73. Hm… “Buiten de geschiedenis”: Er kon zich dan ook geen meer vooruitstrevende maatschappijvorm uit ontwikkelen.

Precies. De andere maatschappijvormen die aan het kapitalisme voorafgingen, zijn dan ook ontstaan in gebieden waar het natuurlijke leefmilieu de Aziatische productiewijze niet toeliet. Het Europese Middellandse Zeegebied om maar een voorbeeld te noemen. Daar is in het Eerste Millennium V.C. een nieuwe fundamentele beschavingsvorm geboren uit de stammenmaatschappij: de slavenhoudersmaatschappij.

 

74.De slavenhoudersmaatschappij is dus de volgende in de keten van sociale organismen die dan uiteindelijk geleid heeft tot het kapitalisme.

Zoals gezegd lagen in het Europese Middellandse Zeegebied de kaarten anders als in het Nabije Oosten. Hier geen gunstige milieuomstandigheden voor de Aziatische productiewijze en het erbij horende Oosters despotisme. Maar de nabijheid van de rijke Aziatische en Egyptische gebieden gaven toch een impuls aan handel en nijverheid. Slechts de gebieden die het meest rechtstreeks betrokken waren bij de handel met Egypte kenden iets zoals het Oosters despotisme: het koninkrijk Kreta, dat vanaf het Derde Millennium V.C. buitengewoon rijk werd door zijn centrale ligging in de Aegeïsche Zee en de verspreiding van de Oosterse rijkdommen in Europa zo goed als volledig beheerste, o.a. door de grootste oorlogsvloot uit de toenmalige beschaving te onderhouden. De Kretenzen waren succesrijke handelaars en gevreesde piraten die heel het oostelijke Middellandse Zeegebied domineerden, het Zuiden van Griekenland inbegrepen. Na de ondergang van Kreta omstreeks 1400 V.C. kreeg de Griekse beschaving zijn eigen dynamiek. Eerst door de centralisatie van de macht in de handen van plaatselijke stamhoofden en koningen. De verhalen van Homerus bezingen de macht en de rijkdom van een laag van stamhoofden die vanuit een centraal, verstedelijkt fort met behulp van bronzen wapens heersten over de kleine boeren op hun grondgebied. Na de ondergang  van deze rijkjes moest het beschavingsproces zich opnieuw van voorafaan opbouwen. Na een duistere overgangsperiode van drie à vier eeuwen, ontstond vanaf de 7de eeuw de nieuwe stadsstaten-cultuur van het klassieke Griekenland. Een aantal van deze stadsstaten voerden voor het eerst de slavernij op grote schaal in.

 

75. En dan begint de klassenstrijd tussen de slaven en de vrije slavenbezitters…

Nog niet. De overgang van de patriarchale stammensamenleving naar de slavenhoudersmaatschappij werd gekenmerkt door een buitengewoon bloedige klassenstrijd tussen arme vrijen en rijke adellijke handelaars-grootgrondbezitters. De uitslag van deze klassenstrijd bepaalde welke staatsvorm de stad kreeg. De opstand van de onderworpen boerenbevolking van de Peloponnesus in de 7de Eeuw tegen de minderheid van Spartaanse grondbezitters dwong deze laatsten tot een aristocratische staat met het beruchte kazerne-regime waarvoor de Spartanen bekend staan. In Milete, op de Kleinaziatische kust, leidde de klassenstrijd ca.600 V.C. tussen de rijke handelsaristocraten en de verarmde en getiranniseerde bevolking tot een burgeroorlog van vijftig jaar die, zelfs naar de normen van de Oudheid, een trieste faam genoot omwille van de wreedheid waarmee hij gevoerd werd. Toen de armen wonnen, legden ze een hoop rijken, met gezin en al, op de dorsvloer en lieten ze vertrappelen door ploegvee. Toen de rijken de overhand haalden lieten ze talloze armen, zonder onderscheid van leeftijd of geslacht, omzwachtelen met in brandbare vloeistof gedrenkt weefsel en lieten ze dan als levende toortsen in rook opgaan. Uiteindelijk leidde deze twist tot de ondergang van Milete als belangrijkste stad van Griekenland. Het was bij de Atheners dat de meest gevolgrijke klassenstrijd zou plaatsvinden. Het was in Athene en enkele aanverwante steden (het eiland Knidos, Corinthe) dat we de eerste groeifase van de nieuwe, grotendeels op slavenarbeid gestoelde beschaving zien plaatsgrijpen.

 

76. De klassenstrijd in Athene is dus het klassieke voorbeeld,  hoe de sociale verhoudingen en de sociale strijd leidden tot de massale invoering van de slavernij. Leg uit.

