3. Uit de geschiedenis van het bolsjevisme (2)
TROTSKI EN DE BOLSJEVIEKEN
We hebben gezien hoe Monty Johnstone gebruik maakt van de diensten van Trotski’s “zeer sympathieke maar ook uiterst objectieve biograaf” Isaac Deutscher. Johnstone doet vaak een beroep op Deutscher, die hem meteen verlost van de noodzaak uit Trotski’s eigen werk te citeren en die hem gedienstig voorziet met het soort banaliteiten, literaire gemeenplaatsen over Trotski’s psychologische en morele eigenschappen die hem dienen als een gemakkelijke, maar tamelijk roestige spijker waaraan hij zijn eigen stelling over Trotski kan ophangen die nu tnomfantelijk naar voor komt:
“Het feit is dat… hoewel Trotski in juli 1917 toe zou treden tot de Bolsjevistische Partij onder druk (?) van de komende (?) Oktoberrevolutie, waarin hij zo’n uitstekende rol (??)zou spelen, we in deze 14 jaren van Trotski’s leven… precies het onvermogen zien zich in een niet-revolutionaire periode te wijden aan de allesoverheersende taak een stevige Organisatie op te bouwen, zich een plaats in rijen ervan verwerven, en op die manier bereid te zijn zich aan de collectieve discipline ervan te onderwerpen, dat zich opnieuw zou vertonen nadat de stormen van de revolutie geluwd waren”
Cogito, p. 7.
Johnstone wil een beeld van Trotski schetsen als een licht ontvlambare revolutionair, een “briljante spreker”, die zijn inspiratie kreeg uit de “stormen van de revolutie”, een goede volksmenner, maar in wezen een kleinburgerljke individualist, wiens moreel verslapte zodra de revolutionaire situatie voorbij ging. Zijn hele werk is een mooi stuk impressionistisch woordschilderen: net als al het werk van de impressionisten ziet het er van een afstand goed uit, wanneer je je ogen halfgesloten houdt…
We vragen kameraad Johnstone hoe deze “briljante spreker” lid kon worden van de bolsjevistische partij “onder in vloed” van iets dat nog niet gebeurd was? Johnstone’s vingers jeuken er duidelijk naar de datum van Trotski’s formele toetreden tot de bolsjewieken te verschuiven naar een tijdstip na de Oktoberrevolutie (“met een pennestreek”, zoals dat gezegd wordt). Maar neen, zo’n vervalsing zou zelfs voor onze Jezuïet teveel zijn. Aarzelend laat hij Trotski lid worden “onder invloed van de komende Oktoberrevolutie”!
Er is nog een probleempje, namelijk dat Trotski zelf, in Monty Johnstone’s woorden, een “uitstekende rol”speelde in het tot stand komen van de “komende” revolutie. In werkelijkheid werd Trotski niet formeel lid van de bolsjevistische partij toen die op het hoogtepunt was van een revolutionaire golf, op het moment van de machtsovername, zoals Johnstone suggereert. Integendeel, het gebeurde toen het fortuin van die partij op zijn laagste punt leek te zijn, in de periode van reactie die volgde op de julidagen toen Lenin was ondergedoken en veel bolsjevieken in de gevangenis zaten.
Waarom trad Trotski in 1917 tot de bolsjevieken toe? In de eerste plaats omdat er geen politieke meningsverschillen waren. De ideeën die door Trotski verwoord worden in maart 1917 in een in Amerika geschreven artikel, zijn gelijkaardig aan de ideeën uit Lenins Brieven, die tegelijkertijd in Zwitserland werden geschreven. Is deze overeenkomst toevallig, kameraad Johnstone? Uitgaande van jouw eenzijdige voorstelling van de vroegere polemieken tussen Lenin en Trotski is dat de enige mogelijke conclusie. Maar hoe zit het dan met de beklagenswaardige rol die de “oude bolsjevieken” in deze periode speelden? Datwaren nu precies de mannen die, in je eigen woorden, “zich een plaats verwierven” en “zich onderwierpen aan collectieve discipline” in de voorafgaande periode. Was dat ook toevallig? Lenin zegt in zijn laatste brief aan het partijcongres dat het geen toeval was. En het was ook niet toevallig, kameraad Johnstone, dat degene die Lenin in 1917 in de strijd tegen de aarzelingen van de “oude bolsjevieken” het meest consequent ondersteunde niemand anders dan Trotski was.
Het hele doel van de revolutionaire theorie, van het opbouwen van de revolutionaire partij, is het doorvoeren van een revolutie. Het is precies in de “stormen van de revolutie” dat de revolutionaire beweging onder zware druk komt te staan van vreemde klassekrachten. Het zijn de “stormen van de revolutie” die alle theorieën, mensen en partijen voor de beslissende test plaatsen. De reden waarom de “oude bolsjevieken” voor die test zakten, de reden waarom ze hopeloos op drift waren in de storm van de revolutie, is precies omdat ze er in de hele voorafgaande periode niet in geslaagd waren de methodes en de ideeën van Lenin, die de methodes en de ideeën van het revolutionaire marxisme zijn, in zich op te nemen en te begrijpen.
