Felix Morrow: Was de Duitse arbeidersklasse verantwoordelijk voor het nazisme?
Dit artikel van Felix Morrow, een vooraanstaande marxist uit de VS, gaat in tegen het argument dat de volledige Duitse bevolking verantwoordelijk was voor de misdaden van het nazisme. Het biedt weerwerk met een klassenanalyse die fenomenen zoals fascisme grondiger kan verklaren en bijgevolg ook een sterker antifascisme kan voorstellen.
- Bron: Fourth International, Vol. 6 No. 7, juli 1945, pp. 208–213.
- Overgenomen vanop marxists.org. Vertaald door marxisme.be

Toen Mussolini de oorlog verklaarde, met de steun van het Huis van Savoye [de koninklijke familie in Italië] en de leidende kapitalisten, hield Churchill niettemin vol dat “één man, slechts één man” verantwoordelijk was. Churchill wilde een splitsing teweegbrengen in de heersende top van Italië en begon daarom [de militaire leider] Badoglio en de koning wit te wassen. Toen het Italiaanse proletariaat niet alleen zijn haat tegen het fascisme toonde, maar ook tegen zijn koninklijke en kapitalistische medeplichtigen, en Churchill een onderdrukkende wapenstilstand oplegde, die niet in de laatste plaats bedoeld was om het Huis van Savoye te redden van de woede van de massa’s, werd Churchills standpunt dat het hele Italiaanse volk voldoende verantwoordelijk was voor de oorlog om hen te dwingen “hun eigen aftocht te blazen.” Het zou zinloos zijn om te zoeken naar logische consistentie tussen Churchills eerste en tweede standpunt over de Italiaanse verantwoordelijkheid; de echte consistentie ligt niet in het domein van de logica, maar in de veranderende behoeften van de imperialistische politiek.
Soortgelijke verschuivingen zijn te zien in de houding van de zegevierende imperialisten ten opzichte van de verantwoordelijkheid voor het nazisme. Er was een periode waarin “democraten” iedereen prezen die daarvoor verantwoordelijk was. Nog op 11 november 1938 verklaarde Churchill in een toespraak: “Ik heb altijd gezegd dat als Groot-Brittannië in de oorlog verslagen zou worden, ik hoopte dat we een Hitler zouden vinden om ons terug te leiden naar onze rechtmatige positie onder de naties.” Toen kwam de oorlog, en daarmee kwamen ook nieuwe propagandadoelstellingen: het nazisme aanklagen, interne oppositie daartegen aanmoedigen en de mensen in het kamp van de “Verenigde Naties” verzekeren dat er dergelijke oppositie bestond. De Britse regering publiceerde in 1939 het document ‘Papers Concerning the Treatment of German Nationals in Germany’. Dit bestond uit vertrouwelijke rapporten van Britse consulaten uit voorgaande jaren, waarin werd gewezen op de enorme omvang van het gebruik van concentratiekampen om het wijdverbreide antinazisme te onderdrukken, het feit dat de Duitse massa’s gekant waren tegen de nazi-pogroms, enz. Maar toen de oorlog op een succesvolle afloop afstevende, vestigden de imperialisten, als logische hoeksteen voor de ontmanteling en onderdrukking van Duitsland, het idee dat het Duitse volk als geheel verantwoordelijk was voor het nazisme. Vandaar nieuwe gruwelijke verhalen over de concentratiekampen – maar dit keer werd gezwegen over het feit dat ze waren opgericht en gedurende het grootste deel van hun bestaan vooral tegen Duitse onderdanen hadden gefunctioneerd. Op het ogenblik van de bevrijding vormden Duitse onderdanen nog steeds een groot deel van de kampbevolking.
Het is niets nieuws dat deze imperialistische leugen ook door “socialisten” wordt gesteund. In 1918 steunden de Franse en Engelse sociaal-chauvinisten (het woord werd door Lenin bedacht om degenen aan te duiden die over socialisme spraken maar chauvinisme beoefenden) eveneens het Verdrag van Versailles, de clausule inzake “oorlogsschuld” en de herstelbetalingen die aan het Duitse volk werden opgelegd.
Wat is er nieuw?
Wat echter nieuw is, is dat er in 1918 een grote massabeweging was, geïnspireerd door de Oktoberrevolutie, die de sociaal-chauvinisten bestempelde als verraders van de arbeidersklasse, terwijl vandaag de communistische partijen de lijn van de sociaal-chauvinisten volgen. In tegenstelling tot 1918 is er vandaag nog geen revolutionaire massabeweging die zich solidair verklaart met het Duitse proletariaat. De Vierde Internationale zet de internationalistische traditie voort, maar vecht vandaag de dag nog steeds tegen de stroom in.
Een ander verschil tussen nu en 1918 is het feit dat het Duitse proletariaat deze keer niet in opstand is gekomen. In een later artikel wil ik analyseren waarom er tijdens de oorlog geen revolutie tegen Hitler is gekomen, wat vooral te wijten was aan de rol van het stalinisme binnen en buiten Duitsland. We moeten echter erkennen dat het uitblijven van een revolutie een zware klap is geweest voor het idee van internationale proletarische solidariteit. De revolutie van 1918 toonde onweerlegbaar de kloof tussen de heersende klasse en het proletariaat aan en gaf daarmee de doodsteek aan de propaganda die het Duitse volk de schuld gaf van de oorlog. Door de revoluties werden de Russische en Duitse archieven opengesteld, waardoor het relatief eenvoudig was om aan te tonen dat alle imperialisten in gelijke mate schuldig waren aan het ontstaan van de oorlog. Deze keer hebben we nog niet zulke wapens in handen.
