Marxisme in 160 vragen en antwoorden

Deel 3. Hoe de marxisten naar de geschiedenis kijken: het historisch materialisme 

49. De geschiedenis wordt beschouwd als een wetenschap. Ook jij spreekt op die manier over de geschiedschrijving. Maar werkt een wetenschap niet met wetten; wetten die de afzonderlijke gebeurtenissen samenvatten in eenvoudige formules die verschillende gebeurtenissen onder eenzelfde noemer brengen? Ik zie, als ik naar de geschiedschrijving kijk alleen maar toevallige gebeurtenissen, grote veldslagen, grote persoonlijkheden. Alle gebeurtenissen (een paar beperkte verbanden daargelaten) lijken toevallig op elkaar te volgen. De geschiedenis lijkt volledig gestuurd door los van elkaar staande feiten. Is de geschiedenis dan nog een wetenschap? Is het gewoon geen dwaas optekenen van feiten, zoals je elke dag appels naar beneden ziet vallen, vogels ziet vliegen, auto’s ziet voorbijrijden- zonder dat dit aanleiding geeft tot het opstellen van algemene wetten?

Dat is inderdaad de geschiedenis zoals je ze op school leert. Een onoverzichtelijke opeenhoping van data, feiten, die bijna louter toevallig op elkaar volgen. De enige grote leidraad die de schoolboekjes geven, zijn inderdaad de zogenoemde grote historische persoonlijkheden: Julius Caesar, Keizer Karel, Napoleon, Hitler, die of die generaal, koning, prins of president. Hier en daar wordt er wel eens een verband gelegd, maar dan altijd een heel beperkt. Op de duur zie je door de feiten de hoofdlijnen niet meer. De moderne geschiedschrijving is als het ware een grote hoop naast elkaar liggende bakstenen (de feiten), terwijl het erop aankomt deze stenen samen te voegen tot een huis.

50. En jullie weten het waarschijnlijk weer allemaal beter…

Euh… ja. Erger nog: we weten het al meer dan honderdvijftig jaar beter. Laat  mij het zo uitleggen. De mensen maken zelf hun leven, ze maken zelf hun geschiedenis. Alleen: ze maken ze niet onder zelf gekozen omstandigheden. Ze maken hun keuzes onder de omstandigheden die door de vorige generaties zijn overgeleverd. In het Nederlands: ik kan kiezen of ik mij een trappist of een koffie koop; ik kan zelfs beslissen om niet op café te gaan; ik kan beslissen of ik nu ga rechtstaan of neerzitten; ik kan zelfs vrij beslissen of ik blijf leven of er gewoon een eind aan maak. Maar men heeft mij niet gevraagd of ik wou geboren worden in 1302 of in 1968. Men heeft mij niet gevraagd of ik wou geboren worden onder de middeleeuwse feodale samenleving of onder het moderne kapitalisme. Met andere woorden: ik maak mijn vrije keuzes binnen de beperkingen die de vorige generaties mij hebben overgeleverd; binnen de maatschappelijke verhoudingen die de vorige generaties mij hebben overgedragen.

51. Wat heeft dat dan te maken met de geschiedenis als toevallig of als wetmatig proces? Wat heeft dat te zien met de geschiedenis als schoolboekjes-kennis, alleen maar goed om een quiz mee te winnen, of als wetenschap?

Doordat de geschiedenis zelf de menselijke keuzevrijheid beperkt, doordat ons handelen gebeurt binnen de grenzen die ons zijn overgeleverd, ontstaat er een samenhang tussen de verschillende generaties, een samenhang binnen de geschiedenis. Deze samenhang laat zich samenvatten in wetten en algemene tendensen. Een woordje uitleg… Mijn ouders zijn evengoed als hun ouders kinderen van het moderne kapitalisme. De jouwe ook. Maar als we voldoende generaties teruggaan, komen we vroeg of laat terecht in een heel andere maatschappijvorm: een maatschappij waarin niet de moderne bankiers, industriëlen en hun politieke vertegenwoordigers de baas zijn. We komen terecht in een maatschappij waarin de adellijke grootgrondbezitters en de geestelijkheid de scepter zwaaien: de middeleeuwse, leenroerige of feodale samenleving. Gaan we nog verder terug, tot we duizend, vijftienhonderd, tweeduizend jaar teruggekeerd zijn in de tijd… dan komen we in een nog andere maatschappij terecht: deze waar de rijke minderheid van de bevolking zich vooral verrijkt op de arbeid van krijgsgevangenen, van slaven: de Romeinse slavenhouders-maatschappij. Al deze samenlevingen hebben hun specifieke bewegingswetten: hun algemene kenmerken van opkomst, bloei en verval.

52. Als ik het goed begrepen heb, ziet het marxisme de geschiedenis in de eerste plaats niet als een los bijeenraapsel van feiten, maar als een opeenvolging van sociale stelsels, van maatschappijvormen.

Precies. Om de geschiedenis in haar geheel te begrijpen, moet je ze beschouwen als een reeks van maatschappelijke organismen die elkaar in de tijd aflossen. De natuurwetenschappen kan tot wetten komen door de feiten apart te nemen en ze onderling te vergelijken. De sociale wetenschappen moeten uitgaan van de maatschappij als geheel. In de natuurwetenschappen moet je beginnen met de feiten te scheiden. In de sociale wetenschappen moet je beginnen met ze samen te voegen.