De “oude bolsjevieken” waren in de voorafgaande periode tevreden geweest met “zich een plaats in de rangen te verwerven”, met blindelings in de voetsporen van Lenin te volgen, mechanisch diens ideeën te herhalen, die in hun handen veranderden in betekenisloze toverformules. Aarzeling op het beslissende moment toen een drastische wending nodig was was daarvan het gevolg. De “oude bolsjevieken” “verloren het hoofd”, keerden zich tegen Lenin en… belandden daarme in het kamp van de mensjevieken. Trotski die een andere weg gevolgd had, kwam tot dezelfde conclusies als Lenin, maar langs zijn eigen weg. Van dat moment af waren alle oude meningsverschillen tot de prullenbak van de geschiedenis veroordeeld.., om na de dood van Lenin door de stalinisten weer opgegraven te worden in hun pogingen Trotski uit de leiding te verwijderen.
Vanaf het moment van Trotski’s aankomst in Petrograd in mei 1917 sprak en trad hij op in solidariteit met de bolsjevieken. Hierop commentaar leverend, herinnerde de bolsjeviek Raskolnikov (29) zich:
“Leon Davidovich (Trotski) was op dat moment geen formeel lid van onze partij maar in feite werkte hij er voortdurend binnen vanaf zijn aankomst uit Amerika. Hoe dan ook, metteen na zijn eerste rede in de Sowjet zagen we hem als een van onze partijleiders”
Proletarskaya Revolutsia, 1923, p. 71.
Over de controverses uit het verleden merkte hij op:
“De echo’s van de vroegere meningsverschillen tijdens de vooroorlogse periode waren volledig verdwenen. Er bestonden geen verschillen tussen de tactische lijn van Lenin en Trotski. Deze eenheid, al waargenomen tijdens de oorlog, werd volledig en definitief bereikt vanaf het moment van Trotski’s terugkeer naar Rusland. Vanaf zijn eerste openbare rede voelden wij, oude leninisten, dat hjj één van de onzen was”.
p.150
De reden waarom Trotski niet onmiddellijk formeel tot de bolsjevistische partij toetrad, had niets te maken met enig politiek meningsverschil (hij had zijn wens om lid te worden meteen in een gesprek met Lenin en zijn collega’s aangekondigd), maar omdat Trotski de Organisatie van de Mezhrayontsi (lnterdistrikt groep) wilde winnen, die ongeveer 4.000 Petrogradse arbeiders bevatte en veel vooraanstaande linkse figuren zoals Uritsky, Joffe, Lunacharsky, Ryazanov, Volodarsky (30) en anderen die later vooraanstaande rollen speelden in de leiding van de bolsjevistische partij. Over deze groep zegt een aantekening in de werken van Lenin, die na de revolutie in Rusland werden gepubliceerd:
“Over de kwestie van de oorlog namen de Mezhrayontsi een intemationalistisch standpunt in, en in hun taktiek stonden ze dicht bij de Bolsjevieken”
Works, deel 14, p. 448.
Over het al-Russische congres van Sovjets dat aan het begin van juni werd gehouden en dat nog steeds werd gedomineerd door de mensjevieken en de Sociaal-Revolutionairen, merkte E.H. Carr (31) op:
“Trotski en Lunacharsky waren onder de 10 afgevaardigden van de “verenigde sociaaldemocraten” die onveranderlijk steun gaven aan de bolsjevieken gedurende de 3 weken van het congres”
The Bolshevic Revolution, deel 1, p. 89.
Om de toetreding van de Mezhrayontsi tot de bolsjewieken, die door enkelen in de leiding werd afgewezen, te versnellen, schreef Trotski in de Pravda de volgende verklaring:
“Er zijn naar mijn mening op dit moment (d.w.z. in juli) geen verschillen in principe of in tactiek tussen de Inter-district groep en de bolsjevistische organisaties. Daarom zijn er ook geen redenen die het afzonderlijke bestaan van deze organisatie rechtvaardigden”
Op dit moeilijke en gevaarlijke tijdstip schreef Trotski een brief aan de Voorlopige Regering, die het waard is om volledig aangehaald te worden, gezien het licht dat het werpt op de relatie tussen Trotski en de bolsjevieken in 1917. De brief is gedateerd 23juli 1917:
“Burgers Ministers:
ik heb vernomen dat er in verband met de gebeurtenissen van 16 en 17 juli * een arrest atiebevel is uitgevaardigd voor Lenin, Zinoviev en Kamenev, maar niet voor mij. Daarom wil ik jullie aandacht vragen voor het volgende:
1. Ik ben het eens met de voornaamste stelling van Lenin, Zinoviev en Kamenev en heb die in de krant Vpered en in mijn publieke toespraak ondersteund;
2. Mijn houding tegenover de gebeurtenissen van 16 en 17juli (*) was dezelfde als die van hen;
a) Kamenev, Zinoviev en ik hoorden voor het eerst van de voorgenomen plannen van het Machine geweer-en andere regimenten op de gezamenlijke bijeenkomst van de Bureau’s (Uitvoerende Comités) op 16 juli. We namen onmiddellijke stappen om de soldaten tegen te houden de straat op te gaan. Zinoviev en Kamenev stelden zich in verbinding met de bolsjevieken en ik met de bewakingsorganisatie (d.w.z. Mezhrayontsi) waartoe ik hoor.