Nadat de stamadel de oude koningen verdreven had in de 8ste Eeuw V.C. beheersten de grootgrondbezitters het hele openbare leven in Athene. De handel met het Oosten inbegrepen. Ze manipuleerden de handelsprijzen schaamteloos in hun eigenbelang en lieten, d.m.v. omkoperij, vriendjespolitiek, sluipmoord en intimidatie de oude stamrechtbank, de Areopaag, systematisch uitspraak doen in hun voordeel. De rijken werden rijker; de arme boeren en ambachtslieden werden steeds armer. Het ontstaan van de geldhandel vanaf de 7de eeuw verscherpte deze tegenstellingen nog. Talloze boeren kwamen in de schulden, verloren hun grond, waren op de duur gedwongen om met hun gezin naar de slavenmarkt te trekken en vervielen tenslotte zelf in schuldslavernij. Dat leidde tot heftige sociale beroering. De brutale pogingen van de edelman Drakoon om in 621 V.C. de orde te herstellen mislukten. Op de duur konden zelfs de Spartanen, die normaal slim genoeg waren om hun vingers niet te verbranden aan de sociale twisten binnen de andere stadsstaten, het niet meer aanzien; ze zonden een leger. De Atheense boeren en ambachtslieden waren echter geen katjes om zonder handschoenen aan te pakken. Eén van de problemen waarmee zowel de Atheense aristocraten als de Spartaanse interventietroepen geconfronteerd werden, was het feit dat de ganse vrije bevolking van Athene gewapend was. De verdediging van hun polis, stad, was gebaseerd op de zware bewapening van de hele vrije bevolking. De meeste vrije volwassen mannelijke burgers waren hoplitès, zwaar bewapende krijgers. Er moest dus een orgaan gecreëerd worden van gewapende mannen die boven de gewone bevolking uittorende: de staat. De verdere sociale en politieke geschiedenis van Athene is niets anders dan het verder vervolmaken van dit, voor Europa, nieuwe machtsorgaan. De staat is ontstaan uit de klassentegenstellingen in de maatschappij. In het begin was de Atheense staat een orgaan om de macht van de aristocraten te verdedigen tegen de opstandige arme bevolking.

 

76bis. Maar het oude Athene is toch gekend om zijn democratie en zijn heel modern aandoende politieke cultuur?

Inderdaad. De grootgrondbezitters konden de macht niet voor zichzelf alleen houden en moesten op de duur zowel beperkingen aanvaarden op de grootte van hun grondbezit als op hun politieke macht. Ze moesten de gewone Atheners meer zeggenschap geven in de politieke overlegorganen. De enige manier voor de aristocraten om én hun hoofd én hun rijkdom te behouden, de enige manier om tot een oplossing te komen waarbij beide partijen min of meer tevreden waren, was de massale invoering van de slavernij. Daarvoor bestond de slaaf slechts als eenvoudige, bijkomstige hulpkracht in het huishouden van de aristocraten en het kleine landbouwbedrijf of het kleine atelier van de gewone man. Nu werden de slaven bij duizenden de spelonken van de Laurion-berg ingedreven om edele metalen te gaan delven en zo de maatschappelijke rijkdom voort te brengen die zowel het luxeleven van de aristocraten als de democratische inspraak van de vrije armen mogelijk maakten. Omstreeks de vijfde eeuw V.C. stond er tegenover een vrije bevolking van een paar tienduizend een bevolking van bijna 400.000 Attische slaven. De Atheense democratie was volledig gestoeld op de slavernij. De Atheense democratie en een aantal aanverwante regimes vormden de eerste grote groeifase van de slavenproductiewijze.

 

77. Wat was dan de tweede groeifase?

De Atheense democratie had haar beperkingen. Het was niet mogelijk om met dit systeem, gezien de geringe communicatiemiddelen, grotere gebieden te controleren dan één enkele stad. De heerschappij van de Atheners over de zogenoemde Delisch-Attische Zeebond (die in de vijfde eeuw V.C. was opgericht als een bondgenootschap tegen de Perzen) was dan ook allesbehalve democratisch. De bondgenoten werden schaamteloos overheerst en uitgezogen door het Athene van Pericles. Wie niet op tijd was met het leveren van zijn financiële bijdrage, kon binnen de kortste keren de Atheense oorlogsvloot op bezoek verwachten. De bijdragen van de bondgenoten werden ook niet echt gebruikt voor de gemeenschappelijke verdediging. Ze werden besteed aan grote en peperdure prestigeprojecten, zoals de bouw van het Parthenon. Op de duur waren de Atheners niet meer graag gezien in de rest van Griekenland. Een bondgenootschap van gelijkwaardige oligarchieën onder leiding van Sparta maakte in dertig jaar tijd een einde aan de macht van Athene: de Peloponnesische oorlogen (431-404 V.C.). De stadsmuren van Athene werden gesloopt; er werd een Spartaans garnizoen bij Athene gelegerd; de Atheense democratie werd vernietigd en vervangen door een aristocratische dictatuur o.l.v. Critias: de tirannie der dertig. Maar de eeuwige twisten in Griekenland, met wisselende heerschappijen tot gevolg (eerst de Spartanen, dan de Thebanen van Epaminondas), verzwakten alle stadsstaten. Het oude stamkoninkrijk Macedonië sprong in het machtsvacuüm en liep heel het schiereiland onder de voet. De zoon van de Macedonische koning Philippos, Alexander, zette het veroveringswerk van zijn vader verder en drong door in Azië tot aan de Indus. In zijn rijk en de rijken van zijn opvolgers (de generaals onder wie het imperium van Alexander na diens dood werd verdeeld) vond er een nieuwe versmelting van oude Aziatische tradities en Griekse gewoonten plaats: de Hellenistische beschaving.

 

78.En het Hellenisme is dan de tweede groeifase van de slavenproductiewijze.

Het Hellenisme leidde niet zozeer tot een kwalitatieve groei van de slavenproductiewijze. De Grieks-Macedonische heersers waren immers zeer tevreden met de opbrengsten van de oude Aziatische productiewijze! Maar het Hellenisme voegde wel een nieuw belangrijk element toe aan de Antieke beschaving: de combinatie van slavernij en imperialisme. In de Atheense fase bestond er veel slavernij, maar geen écht grootrijk. In de Hellenistische fase bestond er niet veel meer slavernij dan voordien, maar wel een imperium. Het Romeinse rijk zou de synthese vormen van deze beide: een aristocratisch geleid imperium waarvan de voornaamste rijkdom door slaven werd voortgebracht.