53. Kun je dan kort zeggen wat de menselijke samenleving, de maatschappij in de eerste plaats is?

De menselijke samenleving is, voor alles, een samenwerkingsverband tussen de mensen om te kunnen overleven. Voordat er cultuur, godsdienst, politiek en filosofie was, was er de strijd om het bestaan. Om geschiedenis te kunnen maken, moeten de mensen eerst leven. Ze moeten eerst hun materiële bestaansmiddelen voortgebracht hebben. Ze moeten met andere woorden eerst arbeid verrichten. Dat hebben de moderne mensen gemeen met de aapmensen waar we van afstammen.

54. Nogal wiedes. Maar kun je dat niet meer concreet invullen?

De moderne mensapen en de mensen hebben gemeenschappelijke voorouders. Zowel archeologisch als genetisch onderzoek hebben dat, elk op hun manier, onomstotelijk bewezen. De mensen zijn zich maar beginnen onderscheiden van de meeste overige apen, vanaf het ogenblik dat ze zijn overgegaan van…

    1… het nu en dan gebruiken van werktuigen, naar het stelselmatig vervaardigen van werktuigen.

    2… het nu en dan optreden in groep naar het systematisch samenwerken bij de arbeid.

De menswording van de apen is geheel en al te vatten in deze twee krachtlijnen, die elkaar wederzijds beïnvloedden natuurlijk.

55. Dat is het ontstaan van de mens wel héél kort uitleggen…

Wel, noem om het eender welk typisch lichamelijk kenmerk van de mens op, of het heeft ermee te maken.

*De rechtopgaande houding heeft zowel te maken met de temperatuurhuishouding in de open half-oerwoud/half-savanne-vlakten als met de noodzaak om, eens op de grond, een wijd overzicht over de omgeving te hebben. Maar het was de voornaamste voorwaarde om de handen volledig vrij te hebben voor het vervoer van voedsel en voor het gebruik, vervaardigen en vervoer van werktuigen.

*De opponeerbare duim en wijsvinger (de chimpansee noch de bonobo kunnen de toppen van deze vingers min of meer gestrekt tegen elkaar aan brengen) vormen de precisiegreep, een voorwaarde voor het efficiënter vervaardigen en gebruik van werktuigen.

*Het ontbreken van een specifieke paar-periode: een manier om de maatschappij permanent bij elkaar te houden en de arbeidsdeling/samenwerking tussen mannen en vrouwen in de hand te werken.

*De gearticuleerde taal: het voornaamste verbindingsmiddel tussen de mensen, het maatschappelijke werktuig bij uitstek.

Ik durf Richard Leakey en Jane Goodall zelf uitdagen om een typisch menselijk kenmerk te vinden dat niet te maken heeft met de vermaatschappelijking van de arbeid en/of de vervaardiging van werktuigen. Maar dat zal niet hoeven: beiden zijn het eens met deze materialistische stelling… Welnu, Friedrich Engels had dit meer dan een eeuw geleden al in de mot: in de jaren 1870 beschreef hij in het artikel ‘Die Anteil der Arbeit in die Menschwerdung des Affen (“het aandeel van de arbeid in de menswording der apen”) hoe de mens niet zozeer begon te arbeiden omdat hij de mens was, maar dat de arbeid hem tot mens heeft gemaakt: bvb. de mens is niet begonnen met het vervaardigen van werktuigen omdat hij betere hersenen had; hij heeft betere hersenen gekregen omdat het nodig was om betere werktuigen te maken en beter in groep te kunnen werken. Dus ook de menselijke hersenen zijn in laatste instantie het gevolg en niet de oorzaak van de arbeid; recentere studies hebben aangetoond dat de hersenen van de eerste mensachtigen (bvb. “Lucy“) niet groter waren dan die van de huidige mensapen.

56. Wist de jonge Marx ook al dat het vervaardigen en gebruiken van werktuigen enerzijds en het samenwerken in groep anderzijds de menselijke samenleving kenmerken?

Ja. Maar hij drukte het op een andere manier uit. De werktuigen en de technieken, procédés, om ze te vervaardigen noemde hij “de materiële productiekrachten”. Het samenwerkings-verband in de arbeid, de arbeids-verhoudingen, noemde hij “de productieverhoudingen”. Voor Marx zijn materiële productiekrachten en productieverhoudingen de basis van ieder georganiseerd samenleven.

57. En nu gaat het komen…

Ja… In de productie van hun materiële leven gaan de mensen onderling bepaalde verhoudingen aan: de productieverhoudingen. Deze verhoudingen bestaan los van het feit of de mensen ze nu willen of niet.

*       De productieverhoudingen geven een bepaald ontwikkelingspeil weer van de materiële productiekrachten: bij de geïrrigeerde landbouw van de eerste beschavingen hoorde een leidende priester-krijger-kaste; hoort bij een windmolen een feodale grootgrondbezitter, bij een door stoom aangedreven molen hoort een industriële kapitalist.

*      Het geheel van deze productieverhoudingen vormt de economische basis van de samenleving, de economische onderbouw.

