Marxisme in 160 vragen en antwoorden
Deel 2. Materialisme en dialectiek: de methode van het marxisme
17. Waarom noemen jullie het marxisme ook “wetenschappelijk socialisme”?
Karl Marx en Friedrich Engels (1820-1895) waren niet de eerste revolutionaire socialisten. Ze waren zelfs niet de eerste socialisten tout court. Ze werkten vooral in het verlengde van de grote maatschappijhervormers en revolutionairen uit de late achttiende en de vroege negentiende eeuw.
** De utopische socialisten waren vooral mensen die beroep deden op “de goede wil” van de nieuwe industriëlen. Mensen als Robert Owen, Charles Fourier, St.Simon, Louis Blanc e.d. werkten met veel zorg een tot in de puntjes beschreven nieuw maatschappijmodel uit, waarvan ze zo overtuigd waren dat ze dachten dat de meest menslievende elementen uit de burgerij het zouden overnemen en de maatschappij ernaar zouden hervormen. Dat viel natuurlijk dik tegen. In het beste geval werden ze in de sjieke salons vrijblijvend geprezen voor hun menslievende houding. In het slechtste geval zagen hun confraters hen als een bedreiging en werden ze, zoals Robert Owen, weggeconcurreerd en volledig sociaal uitgestoten.
** De utopische communisten trokken vanaf de jaren 1830 de conclusie dat dergelijke sociale projecten van door de burgerlijke staat gefinancierde communes, Phalanstères (Fourier), werkplaatsen of Ateliers Nationaux (Louis Blanc) etc. etc. tot mislukken gedoemd waren. De utopische communisten zochten rechtstreeks steun bij de arbeiders. Alleen de sociale en politieke strijd van de arbeidersbeweging zou beterschap kunnen brengen voor de maatschappelijke problemen.
18. Er was dus geen al te groot verschil tussen de ideeën van Marx en deze van de utopische communisten?
Marx was het (na zijn overgang van radicaal links-liberalisme naar het communisme in 1843-1844) ermee eens dat de bevrijding van de loonarbeiders het werk moest zijn van de arbeiders zelf. Maar hij was het er niet mee eens hoe de eerste moderne communisten de klassenstrijd en de revolutie zagen. De Fransman Louis-Auguste Blanqui (1808-1881) geloofde dat een staatsgreep, een putsch, op touw gezet door een kleine hecht georganiseerde minderheid, voldoende was om de revolutie te ontketenen. En in 1839 heeft hij het met een paar honderd volgelingen geprobeerd in Parijs. Maar de revolutie kan niet doorgevoerd worden boven de hoofden van de mensen, zonder de actieve deelname van de massa’s. In minder dan geen tijd hadden de Franse ordestrijdkrachten de situatie weer onder controle en Blanqui verdween achter de tralies. De Duitse kleermakersgezel Wilhelm Weitling (1808-1871) van zijn kant wees iedere serieuze wetenschappelijke studie van politiek en economie van de hand en zwoer bij een spontane, nogal ongeordende gewapende volksopstand (wilde plunderingen en moordpartijen tegen de heersende klassen inbegrepen). Marx loofde Weitlings boek ‘Garantiën voor harmonie en vrijheid’(1839) omdat het als eerste wees op het belang van massa-actie. Maar hij wees Weitlings ruwe en onwetenschappelijke benadering af en noemde zijn stelsel “het ruwe gelijkmakerscommunisme“. In 1846 eindigde hun ontmoeting in Brussel met een slaande ruzie. Marx riep op een bepaald ogenblik uit: “Onwetendheid heeft nog nooit iemand geholpen!”. En daarmee was de samenwerking tussen beiden afgelopen.
19. Hoe zien de marxisten dan de klassenstrijd
Aanvankelijk zijn de arbeiders vooral begaan met het zoeken naar individuele oplossingen. Ze trachten zich op zichzelf uit de slag te trekken (en sommigen slagen daar ook goed in). Om zich in te dekken tegen de vereenzaming van de moderne beschaving stichten ze een gezin. In de hoop een beter leven te krijgen doen ze overwerk, klussen ze bij in het zwart, zoeken ze een beter betaalde job of gaan gewoon stelen. Sommigen trachten kapitalist te worden door hun spaarcentjes in aandelen te stoppen. Om hun problemen te vergeten en de eentonigheid van hun leven te doorbreken, drinken velen zich geregeld een stuk in hun kraag of nemen ze drugs. Sommigen trachten op een beter blaadje te staan bij hun bazen door hun collega’s te gaan verlinken. Sommige jonge en aantrekkelijke arbeidsters trachten een man met genoeg geld aan de haak te slaan. Maar vroeg of laat raken ze uit-bijgeklust, uitgezocht naar beter werk of een harmonieus gezinsleven, uitgedronken, uitgesnoven, -geslikt en uitgeklikt. Vroeg of laat maakt een beurscrisis of een bedrijfs-schandaal (zoals bij Lernout en Hauspie) een einde aan hun dromen om snel rijk te worden door beursspeculatie. En mannen met veel geld vallen ook al niet van de bomen.