 

79. Was er klassenstrijd in het Oude Rome?

Ja. De begingeschiedenis van Rome vertoont trouwens veel gelijkenissen met die van Athene. In Athene noemden de aristocraten zich kalos-kagathoi (de “voortreffelijken“), in Rome de populus Romanus of patriciërs. De volksmassa heette in Athene (en een aantal andere steden) hoi polloi (de “massa”), in Rome het plebs. En het ging er even hard, vals en ongenadig aan toe tussen plebejers en patriciërs in Rome als tussen adel en volk in Griekenland. In 494 V.C., een kleine vijftien jaar nadat de oude stamadel de laatste koning had verdreven en de monarchie hadden vervangen door de heerschappij van de familie-oudsten (verzameld in de senaat), werden de plebejers het kotsbeu dat ze wél mochten opdraaien voor de verdediging van Rome maar geen enkele politieke zeggenschap hadden en er dus ook steevast naastgrepen als er rijkdom moest verdeeld worden. Ze legden het werk neer en trokken in volle wapenuitrusting naar de “Heilige Berg” om daar hun eigen basisdemocratische gemeenschap op te zetten o.l.v. de volksvergadering (vgl. met Athene), de comitia plebis en de volkstribunen. De Romeinen uit die tijd hadden nog niet zoveel verstand van filosofie als de Grieken, maar ze wisten wel hoe ze door middel van ideologisch redeneren de gewone volksmensen rond hun vinger konden draaien. De patriciërs stuurden een ex-consul (staatshoofd van de republiek), Menenius Agrippa af op de plebejers. Menenius Agrippa kwam op de proppen met een simpel maar gewiekst verhaaltje: de patriciërs zijn de maag van de gemeenschap; de plebejers de handen. Als de handen weigeren om de maag te voeden, zal de maag inderdaad afsterven. Maar de handen zullen ook sterven. Dus, zoals Agrippa het uitlegde, had niemand belang bij de revolutie. Heersende ideologie is het voorstellen van het particuliere, egoïstische belang van de heersende klasse als het algemene belang. Je ziet, de Guy Verhofstadt-en/president Bush-en en de Johan Van de Lanottes/Tony Blairs zijn van alle tijden. Nu ja: van alle tijden in de geschiedenis van de klassenmaatschappij. Welnu, de plebejers uit de Oudheid waren nog niet zo goed politiek bij de pinken als de moderne loonarbeiders. Ze trapten in het verhaaltje en gingen gewoon weer aan het werk.  

 

80. En daarmee was de klassenstrijd tussen plebejers en patriciërs afgelopen?

Bijlange niet. Het heeft er nog meer dan honderd jaar serieus gespannen. Het was wel zo dat de senaat naast zich de comitia plebis moest verdragen en dat de Romeinse volkstribunen in sommige aangelegenheden veel te zeggen kregen (als ze het met een bepaalde beslissing niet eens waren, antwoordden de tribunen: “Veto!”, “Ik verbied!”). Maar tot een werkelijke democratische politieke versmelting van aristocratie en plebs is het, zoals in Athene, niet gekomen. Maar er vond wel een zekere economische versmelting plaats. Sommige plebejers werkten zich in handel, nijverheid en grondbezit op tot sjieke dames en heren. Zo raakte het sociale verschil tussen bepaalde delen van het plebs en het patriciaat uitgevlakt. Uit deze samensmelting ontstond een nieuwe heersende klasse in Rome: de nobilitas of “ambtsadel”. De staat bleef een zuiver aristocratische aangelegenheid met hier en daar een schijndemocratisch doekje voor het bloeden.

 

81. Ik heb je nog niet horen praten over de slavernij in Rome.

Het was toen met de slavernij in Rome nog gesteld, zoals in Athene voor de invoering van de democratie. Iedere kleine Italiaanse boer of ambachtsman kon zich wel een slaaf als bijkomstige hulpkracht permitteren. De patriciërs hadden er wel wat meer, maar naast de slavenarbeid waren pacht en half-feodale verplichtingen van de vrije bevolking evenwaardige bronnen van inkomsten. Om het zoals Marx te zeggen: de slavernij had nog een zuiver patriarchaal (familiegebonden) karakter. Ook de slavernij in Noord-Amerika is zo begonnen. Voor de uitvinding van de katoen-ontpittingsmachine door Eli Whitney in 1793, was grootschalige slavernij in de Verenigde Staten gewoon niet rendabel. Het waren de gestegen vraag naar katoenen kleding, de toenemende productiecapaciteit van de textielnijverheid (door de industriële revolutie) en de uitvinding van Whitney’s cotton gin” die aan de Noordamerikaanse slavernij haar massaal karakter hebben gegeven. De Romeinen van hun kant hebben kennis gemaakt met de grootschalige slavenproductiewijze via hun oorlogen met de Griekse steden in Zuid-Italië en met de machtigste slavenstaat van het Zuidelijke Middellandse Zeegebied: Carthago.

 

82.Waarin verschilde de Romeinse slavenproductiewijze van de Griekse?