Een andere factor die vandaag geen logisch gewicht heeft, maar wel een enorm emotioneel gewicht, is de omvang van de wreedheden die het Hitlerregime heeft begaan tegen de volkeren van de bezette landen. Terwijl in de Eerste Wereldoorlog veel van de verhalen over wreedheden later werden weerlegd, is het bewijs deze keer overweldigend. Er zijn wreedheden begaan op een schaal die in de moderne geschiedenis ongeëvenaard is. Wat de wreedheden werkelijk bewijzen, is de toenemende degeneratie van het wereldkapitalisme, waarvan het Duitse kapitalisme tijdens de Tweede Wereldoorlog slechts de meest wanhopige sector was. Helaas wordt dit karakter van de wreedheden tot nu toe alleen begrepen door de proletarische voorhoede. Het belangrijkste effect van de wreedheden is tot nu toe geweest dat ze de chauvinistische vijandigheid tegen het Duitse volk hebben verergerd, veel meer dan in 1918. De reden hiervoor is maar al te begrijpelijk: als de Duitse autoriteiten in de Eerste Wereldoorlog bijvoorbeeld 1.000 Belgische burgers hebben vermoord en deze keer 200.000, dan is de emotionele neiging onder de Belgische massa’s om geen onderscheid te maken tussen de Duitse heersers die de bevelen gaven en de dienstplichtige soldaten die deze moesten uitvoeren, nu veel groter dan in 1918. Deze emotionele reactie, hoe onlogisch ook, is vandaag een belangrijk politiek feit dat onmogelijk kan worden genegeerd.
Dat is dus de situatie waartegen we moeten strijden. De zegevierende imperialisten, hun arbeidersleiders en de stalinisten zijn verenigd in een schijnbaar universele verontwaardiging waarin het Duitse volk wordt veroordeeld als verantwoordelijk voor het nazisme. Hun propaganda wordt ondersteund door drie belangrijke factoren: het ontbreken van een revolutionaire massabeweging die oproept tot proletarische internationale solidariteit; het ontbreken van een revolutie in Duitsland; de emotionele reactie op de ongekende omvang van de nazi-gruweldaden.
Het is niet moeilijk om te reageren op degenen die het Duitse proletariaat de schuld geven, niet omdat hun argumenten zo sterk zijn, maar omdat degenen die erachter staan zo machtig zijn. Hun argumenten zijn absurd en hun onjuistheid kan onomstotelijk worden aangetoond. Maar de Grote Drie [VS, Groot-Brittannië en de Sovjet-Unie] en hun vakbondsleiders zijn erin geslaagd veel mensen af te sluiten voor de waarheid.
Als dit een statische situatie was, zouden we stemmen zijn die roepen in de woestijn. Maar de gebeurtenissen zullen ons te hulp komen, zowel de ontwikkelingen bij de Grote Drie als bij het Europese proletariaat.
De rivaliteit tussen de imperialistische overwinnaars na 1918 brak al snel hun gemeenschappelijk front tegen Duitsland en daarmee ook hun propaganda over de “oorlogsschuld”. Evenzo zullen de spanningen tussen de Grote Drie leiden tot het ophouden van hun gemeenschappelijk front en hun propaganda tegen het Duitse volk. De gebeurtenissen tonen denkende arbeiders nu al de onwaarheid aan van de ogenschijnlijke redenen voor de ontmanteling en bezetting van Duitsland. In plaats van een einde te maken aan de oorzaak van de oorlog in Europa, worden de bezettingszones opgenomen in de oorlogvoerende strijdkrachten van de strijdende mogendheden. Dit is de diepere betekenis van de verschillen tussen de Grote Drie in Duitsland.
De gebeurtenissen zullen de ogen van de arbeiders openen. Zij zullen dan luisteren naar de waarheid over het Duitse proletariaat. En de ware geschiedenis van het Duitse proletariaat zal hen onschatbare lessen in revolutionaire strategie leren, want het is een van de rijkste hoofdstukken in de revolutionaire geschiedenis.
Onze belangrijkste taak
Onze belangrijkste taak op dit gebied is het bestrijden van de stalinistische leugens. Sinds 1942 hebben de stalinisten letterlijk elke fase van de geschiedenis van het Duitse proletariaat vervalst.