*      Met deze economische onderbouw stemmen bepaalde staatsvormen en wetsordeningen overeen, de politiek-juridische bovenbouw: bij het antieke systeem van slavernij, hoorden de klassieke slavenstaten uit de Oudheid; bij de typische leenroerige samenlevingen hoorde een staatsmacht beheerst door adellijke en geestelijke grootgrondbezitters; bij de moderne kapitalistische productie, hoort een moderne burgerlijke staatsordening en wetgeving.

*      En daarmee hangen bepaalde bewustzijnsvormen, ideologieën, samen. Bij de oude Aziatische rijken horen de typische berustinggodsdiensten, zoals Taoïsme, Hindoeïsme en Boeddhisme, die de mensen in het reine brengen met het afstaan van een deel van hun arbeid aan de heersende kasten; de Klassieke Oudheid kent zowel de oude patriarchale godsdiensten als de filosofieën die bepaalde politieke strijd- en onderdrukkingsvormen vertegen-woordigen; in de Middeleeuwen dient de godsdienst tot het kalmeren en beangstigen van de arme bevolking; in de moderne kapitalistische samenleving dient het liberalisme, in zijn verschillende vormen, om de arbeiders wijs te maken dat “dit de beste der mogelijke werelden” is; in het stalinisme, die een vastgelopen en ontaard tussenstadium was tussen kapitalisme en socialisme, diende een vermassacreerde vorm van marxistisch taalgebruik om de tirannieke macht van de partijparasieten te rechtvaardigen.

In de laatste instantie bepaalt bij de mensen hun maatschappelijk leven hun bewustzijn.

58. Is dat niet een beetje deterministisch en eenzijdig? Kan het bewustzijn ook geen invloed uitoefenen op de maatschappij?

Het is om deze misvatting te vermijden dat ik de uitdrukking “in laatste instantie” gebruikt heb. Het is wel waar dat de economie, en daarop steunend: de politiek, uiteindelijk de bewegingsruimte creëren waarbinnen het menselijke bewustzijn, en dus de ideologieën, kunnen bewegen. Maar het is ook zo dat ideeën processen in de maatschappij kunnen vertragen of versnellen, kunnen in de hand werken of belemmeren. Er is dus wel degelijk een wisselwerking tussen bovenbouw en onderbouw, tussen politiek, ideeën en economische maatschappijorde… Denk eens goed na: indien alles zo’n voorgeprogrammeerd proces zou zijn, dan zou het lidmaatschap van een revolutionaire partij nutteloos zijn. Dan zou zelfs bewust deelnemen aan betogingen en acties geen zin hebben. Dan zou men gewoon in de zetel kunnen blijven zitten tot de revolutie volledig vanzelf, zonder bewuste deelname van de mensen zou losbreken. Maar aangezien revoluties de actieve deelname van de massa’s veronderstellen, spelen ideeën juist een heel belangrijke rol. Laat het mij zo stellen: de moderne revolutionaire bewegingen zullen zich evenmin bedienen van de oude protestantse revolutionaire gedachten uit de zestiende eeuw, als dat de Franse Revolutie zich had kunnen bedienen van marxisme en leninisme. Beide manieren van denken en politiek optreden veronderstellen elk hun eigen specifieke economische maatschappij-vorm: het revolutionaire protestantisme de overgangsmaatschappij tussen feodalisme en modern industrieel kapitalisme; het marxisme op zijn beurt kon maar ontstaan in de moderne industriële samenleving. Een middeleeuwse ridder zal zijn macht niet verdedigen met liberale ideeën en de rijkswacht, maar met het katholicisme en het plat (of de snede) van zijn zwaard. Een moderne kapitalist zal tijdens een staking niet een ijzeren wapenuitrusting aantrekken om te paard op de stakersposten in te hakken.(Eén of andere excentrieke miljardair misschien daargelaten). Een Farao of Aziatische koning zal zijn opstandige boeren niet tot de orde roepen door fascistische milities en doodseskaders op te richten, maar door er met metalen wapens bewapende huurlingen op af te sturen. Zijn priesters zullen aan de bevolking uitleggen dat materiële behoeften zondig zijn; dat men nooit de staat van verlichting zal bereiken wanneer men een materieel goed leven nastreeft.

B. DE PRE-KAPITALISTISCHE MAATSCHAPPIJVORMEN

59. Je hebt nu uitgelegd wat de verschillende aspecten van een maatschappij zijn. Maar je hebt nog steeds niet verklaard hoe en waarom de verschillende maatschappijen in deze historische volgorde zijn voorgekomen. Ik heb er nu wel een gedacht van hoe een maatschappij functioneert; maar ik weet nu nog altijd niet hoe de verschillende samenlevingen in elkaar zijn overgegaan.

Daarvoor moeten we de verschillende maatschappijvormen eens van dichterbij bekijken.