Wetenschappelijk uitgedrukt: vroeg of laat raken de mogelijkheden tot een individuele oplossing uitgeput; bijvoorbeeld wanneer hun bedrijf in de problemen komt en hun job op het spel staat; of wanneer de zoveelste inleveringsmaatregel van de burgerlijke regeringen hen in het verkeerde keelgat schiet; of wanneer ze vinden dat ze niet voldoende worden betaald of niet goed genoeg behandeld door hun bazen. Dan beginnen ze maar een collectieve oplossing te zoeken. Dan komen ze terecht van de sfeer van het individualisme in de sfeer van stakingen, boycots, demonstraties etc. Klassenbewustzijn is niets anders dan welbegrepen collectief eigenbelang; het bewustzijn dat er beter wordt samengewerkt dan alleen maar individueel verdergeknoeid. Stakingen en acties zijn de voorbereidende scholing op de meer fundamentele politieke gevechten in de toekomst. In de strijd ontwikkelen de arbeiders en jongeren een grotere zelfzekerheid en een groter bewustzijn van hun gemeenschappelijk belang. Na verloop van tijd (dit gebeurt met vallen en opstaan) worden ze radicaler en politieker. Tot op het punt dat de meest bewuste en strijdvaardigen onder hen beginnen te denken in de richting van een andere samenleving…
20. Wat heeft dit nu te maken met de wetenschappelijke methode van het marxisme?
Het (echte) marxisme tracht de mensen niets voor te kauwen, zoals de meeste extreemlinkse groepen dat doen. Het is geen volmaakte en op ieder moment geldige kerkgeleerdheid. Het marxisme gaat uit van de dagelijkse ervaringen van de mensen, van de sociale realiteit. Ze ontwikkelen hun ideeën in de discussie, door te praten met en te luisteren naar de arbeiders en jongeren. Maar ze doen dit met een bepaalde methode én een zekere kennis van de geschiedenis achter de hand. Deze methode heeft twee kenmerken: materialisme en dialectiek.
21. Wat!? Zijn jullie materialisten? Jullie komen me anders wel tamelijk idealistisch over.
In filosofie en wetenschap heeft materialisme een andere betekenis dan in het dagelijkse taalgebruik. In de volksmond begrijpt men een materialist als een oppervlakkig, overdreven genotzuchtig persoon, die alleen maar geïnteresseerd is in een eindeloze opstapeling van persoonlijke rijkdom. Een idealist is dan een onbaatzuchtig persoon die zich zonder eigenbelang inzet voor een hoger doel. Marxisten bedoelen met deze begrippen iets helemaal anders…
22. Wat dan?
Het filosofische materialisme gaat ervan uit dat het heelal volledig bestaat uit en gestuurd wordt door de stof, de materie; dat er geen goddelijke geest achter de materiële verschijnselen zit; dat de materie zich uit zichzelf organiseert en voortbeweegt, zonder tussenkomst van een God of wat dan ook buiten de materie om. Op grond van de lage ontwikkeling van wetenschap en techniek geloofden er vroeger veel meer mensen in het bestaan van bovenzinnelijke en vreemde krachten. In de meeste landen van de beschaafde wereld moet je nu niet bang meer zijn om jezelf materialist en atheïst te noemen; om te geloven in het zelfstandige bestaan van de materie. Het materialisme blijkt de enige wereldbeschouwing die overeenkomt met de resultaten van de moderne natuurwetenschap.
23. Akkoord wat de natuur betreft… Maar jullie houden je toch vooral bezig met de maatschappij? Wat betekent materialisme dan?
De maatschappij maakt deel uit van de natuur. Ze bestaat uit stoffelijke wezens met in de eerste plaats stoffelijke behoeften. De maatschappij is in de grond een verband van samenwerking tussen de mensen om zichzelf in stand te houden. Vooraleer de mensen aan filosofie, kunst, vrijetijdsbesteding, religie etc. kunnen beginnen doen, moeten ze eerst leven; ze moeten eerst gegeten en gedronken hebben, beschutting vinden tegen de natuurelementen en ze moeten ook de werktuigen hebben gemaakt om deze behoeften te kunnen bevredigen. De maatschappij is dan ook vooral gebaseerd op deze productie van het onmiddellijke leven, van de materiële bestaansmiddelen. Politiek op zijn beurt is niets anders dan de strijd van verschillende groepen in de samenleving om hun materiële belangen te verdedigen. De leiders van de katholieke partij mogen zeggen zoveel ze willen dat ze uit zijn op “de morele verheffing van de mensen”. In feite is deze partij gewoon één van de partijen die de belangen van het bedrijfsleven, van de burgerij, van de grote aandeelhouders, verdedigen. Deze klasse heeft vooral belang bij hoge winsten. De loonarbeiders van hun kant hebben belang bij een goed leven, makkelijk toegankelijke medische voorzieningen, een hoge levensstandaard, degelijk onderwijs voor de kinderen, toegang tot ontspanningsgelegenheden, voldoende vrije tijd om zich mens te voelen enz. De marxisten kijken in de eerste plaats naar welke materiële belangen een bepaalde laag, groep, klasse te verdedigen heeft. Is dat geen realistische kijk op het leven?