In dit artikel wil ik echter niet de leugens van de stalinisten of de sociaaldemocraten, noch die van hun volgelingen onderzoeken, maar het concept van Duitse verantwoordelijkheid zoals dat wordt verwoord door een rechtschapen moralist, de redacteur van Politics, Dwight Macdonald. Hij doet zijn best om zich te verzetten tegen bestraffing van het Duitse volk door buitenlandse mogendheden, maar geeft toch het Duitse volk de schuld. Het is niet onze schuld dat we, in onze reactie op deze man die zichzelf als de tegenpool van het stalinisme beschouwt, ook reageren op de stalinistische leugens. Macdonald schrijft:
“Het Duitse volk draagt een politieke verantwoordelijkheid voor het nazisme, zowel omdat het Hitler aan de macht heeft laten komen als omdat het zijn bewind zonder verzet heeft verdragen. Want als je het Duitse volk van deze verantwoordelijkheid ontslaat, beschouw je het simpelweg als slachtoffers, dwazen of slaven, met een slaafse onverantwoordelijkheid. Maar als je, zoals ik, gelooft dat de massa’s niet de levenloze grondstof zijn die Führers en demagogen naar believen kunnen kneden, dat ze in staat zijn tot initiatief en op bepaalde momenten zelfs met beslissende resultaten op het toneel van de geschiedenis zijn verschenen, dan moeten ze ook verantwoordelijk worden gehouden voor het feit dat ze niet hebben ingegrepen. Als men bijvoorbeeld het Spaanse volk toejuicht voor zijn heroïsche strijd tegen het fascisme in 1936-1938, dan moet men ook het Duitse volk veroordelen omdat het zich in 1933-1934 gedwee aan het fascisme heeft onderworpen. Dit soort verantwoordelijkheid kan niet worden afgedwongen door externe machten, kan niet worden afgelegd aan externe machten en is geen kwestie van misdaad en straf. Het betekent dat de Duitsers zichzelf niet louter als slaven en slachtoffers moeten beschouwen, maar politieke verantwoordelijkheid voor het nazisme moeten aanvaarden als eerste voorwaarde om de verantwoordelijkheid te aanvaarden voor het creëren van een alternatieve samenleving voor het nazisme”. (Politics, mei 1945, blz. 156-7.)
In dit artikel beperk ik me tot Macdonalds beschuldiging dat het Duitse volk een politieke verantwoordelijkheid draagt voor het nazisme “doordat het Hitler aan de macht heeft laten komen” en “zich in 1933-1934 gedwee aan het fascisme heeft onderworpen”. In een later artikel wil ik ingaan op de beschuldiging dat het Duitse volk ook verantwoordelijk is voor Hitler omdat “het zijn heerschappij zonder verzet heeft verdragen”.
Zichzelf de schuld geven, geeft het Duitse volk geen idee van wat het nu moet doen. Om “een alternatieve samenleving voor het nazisme te creëren” moeten zij uiteraard beginnen met het oprichten van anti-nazistische politieke partijen. Want niemand heeft tot nu toe een andere methode bedacht om politiek te bedrijven dan via politieke partijen. Stel echter dat de partijen en hun leiders, nadat ze de massa’s trouw hebben beloofd hun wil te doen, dat niet doen; of dat de partijen en leiders die door de massa’s zijn belast met het bestrijden van de reactie, door een verkeerd beleid juist de weg vrijmaken voor een nieuwe heerschappij van de reactie. Stel bovendien dat de massa’s, die de ontoereikendheid zien van de partijen waaraan zij hun trouw hebben gegeven, zich van tijd tot tijd wenden tot andere, veelbelovender partijen, die echter uiteindelijk niet beter blijken te zijn. Als gevolg van deze factoren zegeviert de reactie opnieuw, na vijftien jaar van vergeefse pogingen van de massa’s om de reactie af te weren. Zal Macdonald de massa’s opnieuw de schuld geven omdat ze “de reactie aan de macht hebben laten komen”? Dat zou absurd zijn. Toch is de werkelijke geschiedenis van de Duitse massa’s van 1918 tot 1933 precies zo’n verslag van de massa’s die het kapitalisme wilden omverwerpen en de reactie wilden bestrijden, en van de politieke partijen die hun beloften aan de massa’s braken en met hun valse politiek de weg vrijmaakten voor het fascisme.
De rol van de partijen
Zeggen dat het Duitse volk verantwoordelijk was voor het nazisme is alleen begrijpelijk als men wijst op een reëel alternatief dat zij weigerden te aanvaarden. Verantwoordelijkheid bestaat niet als er geen keuze is. Bij de laatste vrije verkiezingen in Duitsland, in november 1932, gaf de overgrote meerderheid van het proletariaat – 13 miljoen mensen – haar steun aan de socialistische en communistische partijen; als men daar de katholieke centrumpartij en andere uitgesproken anti-nazipartijen bij optelt, dan heeft een meerderheid van het Duitse volk tegen het nazisme gestemd. Zelfs als de massa’s zich niet zo duidelijk hadden uitgesproken, zou men geen recht hebben gehad om hen de schuld te geven; want het zou niet hun schuld zijn geweest en ook niet verrassend als zij, na 14 jaar waarin de partijen niets hadden gedaan om hun problemen op te lossen, in grotere getale hadden gestemd op Hitlers partij, die doortastend optreden leek te beloven. De massa’s gaven hun partijen een mandaat om tegen het nazisme te strijden, wat de partijen niet hebben gedaan.
Moet men de massa’s de schuld geven van het falen van hun partijen? Dat is wat Macdonald impliceert. Aangezien de massa’s “in staat zijn tot initiatief en op bepaalde momenten zelfs met beslissende resultaten op het toneel van de geschiedenis zijn verschenen”, zegt hij, “moeten zij ook verantwoordelijk worden gehouden voor het niet ingrijpen”. Hij haalt het voorbeeld aan van de Spaanse strijd tegen het fascisme, maar dat leidde duidelijk niet tot “beslissende resultaten”, aangezien het Spaanse proletariaat verloor. Er is maar één voorbeeld in de moderne geschiedenis van een ingrijpen van de massa’s met echt beslissende resultaten: de Oktoberrevolutie. Waarom had dat ingrijpen toen beslissende resultaten? Omdat zij onder leiding stond van een revolutionaire partij. Moet men dan de Duitse massa’s verwijten dat zij in 1933 geen massale revolutionaire partij hadden? Maar als dat zo is, dan moet men de Spaanse massa’s verwijten dat zij dat ook niet hadden, en dan wordt Macdonalds contrast tussen Duitsland en Spanje zinloos.