Ik heb al eens uitgelegd dat de mens aanvankelijk grotendeels moest leven van wat de natuur hem, met heel weinig bewerking door de arbeid, schonk. Hij leefde van wilde planten en dieren, als jager-verzamelaar. De mensen leefden ook vooral nomadisch. Als de natuurlijke hulpbronnen van een bepaald leefgebied waren uitgeput, verhuisden ze en lieten ze de planten- en dierenwereld zich gewoon herstellen. Hun nomadische levenswijze en het leven van wilde voedselbronnen, maakte iedere eis tot privé-eigendom van grond of dieren zinloos. De noodzaak tot innige samenwerking bij de arbeid, dwong de mensen tot een zeer billijke en gelijke verdeling van de opbrengst van jacht, visvangst en wilde plantenoogst. Als wij de (vroegere) bosjesmannen of prairie-indianen zulke sympathieke, vrijgevige en menslievende mensen vinden, moeten we de oorzaken daarvan vooral in hun materiële levenswijze zoeken. Doordat de privé-eigendom laag ontwikkeld was, was er nog geen scheiding tussen het eigenbelang en het gemeenschappelijk belang. Deze mensen waren niet “communistisch” omdat ze zo edelmoedig van nature waren. Hun, door ons als edelmoedig opgevat, sociaal en solidair karakter vloeide voort uit de primitief-communistische structuur van hun maatschappij.

60. Primitief-communistisch? De mannen onder elkaar misschien wel. Werden de vrouwen niet van meetafaan onderdrukt?

Dat heb je gezien in cowboyfilms. Ik kan je verzekeren dat een Indiaanse man die een vrouw “squaw” (=”hoer”!) zou durven noemen een zaak voorgehad zou hebben. Voor zover het huwelijk al bestond, zou hij zijn schaarse bezittingen gauw voor de tent teruggevonden hebben (Bij de Navajo’s namen de vrouwen het initiatief tot echtscheiding door de inboedel van de man ritueel voor de gemeenschappelijke woning te leggen). Bij heel wat Indiaanse stammen zetelden de leidsters van de vrouwen zelfs in de oorlogsraad (oorlog was nochtans een mannelijke bezigheid). Het vervaardigen van schoeisel, noodzakelijk voor verre verplaatsingen, was immers een vrouwentaak. Wanneer de vrouwen, bijv. bij de Huron uit de streek van de Grote Meren, niet akkoord waren met een bepaalde oorlog, weigerden ze de mannen gewoon hun schoenen en dan was het gedaan met de oorlogsstokerij. Ook bij andere jagersverzamelaars-volkeren (de Aka-pygmeeën, de !Kung en San van het Kalahari-plateau) en bepaalde primitieve landbouwvolkeren (bijv. nog altijd in bepaalde streken in China) waren de vrouwen de baas. Ieder heerste op zijn eigen terrein: de vrouwen, die belast waren met het runnen van de gemeenschap en de verzameling van voedsel in de nabije omgeving van het kamp, heersten daar. De mannen op het jacht- en slagveld. Wanneer laatstgenoemden thuiskwamen was het uit met de stoerdoenerij. Dan droegen de vrouwen weer de broek, om het zo te zeggen. Het primitief-communisme was in beginsel matriarchaal.

61. Je zegt: “Als het huwelijk al bestond”? Is het gezin dan niet de natuurlijke samenlevingsvorm van mannen, vrouwen en kinderen?

Neen. Of toch niet in de vorm zoals wij het gezin kennen. In principe is de geslachtelijke omgang tussen de mensen regelloos. Maar dat heeft natuurlijk een paar nadelen: inteelt bijvoorbeeld. Dat is alvast een eerste reden om de vrijheid van geslachtelijke omgang te beperken en de bevolking in te delen in groepen waarbinnen er geen seksuele betrekkingen mogen plaatsvinden. Ten tweede zal iedere groep zijn gemeenschappelijke bezittingen zoveel mogelijk binnen de onmiddellijke gemeenschap trachten te houden; dat kan niet wanneer er een voortdurend ongeregeld verloop van familieleden is. Er waren natuurlijk enorm veel verschillen van volk tot volk. Anthropologisch en historisch onderzoek leren ons dat er enorm veel soorten van groepshuwelijk, veelmannerij, veelwijverij en wisselend partnerschap bestaan hebben in het oercommunisme. Dat was niet omdat deze mensen onbeschaafde wilden waren, maar gewoon omdat zij geen belang hadden bij het moderne burgerlijke kerngezin. Er was nog geen noemenswaardig individueel privé-bezit over te leveren aan een volgende generatie. Waarom er dan als man problemen over maken wie de vader van een bepaald kind was? Waarom als vrouw problemen maken over het vaderschap van een kind, wat bij ons meestal een probleem van onderhoudsplicht is, als de hele maatschappij de zorg droeg van het nageslacht?  Er bestonden wel bepaalde vormen van paringshuwelijk. In grote groepen jagersverzamelaars is het nodig dat de stam regelmatig ontbindt, of dat een aantal leden voor een bepaalde periode wegtrekken uit de groep, om het natuurlijk leefmilieu niet te zwaar te belasten. Welnu, de natuurlijke overlevingseenheid van de maatschappij wordt gevormd door een klein aantal mannen, of één man, één of meerdere vrouwen en hun kinderen. Het paringshuwelijk, dat slechts oppervlakkig op het moderne burgerlijke huwelijk lijkt, is daar de “juridische” weerspiegeling van.