b) Toen ondanks onze inspanningen de demonstraties plaatsvonden, hielden mijn kameraden bolsjevieken en ik talloze toespraken voor het Taurisch Paleis, waarin we ons uitspraken voor de voornaamste leuze van de menigte: “Alle macht aan de Sovjets” maar waarin we tegelijkertijd alle demonstranten, soldaten en burgers, opriepen naar huis en naar de kazerne terug te gaan op vreedzame en ordelijke wijze;
c) Op een conferentie die in het Taurisch Paleis plaatsvond laat in de nacht van 16 op 17 juli tussen sommige bolsjevistische en bewakingsorganisaties, ondersteunde ik de motie van Kamenev dat alles gedaan moest worden om een herhaling van de demonstratie op 17juli te voorkomen. Toen we echter hoorden van agitatoren die uit de verschillende wijken kwamen, dat de regimenten en de fabrieksarbeiders al besloten hadden de straat op te gaan, en dat het onmogelijk was om de menigte tegen te houden totdat de regeringscrisis voorbij was, waren alle aanwezigen het erover eens dat het beste was de demonstratie langs vreedzame lijn te laten verlopen en de massa’s te vragen hun wapens thuis te laten;
d) In de loop van de dag van 17 juli, die ik in het Taurisch Paleis doorbracht, hebben ik en de bolsjevistische kameraden meer dan eens de menigte opgeroepen deze koers te volgen;
3. Het feit dat ik niet verbonden ben met Pravda en geen lid ben van de bolsjevistische partij is niet het gevolg van politieke meningsverschillen, maar van zekere omstandigheden in de geschiedenis van onze partij die nu alle betekenis hebben verloren.
4. De poging van de kranten om de indruk te verspreiden dat ik “niets van doen heb” met bolsjewieken, bevat net zoveel waarheid als het verslag dat ik de autoriteiten zou gevraagd hebben me tegen “het geweld van het gepeupel” te beschermen, als de honderden andere valse geruchten van diezelfde pers.
5. Na alles wat ik heb gezegd is het duidelijk dat jullie me logischerwijze niet kunnen uitsluiten van het arrestatiebevel dat jullie hebben opgesteld voor Lenin, Kamenev en Zinoviev. Er kan bij jullie ook geen twijfel over bestaan dat ik net zo’n onverzoenlijke politieke tegenstander ben als de bovengenoemde kameraden. Mij weglaten benadrukt alleen maar de contrarevolutionaire hooghartigheid die steekt achter de aanval op Lenin, Zinoviev en Kamenev.”
(uit “Age of Permanent Revolution”, p. 98-99)
* “De gebeurtenissen van 16 en 17 juli…” Hier wordt gerefereerd naar de gewapende betoging, georganiseerd door de anti-Kerensky eenheden van het leger, m.n. het machinegeweer-regiment. De Bolsjevieken probeerden de soldaten te overtuigen van de onrijpheid van hun aktie, maar konden het plaatsvinden van de betoging niet voorkomen. De actie van de soldaten werd door Kerensky en Co. gebruikt om de Bolsjewieken te onderdrukken in de reactie van de Juli-dagen.
Gedurende deze hele periode drukte Trotski bij tientallen gelegenheden zijn overeenstemming uit met de stellingname van de bolsjevieken. In de moeilijkste dagen, toen de partij gedwongen werd ondergronds te werken, toen Lenin en Zinoviev gedwongen werden naar Finland te vertrekken, toen Kamenev in de gevangenis zat en de bolsjevieken onderworpen werden aan schaamteloze laster zoals bvb. “Duitse agenten”, verdedigde Trotski hen in het openbaar en identificeerde hij zijn standpunt met dat van hen. Johnstone weet dat allemaal. Hij weet het en gaat er in stilte aan voorbij. Al wat hij erover te zeggen heeft, is:
“In zijn “kolossale arrogantie” schijnt Trotski werkelijk gedacht te hebben dat de bolsjevistische partij “gedebolsjeviseerd” was en op basis daarvan maakte hij aanstalten er lid van te worden.” Cogito, p.14
De frase “gedebolsjeviseerd” komt niet van Trotski, maar van de “onpartijdige” Deutscher, “kolossale arrogantie” komt van Lunacharsky’s Revolutionaire Siltiouetten, waar we het volgende lezen:
“Trotski als mens is stekelig en bazig. Maar na zijn fusie met de bolsjevieken was het alleen in zijn houding te genover Lenin dat Trotski altijd een treffende en liefdevolle meegaandheid toonde. Met de bescheidenheid van alle werkelijk grote mensen erkende hij Lenins eerste plaats.”
En op p. 43 van hetzelfde werk:
“Toen Lenin gewond was – dodelijk vreesden we – drukte niemand onze gevoelens over hem beter uit dan Trotski. Temidden van de weerzinwekkende verwarring van de wereldgebeurtenissen was het Trotski, de andere leider van de Russische revolutie, een man die geenszins neigde tot sentimentaliteit, die zei: “wanneer je beseft dat Lenin zou kunnen sterven dan lijkt het alsof onze levens nutteloos zijn en verlies je de wil om te leven.”
We laten het aan de lezer van deze regels over te beslissen van wiens kant “kolossale arrogantie” wordt getoond bij het schilderen van de relatie tussen de twee grootste revolutionairen van onze tijd.