Hij verwijt de Duitse massa’s dat ze niet zo’n opstand tegen Hitler hebben gemaakt als het Spaanse proletariaat. Als “men het Spaanse volk toejuicht … dan moet men ook het Duitse volk veroordelen omdat het zich in 1933-1934 gedwee aan het fascisme heeft onderworpen”. De moralist Macdonald oordeelt over afzonderlijke gebeurtenissen in de geschiedenis van een proletariaat, zonder ze in verband te brengen met andere gebeurtenissen, zonder welke ze onbegrijpelijk zijn. Het Spaanse proletariaat heeft koning Alfonso tot 1931 verdragen, terwijl het Duitse proletariaat de keizer in 1918 heeft omvergeworpen. Volgens de methode van Macdonald zou men het Spaanse proletariaat moeten veroordelen omdat het Alfonso zo lang heeft verdragen en het Duitse proletariaat moeten prijzen voor zijn actie in 1918. Enzovoort. De geschiedenis zou zo een moralistisch verslag worden van gebeurtenissen die hij afwisselend prijst en veroordeelt, en die hij niet begrijpt of begrijpelijk kan maken. Als je, zoals Macdonald, over de massa’s spreekt zonder zelfs maar de partijen te noemen die hen leiden, maak je het onmogelijk om de gebeurtenissen te begrijpen. Zelfs zijn Spaanse voorbeeld is niet te begrijpen zonder de geschiedenis van de Spaanse arbeiderspartijen te kennen. Het is waar dat het Spaanse proletariaat veel spontaniteit aan de dag legde bij het initiëren van de strijd tegen Franco, het grijpen van wapens, het aanvallen van door fascisten geleide garnizoenen, enz. Maar zelfs deze spontaniteit kan alleen worden begrepen als het resultaat van de ontevredenheid van de arbeiders over het beleid van hun eigen partijleiders in de Volksfrontregering, die de fascisten vrij spel gaven om een burgeroorlog voor te bereiden. Omdat de arbeiders wantrouwig stonden tegenover hun “eigen” regering, waren ze bereid om zelfstandig op te treden tegen de fascisten.
Omvang van de spontaniteit
Bij nader inzien blijkt de omvang van wat strikt genomen spontaniteit kan worden genoemd bij het begin van de strijd tegen Franco echter vrij beperkt. De belangrijkste partij, de socialisten, was sinds 1933 onder invloed van de gebeurtenissen in Duitsland naar links opgeschoven. Haar achterban en zelfs haar leiding waren vastbesloten om niet dezelfde fout te maken als hun zusterpartij in Duitsland, maar om met wapens weerstand te bieden. Uit hun eigen fouten tijdens de opstand van oktober 1934 tegen premier José María Gil-Robles y Quiñones de León, die werd afgebroken door de arrestatie van de topleiders die als enigen wisten waar de wapens waren verstopt en wat het aanvalsplan was, hadden zij geleerd dat het nodig was om de wapenvoorraden te decentraliseren, lagere partij- en vakbondsfunctionarissen initiatief te geven om op te treden, enz. De partij en de vakbonden waren al wekenlang gewaarschuwd dat er een fascistische staatsgreep op komst was en hadden van de leiders de verzekering gekregen dat er gewapend verzet zou worden geboden. De op een na grootste proletarische organisatie, de door anarchisten geleide CNT, had om sektarische redenen geweigerd deel te nemen aan de opstand van oktober 1934. Ze was daarvoor door de meeste van haar eigen leden veroordeeld en zowel de leiding als de leden waren bereid om in juli 1936 anders te handelen. Bovendien kwam Franco’s opstand op een moment dat de arbeiders zelfverzekerd en krachtig waren; ze waren hersteld van de teleurstelling van de nederlaag van de opstand van oktober 1934, ze hadden in januari 1936 de reactionaire regering afgezet en waren sindsdien betrokken geweest bij een grote golf van succesvolle stakingen, enz. De situatie van de arbeiders vond een vertekende maar niettemin veelzeggende weerslag in het feit dat er een Volksfrontregering aan de macht was waartegen Franco een staatsgreep moest plegen, in tegenstelling tot Hitlers legale aantreden door benoeming door Hindenburg. Het is duidelijk gemakkelijker om een gewapende strijd te beginnen tegen een staatsgreep dan tegen een legaal regime. Macdonalds eigen voorbeeld van Spanje in 1936 blijkt dus alleen begrijpelijk te zijn in het licht van het feit dat Franco’s opkomst plaatsvond aan het begin van een nieuwe cyclus van arbeidersmilitantisme en het effect van die fase van de cyclus op de politieke partijen.
Op historische schaal was het Duitse proletariaat niet minder strijdbaar dan de Spaanse massa’s. Het verschil moet worden begrepen in het licht van het feit dat Hitler kanselier werd toen het Duitse proletariaat was uitgeput door een vijftien jaar durende strijd voor het socialisme, die mislukte als gevolg van het verkeerde beleid van de arbeiderspartijen. Het verschil tussen het beleid in Spanje en Duitsland was ook niet fundamenteel: Macdonalds lof voor het Spaanse proletariaat en zijn veroordeling van het Duitse proletariaat helpen niet om de essentie te begrijpen van het verkeerde beleid van de arbeiderspartijen in beide landen, dat ook in Spanje tot een nederlaag leidde.
