aantal kandidaten in de sociale verkiezingen. De regering heeft veel binnengehaald, maar de ruggengraat van de arbeidersbeweging heeft ze niet gebroken en dat zal ze vroeg of laat ondervinden. Heeft dat ermee te maken dat ze de doelstelling van een begrotingsevenwicht tegen 2018 laat varen?
Afwezigheid methode en programma verzwakt en verdeelt
De talloze interprofessionele vergaderingen, zeker die met tussenkomsten van de militanten, en de algemene personeelsvergaderingen op de werkvloer die helaas nog te weinig georganiseerd werden, waren beslissend voor het succes van het eerste actieplan. Heel af en toe vormden delegaties van verschillende bedrijven op eenzelfde industrieterrein een stakerscomité. Dat maakt allemaal deel uit van een traditie die de voorbije decennia grotendeels verloren is gegaan en op heel wat nieuwe werkplaatsen nooit bestaan heeft. Dat herstellen en er een automatisme van maken, zal tijd en vindingrijkheid vergen. Maar waar het gebeurde, bevorderde het de deelname, zorgde het voor een toestroom van nieuwe militanten, ook op de piketten. Het dwong de vakbondsleidingen tot concrete ordewoorden: intrekken van de indexsprong en vrije loononderhandelingen, een sterke sociale zekerheid en het behoud van brugpensioenen, een relancepolitiek van creatieve investeringen, het behoud van de openbare diensten en het ambtenarenstatuut, en tenslotte rechtvaardige belastingen door een evenwichtige bijdrage uit kapitaal.
Dat is nog heel ver verwijderd van wat nodig is, maar veel beter dan de oproep voor de nationale betoging van het gemeenschappelijk vakbondsfront op 29 september 2016. Dan gaan we officieel de regering ‘geen gelukkige verjaardag’ wensen en politici en werkgevers oproepen tot ‘een serieus engagement’. Hoe zijn we daar aanbeland? Er worden geen of nauwelijks nog interprofessionele militantenvergaderingen gehouden en indien wel, worden ze genegeerd of zelfs geboycot door centrales die er al lang van uit gaan dat we de regering maar best uitzitten. Denken ze dat mensen dan anders zullen stemmen? Dat zou flink tegen kunnen zitten, fatalisme is zelden een game-changer.
Intussen is van democratische besluitvorming geen sprake meer. Dat heeft ook andere gevolgen. Op de werkvloer, vooral tijdens personeelsvergaderingen is de druk voor eenheid groot, sectarisme tegen andere bonden en niet-gesyndiceerden wordt er snel afgestraft, maar hoe verder van de werkvloer verwijderd, hoe groter de verdeeldheid. Op 9 oktober 2015 staakte CGSP-Cheminots alleen tegen het protocolakkoord bij de NMBS, zonder ACV-transcom, maar ook zonder ACOD-Spoor dat voor het eerst ooit openlijk afstand nam van haar federale structuur en dat zonder de achterban te raadplegen. Door het gekibbel van de bonden, zagen de spoordirecties de kans om het stakingsrecht met deurwaarders en dwangsommen aan banden te leggen. We vrezen dat ze strafdossiers aanleggen tegen strijdbare militanten om die zo nodig met ontslag af te dreigen.
Bij de start van het tweede actieplan in april 2016, was omzeggens niets meer gemeenschappelijk. Het ACV betoogde de dag na drie verschillende militantenconcentraties van het ABVV in Brussel, Luik en Charleroi. Op 31 mei 2016 betoogde de openbare dienstencentrale van het ACV in Brussel, terwijl de tegenhanger bij het ABVV in verspreide slagorde actie voerde in Gent, Waver en Namen. Dat de ACOD-voorzitster Chris Reniers enkele dagen voordien in de media de deur op een kier zette voor sancties tegen de stakende penitentiaire agenten in Wallonië en Brussel, zal er niet vreemd aan zijn. Met lede ogen zien strijdbare militanten hun vakbondsleidingen vooral elkaar, in plaats van de regering en de patroons, bekampen en dat terwijl de aanvallen maar blijven komen.
Vakbondsleiding ingehaald door spontane acties
Het is niet meer dan logisch dat werknemers ten einde raad zelf het initiatief nemen. Meestal springen de vakbonden dan wel bij, maar helaas niet altijd. De staking van de bagage-afhandelaars op Zaventem werd aanvankelijk in de media, door patroons en politici, afgebrand als “die teveel”. Maar toen hun vakbonden publiek maakten dat de patroon weigerde de overuren die gepresteerd werden na de aanslagen van 22 maart 2016 correct uit te betalen, sloeg de stemming om. Hun collega’s luchtverkeersleiders die net tevoren in actie gingen omdat hun patroon de nasleep van de aanslagen trachtte te misbruiken om hun pensioenregeling inderhaast overboord te gooien, stonden echter alleen. Ze werden afgeschilderd als geprivilegieerden, corporatisten en van alle kanten bedreigd. Op de eigenlijke reden van de staking werd nauwelijks ingegaan, helaas ook niet door de vakbonden.