62. Wat denk je dan over de veelgebruikte uitspraak “het oudste beroep”?

Nog zo’n burgerlijke mythe om de voor de vrouw uiterst vernederende en onterende beroepsbezigheid van de prostitutie als “natuurlijk” voor te stellen. Om te beginnen veronderstelt de prostitutie ontwikkelde ruilverhoudingen; liefst ruilverhoudingen waarin al geld verhandeld wordt. Onder het primitief-communisme bestond de individuele warenruil eerder uitzonderlijk (en dan nog vooral als rituele uitwisseling van geschenken en beleefde wederdiensten). Bovendien was prostitutie, door de vrij soepele verhoudingen tussen mannen en vrouwen, tamelijk overbodig. Bij heel wat volkeren waren mannen en vrouwen relatief vrij in hun partnerkeuze. Ze waren slechts beperkt door de voorschriften verbonden aan de indeling van de stam in grootfamilies. Burgerlijke schuldgevoelens i.v.m. seksualiteit bestonden nog niet; dus ook nog geen burgerlijke schijnheiligheid. Maar als de vrouwen voor hun gunsten een materiële wederdienst verwachtten, dan kon het er soms bovenarms op zitten. Bij de Sioux bijvoorbeeld, werden vrouwen die zichzelf tegen betaling aanboden levend verbrand. De seksualiteit werd toen nog gezien als een zuiver sociale en fysieke aangelegenheid, niet als een economische. Prostitutie als beroep is niet ouder dan de regelmatige handel in andere koopwaren.

63. Goed. Ik heb het volgende begrepen: het oercommunisme is ontstaan in de jagersverzamelaars-maatschappij; omdat de mensen nomadisch waren en leefden van de spontane opbrengst van de natuur, waren eigendomsclaims op de grote productiemiddelen (de grond) zinloos; er waren geen al te grote verschillen in materiële rijkdom. Ik veronderstel dat er ook nog geen echte autoritaire verhoudingen bestonden. De vrouwen stonden hoog in aanzien en speelden in de samenleving een leidinggevende rol. Maar toch is deze maatschappij niet blijven bestaan. Ze is ten onder gegaan. Hoe?

De levenswijze van de jagersverzamelaars kan maar een beperkt aantal mensen op een bepaalde oppervlakte in leven houden. Eens de mensen met teveel zijn, moeten ze zelf intensiever gaan ingrijpen in de voortplanting van hun levende voedselbronnen. Ze gaan vee telen en planten zaaien. Ze worden van jagersverzamelaars landbouwers. En deze evolutie was, alle verhoudingen in acht genomen, een echte revolutie. Na drie miljoen jaar geleefd te hebben als jagersverzamelaars, zien we dat in de periode tussen 10.000 en 2.000 V.C. de meerderheid van de wereldbevolking overgegaan is van een levenswijze waarin jacht en het verzamelen van wilde planten de hoofdzaak waren, naar een levenswijze waarin akkerbouw en/of veeteelt de bovenhand haalden. Vergeleken met drie miljoen jaar is achtduizend jaar een zeer korte tijdspanne.

64. En het oercommunisme is dan onmiddellijk ten gronde gegaan?

Nee. Vanuit het subjectieve standpunt van deze mensen zelf was de agriculturele revolutie natuurlijk een zeer geleidelijk proces. Eerst brandden ze de vegetatie plat en zaaiden ze, met de vruchtbare as als natuurlijke meststof, hun planten en temden ze geleidelijk enkele dieren. Maar ze bleven nomadisch. Na maximum twee à drie jaar was de grond alweer uitgeput en moesten ze verder trekken. Privé-eigendom van de grond was nog altijd even nutteloos als voordien. De akkerbouw ontstond als tuinbouw en zwerflandbouw; de veeteelt als nomadische veeteelt zonder belangrijke eigendomsaanspraken van de particulieren. Om een lang verhaal kort te houden: aanvankelijk overleefden de verhoudingen van het primitief communisme. Maar naarmate de bevolking dichter werd, werd het steeds meer nodig voor families om met kortere tussenpozen hetzelfde stuk land te bewerken. Tot er een kwalitatieve omslag plaatsvond en de nomadische landbouw veranderde in sedentaire landbouw. Een belangrijke beperking op de privé-eigendom van de grond viel weg. De grond kon nu het voorwerp worden van private toe-eigening.

65. Dus, door de sedentaire landbouw verviel het oercommunisme?

Het verval van het oercommunisme is een samenloop van verschillende omstandigheden die voortvloeiden uit het nieuwe landbouwersbestaan. Naarmate de bevolking dichter werd en (bijv. door de uitvinding van het wiel) ook de verkeersmiddelen verbeterden, ontstond er een regelmatiger ruilverkeer in het landbouwoverschot en het arbeidsoverschot in het algemeen. Dat grotere arbeidsoverschot was mogelijk geworden door de nieuwe landbouwtechnieken en door het samenleven van grotere groepen mensen. In de primitieve jagers-verzamelaarsmaatschappij was een groot voedseloverschot bewaren pure verspilling geweest: de bevolking was zo dun dat verschillende groepen elkaar veel minder regelmatig ontmoetten; de mensen moesten met de natuur zo behoedzaam en spaarzaam omspringen dat het over-uitbuiten van de natuur collectieve zelfmoord ware geweest. Maar nu was een groot overschot interessant om zich andere producten te kunnen aanschaffen via de ruilhandel.    