Twee jaar later zette Lenin uiteen dat in “1917 het bolsjevisme de beste elementen in de stromingen van het socialistische denken, zij die er het nauwst mee verbonden waren, naar zich toetrok” Op wie slaan deze regels, kameraad Johnstone? Op de linkse mensjevieken en de Linkse Sociaal-Revolutionairen (32)? Maar de meeste van deze elementen hadden tegen 1918 al met het bolsjevisme gebroken. Deze regels verwijzen duidelijk naarTrotski en de Mezhrayontsi.
De speciale houding van Lenin tegenover de Mezhrayontsi wordt onthuld door het feit dat de proeftijd niet op hen werd toegepast en het hen werd toegestaan zichzelf als lid te rekenen vanaf het moment dat ze toetraden tot hun eigen groep. En dit in een periode dat Lenin aandrong op het verscherpen van de voorwaarden voor lidmaatschap teneinde de toestroming van onbetrouwbare elementen te voorkomen.
Hieruit blijkt duidelijk dat de bolsjevieken instemden met de verklaring van Trotski dat er geen tactische of politieke meningsverschillen tussen de twee groepen waren. Op hetzelfde congres waarop de Mezhrayontsi toetraden, werd de “kolossaal arrogante” Trotski gekozen in het Centraal Comité en was hij 1 van de 4 mensen (samen met Lenin, Zinoviev en Kamenev) waarvan aangekondigd werd dat ze het hoogste aantal stemmen hadden behaald (131 van de 134).
DE STALINISTISCHE SCHOOL VAN VERVALSING
“Het zou onhistorisch zijn bij de evaluatie van Trotski om zijn strijd tegen het bolsjevisme gedurende de eerste 14 jaar te negeren, of de zaak als afgedaan te beschouwen door het citeren van een opmerking die Lenin naar Trotski’s zeggen gedaan heeft in 1917 (temidden van de revolutie en nadat de laatste minderdan 4 maanden in departij was geweest) dat nadat hij begrepen had dat eenheid met de mensjevieken onmogelijk was “er geen betere bolsjeviek was dan Trotski”
Cogito,p. 8
Dat is de knieval voor de Muze van de geschiedenis waarmee Monty Johnstone het eerste deel van zijn “veelomvattende en ingewikkelde, maar bijzonder instructieve” geschiedenis van het bolsjevisme afsluit. Omdat hij zelf zo nauwgezet is in de keuze van zijn bronnen, weigert hij als bewijs een opmerking toe te laten die “naar Trotski’s zeggen” door Lenin werd gemaakt. Wat was deze opmerking en waarom werd hij gemaakt?
Op een bijeenkomst van het Comité van Petrograd op 14 november, 11 dagen na de geslaagde opstand, traden 3 leden van het Centraal Comité (Kamenev, Zinoviev, Nogin) (33) af uit protest tegen het beleid van de partij en gaven ze een ultimatum waarin ze de vorming eisten van een coalitieregering inclusief de mensjevieken en de Sociaal-Revolutionairen “anders is de enige overblijvende koers een puur bolsjevistische regering overeind te houden door middel van politieke terreur”. Zij beëindigen hun verklaring met een oproep aan de arbeiders voor “onmiddellijke verzoening” op basis van de leuze “Langleve de regering van alle Sovjetpartijen.” Deze crisis in de gelederen kon alle verworvenheden van Oktober vernietigen. Als antwoord op een gevaarlijke situatie stelde Lenin de uitsluiting van deze leidende onverlaten voor. Het was in deze situatie dat Lenin een toespraak hield die eindigde met de woorden:
“Geen compromis! een homogene bolsjevistische regering.” In de originele tekst van de toespraak van Lenin komen de volgende woorden voor:
“Wat coalitie betreft, daar kan ik niet serieus over spreken. Trotski zei lang geleden dan een verbond onmogelijk was. Trotski begreep dit, en sinds die tijd is er geen betere bolsjeviek geweest.”
Na Lenins dood begon de heersende kliek – Stalin, Kamenev en Zinoviev – een stelselmatige vervalsingscampagne, erop gericht de rol van Trotski in de revolutie te minimaliseren en die van henzelf op te blazen. Hiertoe moesten ze de legende van het “trotskisme” uitvinden om een wig te drijven tussen de positie van Trotski en die van Lenin en de “leninisten” (d.w.z. zijzelf). De ingehuurde historici wroetten door de opeengestapelde rotzooi van oude polemieken die reeds lang vergeten waren door diegenen die er aan deelgenomen hadden. Vergeten, omdat alle kwesties die toen aan de orde werden gesteld, waren beslecht door de geschiedenis van Oktober en daarom niets anders dan een abstract, historisch belang konden hebben. Maar een serieuze hinderpaal op het pad van de vervalsers was de Oktoberrevolutie zelf. Deze hinderpaal werd verwijderd door geleidelijk aan Trotski’s naam weg te laten uit de geschiedenisboeken, door het herschrijven van de geschiedenis, en tenslotte door de rechtstreekse onderdrukking van elke, zelfs de meest onschadelijke, vermelding van de rol van Trotski.