De Griekse slavernij kende wel een grote tewerkstelling van slaven in het landbouwbedrijf, maar door de schaarste aan ruimte op het Griekse schiereiland was er geen plaats voor het echte groot-slavenbedrijf. De Hellenistische beschaving kende wel een enorme ophoping van grote landgoederen in de handen van de grootgrondbezitters, maar geen kwalitatieve uitbreiding van de slavernij. De Romeinen waren zo slim geweest van niet alleen schatting te eisen van hun onderworpen vijanden, maar ook soldaten. Daardoor kwam het dat, zolang Rome oorlogen bleef winnen, er een permanente toevloed van soldaten was. De oorlogen leidden dus niet, zoals in Griekenland, tot uitputting en zelfvernietiging van Rome. Door de voortdurende oorlogen, zowel met bondgenoten, Italiaanse buren en vijandige naties, kwamen er uitgestrekte gebieden onder het gezag van de Romeinse republiek. De onafgebroken oorlogssituatie leidde ertoe dat tussen 200 en 167 V.C. zowat één tiende van alle vrije mannelijke Italianen zich zonder onderbreking onder de wapens bevond. De Romeinen waren wel verplicht om de oorlogsinspanningen te bekostigen en het gebrek aan werkkrachten op te vullen d.m.v. het grootschalig tewerkstellen van slaven. Ze riepen een nieuwe productie-eenheid in het leven: de latifundia, reusachtige landgoederen bewerkt door soms duizenden, tot tienduizenden slaven. Perry Anderson vernoemt een aristocraat Lucius Domitius Ahenobarbus, die in de eerste eeuw V.C. heerste over een grondbezit van 200.000 hectaren bewerkt door onnoemelijk veel gevangenen. Het Griekse grootgrondbezit bedroeg bij de rijksten hoogstens een paar honderd hectaren. Ook in de ateliers van de Romeinse ambachtslieden woekerde de slavernij. In de laatste decennia van de republiek was 90 % (negentig percent) van de handwerkslieden in Rome slaaf of van slavenafkomst. De rijkste man van Rome uit de tijd van Caesar, Marcus Licinius Crassus, maakte fortuin door Romeinen wier huis vuur had gevat, onder druk te zetten het brandende pand voor een appel en een ei te verkopen; pas dan schoten zijn brandweerlui in actie. Crassus‘ brandweerlieden waren slaven. In de Romeinse tijd bereikt de slavenproductiewijze uit de Oudheid haar hoogste en laatste stadium.

 

83. Je hebt wel al gesproken over de klassenstrijd tussen de vrijen onderling. Maar je hebt nog niets gezegd over de klassenstrijd tussen vrijen en slaven. Lieten de slaven zich dan zonder tegenstand afranselen en uitbuiten?

Neen. Er zijn zeer zeker slavenopstanden geweest. En serieuze, … opstanden van het kaliber die het ganse Romeinse Rijk aan het wankelen brachten en de rijke burgers de schrik rond het hart (en de geldbeurs) lieten slaan. De opstand van Spartakus uit de jaren 73-71 V.C. moet je toch wel bekend zijn. En dat was niet de eerste, noch de laatste opstand.

 

84.Maar toch beschrijf je de politiek uit de Oudheid bijna volledig als het gevolg van de klassenstrijd tussen de verschillende klassen van de vrije bevolking.

De politieke krachtmetingen in de Oudheid hadden als belangrijkste gevolg het perfectioneren en uitbreiden van de slavernij. Gezien de toenmalige stand van de technologie was de slavernij de beste manier, om niet te zeggen de enige manier, om in West-Europa de barbarij van de stammenmaatschappij te boven te komen. Het was ook de enige manier om zo vlug zo veel rijkdom te concentreren in de handen van zo weinigen. Kijk naar de Oude Galliërs. Men moet deze mensen niet afschilderen als halve wilden. Hun maatschappij kende een begin van verstedelijking. Hun forten zouden de vroegmiddeleeuwse ridders met verstomming en jaloezie geslagen hebben. Het handwerk en het ambachtsleven in het algemeen waren goed ontwikkeld. Ze kenden zelfs het schrift (overgenomen van de Griekse kolonisten in Zuid-Frankrijk). Maar één ding ontbrak het hen om aan de barbarij te ontkomen: de massale slavernij. De grootschalige slavernij was niet alleen de voorwaarde voor de Romeinen om tot zo’n verfijnde en hoogstaande cultuur te komen. Het was eerst en vooral de voorwaarde om zo’n goed gedrild en groot leger te onderhouden dat permanent onder de wapens was. De open en wanordelijke slagordes van de Keltische boeren waren gewoon geen partij voor de aartsgedisciplineerde en als één man op bevel reagerende Romeinse legioenen.

 

85.Breed-historisch gezien waren slavenopstanden dus nutteloos, aangezien er in die tijd geen betere productiewijze mogelijk was?

De slaven konden wel een revolte, maar geen revolutie tot stand brengen; wel een opstand, maar geen duurzame progressieve verandering van de maatschappij. Het is daarom dat Marx, in het voorwoord tot de tweede druk van zijn ‘Achttiende Brumaire, schreef dat de slavernij “het passieve voetstuk” was waarop de klassenstrijd tussen de vrije bevolkingsklassen van de Antieke beschaving zich voltrok.

Het radicaalste vooruitzicht dat de slaven konden hebben, was het onderwerpen en in slavernij brengen van hun vroegere meesters en de vrije bevolking. De kaarten zouden dan wel verwisseld zijn; maar het spel zou hetzelfde gebleven zijn. De slavenproductiewijze op zich zou gewoon onaangeroerd gebleven zijn. Maar zelfs zover is het nooit gekomen. Toen de Syrische magiër/sjamaan Eunous in 139 V.C. een slavenopstand leidde, stichtte hij in het afgelegen Sicilië een koninkrijk dat op Hellenistisch-Oosterse leest geschoeid was (en dus wel gedoemd was om vroeg of laat door het veel verder ontwikkelde Rome onder de voet te worden gelopen). In 104 V.C. deed Salvius-Tryphon hetzelfde. Het was met een soortgelijk idee in gedachten dat Spartakus zo’n dertig jaar later met zijn slavenleger naar Sicilië opmarcheerde, in plaats van, na zijn eerste militaire successen, Rome te gaan belegeren en aldus een poging te ondernemen om de Romeinse bevolking te onderwerpen, haar eventueel in slavernij onder te dompelen. Spartakus is niet eens tot in Sicilië geraakt, maar werd onderweg onderschept en verslagen door de legioenen van Crassus.