66. Was dit voortbrengen van een regelmatiger overschot boven de onmiddellijke behoefte van de arbeider zo vérstrekkend?

Jazeker. Het arbeidsoverschot bracht een ware omwenteling in de menselijke verhoudingen teweeg:

1.Wanneer de menselijke arbeidskracht een overschot boven de onmiddellijke behoefte van de arbeider kan voortbrengen, dan wordt uitbuiting mogelijk. Vanaf dan kan de menselijke arbeidskracht onderworpen worden om haar voor een minder- of niet-werkende te laten opbrengen. Verschillende vormen van slavernij en schatplichtigheid worden mogelijk. Vroeger werden krijgsgevangenen ofwel vermoord, ofwel na een tijdje ingelijfd bij de stam. Nu konden ze tot slaaf worden gemaakt.

2.Een overschot kan ook worden geruild. Een regelmatig overschot kan regelmatig worden geruild. Bepaalde groepen mensen kunnen zich geleidelijk losmaken van de voedselproductie en zich volledig gaan toeleggen op handwerk of spirituele bezigheden (priesters). De beroepen of ambachten ontstaan. Marx noemt dit proces de arbeidsdeling. Daarvoor bestond er alleen arbeidsdeling tussen de geslachten of volgens lichamelijke aanleg of leeftijd. Nu ontstaat de permanente arbeidsdeling tussen voedselvoorziening en handwerk; of de arbeidsdeling tussen materiële en geestelijke activiteit.

3.Met het regelmatiger worden van de ruilhandel kunnen groepen handwerkslieden zich gaan vestigen op dezelfde plaats, of kunnen ganse nederzettingen zich alleen nog maar met handwerk en handel bezighouden. Er ontstaan steden: de arbeidsdeling tussen stad en platteland. Wat het beschavingsproces wordt genoemd is niets anders dan dit proces van arbeidsdeling tussen stad en platteland.

4.Ook voor de vrouwen hing er aan de vooruitgang in de landbouw een prijskaartje vast. Niet alleen ontstaat, ook mede door de handel, de privé-eigendom van de grote productiemiddelen: de grond en het vee. De toename van de rijkdom gebeurde vooral langs mannelijke zijde: de veeteelt heeft zich rechtstreeks ontwikkeld uit de jacht -een mannelijke activiteit; het hanteren van zware landbouwwerktuigen en ploegvee is de man meer op het lijf geschreven dan de vrouw; zoals elke activiteit die een verplaatsing op langere afstand vereist, kwam ook het leeuwendeel van de handel in handen van de mannen. De vrouw daalde aldus in aanzien. Naderhand werden de kinderen niet meer ingedeeld in de verwantschapsgroep van de vrouw, maar bij die van het mannelijke voorgeslacht. Engels noemt het verloren gaan van het moederrecht de historische nederlaag van de vrouw. De vrouw wordt a.h.w. het stuk van de veestapel dat alleen nog maar dient tot het vermaak en het verzorgen van de man en voor het voortbrengen van de erfgenaam. De vrouw verloor haar leidinggevende rol in de samenleving. In plaats van de leidster werd ze de slavin van het huishouden.

67. O.K. Tot daar de achteruitgang van de positie van de vrouw. Maar je spreekt ook over de verstedelijking als het begin van het beschavingsproces. De arbeidsdeling tussen stad en platteland heb je dat genoemd. Ik weet toevallig dat de oudste steden terug te vinden zijn in het Nabije Oosten (bvb. Jericho, de Egyptische steden, Mesopotamië enz.) en verder Oostwaarts in Azië (de Indusbeschaving van ong. 4000-3500 V.C., de Chinese beschavingen,…) Zijn er speciale redenen waarom deze verstedelijking het eerst daar heeft plaatsgevonden?

Laat mij eerst de logica achter het ontstaan van de steden herhalen. In een stad leven voornamelijk of zelfs uitsluitend mensen die zich niet met voedselproductie bezighouden. De voornaamste voorwaarde voor het bestaan van steden is dus dat er een voldoende landbouwoverschot aanwezig is om een bevolking te onderhouden die niet aan landbouw doet (These). Dat hebben we reeds gezegd. Ook de bevolking die met de ambachtslieden handel drijft, moet groot genoeg zijn opdat de producten van het handwerk voldoende afzet vinden (Antithese). Dit zijn de beide keerzijden van het proces van verstedelijking (Synthese).

We zagen al hoe de stijgende bevolkingsdruk de voornaamste motor vormde achter de ontwikkeling van de landbouw. Welnu bevolkingsgroei en intensievere landbouw gaan hand in hand. Toenemende bevolkingsdruk dwingt de mensen tot nieuwe landbouwmethodes. Nieuwe landbouw-methodes laten op hun beurt een snellere bevolkingsgroei en een grotere bevolkingsdichtheid toe. Welnu, het leefmilieu van het Nabije en (een deel van het) Verre Oosten heeft één belangrijke troef: de vruchtbare rivieroevers. De eerste wereldbeschavingen zijn ontstaan langs rivieroevers die jaarlijks overstromen met vruchtbaar rivierslib. En noem ze maar op: Jericho bij de Jordaan (5500 V.C.), de steden van het Tweestromenland (4000-3000 V.C.), de Egyptische beschavingen in de Nijldelta en de Boven-Nijl (4000-3000 V.C.), de steden aan de Gele en de Blauwe stroom in China (2000 V.C.), de beschavingen van de Mekong-Delta in Indochina, van het Indische Vijfstromenland, etc.etc. Ook in de zgn. Nieuwe Wereld volgde het beschavingsproces deze logica: de Indiaanse beschavingen aan de smeltwatervallen van de Andes, het meer van Tenochtitlan, de rivieroevers van Yucatan (de Maya’s). Zelfs bij de primitieve Maori’s zien we het begin van bevloeiïngswerken aangelegd o.l.v. hun sjamanen. Al de beschavingen die zich rechtstreeks hebben ontwikkeld uit de primitieve stammenmaatschappij hadden één ding gemeen: ze zijn gebaseerd op het centraal beheer van de waterbeheersingswerken. Ze rustten op de supergrote landbouwopbrengsten van de bevloeide landbouw. Omdat in zijn tijd, met uitzondering van de Egyptische beschaving, vooral de Aziatische beschavingen goed bestudeerd waren, noemde Marx deze primaire beschavingen : de Aziatische productiewijze of de Aziatische formaties. 