24. Waren Marx en Engels de eerste materialisten?
Neen. De strijd tussen materialisme en idealisme loopt als een rode draad door de geschiedenis van het denken, in het bijzonder van de filosofie. Het spontane menselijke bewustzijn is materialistisch, gericht op de bevrediging van materiële behoeften. Bij heel wat natuurvolkeren zien we echter al dat ze achter de zichtbare en tastbare wereld ongrijpbare krachten, zielen en ideeën zoeken. In de Oudheid waren er denkers zoals Plato (4de Eeuw V.C.) die dachten dat de materie geordend werd door abstracte vormen. Op zichzelf waren de materiële voorwerpen, volgens Plato, onvolmaakte afspiegelingen van de volmaakte abstracte ideeën of vormen. Dat had vooral te maken met de opkomst van de meetkunde: deze is niets anders dan de studie van volmaakte verhoudingen, afstanden en symmetrische wiskundige vormen. Maar tegenover idealisten als Socrates, Plato en Aristoteles stonden al de eerste echte filosofische materialisten. Leucippos, Demokritos en later Epikouros zagen de wereld als een geheel van materiële deeltjes Atomoi, die spontaan samenklonteren tot de stoffelijke natuur. In de Middeleeuwen vroegen de geestelijken zich af of abstracte begrippen bestaan voordat de materie bestaat (idealisme) of maar een samenvatting (achteraf) zijn van de waargenomen werkelijkheid (materialisme).
25. Er zijn, zoals ik het zie, op het eerste zicht evenveel argumenten te vinden zowel voor het idealisme als het materialisme. Waarom zijn jullie dan uitgesproken materialisten?
De strijd tussen materialisme en idealisme is lang onbeslist gebleven. Maar het ontstaan van de moderne natuurkunde vanaf de zestiende eeuw heeft de knoop doorgehakt. De natuurwetenschap is de meest nauwkeurige beschrijving van de natuurverschijnselen. Ze moet geen beroep doen op religieuze of mystieke verklaringen. Ze moet alleen maar het gedrag van de materie bestuderen en de regelmatige bewegingen ervan samenvatten in wetenschappelijke, soms wiskundige, formules. Voor een God, goddelijke geest of abstracte geestelijke principes is hier geen plaats meer. Het materialisme is de wereldbeschouwing dewelke het meest verenigbaar is gebleken met de verworvenheden van de wetenschap.
26. Waren de grondleggers van de natuurkunde dan allemaal materialisten?
Neen. Galilei (1564-1642), toch wel één der voornaamste baanbrekers van de fysica, was nog een idealist. Hij was zodanig onder de indruk van de mogelijkheid om de natuur te beschrijven d.m.v. de wiskunde dat hij ervan overtuigd was dat het heelal een geheel van materiële verschijnselen was vastgepind op een stiksel van wiskundige formules. Voor hem was de wiskunde niet slechts een exacte samenvatting van de natuurverschijnselen maar iets dat het heelal ook werkelijk domineert. Isaac Newton (1642-1727) was zo bijgelovig als hij groot was. Hij geloofde, ondanks zijn wetenschappelijk werk nog in heksen en geesten. Hij was een alchemist, met alle voor- en onwetenschappelijke vooroordelen die aan de middeleeuwse alchemie verbonden waren. Maar dat was een kinderziekte van de wetenschap.
De Fransman Pierre Gassendi bvb. (1592-1655) was al een voldragen materialist. Hij greep terug naar het atomisme van Epikouros, naar de atomoi, een zuiver materialistische benadering van de zaak. In het Frankrijk van de achttiende eeuw waren de voornaamste natuurkundigen en filosofen, mensen als Diderot, La Mettrie, Helvetius, Holbach en Laplace al volledig gewonnen voor een onverzoenlijk atheïstisch materialisme. Toen Napoleon aan Laplace vroeg waar God zich in zijn studie bevond, antwoordde hij zonder aarzelen: “Je n‘avais pas besoin de cette hypothèse.” (“Ik had deze veronderstelling niet nodig.”) In Engeland hadden denkers als Francis Bacon (1561-1626) en Thomas Hobbes (1588-1679) het denken al een eeuw vroeger, in dezelfde tijd als Gassendi op het spoor van het materialisme gebracht.
27. O.K. … Maar je gaat het bestaan en het belang van ideeën, van de menselijke geest en de menselijke ziel toch niet ontkennen?
Zeker niet. De menselijke geest bestaat. Maar het is een materieel proces. De wetenschap heeft aan het licht gebracht dat geestelijke processen geheel en al elektrochemische gebeurtenissen zijn; dat de menselijke geest deel uitmaakt van het lichaam. Men weet nog niet alles over de menselijke hersenen. Maar wat men weet is volledig op materialistische leest geschoeid. Er is geen onstoffelijke ziel. De menselijke geest is gewoon de meest ingewikkelde vorm (tot nog toe bekend) van materiële processen. In de menselijke geest zijn geen andere stoffen en bewerkingen werkzaam dan deze die bestaan in de rest van de natuur. Maar de specifieke combinatie van deze processen maakt de menselijke geest wel uniek. Ideeën zijn uiteindelijk niets anders dan vereenvoudigde afbeeldingen van de stoffelijke wereld zoals wij die waarnemen.
28. Ik kan me voorstellen dat er heel wat mensen de daver op het lijf krijgen als ze horen dat ook hun ziel sterfelijk is.