Monty Johnstone zelf citeert een goed voorbeeld hiervan: in de editie van 1934 van Stalins The October Revolution, vinden we de volgende uitspraak:
“Al het practische werk in verband met de organisatie van de opstand werd gedaan onder de rechtstreekse leiding van kameraad Trotski, de voorzitter van de Sovjet van Petrograd. Het kan met zekerheid worden gesteld, dat de partij in eerste instantie en voornamelijk in de schuld staat bij kameraad Trotski voor de snelle overgang van het garnizoen naar de kant van de Sowjet en voor de efficiënte wijze waarop het werk van het Militaire Revolutionaire Comité werd georganiseerd.”
“Deze passage,” schrijft Monty Johnstone, “werd op onvergeeflijke wijze geschrapt uit de tekst van het artikel dat werd gepubliceerd in Stalins Werken, Moskou, 1953, IV, p. 157.”
“Op onvergeeflijke wijze geschrapt” is de taal van een man die verrast en geïrriteerd is door het een of andere secundaire, onverwachte detail. Maar er is niets verrassends aan en Johnstone’s verbazing is gehuicheld. Hij is zich ervan bewust dat de officiële Sovjet-geschiedenis tot op de dag van vandaag uit niets anders heeft bestaan dan een volslagen onjuiste en leugenachtige weergave van de Russische Revolutie en vooral van de rol van Trotski. De vervalsingen van 1924 bereidden, hoe grof ze ook waren, de weg voor het moment waarop Stalin, in plaats van het bovenstaande, kon schrijven:
“Kameraad Trotski speelde geen speciale rol, noch in de partij, noch in de Oktoberopstand, en kon dat ook niet doen omdat hij in de Oktober-periode een man was die betrekkelijk nieuw in de partij was.”
Dit was op zijn beurt slechts één stap voorwaarts naar de volledige degeneratie van de stalinistische bureaucratie, die niet alleen Trotski, maar de gehele “oude bolsjevistische” leiding ervan beschuldigde met het Duitse fascisme gecollaboreerd te hebben voor de omverwerping van de Sovjet-unie. Naast andere beschuldigingen in de jaren ’30 in de beruchte zuiveringsprocessen, werd Boekharin, die Lenin in zijn onderdrukte Testament (34) beschreef als “de favoriet van de partij” ervan beschuldigd in 1918 een moord op Lenin beraamd te hebben.
De opmerking die Lenin “naar Trotski’s zeggen” gemaakt zou hebben, werd gepubliceerd in de oorspronkelijke uitgave van de notulen van het Comité van Petrograd, maar werd vervolgens verwijderd omdat de toespraak van Lenin onjuist uitgewerkt zou zijn door de notulist. Ongetwijfeld is de hele tekst, zoals het geval is met veel toespraken van Lenin, slecht weergegeven, vol gaten en onvolledige zinnen.
Maar er werd slechts een bladzijde weggelaten – de bladzijde die Lenins opmerking over Trotski bevatte, In zijn boek The Stalin School of Falsification, reproduceert Trotski een kopie van de betrokken bladzijde. Het origineel zit in het Trotski-archief, samen met een hoop ander materiaal dat in de Sovjet-Unie wordt verborgen. Monty Johnstone trekt de autenticiteit van dat materiaal niet in twijfel. Dat durft hij niet: het is niet enkel door elke serieuze geschiedschrijver van de Russische Revolutie als echt erkend, maar ook inbegrepen in het materiaal dat door de Sovjet-bureaucratie na het Twintigste Congres gepubliceerd werd, waaronder ook Lenins onderdrukte Testament zich bevond, dat de Linkse Oppositie in Rusland en de trotskisten in het buitenland 30 jaar voordien publiceerden. Natuurlijk publiceerden zij maar een fractie van het materiaal dat Lenins oppositie tegen Stalin toont. Een nog grotere hoeveelheid blijft achter slot en grendel in de “gesloten” sectie van Leninbibliotheek (35), alleen toegankelijk voor onderzoek van de door de partij ingehuurde “historici”.
De autenticiteit van Lenins opmerking kan gezien worden vanuit de context waarin hij sprak. Op de kwestie van verzoeningsgezindheid tegenover de mensjevistische vleugel van de celbeweging was niemand zo uitgesproken geweest als Trotski voor de oorlog. Trotski had op basis van de ervaringen van 1905 geloofd dat een nieuwe revolutionaire opleving de beste elementen onderde mensjevieken naar links zou drijven en zo een vereniging met de bolsjevieken mogelijk zou maken. De gebeurtenissen zelf toonden de onjuistheid van deze positie aan. Trotski gaf in 1917 zonder aarzeling zijn fout toe en zette elk idee van hereniging met de mensjevieken voor eens en altijd uit zijn hoofd. De “oude bolsjevistische “fractie hield echter onvermoeibaar vast aan haar verzoeningsgezinde illusies, zelfs na de machtsovername. Wat zij in november 1917 vroegen, kwam neer op contrarevolutie met een democratisch masker. We zouden Monty Johnstone een directe vraag willen stellen: wie trad in 1917 meer op als een bolsjeviek, Trotski of de zelfbenoemde “oude bolsjevieken”? Hij zal geen antwoord geven. Dat geeft niet. Lenin gaf zelf het antwoord op de bijeenkomst van het Comité van Petrograd in november ’17.