Het verhaal van de vijftienjarige strijd in Duitsland, van 1918 tot 1933, biedt geen enkele rechtvaardiging om de politieke verantwoordelijkheid voor het nazisme bij het proletariaat te leggen. Het is geen verhaal dat Macdonald enig recht geeft om over het proletariaat te spreken alsof het identiek is aan zijn partijen. Het is niet, zoals de stalinisten beweren, een verhaal over het Duitse proletariaat dat vanaf 1918 de sociaaldemocratie volgde totdat deze capituleerde voor Hitler.
Integendeel, wanneer het proletariaat de keuze had tussen het volgen van de partij die het had misleid of het zich wenden tot een meer revolutionaire partij, koos het proletariaat op cruciale momenten voor het laatste. Het was niet de schuld van het proletariaat dat de nieuwe partij waarnaar het zich wendde, niet deed wat haar was opgedragen. En in andere fasen, waarin het proletariaat in de partijen bleef vertrouwen, deed het dat omdat er geen ander zichtbaar alternatief was en omdat het geloofde dat de partijen het kapitalisme en het fascisme zouden bestrijden. De geschiedenis van 1918-1933 is dus een ingewikkeld proces van de klasse die strijdt tegen haar dominante partij, zich aansluit bij nieuwe partijen, de jonge Communistische Partij tot haar dominante partij maakt (1923), maar vervolgens ziet dat deze de revolutionaire kans niet grijpt, en teleurgesteld terugkeert naar de oude partij tijdens de kapitalistische stabilisatie (1924-1928), om zich tijdens de wereldcrisis opnieuw tot de Communistische Partij te wenden, maar verlamd te raken door het waanzinnig verkeerde beleid van die partij, toch nog steeds te verwachten dat zij de gewapende strijd tegen de nazi’s zou leiden en te laat in haar verwachting te worden verraden. Wat heeft dit, het werkelijke proces van de geschiedenis, te maken met Macdonalds beschuldiging dat het Duitse proletariaat “Hitler aan de macht heeft laten komen”?
Cruciale keerpunten
Om de absurditeit aan te tonen van Macdonalds weigering om onderscheid te maken tussen de partijen en de klasse, zullen we heel kort ingaan op enkele cruciale keerpunten in de gebeurtenissen van 1918-1933.
In november 1918 voerde de werkende klasse een revolutie tegen een regering die werd gesteund door en waaraan werd deelgenomen door de dominante partij van de klasse. De werkende klasse wierp de keizer omver en richtte, geïnspireerd door het voorbeeld van de Oktoberrevolutie, een netwerk van arbeiders- en soldatenraden (sovjets) op in heel Duitsland. Dit alles tegen de wil van de sociaaldemocratische leiding. Maar zonder een revolutionaire partij om haar doelstellingen uit te voeren, kon de klasse niet voltooien wat ze was begonnen. Ze werd door de sociaaldemocratie van haar verworvenheden beroofd. Als de sociaaldemocratische leiding openlijk haar contrarevolutionaire beleid had voortgezet, zou ze nooit succes hebben gehad. Maar Eberts overeenkomst met de Duitse generale staf over een gemeenschappelijk beleid en de geheime conferentie van 1-15 november 1918 tussen de vakbondsleiders en Duitse industriëlen, die eveneens tot een gemeenschappelijk beleid kwamen, waren niet bekend bij de klasse. Om de revolutie te verraden, deed de sociaaldemocratie alsof ze haar vertegenwoordigde. De regering die zij installeerde noemde zichzelf de Raad van Volkscommissarissen (net als die van Lenin en Trotski) en verklaarde in haar eerste proclamatie:
“De regering die uit de revolutie is voortgekomen en waarvan de politieke leiding uitsluitend socialistisch is, stelt zich ten doel het socialistische programma te realiseren.”
Het was het meest monsterlijke verraad in de geschiedenis, de voorloper van het stalinistische verraad van dezelfde aard. Volgens de methode van Macdonald zou men het Duitse proletariaat moeten verwijten dat het zich heeft laten misleiden. Maar zowel het verraad van de sociaaldemocratie als het succes van haar misleiding hadden diepgaande sociale oorzaken. De sociaaldemocratie had het proletariaat bijna vijftig jaar lang geleid. Gigantische historische krachten – de voortdurende successen van de kapitalistische economie van 1870 tot 1914, de daaruit voortvloeiende opkomst van een aristocratie van geschoolde arbeiders en partij- en vakbondsfunctionarissen die de partij controleerden, de opkomst van een openlijk reformistische vleugel binnen de partij en een centristische vleugel die de strijd aanging met de reformisten terwijl ze hetzelfde soort politiek voerde, wat uiteindelijk resulteerde in openlijke of verkapte steun voor de oorlog – hadden de partij, zonder dat de massa’s zich daarvan bewust waren, veranderd in een instrument ter ondersteuning van het kapitalisme.
Maar deze situatie was niet statisch. In augustus 1914, toen de partijleiding vrijwel unaniem de oorlog steunde, volgden de massa’s, zodat partij en klasse identiek leken. In de loop van de oorlog ontstond echter snel een kloof tussen klasse en partij. Onder druk van de massa’s leidde het geschil over de steun aan de oorlog in 1917 tot een splitsing in de partij en de vorming van de Onafhankelijke Sociaal-Democratische Partij. Honderdduizenden arbeiders stroomden de nieuwe partij binnen. De klasse was bezig een nieuw vehikel voor haar taken te vinden.