Inderdaad. Maar je kan het ook zo bekijken: de mensen hebben behoefte aan het geloof in een leven na de dood, omdat ze niet honderd procent tevreden zijn met dit leven. Daarom zoeken ze troost in het geloof aan het verder leven van hun ziel of geest na de dood van hun lichaam. Deze ontevredenheid heeft te maken met de druk die de maatschappij op hen uitoefent: uitbuiting op de werkplaats, gebrek aan vrije tijd om zichzelf te kunnen ontwikkelen, gekunstelde omgangsvormen, altijd moeten luisteren naar een gezag dat boven je staat, als vrouw altijd moeten luisteren naar de mannen of er voortdurend afhankelijk van zijn, bestaansonzekerheid en armoede, alle dagen je vijs moeten afdraaien en eigenlijk niet goed weten waarom, het gevoel hebben dat je zowel in je vrije tijd als op het werk je tijd aan het verliezen bent… Kortom: het constante gevoel dat je maar weinig te zeggen hebt aan je eigen leven. Daarom is het idee om het na de dood nog eens over te kunnen doen des te aantrekkelijker… Allerlei godsdiensten en sekten spelen daar handig op in.
29. Ik wist niet dat de marxisten zich ook bezig hielden met psychologie.
Dat heb je dan verkeerd gedacht. De gevoelens die ik daarnet heb verwoord had de piepjonge Marx in 1844 al samengevat onder het begrip vervreemding. Vervreemding is dé geestestoestand bij uitstek onder het kapitalisme. Het is het voornaamste psychologische begrip in het marxisme.
30. Wat is vervreemding?
Vervreemding is het proces waarbij een normale menselijke aangelegenheid zich tegenover de mens begint op te stellen als een vreemde, zelfs vijandige macht.
31. Nu spreek je pas echt Chinees.
Neem nu de menselijke seksualiteit. Dat zou in feite voor iedereen een vrije uitleving van levenskracht moeten zijn, een belangeloos uitwisselen van genotsprikkels, waarbij je uiteindelijk zelf bevredigd raakt. Het is van nature een vrije, sociale emotie, die zich moeilijk in regeltjes laat gieten. En wat heeft de klassenmaatschappij ervan gemaakt? Twee uitersten: ofwel iets dat ten alle prijze aan banden moet worden gelegd (de oude religieuze opvatting); ofwel een platte commerciële bedoening die de mensen vooral aanspoort om alleen aan zichzelf te denken (de moderne commerciële benadering) of, vooral voor mannen, om het eigen prestige te versterken (in beide benaderingen aanwezig). In beide gevallen staat de werkelijke, natuurlijke seksualiteit in tegenstelling tot de manier waarop de maatschappij ermee omgaat. In beide gevallen zijn we van onze ware seksualiteit vervreemd. Wie durft zeggen dat seksualiteit uit de taboesfeer gehaald is, weet niet waarover hij/zij praat. Het enige dat uit de taboesfeer is gehaald, zijn de sjieke hotelkamers, de sjieke sportauto’s, het plastieken speelgoed en ruwe, egoïstische en onderdrukkende omgangsvormen tussen mannen en vrouwen. De oude volkeren (zelfs deze met een strengere moraal op dat vlak!) gingen op een veel creatievere manier om met lichamelijkheid. Kijk maar naar de Kama Soetra. Het kan niet missen dat er in onze maatschappij, gemakkelijker dan ooit, smeerlapperijen ingang vinden zoals seksueel geweld, incest en pedofilie en dat de prostitutie floreert.
32. Dat is nu één voorbeeld. Maar waar komt de vervreemding vandaan en wat heeft vervreemding te maken met het materialisme?
Marx was niet de eerste filosoof die het begrip vervreemding gebruikte. Maar hij was wel de eerste die het begrip heeft afgeleid uit de materiële levensvoorwaarden van de mensen, uit het werkelijke leven van de mensen. In zijn ‘Economische en filosofische manuscripten’ van 1844 beschrijft hij de oorzaken van de vervreemding als volgt. In de kapitalistische economie is de arbeider gescheiden van het arbeidsmiddel en het product van de arbeid. De primitieve jager zorgt voor zichzelf en zijn stamgenoten met zijn eigen werktuigen en beslist zelf mee over de organisatie van de arbeid. De primitieve boer bewerkt de grond met zijn eigen werktuigen. Maar de slaaf uit de Oudheid heeft geen barst te zeggen over zijn eigen leven. De slavernij heeft hem herleid tot sprekend gereedschap. Hij heeft dan ook niet veel zin om zorgzaam en creatief om te gaan met zijn werktuigen. Is hij herleid tot sprekend gereedschap, hij laat zijn gereedschap voelen dat hij een mens is. Hij werkt ze kapot, mishandelt de lastdieren en ontvlucht de arbeid van zodra de zweep van de opzichter uit het zicht is. Iets soortgelijks is er aan de hand met de moderne loonarbeiders. De loonarbeider verkoopt zijn/haar arbeidskracht in ruil voor een loon. Maar vanaf het ogenblik dat hij/zij zijn/haar werkplaats binnenstapt, is het afgelopen met zijn/haar vrijheid. Hij/zij heeft geen enkele reële macht over het arbeidsproces, want de werktuigen en machines waarmee er gewerkt wordt zijn haar/zijn eigendom niet. En premies voor hogere productie of niet, hij zal zich geregeld trachten te onttrekken aan de arbeid (door zich bijvoorbeeld op een onbewaakt moment in een hoekje te gaan verstoppen om een sigaret te roken, een praatje te slaan of een collega op te vrijen- de bazen weten goed waarom ze soms camera’s plaatsen in toiletten of dienstliften). De arbeid is van nature iets wat mensen graag zouden moeten doen: ik heb mijn vader nooit moeten dwingen om in zijn tuin te gaan werken of om bij mij thuis een lamp in te schroeven. De arbeid is eigen aan het wezen van de mens. Maar de kapitalistische economie heeft er een proces van gemaakt dat vijandig staat tegenover de mensen. Een grapje dat veel gehoord wordt onder arbeiders: Wat moet je doen als je zin hebt om te werken? … In een hoekje gaan staan en wachten tot het over is.