68. Aanvaarden alle gevestigde historici het begrip van de Aziatische productiewijze?

Neen. We zeiden reeds dat de enggeestige en gefragmenteerde (=on-dialectische!) kijk van de historici op de geschiedenis hun wetenschappelijk inzicht in de weg staat. Welnu, de discussie over de Aziatische productiewijze is daar het meest tragikomische voorbeeld van. Zich baserend op deonvermijdelijke- verschillen tussen al deze wereld-beschavingen hebben ze ertoe besloten dat Marx deze beschavingsvormen te vlug heeft veralgemeend tot één en hetzelfde stadium in het beschavingsproces. Als dialectische tegen-fout zien we de tragische figuur van Thor Heyerdahl opduiken. Opgevoed in de onwetende afwijzing van het marxisme, trachtte hij op basis van de overeenkomsten tussen de verschillende wereldrijken te bewijzen dat deze elkaar hebben beïnvloed. Met zijn Kont-Tiki vloot (1947) trachtte hij aan te tonen dat er regelmatige contacten bestonden tussen de Oceanische en vroegamerikaanse culturen. Twintig jaar later probeerde hij (met zijn Ra-expedities) aan te tonen dat de Egyptische beschaving in belangrijke mate de hand heeft gehad in het ontstaan van de Andes-culturen. Het is bij Thor Heyerdahl geen ogenblik opgekomen dat deze culturen zo goed op elkaar leken omdat ze zich in soortgelijke milieu-omstandigheden hebben ontwikkeld. Had hij het concept van de Aziatische productiewijze aanvaard, hij had zijn leven misschien iets vruchtbaarder doorgebracht. Heyerdahl was een gedreven en hoogst geleerde figuur. Des te tragischer is het, dat hij zijn leven en zijn talenten heeft vergooid aan het najagen van een hersenschim, die al in het midden van de 19de eeuw (door Karl Marx) was ontzenuwd.

69. Vertel eens meer concreet hoe de Aziatische productiewijze in elkaar zat.

Een eerste politiek kenmerk dat opvalt bij deze eerste wereldstaten is de tirannieke heerschappij van priesterkoningen, geholpen door een leidende kaste van priesters, ambtenaren en militairen. Deze vorsten zijn ontstaan uit een laag van eenvoudige landbouwers-priesters, die zich geleidelijk, op basis van het bestaande landbouwoverschot, hebben kunnen vrijmaken van de voedselproductie. Met de extra tijd die ze aldus ter beschikking hadden, bestudeerden ze het verband tussen de bewegingen van de hemellichamen, de seizoenen en de riviergetijden. Aan de hand daarvan stelden ze een astrologische kalender op waarmee ze min of meer konden voorspellen, wanneer de tijd gekomen was om de zaaitijd voor te bereiden. Ze namen eveneens de leiding over de aanleg van de bevloeiingswerken. Dit prille beginstadium van de Aziatische productiewijze bestaat nog steeds in bepaalde gebieden van Zuid-China. Bij de zgn. Mountain-sculptors, zien we hoe een eenvoudige dorpspriester die zelf nog een boer is, de leiding heeft over een stammenbond van vier stammen. Door “met de hemel te praten” en zich “oneindige wijsheid” te laten influisteren door… zijn waterbuffel (een ploegdier), bepaalt deze man het tijdstip waarop hij zijn vier stammen samenroept om nieuwe bergterrassen aan te leggen, waarop er moet gezaaid worden, hoe de bevloeiïngskanalen moeten worden aangelegd om de terrassen te overstromen (voor de natte rijstbouw)…
Welnu, de grote vorsten uit de eerste wereldrijken: de Soemerische, Akkadische en Assyrische koningen, de Egyptische Farao’s, de Chinese koningen en, later, keizers, de Inca-vorsten, de Indische Maharadja’s, de vorsten van Angkor etc. etc. hebben zich tot hun macht en rijkdom opgewerkt vanuit dit zeer bescheiden beginstadium. In ruil voor hun hulp bij de aanleg en het beheer van de irrigatiekanalen ontvingen zij een zeker aandeel van het arbeidsoverschot en konden zij na verloop van tijd de bevolking zelfs opvorderen om buiten de zaai- en oogsttijd te komen werken aan hun religieuze bouwwerken, luxueuze paleizen en forten. Een belangrijk middel om steeds grotere delen van een bevolking voor zich te laten werken, was natuurlijk de veroveringsoorlog tegen naburige volkeren: Bijv. de eerste grote periode van het Egyptische Rijk (ong.3000-2200 V.C.) begon met de onderwerping van Boven-Egypte door Neder-Egypte. Beide rijken waren zelf al het resultaat van een dergelijke veroveringspolitiek.