Liefst 55 dagen staakten de penitentiaire agenten in Wallonië en Brussel. De regering zette de politie in, dan het leger en lanceerde een mediacampagne over de erbarmelijke condities waarin gevangenen moeten leven, alsof ze dat nu pas ontdekt had. Niets leek te werken. Tot de regering er met communautair onevenwichtige voorstellen in slaagde de Vlaamse bonden af te kopen en de staking in Wallonië en Brussel dood te laten bloeden. Vlaamse penitentiaire agenten zouden moeten weten dat ze die toegevingen nooit gekregen hadden zonder de strijd van hun Brusselse en Waalse collega’s. Bij het spoor was het afnemen van een bijkomende kredietdag en het optrekken van de productiviteit met nog eens tien procent de druppel die de emmer deed overlopen. Een spontane staking, waarbij ook veel personeelsleden betrokken waren die nooit eerder deelnamen, overspoelde het land. Uiteindelijk erkenden de vakbonden de staking, maar om ze zo snel mogelijk te doen landen op een akkoord waarin de directie vrijwel alles binnenrijfde en de werknemers het moeten stellen met vage beloftes.
Als de vakbondsleidingen geen initiatief nemen, terwijl aanvallen blijven komen in een situatie die nu al ondraaglijk is, zal dat onvermijdelijk tot nieuwe spontane acties leiden. Het is een kwestie van tijd voor de eerste bedrijfsbezettingen er komen. De regering ziet de bui hangen. Ze wil het stakingsrecht inkapselen in het sociaal overleg en spontane – zij noemt het “wilde” – stakingen zo goed als onmogelijk maken en onderwerpen aan allerlei sancties. Dat kan de arbeidersbeweging een tijdlang intimideren. De vakbondsleidingen hadden dat gemakkelijk kunnen keren, door net zoals delen van het FGTB, de stakende penitentiaire agenten en spoormannen ter hulp te snellen. In plaats daarvan werd de timing van het actieplan misbruikt als excuus om afzijdig te blijven. Het doel van een actieplan is: geen acties zonder vervolg en systematisch krachtsverhoudingen opbouwen. Het is absurd om van de stakers te eisen dat ze zich aanpassen aan de opgestelde kalender: als de concrete situatie het vereist, moet de kalender aangepast. Dat gebeurt trouwens al. Sinds de regering haar beleidsverklaring uitstelde tot ten vroegste 9 oktober 2016, werd met geen woord meer gepiept over de aangekondigde algemene staking op 7 oktober 2016. De agenda aanpassen aan de regering kan blijkbaar wel.
Geen enkel ordewoord, hoe toepasselijk het in bepaalde omstandigheden ook mag zijn, is dat altijd in alle omstandigheden. In 1997, tijdens de sluiting van Renault-Vilvoorde, had de leiding van de metaalbond het correcte verlangen naar ‘internationale solidariteit’ misbruikt om de aandacht af te leiden naar Frankrijk, weg van een mogelijk front van Renault-arbeiders met die van het bezette staalbedrijf in Clabecq. Sinds de trojka neerstreek in Griekenland ‘organiseerden’ de vakbonden maar liefst 42 algemene stakingen, sommige waren heel sterk, maar andere hadden als voornaamste resultaat de totale uitputting van de beweging. Strijdbare syndicalisten mogen zich daardoor niet laten ontmoedigen. De arbeidersbeweging heeft een enorm incasseringsvermogen, juist omdat ze zo’n kolossale productieve kracht is. Zelfs na oorlog, wanneer ze zo goed als met de grond gelijk gemaakt is, slaagt ze er telkens weer in om zich op verrassend korte termijn te herstellen. In nieuwe mobilisaties, moeten we net zoals in 2014 gebruik maken van iedere opening om zoveel mogelijk collega’s actief te betrekken. We weten nu wat het potentieel is, hebben de voorbije jaren wellicht een stuk naïviteit verloren, die ervaring moeten we delen onder elkaar en met de talloze collega’s die de komende weken, maanden en jaren eveneens gedwongen zullen worden om in actie te gaan.
Rechtse regering afgestraft in verkiezingen van mei 2019. Roep naar programma en beleid die vertrekken van de sociale noden
Artikel door Els Deschoemacker (juni 2019)
Alle Zweedse partijen, de partijen die deel uitmaakten van de vorige regering (N-VA, MR, CD&V en Open Vld), verdedigden tot op de laatste dag hun beleid met hart en ziel en spraken de wens uit deze coalitie verder te zetten. Uitgebreid met cdH uiteraard, want nauwelijks een jaar na de vorming van deze onuitgegeven Thatcheriaanse regering, was ze in de peilingen reeds haar meerderheid kwijt! Analyseren wie de verkiezingen verloor, wie de schade beperkte, wie won en met welk programma dit alles gebeurde, maakt veel duidelijk. Tenminste voor wie het wil zien.