33. O.K. Dat is vervreemding in de werksfeer. Maar wat heeft dat te maken met de vervreemding in de rest van het leven?
“Het verstand op nul zetten,” is een manier van spreken die je veel hoort, als de mensen praten over hun werk. De marxisten drukken dat anders uit. Arbeid is een menselijke activiteit. Maar de kapitalistische maatschappij heeft er een eentonige, dierlijke activiteit van gemaakt. Dus: de mens voelt zich een dier in zijn menselijke activiteit, de arbeid. Hij voelt zich maar een mens in zijn dierlijke activiteiten: als hij aan het eten is, rustig thuis zit, aan het vrijen is, naar een schouwspel kijkt, zich met vrienden een stuk in de kraag drinkt en sfeervol aan het zeveren of aan het spelen is… Je ziet: ongeveer alle eigenaardigheden in de psychologie van de arbeiders (en in zekere zin ook van de andere klassen) zijn terug te brengen tot de vervreemding in de arbeid. Van een slecht gevoel, tot slechte gewoonten, tot depressies, tot relatieproblemen, tot regelrechte geestesziekten en zelfmoord. Marx was naar zijn afkomst en sociale status een burgerlijke intellectueel, maar hij was wel de eerste bourgeois-geleerde die de mensen begrepen heeft in hun dagelijks leven.
34. Is er dan ook vervreemding van de natuur?
Jazeker. We voelen ons geen deel meer van de natuur, omdat we ons onpersoonlijke werktuigen voelen. Dus wat doen we met onze kinderen? We gaan naar de natuur gaan kijken. Een koe of een trekpaard, een paar bomen of een struik, een zeldzame egel of een wilde fazant is al genoeg. Na ons werk beginnen we ( althans diegenen die er nog de energie toe hebben) als gekken in de tuin te werken of te knutselen; is het niet onze eigen tuin, het is dan toch deze van een vriend of familielid. Diegenen die er het geld voor hebben, gaan zelfs gaan jagen. Het kapitalisme heeft ons vele interessante en technische dingen gebracht. Maar het heeft ook veel kapot gemaakt van wat ons tot mensen maakt… Dat is de prijs die de mensen totnogtoe betaald hebben voor de technische vooruitgang.
35. Zijn jullie dan tegen de technische vooruitgang?
Neen. Zeker niet. Het komt er alleen maar op aan om de dingen die vooruitgang gebracht hebben (techniek, industrie, wetenschap, enz.) uit de handen te rukken van het handvol magnaten dat nu alles te zeggen heeft. Pas dan zal de mens opnieuw tot zichzelf komen… en een goed en welvarend leven hebben.
36. Mooi gezegd, maar wat je nu verkondigt is je reinste wensdroom, utopie.
We hebben nog niet gedaan met praten. Maar om de discussie over materialisme en idealisme samen te vatten: de idealist redeneert van de geest naar de werkelijkheid; de materialist redeneert van de waargenomen werkelijkheid naar de geest.
* * *
37. Je sprak ook over dialectiek. Kun je ook kort samenvatten wat dat is?
Ja. Dialectiek is de typische logica waarvan de marxisten zich bedienen om een vraagstuk te onderzoeken en om mogelijke vooruitzichten te formuleren. De dialectische logica gaat ervan uit dat alles een keerzijde heeft en begrijpt beide keerzijden of tegenstellingen als deel uitmakend van dezelfde werkelijkheid.
38. Maar staat de logica niet uitgesproken vijandig tegenover tegenstellingen? Iets kan toch moeilijk waar en dan toch weer niet waar zijn? Vergeet niet dat de klassieke logica een hoog ontwikkelde wetenschap is, die de exactheid van de wiskunde benadert.
Je spreekt over de klassieke of formele logica. Eerst en vooral is die zo exact niet. Het bestaan van verschillende, elkaar constant bestrijdende systemen bewijst dat al.
39. O.K. Er zijn misschien verschillen. Maar die bestaan ook in de natuurwetenschappen. Einstein bvb. was het absoluut niet eens met de grondleggers van de kwantummechanica. Toch worden beide invalshoeken door de moderne wetenschap gebruikt. En in de klassieke logica hebben alle systemen toch één ding gemeen: het verwerpen van de tegenstelling: ofwel is A waar, ofwel is A niet waar.