Op bladzijde 21 van zijn werk citeert Johnstone uit Lenins laatste brief aan het congres – het beroemde verborgen Testament – dat de Sovjetleiders pas op het Twintigste Congres voor de achterban van de communistische partijen beschikbaar maakten. Johnstone citeerde wat Lenin te zeggen had over Trotskis persoonlijke kenmerken, maar laat een zin weg die heel relevant is voor zijn werk. Lenin waarschuwde in zijn laatste woorden aan de Russische KP dat Trotski’s niet-bolsjevistische verleden niet tegen hem gebruikt moest worden.
Monty Johnstone heeft meer dan de helft van zijn werk eraan besteed om al het vuilnis dat hij in handen kan krijgen op te graven uit de meest obscure polemieken van de periode voor ’17. Maar niet toevallig faalt hij erin Lenins laatste woord over Trotski en zijn verhouding tot de bolsjevistische partij van voor ’17 te citeren.
Voor Lenin betekende het jaar 1917, net als voor Trotski, het beslissende keerpunt dat alle oude polemieken irrelevant maakte. Daarom had Lenin geen enkele behoefte er na ’17 naar te verwijzen. Dat is ook waarom Trotski in ’21 Olminsky (36) adviseerde dat de publicatie van zijn brief aan Chkeïdze (37) niet opportuun zou zijn. Johnstone insinueert op deze basis dat Trotski schuldig was aan dezelfde vervalsingsmethodes als Stalin!
“Toen Olminsky, de voorzitter van de kommissie over de partijgeschiedenis, hem vroeg of het (de brief aan Chkeidze) moest gepubliceerd worden, antwoordde hij dat het “niet opportuun” zou zijn en voegde er bevoogdend aan toe: “De lezer van vandaag zal het niet begrijpen, zal er niet de nodige historische correcties op aanbrengen en zal gewoon in verwarring raken.” Dit was precies de stalinistische motivatie voor het verzwijgen en vervalsen van historische documenten die latere jaren zo verstandig en juist door Trotski zelf aangeklaagd werd.”
Cogito,p. 7
Aangezien Monty Johnstone ook niet de geringste poging heeft gedaan om de historische context van deze brief -of welke andere dan ook – uiteen te zetten, is zijn motief heel duidelijk. We hopen dat we enig idee gegeven hebben over de werkelijke “motieven” van Trotski in deze periode (1913): zijn wens voor de eenheid van de Marxistische beweging. In zijn boek In Defence of Marxism zet Trotski volledig de redenen voor zijn stellingname uiteen. Johnstone citeert uit dit werk, maar op zijn gewone, “uiterst selectieve, ingekorte” manier, reproduceert hij slechts een uitdrukking, te weten “lk had mezelf niet bevnjd van de trekken van een kleinburgeljke revolutionair, vooral op het organisatorische vlak.”
Laat ons de woorden van Trotski reproduceren zonder “gemakkelijke” verkortingen:
“Ik denk aan het zogenaamde augustusblok van 1912. Ik nam actief deel aan dit blok, in zekere zin schiep ik het. Politiek verschilde ik met de mensjevieken op alle fundamentele vragen. Ik verschilde ook met de ultra-linkse bolsjevieken, de Vpetyodisten. In de algemene beweging van de politiek stond ik veel dichterbij de bolsjevieken. Maar ik was tegen het leninistische “regime”, omdat ik nog niet geleerd had te begrijpen dat, om het revolutionaire doel te bereiken, een goedgesmede gecentraliseerde partij onontbeerlijk is. En dus vormde ik dit tijdelijke blok dat bestond uit heterogene elementen dat gericht was tegen de arbeidersvleugel van de partij. “In het augustusblok hadden de liquidatoren hun eigen fractie, de Vperyodisten hadden ook iets dat een fractie leek De meeste documenten werden door mij geschreven en door het vermijden van principiële verschillen had het als doel het scheppen van een schijn van eensgezindheid over “concrete politieke kwesties”. Geen woord over het verleden. Lenin onderwierp het augustusbiok aan genadeloze kritiek en de hardste slagen waren mijn deel. Lenin bewees dat voor zover ik het politiek niet eens was met of de mensjevieken of de Vperyodisten, mijn beleid avonturistisch was. Dat was hard maar waar.
Laat me als “verzachtende omstandigheden” het feit noemen dat ik me als taak genomen had om niet rechts of cle ultra-linkse fracties tegen de bolsjevieken te steunen, maar de partij als geheel te verenigen. Ook de bolsjevieken waren voor de augustusconferentie uitgenodigd. Maar aangezien Lenin kortweg weigerde om zich te verenigen met de mensjevieken (waarin hij volkomen gelijk had) bleef ik achter in een onnatuurlijk blok met de mensjevieken en de Vperyodisten. De tweede verzachtende omstandigheid is dat het verschijnsel van het bolsjevisme als de echte revolutionaire partij toen voor het eerst aan het ontstaan was – in de praktijk van de Tweede Internationale waren er geen precedenten. Maar ik probeer hiermee niet in het minst mezelf schoon te wassen van schuld. Ondanks het formuleren van de permanente revolutie, wat ongetwijfeld het juiste perspectief onthulde, had ik me in die periode niet vrijgemaakt van de trekken van kleinburgerljke revolutionair, speciaal op organisatorisch vlak. Ik was besmet met de ziekte van verzoeningsgezindheid tegenover het mensjevisme en met een wantrouwende houding tegen het leninistische centralisme. Meteen al begon het augustusbiok uiteen te vallen in zijn samenstellende delen. Binnen enkele maanden stond ik niet alleen in principe maar ook organisatorisch buiten het blok.”