 

86. En kon de klassenstrijd tussen de vrijen de maatschappij niet fundamenteel veranderen?

Door het economische overwicht van de slavenarbeid, was de massa van de Romeinse vrijen werkloos geworden. De boeren waren gedurende hun lange krijgsdienst tijdens de oorlogen van de derde en de tweede eeuw V.C. hun land kwijtgeraakt aan de eigenaars van de latifundia. Ze stroomden samen in Rome om daar te gaan leven op staatskosten van panem et circenses, brood en spelen. De enige voor de maatschappij nog nuttige bezigheid die deze mensen hadden, was dienst nemen bij het leger om het Romeinse grondgebied te vergroten en nieuwe slaven buit te maken. Het woord proletariër komt van proles, “kroost”. Proletarii waren dan ook de mensen die de staat alleen maar dienden met hun kroost: voor het leger, dat intussen, sedert 100 V.C. een beroepsleger was geworden. Zoals de Zwitserse anti-kapitalistische econoom/historicus Sismondi in de jaren 1830 zei: Leeft de moderne maatschappij op kosten van het proletariaat, het Romeinse proletariaat leefde op kosten van de maatschappij. Werklozen kunnen, zoals slaven, revolteren, maar ze hebben geen rechtstreekse economische macht om de samenleving ten val te brengen. De grote sociale bewegingen, zoals die onder leiding van de Gracchen (in de jaren 130-120 V.C.) liepen dan ook uit op jammerlijke mislukkingen. Beide broers, Tiberius en Caius, werden vermoord door een knokploeg van slaven onder leiding van Romeinse aristocraten. Het Romeinse proletariaat verviel, enkele burgeroorlogen later, tot een willoze speelbal van gewiekste edellieden en generaals, zoals Lucius Sergius Catilina of Julius Caesar die, door het volk te manipuleren, hun machtspositie trachtten uit te breiden ten koste van de heersende familieclans.

 

87. Als ik deze politieke impasse bekijk, dan verwondert het mij dat het Romeinse Rijk niet meer bestaat. Hoe komt het dat het dan toch ten onder gegaan is?

In de Romeinse fase bereikte de slavenproductiewijze haar hoogste bloei. Daardoor kwamen niet alleen alle voordelen, maar na verloop van tijd ook alle nadelen van de slavernij aan het licht:

** Hoe groter het aandeel van de slavernij in de productieve arbeid hoe minder de vrije bevolking zich bezighoudt met lichaamsarbeid; hoe minder de vrije bevolking zich ook bezighoudt met technologische vernieuwing. Het is ontstellend om te zien dat de grootse bouwkundige en andere culturele verwezenlijkingen van de Klassieke Oudheid voor een groot deel voortgebracht zijn met een technologie die, enkele kleine wijzigingen daargelaten (zoals het gebruik van ijzer), bijna rechtstreeks uit het laat-stenen tijdperk is overgeleverd. Idem dito voor de landbouw. Je gelooft het misschien niet, maar houten en stenen ploegscharen waren legio in de Griekse en Romeinse landbouw.

** Een slaaf kan moeilijk aan het werk worden gezet met nieuwe, dure en fragiele werktuigen die een zekere zorg van de arbeider vereisen. Hij laat ze verkommeren, werkt ze in een oogwenk naar de haaien, mishandelt de lastdieren en heeft voortdurend de zweep van de opzichter nodig om aan het werk te blijven. Paarden, die door hun veerkrachtig lichaam veel beter geschikt zijn voor de bewerking van zware maar vruchtbare leemgronden dan de lompere ossen en muildieren, verdragen niet genoeg de mishandelingen van de slaaf om te kunnen worden ingezet onder het beheer van de slaaf. De met zorg vervaardigde en dus duurdere lederen bespanning die het gewicht van de ploeg op de schouders van het trekdier legt, is niet iets dat je gauw aan een slaaf gaat geven. In plaats daarvan werden de trekdieren bespannen met eenvoudige touwen die zich bij elke inspanning rond de hals van het dier samentrekken en het gedeeltelijk of volledig de adem afsnijden. En aan een slaaf moet je al helemaal niet vragen om een nieuw werktuig uit te vinden… daar is hij niet gemotiveerd genoeg voor. Zijn spierkracht kan je gemakkelijk onderwerpen en gebruiken voor je eigen doeleinden, maar met zijn geest gaat dat al wat moeilijker.

Dus zowel van de kant van de vrije bevolking, als van de kant van de slaven, stagneerde de technologie. De rijkdom vermeerderde nog slechts door meer slaven aan het werk te zetten.

** Meer slaven veronderstellen meer veroveringsoorlogen: de gemiddelde tijd dat een slaaf het op een latifundium uithield was zeven jaar; tijd te weinig om het slavenbestand uit te laten breiden door voortplanting.

Meer oorlogen betekende meer macht voor de generaals, meer kosten aan de bezetting van veroverde gebieden, een groter, duurder en plomper staatsapparaat, waarbinnen de corruptie alleen maar toenam. Ook in het Oude Rome trokken de generaals steeds meer het laken naar zich toe om, vanaf Julius Caesar en Augustus, als imperator de staat te gebruiken om het hele grondgebied uit te persen. En dit op basis van een steeds minder rendabele slavenarbeid. Op de duur was de staat nog slechts het voorwendsel om de  ganse gemeenschap uit te melken.