Ja. Maar de klassieke logica vergeet dat de werkelijkheid voortdurend in verandering is, dat alle bewegingen in de natuur en dus ook in de menselijke maatschappij vroeg of laat in hun tegendeel omslaan. Ik geef hetzelfde voorbeeld als Leon Trotski geeft in zijn ‘In Defense of Marxism‘. Iedereen weet dat een bepaalde hoeveelheid zout de soep op smaak brengt. De smaakzenuwen van de mens reageren met lustgevoelens op een bepaalde hoeveelheid zout in de soep. Maar wanneer men zout blijft strooien, beginnen de papillen (de hersenen eigenlijk) op een bepaald ogenblik te protesteren. De soep wordt op een bepaald ogenblik oneetbaar. Op dat precieze ogenblik zijn de lustgevoelens omgeslagen in hun tegendeel. Er heeft een omslag van kwantiteit in kwaliteit plaatsgevonden. Het eerste strooitje (eerste kwantiteit) zout smaakt men niet of nauwelijks; het tweede en het derde ervaart men als aangenaam (de tweede kwantiteit); maar het vierde en het vijfde zijn fataal: ze brengen een kwalitatieve omslag teweeg.
40. Is dat niet een te simplistisch voorbeeld?
Dit soort omslagen van kwantiteit en kwaliteit vind je terug in de gehele natuur. De omzetting van kwantitatief meetbare veranderingen in kwalitatieve is de basisbeweging bij iedere stofwisseling in de natuur. Bijvoorbeeld: de samengestelde materie heeft drie kwalitatieve verschijningsvormen: de gasvorm, de vloeibare vorm en de vaste vorm. Ijs dat verwarmd wordt (=waarvan de moleculen progressief versneld worden) zal van een vorm bepaald door stationair trillende moleculen overgaan in een vloeibare vorm: op een bepaald ogenblik (bij een bepaalde temperatuur=kwantiteit) beginnen de moleculen i.p.v. te trillen, door elkaar te rollen. Het ijs wordt water. Eerste omslag van kwantiteit in kwaliteit. Wanneer men hoeveelheden temperatuur blijft toevoegen aan het water(=wanneer men de snelheid van de moleculen opdrijft), ziet men een progressieve (kwantitatieve) omzetting van vloeistof in gas: waterdamp; de moleculen zijn beginnen “door elkaar vliegen”. Voor de tweede keer is de materie van kwalitatieve bestaansvorm veranderd. De vloeistof is een gas geworden. Tweede omslag van kwantiteit in kwaliteit. Ontleed eens alle natuurlijke processen die je kent. Je zal zien dat je onder deze fundamentele wetmatigheid van kwantiteit en kwaliteit niet uit kunt. Je ziet ook dat de twee tegengestelden gedurende een zekere tijd in elkaar vloeien.De gas- en water-vorm, die elkaar nochtans vijandig gezind zijn, die elkaar vernietigen, die elkaars tegengestelden zijn, bestaan gedurende het proces van verhitting naast elkaar. Er is niet A of niet-A. Er is A én niet-A!
41. En toegepast op de planten- en dierenwereld?
Als we de achterlijk-religieuze stromingen buiten beschouwing laten, dan zien we dat ieder serieus mens gelooft in de evolutieleer. We gaan uit van een bepaalde levensvorm. Die verbruikt natuurlijke hulpbronnen uit zijn omgeving om in leven te blijven en zich voort te planten. Maar op een bepaald moment geraken deze hulpbronnen uitgeput; doordat de soort te talrijk wordt, of omdat het natuurlijk leefmilieu verandert. De soort krijgt het alsmaar moeilijker om te overleven. Maar de toevalligheden van de natuur zorgen ervoor dat niet één individu volledig gelijk is aan een ander. Ze vertonen genetische verschillen. Vroeg of laat duikt er een genetische variant op die een toevallig kenmerk heeft die hem gemakkelijker in leven houdt (en dus ook makkelijker laat voortplanten) dan de rest van zijn soortgenoten. De nakomelingen van deze variant die deze kenmerk steeds meer (=kwantitatief) vertonen, zullen zich beter kunnen voortplanten; tot de nieuwe genetische kenmerk en de dragers van dit kenmerk zo overweldigend aanwezig zijn, dat er een nieuwe soort ontstaat: een kwalitatieve omslag. De strijd om het bestaan is niets anders dan de versnelling van dit proces. Net zoals sociale revoluties versnellingsmomenten zijn in een proces van geleidelijke veranderingen in de maatschappij.
42. Ik begin een beetje hoofdpijn te krijgen. Kun je, om de zaak gemakkelijker te maken, de regels van de dialectische logica samenvatten in een aantal principes? Ik heb altijd geleerd dat de dialectische logica werkt met These, Antithese en Synthese.
De drie fasen van de dialectische logica gebruiken als vooropgesteld schema, als truukje dat overal op past, is juist ondialectisch: stelling, tegenstelling en samenstelling. Dat is niet de manier waarop de ware dialecticus zijn ideeën ontwikkelt. Bij mijn weten heeft Marx deze begrippen alleen maar gebruikt om de werking van de dialectiek te illustreren. Het zijn geen manieren om zelf dialectisch te denken; het zijn manieren om een bestaande dialectische redenering uiteen te zetten. Wie deze drie-eenheid te star en te vooropgesteld gebruikt, begaat dezelfde fout als deze die hij de gevestigde logica en de wiskunde verwijt: alles in starre en onveranderlijke formules willen gieten. En de voortdurende verandering van de wereld is juist het uitgangspunt van de dialectiek. Ook Hegel (1770-1831), de Duitse filosoof die van het dialectische denken een wetenschappelijke leer heeft gemaakt, bediende zich maar zeer spaarzaam van deze begrippen.