De leiding van de nieuwe partij was echter een heterogene combinatie die in de cruciale dagen van november 1918 het verraad van de sociaaldemocratie mogelijk maakte. Zij hapte toe op het aanbod van drie van de zes zetels in de Raad van Volkscommissarissen. Iets meer dan een maand later verliet zij de regering, maar haar steun tijdens die beslissende weken speelde een belangrijke rol bij het redden van het kapitalisme. Na haar vertrek bleef zij slechts een oppositiepartij zonder revolutionair perspectief.
Het centristische getalm van de Onafhankelijken werd aangevuld met het ultralinkse ongeduld van de echte revolutionaire groep, de Spartakisten. Onder haar leiders bevonden zich Liebknecht, Luxemburg, Mehring en Jogisches, maar de meerderheid op haar conferentie van december 1918 was in handen van ultralinksen die besloten de door de sociaaldemocraten gecontroleerde arbeiders- en soldatenraden te boycotten en niet deel te nemen aan de verkiezingen voor de grondwetgevende vergadering die voor 19 januari 1919 waren uitgeschreven. De Spartakistische leiding, die na de splitsing in de sociaaldemocratie in 1917 laat was georganiseerd en nauwelijks als partij was gevestigd, laat staan als massapartij, beging aan de vooravond van de verkiezingen de fatale fout om een massaal protest in Berlijn tegen het ontslag van het links-socialistische hoofd van politie om te zetten in een gewapende opstand. Het protest werd gesteund door de Onafhankelijke Sociaal-Democraten en de machtige Berlijnse vakbondsbeweging, maar de opstand bleef beperkt tot de Spartakisten. Hij werd uitgevoerd tegen het advies van Luxemburg en Jogisches in. Luxemburg en Liebknecht werden vermoord door legerofficieren die hen na de nederlaag arresteerden. Zo werd de revolutionaire beweging bij haar ontstaan onthoofd.
Het probleem van de kaders
De daaropvolgende gebeurtenissen toonden aan dat een revolutionair leiderschap het resultaat is van een lang proces van interactie met de massa’s. De Spartakisten werden de Communistische Partij, maar het vermogen van haar kaders rijpte veel te langzaam in de smeltkroes van de revolutie. De lessen van de ultralinkse fouten van januari 1919 werden niet snel geleerd. Bij de monarchistische Kapp-putsch van maart 1920 verklaarde de Communistische Partij aanvankelijk dat de strijd tussen de monarchisten en de republiek de arbeiders niet aanging; binnen enkele dagen corrigeerde de partij zichzelf, maar toen hadden de arbeiders, wier instincten juister waren dan de ultralinkse strategie van de partij, de putsch al verslagen door een algemene staking.
De massa’s keerden zich steeds meer tegen de sociaaldemocratie. Een van de belangrijke fasen in dit proces was de nasleep van de Kapp-putsch, toen de arbeiders in het Ruhrgebied de algemene staking voortzetten die de putsch had verslagen, in afwachting of de sociaaldemocratische regering eindelijk beslissende maatregelen zou nemen om het leger, waarvan een deel de putsch had gepleegd, te democratiseren. De regering stuurde echter dezelfde generaal Von Watter, die de regering-Kapp onmiddellijk had erkend, tegen de stakers, en hij pochte: “Troepen rukken op langs de hele linie en doden honderden Spartakisten.” Twee maanden later, bij de algemene verkiezingen van 6 juni 1920, toonden de arbeiders hun gevoelens toen de sociaaldemocraten bijna de helft van hun stemmen verloren aan de onafhankelijke sociaaldemocraten.
In de massapartij van de Onafhankelijken wendden de arbeiders zich op hun beurt steeds meer tot de ster van de Oktoberrevolutie. Op het congres van oktober 1920 besloot de overgrote meerderheid van de partij zich te verenigen met de Communistische Partij, terwijl de minderheid zich afsplitste en al snel terugkeerde naar de sociaaldemocratie.
De verenigde Communistische Partij, die nu honderdduizenden leden telde, kwam in actie, maar onder druk van haar ongeduldige ultralinksen met een slechte strategie. In maart 1921 vond er een strijd plaats tussen de politie en de mijnwerkers van Midden-Duitsland. Op basis van een ultralinkse “theorie van het offensief” – om de arbeiders “op te peppen” door hen in actie te laten komen – probeerde de partij een landelijke algemene staking te ontketenen ter ondersteuning van de mijnwerkers. Honderdduizenden arbeiders reageerden hierop, maar de overhaaste actie werd door de rest niet begrepen; honderden arbeiders werden gedood, duizenden gearresteerd, de partij werd voor een tijdje verboden en het vertrouwen van de massa’s in het vermogen van de partij om succesvol leiding te geven, werd ernstig geschokt.
Leiderschap wankelt
Toch is men het er vrijwel algemeen over eens dat de partij in de zomer van 1923 de meerderheid van het Duitse proletariaat achter zich had. De bezetting van het Ruhrgebied door de Fransen in januari 1923, gevolgd door de beroving van de massa’s door de ongebreidelde inflatie van de munt, had een revolutionaire situatie teweeggebracht, inderdaad de meest gunstige gelegenheid voor een revolutie die misschien ooit in een Europees land heeft bestaan. De sociaaldemocraten hadden de regering verlaten, die nu puur burgerlijk was. De verkiezingen voor fabrieksraden, de weinige lokale verkiezingen, de groei van de partij – tot 500.000 leden – alles wees op een ommekeer van het proletariaat naar de partij. Geruïneerd door de inflatie had de kleine bourgeoisie in stad en land geen belang bij het verdedigen van het bestaande regime; net als in Rusland in november 1917 was zij bereid een revolutionaire omwenteling te aanvaarden. Elke oproep aan de massa’s – stakingen, demonstraties, bijeenkomsten – kreeg een enorme respons. Overal ontstonden arbeidersmilities.