In Defense of Marxism, p. 141.
En zo onthult en verklaart Trotski eerlijk zijn eigen fouten. Johnstone heeft er natuurlijk geen belang bij Trotski voor zichzelf te laten spreken. Hij haakt enkel in op geïsoleerde uitdrukkingen (“ziekte van verzoeningsgezindheid”, “kleinburgerljke revolutionair’), die hij op een volkomen gewetenloze, door en door stalinistische manier gebruikt. Hij probeert Stalin en Trotky op een verachterlijke manier op gelijke voet te stellen (de lievelingstruuk van de stalinistische vervalsing). Zijn “motieven” zijn tweevoudig: enerzijds Trotski’s naam in discrediet brengen als een leugenaar en vervalser die opzettelijk zijn vroegere meningsverschillen met Lenin verborg (!). Anderzijds, en nog smeriger, poogt hij de bloedige verschrikkingen van de stalinistische schijnprocessen, gebouwd op de botten en zenuwstelsels van menselijke wezens, te verfraaien door ze op hetzelfde niveau te plaatsen als Trotski’s brief aan Olminsky! Monty Johnstone grijpt deze brief aan om zijn argumenten over Trotski’s “heftige oppositie” tegen Lenin te onderstrepen. En sommige uitdrukkingen die Trotski gebruikt, lijken hem daarbij gelijk te geven. Toch bevestigt uitgerekend het gebruik dat Johnstone van deze brief maakt, juist datgene wat Trotski aan Olminsky schreef- dat de lezer de omstandigheden niet zou begrijpen waaronder de brief was geschreven en dat hij de verkeerde conclusies zou trekken – precies de verkeerde conclusies waartoe Johnstone zijn lezer vandaag leidt.
Wanneer schreef Trotski deze brief, en waarom? Trotski legt dat zelf uit in My Life:
“Mijn brief aan Chkeidze tegen Lenin werd in deze periode gepubliceerd. Deze episode, die dateerde van april 1913, ontstond uit het feit dat de officiële bolsjevistische krant die toen in St. Petersburg werd gepubliceerdzich de titel van mijn Weense publicatie had toegeëigend, Pravda een arbeiderskrant”. Dit leidde tot een van die felle conflikten die zo vaak voorkomen in de levens van bannelingen. In een brief aan Chkeidze, die toen tussen de bolsjevieken en de mensjevieken in stond, gaf ik lucht aan mijn verontwaardiging over het bolsjevistische centrum en Lenin. Twee of drie weken later zou ik ongetwijfeld mijn brief onderworpen hebben aan een strikte herziening door zelfcensuur, een jaar of twee later zou het een curiositeit geweest zijn in mijn ogen. Maar die brief zou een merkwaardig lot hebben. Hij werd onderschept door de politie. Hij rustte in de politie-archieven tot de OktoberrevoMie, wanneer het naar het Instituut van de geschiedenis van de KP ging. Lenin was zich van deze brief bewust; in zijn ogen was het net als in de mijne “de sneeuw van het vorige jaar” en niets meer. Een heleboel brieven van verschillende aard waren in de jaren van verbanning geschreven! In 1924 groeven de epigonen de brief op uit de archieven en hielden hem de partij voor, waarvan op dat moment driekwart uit nieuwe leden bestond. Het was geen toeval dat de tijd die hiervoor gekozen was de maanden meteen na Lenins dood waren. Deze omstandigheid was om 2 redenen van essentieel belang. In de eerste plaats kon Lenin niet meer opstaan om deze heren bij hun juiste naam te noemen, en in de tweede plaats waren de massa’s van het volk voltreumis over de dood van hun leider. Zonder idee van de vroegere jaren van de partij lazen de mensen Trotski’s vijandige opmerkingen over Lenin en waren verbijsterd. Het is waar dat de opmerkingen 12 jaar tevoren waren gemaakt, maar de chronologie werd terzijde geschoven tegenover naakte citaten. Het gebruik dat de epigonen maakten van mijn brief aan Chkeidze is één van de grootste fraudes uit de wereldgeschiedenis. De vervalste documenten van de Franse reactionairen in het geval Dreyfus zijn niets vergeleken met de politieke fraude die werd bedreven door Stalin en zijn bondgenoten.”
My Life, p. 515-516
Het gebruik dat de stalinisten van deze brief maakten is slechts één van de talloze voorbeelden van de smerige methode van de schijnprocessen die ze tot een verfijnde kunst hebben verheven. We kunnen zeggen dat veel van de uitdrukkingen in die brief, die Johnstone zo gretig overneemt, heethoofdig en verkeerd waren. Er is echter een enorm verschil tussen woorden die geuit worden op een plotseling moment van woede of in de hitte van een polemiek, en de koelbloedige, bewuste en kwaadaardige laster van de stalinisten. Monty Johnstone gooit zijn handen in de lucht in vrome verontwaardiging over de schijnprocessen van Stalins zuiveringen. Maar hij aarzelt niet terug te grijpen op eerdere vervalsingen die uitgedacht werden door de kliek van Zinoviev, Kamenev en Stalin na de dood van Lenin. Door deze kwaadaardige leugens en vervalsingen te herhalen, herhaalt Johnstone de methodes van Stalin in een nieuwe en meer “respectabele” verpakking, in de plaats van ermee te breken. Ze ruiken er niet zoeter door.