Samen met de politieke impasse vormen deze economische factoren de structurele tegenstellingen van de slavenhoudersmaatschappij.

 

88. Vanaf de keizers ging het dus bergaf met Rome?

Niet meteen zo zichtbaar, natuurlijk. Maar vanaf de tweede eeuw N.C. was de crisis evident. De slavernij, en dus ook het grootslavenbedrijf, begon in verval te raken. Omstreeks 180 N.C. hield keizer Marcus Aurelius ermee op om krijgsgevangenen in slavernij weg te voeren. Hij vestigde ze als kleine schatplichtige boeren in de grensgebieden. Ook de Romeinse grootgrondbezitters gingen er in toenemende mate toe over om hun grote landgoederen te ontbinden, hun slaven apart te werk te stellen op een in pacht gegeven lapje grond, in ruil voor de regelmatige afdracht van een deel van het arbeidsoverschot. Op die manier begon de maatschappij rond de villa, de woonplaats van de meester, er steeds meer uit te zien als het middeleeuwse platteland: één of meer dorpsgemeenschappen van werkende landlieden, die elk in gezins– of familieverband een stukje grond voor eigen rekening bewerkten en de rest van hun arbeid moesten besteden aan werk voor de dominus, meester. De opzichter veranderde in de villicus, de dienaar van de meester die het overschot moest gaan opeisen: de onmiddellijke voorloper van de feodale rentmeester. De typische kleinschalige productie en economie van het feodalisme is niet ontstaan na de val van Rome, maar als vervalverschijnsel van de Antieke beschaving. Aan de rand van het Romeinse Rijk waren de latifundia altijd al zelfvoorzienende, gesloten productiecentra geweest, die zich maar in de marge bezighielden met de productie voor de markt. Maar met het totale verval van de latifundia drong de gesloten domein-economie veel dieper door in het imperium. Kleine gesloten, zelfvoorzienende gemeenschappen kunnen moeilijk worden samengehouden onder één centraal staatsgezag. Met andere woorden: ook het centraal gezag begon te verbrokkelen. De grensversterkingen raakten in verval. In de jaren 107-101 V.C. kon het Romeinse leger (mits de hervorming tot beroepsleger waar we het daarnet over hadden) nog gemakkelijk meer dan een half miljoen Cimbren, Teutonen en Ambronen tot staan brengen, die in twee indrukwekkende stoeten Zuid-Gallië waren binnengewalst. In 167 N.C. braken de barbaren door de grensversterkingen, drongen door tot in Italië en werden maar moeizaam verslagen door Marcus Aurelius.

 

89. Dus met de crisis van de slavenproductiewijze verzwakte ook de Romeinse staat. Is dat een verklaring voor de groeiende politieke instabiliteit, waarover ook gewag gemaakt wordt in films die over deze periode handelen?

Juist. Had het Romeinse leger al veel van zijn pluimen verloren, het was nog altijd de voornaamste politieke macht in het Rijk. Toen de zoon van Marcus Aurelius, de knettergekke en wrede keizer Commodus, vermoord werd door zijn eigen lijfwacht, betwistten de vier voornaamste legeraanvoerders elkaar de keizerskroon. Toen de winnaar van deze burgeroorlog, Septimius Severus, de aanvoerder van het Donau-leger, na een regeertermijn van achttien jaar op zijn sterfbed lag, sprak hij tot zijn beide zonen: “Regeer eendrachtig, betaal de soldaten en vergeet de rest.” En Septimius Severus wist waarover hij het had. Hij herinnerde zich nog goed hoe na de dood van Commodus de Romeinse adel zich rond de generaals had verdrongen om publiekelijk een bod te doen op de keizerskroon! Zover was het gekomen met het machtige Rome. De staat was nog slechts een monsterlijk apparaat ter uitzuiging van zijn onderhorigen, met haken en ogen samengehouden door bruut geweld, onder leiding van de hoogste bieder. In deze situatie van algemeen verval maakte niemand er nog een geheim van dat de staat uiteindelijk een groep gewapende mannen is. De oudste zoon van Septimus Severus, Caracalla, “vergat inderdaad de rest”. Hij vergat zelfs eendrachtig te regeren met zijn broer en liet deze vermoorden. Maar hij vergat niet de soldaten te betalen. Toen hij aan alle bewoners van het Romeinse Rijk het Romeinse staatsburgerschap verleende, was dat niet omdat hij van de weeromstuit een menslievende democraat geworden was, maar opdat hij belastingen zou kunnen heffen van alle vrije onderhorigen. Belastingen voor zijn leger en voor zichzelf. Het leger bestond trouwens allang niet meer voor de meerderheid uit Italiaanse burgers, maar uit barbaren. De voorliefde van Caracalla voor de blonde Germanen was bekend. Hij vertrouwde meer op hen om zijn lijfgarde uit samen te stellen dan op de Romeinen. Rome verdedigde zich dus niet alleen tegen de barbaren met barbaren. Ook de Romeinse keizer verdedigde zich tegen de Romeinen met barbaren. Het was duidelijk dat het Imperium zich in zijn neergaande fase bevond.