Maar de partijleiding aarzelde en ondernam geen stappen om de opstand te organiseren waar de hele klasse op wachtte. Ze hield zich bezig met secundaire en tegenstrijdige taken – zoals het aangaan van coalitieregeringen met de sociaaldemocraten in de provincies Saksen en Thüringen – en liet de cruciale weken voorbijgaan. De communistische leiding was onzeker en kreeg geen hulp van de Comintern. Stalin, Zinovjev en Kamenev kwamen aan de macht in Rusland; in een brief van augustus van Stalin aan Zinovjev en Boecharin zei hij: “De Duitsers moeten worden beteugeld, niet aangemoedigd.” Maar in die tijd was er nog geen sprake van de totalitaire controle die jaren later zou komen. Als de Duitse leiding vastbesloten was geweest om de opstand te beginnen, had die niet tegengehouden kunnen worden. Maar er werd ook geen hulp geboden; Trotski waarschuwde in september voor het “fatalisme en de slaperigheid” van de Duitse partij, maar stond alleen in het Russische Centraal Comité. (Lenin was stervende.) In Duitsland stonden koeriers klaar om de orders voor de opstand van het Centraal Comité over te brengen, maar ten minste één keer werden de orders gegeven, weer ingetrokken, bleven ze klaarstaan … en ging de kans voorbij.
De arbeiders hadden zich van de Tweede Internationale naar de Derde Internationale gekeerd, maar hun hoop werd de bodem ingeslagen. Zou een Macdonald beweren dat de arbeiders zelf de revolutie hadden moeten maken, zonder de partij? Maar zij hadden uit november 1918 geleerd dat een revolutie haar doelen niet kon bereiken zonder de leiding van een partij. Zij hadden veel bloed vergoten; 15.000 arbeiders waren in de eerste negen maanden van 1919 door de bloedhonden van Noske gedood; honderden anderen in de nasleep van de Kapp-putsch en in de maart-actie. Na bloedvergieten en nederlagen wilden de arbeiders de zekerheid dat de partij deze keer daadkrachtig zou optreden en tot het einde zou doorgaan. In plaats daarvan aarzelde de leiding, communiceerde haar besluiteloosheid aan de partij en via haar aan de klasse.
De gevolgen van de gemiste kans van 1923 kunnen niet worden overschat. De arbeiders waren relatief snel hersteld van de nederlaag van hun socialistische aspiraties in de revolutie van november 1918; ze hadden de voldoening en ervaring van de strijd gehad. In 1923 kregen ze niets om de klap voor hun vertrouwen in de partij en hun eigen zelfvertrouwen te verzachten. Een hele generatie verloor haar geloof in de revolutie. Met de stabilisatie van de mark in oktober 1923 brak een periode van kapitalistische stabiliteit aan, met hulp van Amerikaanse leningen. De arbeiders begonnen zich weer tot het reformisme te wenden. Bij de verkiezingen van mei 1924 haalde de sociaaldemocratie zes miljoen stemmen, de communisten 3.600.000. Maar dat was slechts het begin van de neergang. Bij de verkiezingen van mei 1928 haalde de sociaaldemocratie meer dan negen miljoen stemmen, de communisten drie miljoen.
Toen kwam de wereldwijde economische crisis in 1929. Opnieuw vond er een ommekeer plaats onder de arbeiders, zoals bleek uit de verkiezingen van november 1932: sociaaldemocratie zeven miljoen, communisten zes miljoen stemmen. Maar deze keer was de ommekeer slechts gedeeltelijk, niet zoals in 1923. Het was niet zo dat de arbeiders hun vertrouwen in de sociaaldemocratie behielden, maar eerder dat ze de communistische partij niet vertrouwden. Ze hadden sinds 1923 de voortschrijdende stalinisering gezien, waarbij de ene na de andere leiding werd gezuiverd, de rechtse en linkse oppositie werden uitgesloten en dissidenten met geweld werden aangepakt. Toen kwam de theorie van het ‘sociaal fascisme’, die de sociaaldemocratie bestempelde als een vleugel van het fascisme en een verenigd front met haar verbood. Zo weerde de communistische partij sociaaldemocratische arbeiders af om zich bij haar aan te sluiten en wilde ze de arbeiderspartijen niet verenigen voor een gemeenschappelijke strijd tegen de opkomende nazi-macht.
De snelle groei van de nazi-partij ging ten koste van de burgerlijke partijen, terwijl de arbeiderspartijen samen hun aanhang tot het einde toe behielden. Maar de nazi-macht betekende iets nieuws. In 1918-1923 waren miljoenen kleinburgerlijke elementen in stad en land die op het Katholiek Centrum of andere burgerlijk-democratische partijen stemden, niettemin niet vijandig tegenover het socialistische proletariaat. Dezelfde kleinburgers die in 1922 op het Katholiek Centrum stemden, waren in de zomer van 1923 bereid de proletarische revolutie te verwelkomen. Nu echter, met zijn zenuwen gespannen door de lange, onbesliste strijd, teleurgesteld in zijn verwachtingen door de arbeiderspartijen en zich van hen afkerend, gaf hij zich over aan een beweging die de arbeiderspartijen tot de dood vijandig gezind was. Macdonald, die erop staat alleen over het Duitse “volk” te spreken en niet over klassen, weigert het klassenkarakter van het nazi-fenomeen te begrijpen en veroordeelt uiteindelijk het “volk” als geheel.