43. Hoe ontwikkelt de dialecticus zijn ideeën dan wel?
In zijn ‘Encyclopedie der Filosofische Wetenschappen’ schrijft Hegel de volgende werkwijze voor…
1) Eerst moet je begrijpen waarover het gaat. Er moet duidelijkheid bestaan over de begrippen die je gebruikt. Als je spreekt over de natuurlijke selectie en de evolutieleer, dan spreek je (voorlopig) niet over de werking van een horloge. Nogal wiedes… maar een eerste voorwaarde om kunnen verder te denken. Nemen we als voorbeeld de menselijke samenleving: dan spreken we over de verbanden die de mensen samenhouden om te kunnen leven. Dan spreken we over de sociale relaties die de mensen onderhouden om hun leven te kunnen maken en zich voort te planten. Welnu, aanvankelijk, tot zo’n kleine tienduizend jaar geleden, leefden de mensen vooral van de spontane productie van de natuur. Ze verzamelden plantaardig voedsel en joegen of aasden op dierlijk voedsel.
We begrijpen dus het begin van de menselijke maatschappij als een samenwerkingsverband dat leeft van de spontane productie van de natuur; ze voorzien in hun levensonderhoud door grotendeels te oogsten wat de natuur spontaan voortbrengt. Ze verdoen heel weinig tijd aan het veranderen van de natuurlijke opbrengst van gebruikswaarden. De these is het overleven van de mensen op de gering bewerkte, grotendeels spontane opbrengst van de natuur. Zo overleven ze en breiden ze zich uit.
2) In de tweede fase van de dialectische redenering gaat de oorspronkelijke stelling over in haar keerzijde of tegengestelde. De oorspronkelijke beweging brengt haar eigen tegenkracht voort. In het voorbeeld: naarmate de mensen zich uitbreiden, wordt de spontane productie van de natuur steeds ontoereikender. Ze moeten hun natuurlijke omgeving steeds intensiever gaan bewerken. Bij de aboriginals, die vroeger zuivere jagersverzamelaars waren, zien we hoe ze op het einde van het droge seizoen, ganse vlakten grasland gaan platbranden, zodat verse grasscheuten de kans krijgen om op te schieten. Dat verse gras trekt dan weer grotere kudden kangoeroes aan. Dus: de spontane buitenmenselijke productie van de natuur krijgt, door de uitbreiding van de mensheid, als tegenkracht, als keerzijde, de noodzaak tot het steeds intensiever bewerken van de oorspronkelijke natuurlijke omgeving. De these is het overleven en zich uitbreiden op de spontane productie van de natuur; de antithese is het steeds meer aanspreken van de menselijke arbeidskracht om de natuurlijke productie te beïnvloeden.
3) De derde fase van een dialectische redenering verstaat de tegengestelden als deel uitmakende van dezelfde werkelijkheid en als het voorlopige eindresultaat van het gevecht tussen en het ineenvloeien van de twee vorige fasen. In het voorbeeld: de mensen worden, door de toename van de bevolking (kwantitatief) op de duur zodanig verplicht om in te grijpen in de natuurlijke processen, dat ze deze fundamenteel moeten gaan beheersen. In mensentaal: ze moeten van jagersverzamelaars landbouwers worden. Aanvankelijk moesten de Menomini Indianen uit Michigan zich maar weinig zorgen maken over de voorraden van wilde rijst. Maar op een bepaald ogenblik stelden de eerste westerlingen in Noord-Amerika vast dat de vrouwen die de wilde rijst verzamelden, in een rituele beweging, hun verzamel-schort opwierpen om wat rijstkorrels in het water te laten vallen. Hun oogst-schort werd een zaai-schort. De synthese van beide vorige fasen is het ontstaan van de landbouwmaatschappij. De antithese heeft overwonnen in de vorm van de landbouw en dit proces wordt de agriculturele revolutie genoemd.
Kort samengevat: 1) Het begrijpen 2) Het overgaan in zijn tegengestelde 3) De overwinning van één der beide tegenstellingen in een nieuwe synthese van beide.
44. Ik vond de formele logica al abstract. Maar nu ben ik helemaal het Noorden kwijt. Dit heeft echt niets meer te maken met wat men mij altijd op school heeft geleerd. Ben je zeker dat dit nog een wetenschappelijke manier van denken is? Je weerlegt de klassieke logica en je legt de geschiedenis van natuur en maatschappij uit op een andere manier dan de meest exacte manier die de wetenschap kent: de wiskunde. Moet ik daaruit opmaken dat jullie tegen de wiskunde en de klassieke logica zijn?