Toen we met zijn allen massaal op straat stonden en staakten in 2014 tegen de sociale afbraak van de regering Michel met o.a. de verhoging van de pensioenleeftijd toonde men geen begrip, maar nu horen we van alle kanten dat het signaal van de kiezer moet gerespecteerd worden. Over wat dat signaal was, heerst minder eensgezindheid. ACV-topman Marc Leemans merkte in De Tijd terecht op dat het verkiezingsresultaat in Vlaanderen niet zomaar geïnterpreteerd mag worden als een vraag om een rechtser beleid. “Wie gelooft nu echt dat de kiezer dat signaal gaf? Als vier regeringspartijen zijn afgestraft voor vijf jaar rechts liberaal beleid, dan zou ik twee keer nadenken vooraleer te pleiten voor nog meer rechts beleid.”
Alle media stellen nu dat Vlaanderen wellicht nooit eerder zo rechts stemde. Maar wat was de dynamiek achter het stemgedrag? Het Vlaams Belang won de verkiezingen door haar racistisch anti-migrantenprogramma te koppelen aan een uitgesproken kritiek op het antisociale beleid van de regering, waarvan N-VA de leidende factor was. Door de nadruk te leggen op eisen als het opnieuw verlagen van de pensioenleeftijd, een minimumpensioen van 1.500 euro per maand, optrekken van de uitkeringen, … leek het Vlaams Belang tegemoet te komen aan de voornaamste verzuchtingen.
Dit is niet alleen hypocriet. De partij stemt immers steevast tegen elke maatregel die onze sociale rechten uitbreidt. Het is geen sociale partij die de ongelijkheid aanpakt door naar de winsten van de grote bedrijven te kijken. Het is een partij van handelaars in verdeeldheid en bijhorende haat. Zo is het programma van ‘eerst onze mensen’ (een nieuwe versie van de Vlaams Blok-slogan ‘eigen volk eerst’) niet op meer middelen gericht! Er wordt slechts een andere verdeling van de tekorten voorgesteld met uitsluiting van grote groepen uit de sociale zekerheid, sociale huisvesting, jobs, … Dat leidt enkel tot meer concurrentie aan de onderkant van de samenleving, de klassieke formule en voornaamste doelstelling van extreem rechts!
En de andere grote winnaar van de verkiezingen was de PVDA. Zeker in Brussel en Wallonië maar ook in Vlaanderen met hun eerste verkozenen. Groen kon van de klimaatopstand geen garen spinnen, net omdat het sociale ontbrak. Van een terugdraaien van de pensioenleeftijd bijvoorbeeld, geen spoor. Grote delen van de werkende klasse vreesden terecht dat het groene programma uiteindelijk zou neerkomen op nog grotere lasten op hun schouders.
De PS kon anderzijds met een uitgesproken links programma de neergang beperken en blijft de grootste in Wallonië en Brussel. Ecolo scoorde goed, maar kon het volledige potentieel van de peilingen niet waarmaken. Dit was grotendeels om dezelfde redenen als die van Groen.
Bijna overal in Europa verloren de traditionele partijen, die sinds de Tweede Wereldoorlog het kapitalisme beheerden, terrein. In België is een tripartite van de ooit oppermachtige traditionele families voor het eerst niet meer mogelijk. Met de groenen erbij is er federaal wel een meerderheid, maar in Vlaanderen niet. Het toont de electorale opstand van de kiezers tegen deze partijen die steeds weer de meerderheid van de bevolking doen opdraaien voor de crisis van het kapitalisme. De PS hield nog het best stand, met nadruk op sociale eisen rond pensioenen, werkduurverkorting, vermogensbelasting, …
Als de verkiezingen van 26 mei iets toonden, is het dat de kiezers er genoeg van hebben en dat een ommekeer nodig is.
De uitdaging is nu om het verzet te organiseren voor een politiek die tegemoet komt aan de sociale noden en bijgevolg het kapitalistisch systeem in vraag stelt. De arbeidersbeweging is numeriek sterker dan ooit en we beschikken nog steeds over potentieel bijzonder sterke vakbonden. De werkende klasse is de sociale kracht die verandering kan realiseren, maar dat gebeurt niet automatisch. Dat vereist organisatie, strijd en een programma waar men echt voor gaat, met een zo groot mogelijke betrokkenheid van delegees, militanten en leden.
De opgang van PVDA in alle delen van het land is voor de arbeidersbeweging de belangrijkste ontwikkeling van de verkiezingen. Het geeft een stem aan wie uit het moeras van sociale achteruitgang wil geraken. Daarvoor is een breuk met het budgettaire keurslijf in Europa en België nodig en moeten we vechten voor een politiek die niet de winsten centraal stelt, maar de noden van de meerderheid van de bevolking.