70. Waren dit dan al klassen-maatschappijen?

Nog niet. Er was wel al een enorme sociale ongelijkheid, door de kasten-structuur van de samenleving. In tegenstelling tot een kaste wordt een klasse bepaald door het privé-bezit van productiemiddelen. De eerste beschavingen moeten eerder beschouwd worden als een uit zijn voegen gerezen stadium van het primitieve stam-communisme. Grote privé-eigendom van de grond bestond, maar was eerder marginaal. Slavernij bestond, maar was bijkomstig of tijdelijk. Het ganse land was het bezit van één vorstelijke familie en de heersende kaste-adel was uitvoerder van haar wil. Op het platteland zelf bestond nog de primitief-communistische gemeenschapseigendom van het land. Een klasse is een groep van mensen die, ieder apart genomen, in eenzelfde verhouding van privé-bezit tot bepaalde productiemiddelen staan. De kapitalist behoort tot een klasse. De middeleeuwse grootgrond-bezitter behoorde tot een klasse. De machtige ambtenaar uit de hier geschetste maatschappijvorm, behoorde niet tot een klasse, maar tot een kaste. De tirannieke partijbureaucraat uit het stalinisme, behoorde niet tot een klasse (immers het privé-bezit van productiemiddelen bleef onder het stalinisme grotendeels afgeschaft) maar tot een parasitaire kaste.

71. Feodaal grondbezit was dus onmogelijk onder de Aziatische productiewijze…

Toch wel… als ontbindingsvorm van deze maatschappij. Wanneer het centraal gezag, om welke reden dan ook verzwakte (door uitputtingsoorlogen, voedselcrises, paleisrevoluties, binnenlandse twisten,…) werd het mogelijk dat plaatselijke ambtenaren zich gingen gedragen als feodale grondbezitters. In het China van de late achttiende en de negentiende eeuw bijv. zagen we dat, o.a. door de schaamteloze, brutale handelspraktijken van de Westerse landen, het land zodanig uitgezogen en ontredderd (o.a. door de opiuminvoer) raakte, dat de macht zichtbaar verschoof van het centrale keizerschap naar de plaatselijke krijgsheren-grootgrondbezitters.. Hier was het feodalisme een crisisvorm, een vervalverschijnsel, van het Oosters despotisme.

72. Toch waren deze primaire beschavingen de meest duurzame. Geen enkele beschavingsvorm heeft langer bestaan dan de Aziatische productiewijze.

Inderdaad. Er bestond namelijk geen klassenstrijd in de werkelijke zin van het woord. Boerenopstanden leidden er hoogstens tot de vervanging van de ene dynastie door de andere. Vreemde invallers vernietigden ofwel de volledige samenleving, maar nog liever lieten ze het stelsel gewoon voor hun eigen rekening verder werken. Er was namelijk nogal wat rijkdom te rapen in deze maatschappijen. Zo handelden de invallende Hyksos in 1700 V.C. en Alexander de Grote en zijn opvolgers vanaf de 4de eeuw V.C. in Egypte. Zo deden ook de Mongolen in de 13de en de Mandsjoes vanaf de 17de eeuw in China. En zo gingen ook de Moguls in de 16de en 17de eeuw in India te werk. De meeste technologische vernieuwingen werden ofwel ingekapseld in het systeem, ofwel gewoon verboden (het hypercentraal gezag maakte zoiets mogelijk). Om de Europeanen in de zeventiende eeuw buiten te vegen, lieten de half-feodale/half- “Aziatische” Japanners meer vuurwapens aanmaken dan alle Europese naties bijeen. Maar toen in 1643 de Portugezen en Spanjaarden aan de deur gezet waren (200.000 Japanse en Westerse christenen werden afgeslacht) en de Nederlandse kooplieden samengedreven waren op een eiland voor Nagasaki, beval het hof gewoon de vernietiging van alle handvuurwapens. Deze waren namelijk een bedreiging voor de heerschappij van de bereden krijgslieden, de Samurai. Gaf hier het Aziatische (centralistische) aspect de doorslag, in Europa haalde de feodale anarchie de overhand. Ook al tastte de productie van vuurwapens (vooral door de ambachtslieden en de handelsburgerij) de macht van de ridders aan, er was in Europa gewoon geen voldoende machtig centraal gezag aanwezig dat het kon presteren om de productie van vuurwapens te verhinderen.

Besluit: de Aziatische productiewijze kende nauwelijks structurele tegenstellingen; daardoor stonden deze maatschappijen a.h.w. “buiten de geschiedenis”. Het was pas het geïndustrialiseerde West-Europa vanaf het eind van de achttiende eeuw dat deze maatschappijvorm naar de mestvaalt van de geschiedenis kon verwijzen. De Britse bezetting van Indië; de gedwongen opening van de Japanse grenzen in de jaren 1850 onder bedreiging van Amerikaanse marine-artillerie; de leegplundering van China door alle Europese naties (maar vooral door de Britse bourgeoisie die zich voor de gelegenheid ontpopte als de grootste drugsdealer uit de geschiedenis van de beschaafde wereld.)

Inhoudstafel | Volgende deel van dit hoofdstuk 

Dit vind je misschien ook leuk...