 

90. Maar het Romeinse Rijk heeft toch nog tweehonderd jaar voortgesukkeld…

Ik zei al dat de politieke bovenbouw bepaalde processen in de onderbouw en in de rest van de samenleving kan afremmen of versnellen. In de jaren 284-305 N.C. herstelde keizer Diocletianus de orde door zijn rijk te veranderen in één groot legerkamp. Hij begon ook met de macht van het onregeerbaar geworden Imperium op te splitsen in twee deelrijken, het Westen en het Oosten, voorlopig nog onder één centraal gezag. Daardoor kon hij de volledige aftakeling enigszins vertragen. Maar in wezen begon daarmee juist de definitieve verbrokkeling van het Rijk. In een krampachtige poging om het rijk ideologisch en politiek samen te houden werd het christendom door de keizers Constantijn en Theodosius gepromoveerd van staatsgevaarlijke godsdienst tot staatsgodsdienst. Na de dood van Theodosius in 395 gingen zijn beide zonen elk hun eigen weg met ieder een totaal onafhankelijk rijk. Ondertussen lag de Romeinse economie, door het ineenstorten van de slavenproductiewijze, volledig in ruïne. In de steden heersten pest en hongersnood. Onder meer door de inflatie aan het einde van de 3de eeuw was de geldeconomie grotendeels in elkaar gestort en werden de cijnzen in steeds toenemende mate in natura geheven. Het was bij het einde van de vierde eeuw alleen nog maar wachten op de barbaren om het West-Romeinse Rijk de doodsteek te geven. Nu gingen de barbaren door de rand van het West-Romeinse Rijk als door boter. Ostro-Goten, Wisi-Goten, Hunnen, Vandalen: ze hebben in de 5de Eeuw N.C. allemaal eens voor de muren van Rome gestaan en een aantal hebben Rome ook effectief geplunderd. Rome verviel van een grootstad met een miljoen inwoners, tot een groot provincienest met dertigduizend zielen. De hoofdstad werd verplaatst van Rome naar Ravenna. Toen Atilla de Hun zich in 445 voor de poorten van “De Eeuwige Stad” bekend maakte als Flagellum Dei, de Gesel Gods, was het niet de keizer die hem een afkoopsom kwam aanbieden om de stad te sparen, maar de vertegenwoordiger van een nieuwe macht: de paus.  

 

91. Het Romeinse Rijk is dus niet zozeer in de handen gevallen van de barbaren omdat deze zo sterk waren geworden, maar omdat het systeem van binnenuit was uitgerot. Het was een gevolg van het verval van het productiestelsel dat het Rijk zo groot en machtig had gemaakt. Hoe is dan, de interne aanzetten tot kleinschalige landbouweconomie buiten beschouwing gelaten, het feodalisme ontstaan?

Het West-Europese feodalisme, de klassieke leenroerige maatschappij onder leiding van militaire en geestelijke grondbezitters, is ontstaan door het ineenglijden van twee in verval verkerende stelsels. Het verval van de klassieke Romeinse beschaving hebben we daarnet al geschetst. Maar door de eeuwenlange handelscontacten met het Oude Rome en de plotselinge toename van de rijkdom en macht in handen van de plunderende stamhoofden was ook het stamcommunisme van de Germanen uitgehold. Het kostte bij het einde van het West-Romeinse Rijk niet veel moeite aan ondernemende krijgers en stamhoofden om een gevolg van jonge, avontuurlijke en op buit beluste krijgers rond zich te verzamelen om mee op rooftocht te gaan. Deze stamhoofden beloonden hun strijdmakkers niet alleen met geplunderde buit, maar uiteindelijk ook met het recht om een bepaalde landbouwgemeenschap voor eigen rekening uit te buiten. Dat was een manier voor de nieuwe koningen om:

1. De staatsmacht dichter bij de werkende bevolking te plaatsen;

2. Zich ondanks de algemene verbrokkeling van de economie toch te verzekeren van een leger van bereden en gespecialiseerde krijgslieden.

 

92. Waarom moest de staatsmacht dichter bij de werkende bevolking staan?

Een moderne loonarbeider kan je nog wijsmaken dat hij voor zijn volledige arbeid wordt vergoed. De ruil van zijn arbeidskracht tegen geld camoufleert de uitbuiting. Maar wanneer je een schatplichtige boer dwingt van i.p.v. van twee op zes dagen, drie op zes dagen voor jou te werken, dan weet hij verdomd goed dat de uitbuitingsgraad met de helft is toegenomen en dat de totale uitbuiting nu niet meer een derde (2/6), maar de helft (3/6) van de totaal gepresteerde arbeid opslorpt. Onder het feodalisme zijn de uitbuitingsverhoudingen zo doorzichtig dat een nabije aanwezigheid van het staatsapparaat een noodzaak is. Voorts hadden de koningen geen andere keuze dan hun leger uit te spreiden over hun grondgebied. Hun rijk bestond nu immers uit een lappendeken van zelfvoorzienende gemeenschappen en niet meer uit een goeddeels ééngemaakte economie. Dat was er ook de voornaamste oorzaak van dat de pogingen van Karel De Grote om een nieuw duurzaam grootrijk op te richten, na zijn dood in het water vielen. Door het overwicht van de kleinschalige zelfvoorziening ging het er in de feodale staten vrij anarchistisch aan toe. Het is pas de handelsburgerij vanaf de zestiende eeuw die er zou in slagen om, door het creëren van een nationale markt, de productiekrachten zodanig samen te smeden dat echte nationale staten stilaan opnieuw mogelijk werden.

 

93. Het verbaast mij altijd weer hoe zich uit zo’n primitieve en wanordelijke maatschappij als het Middeleeuwse Europa zo’n superieur systeem heeft ontwikkeld als het moderne kapitalisme. Men zou eerder verwachten dat de moderne samenleving zich zou opgewerkt hebben uit een beschaafd stelsel zoals de Aziatische productiewijze of de Romeinse slavenhouders-maatschappij.