Monty Johnstones “zaak” tegen Trotski is noch nieuw, noch origineel. Het is een terugkeer van de volledig gediscrediteerde “Trotski-fascisten”-vuiligheid van de jaren ’30 naar de meer “subtiele” halfpolitieke argumenten van de eerste periode van de opkomst van de bureaucratie in de Sovjetunie in 1924-1929. In die tijd waren de gebeurtenissen van oktober 1917 nog te vers in het geheugen van de mensen om Trotski te kunnen aanklagen als een agent van het Duitse imperialisme en Boekharin van het beramen van een moord op Lenin in 1918. In plaats daarvan werden de huurschrijvers aangemoedigd in de archieven rond te snuffelen om precies dezelfde argumenten op te graven over Trotski’s “heftige oppositie” tegen de bolsjevistische partij die Monty Johnstone nu laat paraderen als unieke bijdrage aan de geschiedswetenschap. Aangezien Johnstone niets toegevoegd heeft aan deze geselecteerde, hypocriete vervalsingen van 40 jaar geleden is het passend Trotski toe te staan ter eigen verdediging te spreken, zoals hij dat deed in zijn brief aan het Bureau van Partijgeschiedenis in 1924:
“Zoals ik veel keren verklaard heb was in mijn meningsverschillen met het bolsjevisme over een reeks van fundamentele vragen de fout aan mijn kant. Om in enkele woorden de aard en de reikwijdte te schetsen van die voormalige meningsverschillen met het bolsjevisme, zal ik dit zeggen: gedurende de tijd dat ik buiten de bolsjevistische partij stond, gedurende die periode dat mijn meningsverschillen met het bolsjevisme hun hoogste punt bereikten, was de afstand die mij scheidde van de standpunten van Lenin nooit zo groot als de afstand die de huidige stellingname van Stalin-Bukharin scheidt van de fundamenten van het marxisme en het leninisme.”
Voetnoten:
(29) Raskolnikov, Fedor Fedorowitsj: jonge bolsjevistische leider van de Kronstadtse matrozen, die het sein gaven tot de oktoberrevolutie, later commandant van de Rode Vloot, later Sowjet-diplomaat.
(30) Uritsky, Moissei Solomonovitsj; Joffe, Adolf Abramovitsj; Ryazanov, David Borozovitsj e.a.: leden van de “lnterdistrict-organisatie” (Mezjrayonnaya), een groep marxisten o.l.v. Trotski die in juli 1917 toetraden tot de bolsjevieken en op dat moment ongeveer 4000 arbeiders telde en enkele honderden intellectuelen. “Tijdens de oorlog”, zo luidt een (gecensureerde) voetnoot in Lenin’s Werken, “stonden de interdistricters dicht bjj het bolsjevistische Peterburgse comité”
(31) E.H.Carr: Engels burgerlijk historicus, die o.a. over de Russische revolutie publiceerde.
(32) De linkse sociaal-revolutionairen waren een groep populisten die in 1917 de bolsjevieken en de oktoberrevolutie steunden in de Sowjet. Ze scheurden zich af en vormden een eigen partij die de bolsjevieken steunde maar niet toetrad tot de regering (de raad van volkscommissarissen). Na lange twijfel traden ze toch toe tot hun kabinetten (“colleges”). Ze waren tegen de vrede van Brest-Litovsk en stapten er daarom in maart 1918 opnieuw uit, maar bleven in de lokale besturen. Op 6 juli pleegden ze een mislukte militaire putch en vermoordden de Duitse ambassadeur om de vijandelijkheden te kunnen heropenen. Ze werden uit al hun posten verwijderd door de sovjets.
(33) Nogin, Viktor Pawlevitsj: bolsjeviek, lid van het eerste Centraal Comité, voorzitter van de Moskouse sovjet en volkscommissaris van handel en industrie.
(34) Het zgn. “Testament” van Lenin is in werkelijkheid een soort opinie-memorandum van hem over de persoonlijke en politieke kwaliteiten van de belangrijkste bolsjevieken.
(35) De raadpleging van alle originele bronnen zal absoluut noodzakelijk zijn voor een historisch volledig verantwoord begrip van de Sowjetunie onder Lenin. Dit onder zoek is nog niet goed begonnen.
(36) Olminsky, Michail Stepanovitsj: belangrijke bolsjeviek in de prerevolutionaire periode.
(37) Chkheïdze, Nikolai Sèmyonovitsj (1864-1926): fractievoorzitter van de mensjevistische afgevaardigden in de Doema in 1917 en voorzitter van de Peterburgse soviet. Na de oktoberrevolutie werd hij eerste minister van de contrarevolutionaire regering van Georgië. In 1921 emigreerde hij naar Frankrijk.