Neen. Helemaal niet. De wiskunde heeft onschatbare diensten bewezen aan de mensheid. De meest nauwkeurige resultaten van de natuurwetenschappen zijn erop gebaseerd. Maar de wiskunde en de formele logica beschrijven natuur en maatschappij in hun van elkaar geïsoleerde bestanddelen. Men kan met behulp van de wiskunde berekenen hoeveel brandstof een raket moet hebben om tot aan de maan te raken, op welk tijdstip men de raket moet afvuren, enz. De wiskunde is heel goed in het nauwkeurig ontleden van deelprocessen. Maar ze is geen barst waard in het begrijpen van het geheel. Daarvoor moet je terugvallen op een minder starre en voorgeschreven manier van denken, op een vorm van meer spitsvondig redeneren. In de maatschappij is dit nog duidelijker. Een boekhouding bijhouden kan men door middel van wiskunde en starre (formeel-logische) schema’s. Maar begrijpen waarom de maatschappij overgaat van de ene economische vorm in de andere, daarvoor zijn wiskunde en formele logica te eng. Laat het ons zo zeggen: wiskunde en klassieke logica zijn het denken over het deel; de dialectiek is het denken over het geheel.
45. Maar laten de formules van wiskunde en fysica niet toe om alle gebeurtenissen te voorspellen? Betekent dat niet dat de wiskunde en de logica toch het geheel kunnen vatten?
Welnu, je bent niet de eerste die dat denkt. De reeds vernoemde Laplace dacht ook dat men alle wiskundige formules kon onderbrengen in één grote formule die het geheel beschrijft. Men noemt dat de “demon van Laplace“. Wie deze formule kent, zou dus alle, maar dan ook alle gebeurtenissen kunnen voorspellen. Onzin natuurlijk. De natuur zit vol toevalligheden; de maatschappij en het leven van de mensen eveneens. Toeval is niets anders dan een onvoorziene samenloop van omstandigheden. Om het toeval volledig uit te schakelen, zou men alle gebeurtenissen in heden en verleden moeten kennen en begrijpen … tegelijkertijd. Dat is gewoon een fysieke onmogelijkheid. Wat hebben de wiskunde en de fysica dan wel gedaan? Ze hebben de wirwar van de werkelijkheid ontleed in zijn basisbestanddelen. Daarvan zijn de bewegingen makkelijker te volgen en tot regelmaat te brengen. Neem nu bijvoorbeeld de valwet van Galilei. Er is geen enkele beweging in heel het heelal die deze wet volledig volgt. In ieder geval worden de valbewegingen gestoord door de concurrerende weerstand van gassen, aantrekkingskrachten van andere lichamen enz. Dus wat deed Galilei: hij schakelde de luchtweerstand gewoon uit; hij verbande de luchtweerstand uit zijn formule. Dan valt de pluim natuurlijk met dezelfde snelheid als de steen. Daardoor werd het kluwen van factoren die de precieze valsnelheid van een voorwerp bepalen en onvoorspelbaar maken, herleid tot een aantal regelmatige factoren: met een regelmatige en eenvoudige formule tot gevolg. De wiskunde is maar een bruikbare methode als men telkens bepaalde delen van de werkelijkheid buiten beschouwing laat. Het geheel kan men er dus nooit mee overzien; men kan slechts het deel exact samenvatten. Dit was een goede manier om tot op zekere hoogte aan natuurwetenschap te doen…
46. “Maar wat als men aan maatschappijwetenschap wil doen?”
Inderdaad… de nagel op de kop. De maatschappij is niets anders dan het ineengrijpen van menselijke handelingen. Je kan het menselijke individu maar begrijpen als je ziet hoe hij/zij zich verhoudt tot andere individuen. Hier is een geïsoleerde werkwijze uit den boze. Hoe meer je de maatschappij wil begrijpen in haar geheel, hoe minder je beroep zal kunnen doen op de klassieke, starre schema’s van formele logica en wiskunde. Hier wordt het aanvaarden van ingewikkelde, in elkaar grijpende bewegingen en tegenstellingen een absolute noodzaak. In de klassieke fysica en wiskunde is een geheelvisie totnogtoe slechts een relatieve noodzaak geweest.
We komen later nog wel terug op andere kenmerken van de dialectiek. Maar laten we voorlopig onthouden dat:
1.De marxisten materialisten zijn, dat ze de werkelijkheid volledig bepaald zien door de stof.
2.Dat hun logica dialectisch is, dat ze:
-
a) de wereld voortdurend in beweging, in verandering zien;
b) de verandering zien als het gevolg van het op elkaar inwerken van tegenstellingen.
c) de werkelijkheid begrijpen als het ineenvloeien van de tegenstellingen: waarbij dan weer eens de ene, dan weer eens de andere tegenpool de overhand haalt.
47. Hoe zou je dan jouw manier van denken samenvatten in één uitdrukking?
De formele logica heeft van het denken een starre, kunstmatige, onnatuurlijke methode gemaakt. De opeenvolgende oordelen zijn piepende radertjes die in elkaar passen, maar toch apart van elkaar bestaan. In het natuurlijke, spitsvondige denken, zo zegt Hegel, zijn de gedachten vloeibaar. De dialectiek is niets anders dan het omvormen van het natuurlijke denken tot een wetenschap.
48. Korter nog?
De wereld is de verbinding van de verbinding en de niet-verbinding. Het gezamenlijk bestaan van de samenvoeging en de splitsing.