Waarom hebben de arbeiders, ondanks het verkeerde beleid van de sociaaldemocratie en de communistische partij, geen nieuwe partij opgericht? Het antwoord is dat de arbeiders niet almachtig zijn: ze weten hoeveel jaren inspanning het kost om een nieuwe partij op te richten. De beste revolutionaire elementen bleven nog steeds in de communistische partij, verontrust over haar koers, maar hopend en pogend om die te veranderen. Zolang de bloem van het proletariaat daar bleef, kon er geen nieuwe partij ontstaan. Er werden meer dan één poging ondernomen, zoals de SAP (Socialistische Arbeiderspartij), maar die bleef klein. Niemand kon bij voorbaat willekeurig zeggen dat de Communistische Partij niet zodanig hervormd kon worden dat haar leiding gedwongen zou worden zich te verenigen met de sociaaldemocratie voor een gemeenschappelijke verdediging tegen de nazi-aanvallen. Voor zover de Linkse Oppositie, de trotskisten, gehoor vond bij een groeiend aantal arbeiders, was dat omdat zij zichzelf nog steeds beschouwde als een factie van de Communistische Partij, hoewel zij daaruit was gezet, en de communistische arbeiders de maatregelen voorstelde die nodig waren om de Communistische Partij te hervormen. Naarmate de wereldcrisis zich verdiepte, groeide het prestige van de Sovjet-Unie en haar vijfjarenplannen enorm; het contrast tussen de volledige werkgelegenheid in de USSR en de 75 procent stillegging van de Duitse industrie medio 1932 gaf de Communistische Partij grote autoriteit, ondanks haar beleid.
De crisis van 1932-1933
Eind 1932 had de partij 600.000 leden en minstens zes miljoen aanhangers – dat was het aantal stemmen dat zij in november 1932 behaalde. De sociaaldemocraten behaalden zeven miljoen stemmen. Hitler haalde 11.700.000 stemmen – twee miljoen minder dan in juli. Het was vanzelfsprekend dat de kracht van de arbeiders bij de verkiezingen slechts een bleke afspiegeling was van hun macht in de fabrieken en op straat. Veel communistische arbeiders geloofden dat wanneer het daadwerkelijk een kwestie zou worden van Hitlers toetreding tot de regering, de partijleiding zich zou aansluiten bij de sociaaldemocratie om de arbeidersbeweging te verdedigen tegen uitroeiing. Het leek ongelooflijk dat de leiding zich zonder slag of stoot zou laten verslaan door Hitler. Partijfunctionarissen, zelfs afgevaardigden in de Rijksdag, vertelden later dat ze er vanzelfsprekend van uitgingen dat de top van de leiding een plan had om te strijden als Hitler in de regering zou komen. Zelfs wij trotskisten gingen er vanzelfsprekend van uit dat toen Hindenburg op 30 januari 1933 Hitler tot rijkskanselier benoemde, dit het startsein zou zijn voor een burgeroorlog. Lenin had geen illusies over de sociaaldemocratische leiding, maar toen hij een exemplaar ontving van de Vorwärts van 4 augustus 1914, waarin werd gemeld dat de Reichstagsdelegatie unaniem had gestemd voor steun aan de oorlog, dacht hij dat het een vervalsing van de keizer was. Ook wij konden op 30 januari 1933 niet geloven dat het verraad van de stalinisten zulke proporties zou aannemen als een capitulatie zonder slag of stoot. Toch is dat wat er gebeurde: het grootste deel van de topleiding vluchtte naar Moskou en Parijs en er kwamen geen richtlijnen, geen enkel woord, van de Comintern in die cruciale weken; Reichstagsafgevaardigden, partijfunctionarissen, communistische arbeiders zochten tevergeefs naar de topleiders. Ze wachtten op het plan dat volgens hen zeker bestond …
De Duitse arbeiders hadden te veel nederlagen geleden, waren te uitgeput om spontaan de strijd aan te gaan zonder en ondanks hun leiderschap. Een secundaire factor is misschien dat het Duitse proletariaat niet de volledige gevolgen begreep van Hitlers toetreding tot de regering. Ook dit is echter in de eerste plaats te verklaren door het gedrag van de arbeidersleiding. De Communistische Partij had de arbeiders onophoudelijk geleerd dat Hitlers regering van korte duur zou zijn en dat daarna de communisten aan de beurt zouden komen. De sociaaldemocratie daarentegen hoopte door concessies te doen dat Hitler de partij en de vakbonden zou tolereren. Daartoe scheidde zij zich af van de Tweede Internationale en verklaarde zich een “nationale” partij; haar Rijksdagafgevaardigden stemden voor Hitlers buitenlandse politiek; op verzoek van Hitler haalde zij de naar het buitenland overgebrachte vakbondsgelden terug.
Dit is in het kort het verslag van de sociaaldemocratie en de communistische partij. Deze onbetwistbare feiten tonen de absurditeit aan van Macdonalds voorstel dat het “Duitse volk” de verantwoordelijkheid voor het nazisme op zich moet nemen als voorwaarde voor het creëren van een alternatieve samenleving. De voorwaarde voor de socialistische toekomst van Duitsland is juist dat de verantwoordelijkheid voor Hitlers machtsovername wordt gelegd waar die thuishoort: bij de leiders van de sociaaldemocratie en de communistische partij.
Meer lezen over de Duitse revolutie en de opkomst van het fascisme?