Eerst en vooral: ondanks het primitieve uitgangspunt van de leenroerige maatschappij gaf deze toch meer mogelijkheden tot technologische vernieuwingen dan de slavenhouders-maatschappij. We zagen hoe de slavernij op de duur iedere vooruitgang van de productieve techniek in de weg stond. De Romeinen kenden de kracht van stoom en wisten deze zelfs in een soort van turbine te bundelen (de turbine van Hero in de 1ste eeuw N.C.). Maar de slavernij veroordeelde deze vernieuwingen tot plezierige curiositeiten i.p.v. nieuwe technieken voor het uitbreiden van de productiviteit. Stoomkracht werd door de Romeinse adel niet gebruikt om werktuigen aan te drijven, maar om deuren te laten openen en sluiten en om fonteinen hoger en krachtiger te laten spuiten. Dus: in de speelkamers en lustoorden van de aristocraten industriële productiekrachten; maar op de akkers en in de werkplaatsen productiekrachten uit het laat-stenen en vroeg-ijzeren tijdperk. De middeleeuwse boeren en ambachtslieden, die toch altijd minstens een deel voor zichzelf werkten, waren heel wat meer gemotiveerd tot het uitvinden en gebruik van nieuwe technieken dan de bevolking uit de tijd van Rome. Zelfs de lijfeigene, die in een toestand leefde die grensde aan de slavernij, had toch nog genoeg zelfbeschikking om zorgzamer en fantasierijker met zijn werktuigen om te gaan dan de oude slaaf. Nieuwe, ingewikkelder en productievere ploegmethoden (de keerploeg) kwamen geleidelijk aan in zwang: het gebruik van paarden, efficiëntere bespanning, de bewerking van zwaardere maar vruchtbaarder leemgronden, ingewikkelder stelsels van braakligging (van twee- naar drieslagstelsel). De middeleeuwse maatschappij had zeker haar crisismomenten met grote hongersnoden en epidemieën. Maar deze terugvallen buiten beschouwing gelaten, namen landbouwproductie en bevolking, in grote lijnen bekeken, toe. Dus ook het landbouwoverschot. Dus ook de arbeidsdeling…

 

94. Dus ook de verstedelijking…

Prachtig. Het ontstaan van de middeleeuwse steden, waarin handwerk en handel zich afscheidden van de landbouwbevolking , was inderdaad maar mogelijk door het toenemende ruilverkeer in het voedseloverschot. Dit gebeurde natuurlijk niet in één klap. Daar gingen veelal honderden jaren over. Maar de algemene richting van het proces is onmiskenbaar. 

 

95. Maar het geheel bleef politiek gezien toch een anarchistische bedoening, waarover de koningen vaak slechts in naam heersten?

Ja. Maar deze anarchie, met al haar nadelen, bleek uiteindelijk een voorname troef (dialectisch geredeneerd). Koningen en keizers die regeerden over een lappendeken van deelstaatjes, waarin de steden dan nog vaak zeer onafhankelijk waren, konden niet alles en iedereen aan regeltjes onderwerpen. Zelfs de graaf van Vlaanderen, wiens slot gevestigd was temidden van Gent, had niet alles te zeggen over het stadsbestuur. Er zijn gevallen bekend waarin knokploegen en soldaten van de graaf ontsnapte lijfeigenen bij de kraag vatten. Onmiddellijk liepen de Gentse stadsburgers te wapen en brachten de lijfeigenen in veiligheid. De Gentenaars waren niet vergeten dat de meerderheid onder hen zelf afstamden van lijfeigenen en horigen die hun vrijheid hadden gevonden binnen de stadsmuren. Zelfs in de tijd van de absolute vorsten en de eerste vroegburgerlijke republieken was de controle op het materiële en culturele leven aan voorwaarden gebonden. Neem nu de Nederlandse burgerlijke filosoof en verlichte geest Spinoza uit de zeventiende eeuw. Zijn kritische werken waren een doorn in het oog van alle vorsten, maar in het bijzonder van de fanatieke Joodse minderheid en de strenge calvinistische heersers van Holland. Onder druk van calvinisten en Joden werd zijn Theologisch-politieke Verhandeling uit de markt genomen. Maar door het bestaan van de boekdrukkunst waren er al Duitse en Franse vertalingen in omloop voordat alle oorspronkelijke uitgaven waren aangeslagen. Door de boekdrukkunst konden de oude heersers, de adel en de kerk, nooit meer op hun twee oren slapen. Welnu, in heel wat Aziatische rijken bestond de drukkunst al veel vroeger dan in Europa. Maar de goed gecentraliseerde monarchieën slaagden erin om de boekdrukkunst met succes aan strenge regels te binden of deze technieken gewoon te verbieden. In het oude, van kop tot teen verbrokkelde, feodale Europa had geen enkele vorst of edelman zoveel macht. Door deze anarchie konden de nieuwe technieken, vaak ontstaan in het stedelijke handwerk, niet worden teruggeschroefd, hoogstens belemmerd; deze konden zich dan ook gemakkelijker verspreiden.

 

96. Je beweert dus dat het kapitalisme ontstaan is in de anarchie?

Jazeker. In de anarchie, door de anarchie en ondanks de anarchie…

Inhoudstafel | Volgende en laatste deel van dit hoofdstuk 

Geef een reactie

0
    0
    Je winkelwagen
    Er zit niets in je winkelwagenKeer terug naar de winkel