97. Had de Europese middeleeuwse samenleving geen structurele tegenstellingen?

Toch wel. Je zal wel weten dat de groei van de feodale samenleving brutaal werd onderbroken door periodes van oorlogen, hongersnoden, epidemieën en opstanden. Deze waren uiteraard het gevolg van de periodieke daling of stagnering van de landbouwproductie. Welnu, hoe gingen deze crises in hun werk?

1. Zolang de Middeleeuwse economie een grotendeels gesloten domeineconomie was, werd de uitbuiting van de werkende bevolking beperkt door de eindige behoeften van de feodale heersers. Als er geen grote afzetmarkt is, is het volslagen nutteloos om i.p.v. bijv. dertig zakken graan, vijftig zakken graan uit de boeren te persen. Zolang bleef de uitbuiting beperkt tot de onmiddellijke noden van de landadel en de geestelijkheid. Maar met het ontstaan van de markt, de steden en vooral de geldhandel, verviel deze grens op de uitbuiting. Hoe meer een landheer zijn boeren uitmelkte, hoe meer luxegoederen hij zich uit andere gebieden kon permitteren. Daardoor begon de heerschappij van adel en geestelijkheid steeds zwaarder te wegen op de boeren: de landbouwopbrengst werd ontoereikend, de groei van de landbouwtechnologie werd afgeremd. De minste klimaatsverschuiving, zoals in de vroege veertiende eeuw, (toen o.a. de laatste wijngaarden uit Engeland verdwenen door het intreden van een mini-ijstijd) kon dan leiden tot herhaalde hongersnoden.

2. Stagnatie en achteruitgang van productie en bevolking, dwongen de edellieden ertoe om steeds meer onderling oorlog te gaan voeren om het aantal werkkrachten dat voor hen werkte uit te breiden. Dit leidde op de duur tot een meer dan honderdjarig conflict tussen de Engelse en Franse kroon: de Honderdjarige Oorlog, die in de eerste twintig jaren maar werd onderbroken door het uitbreken van de pest onder de ondervoede bevolking.

3. De verhoogde feodale lasten leidden in dezelfde periode tot een keten van boerenopstanden, die onder leiding stonden van een nieuwe klasse dewelke door de markt was ontstaan: de vrije pachters die zich van simpele boeren hadden opgewerkt tot herenboeren, voldoende gevormd om een nationale boerenopstand te organiseren en te leiden. Maar door het verspreide karakter van de landbouwproductie en de nood om in de oogstperiode de opstand te onderbreken, konden deze opstanden door de adel worden onderdrukt: de Jacquerie in de jaren 1350 in Frankrijk en de Watt Tyler opstand in het Engeland van het einde der veertiende eeuw.

4. De groei van de handel en vooral voortdurende vraag van de adel naar luxeproducten zwengelde de groei van de handelsburgerij, de rijke kooplieden, aan. Deze zouden na verloop van tijd de voornaamste politieke tegenstrevers worden van de adel.

C. DE KAPITALISTISCHE PRODUCTIEWIJZE

98. Hoe is het kapitaal ontstaan?

Het is ontstaan uit de wereldmarkt. De groei van de handel in de Middeleeuwen leidde uiteindelijk tot internationale handelscontacten. De handel met het Oosten, met de rijkdommen van de Aziatische rijken, leidde eerst tot de groei van de Italiaanse stadsstaten, waar ook de eerste echte kapitalistische verhoudingen tussen handelaars en loonarbeiders opdoken. In het Venetië van de dertiende eeuw werkten er al tweeduizend mensen in loondienst op de scheepswerven. De winsthonger dreef, in de eeuwen daarop, de middeleeuwse handelsburgerij over het gehele aardoppervlak. De vraatzuchtige politiek ten opzichte van de nieuwe ontdekte en ontsloten gebieden deed enorme opbrengsten terugvloeien naar West-Europa. Brutale handelspraktijken, heroplevende slavernij (vooral ten koste van de Afrikaanse bevolking), het plunderen van de edele metalen uit de Nieuwe Wereld enz., dat zijn de werkelijke krachten achter het ontstaan van het kapitaal; niet het feit dat de ene mens wat spaarzamer en ondernemender is dan de andere, zoals een oud fabeltje ons wil doen geloven. Wordt het geld geboren, zo zegt Marx, met bloed als natuurlijke geboortevlek op de wangen, het kapitaal komt ter wereld druipend van bloed en vuil uit al zijn poriën.

99. Hoe ontstonden dan de moderne loonarbeiders?

Niet alleen de inwoners van de tegenwoordige zgn. Derde Wereld waren de pineut van de ontluikende wereldmarkt. De kleine middeleeuwse landbouw raakte geleidelijk in verval. Kwam het niet door de rechtstreekse inbeslagname van het land door op winst beluste grondbezitters of door de catastrofale oorlogen die het einde van de Middeleeuwen markeerden, dan kwam het wel door de moorddadige concurrentie met het nieuwe grootlandbouwbedrijf. Door het verval van de middeleeuwse productiewijzen kwam er een grote, volslagen berooide bevolking vrij, die (vanaf de late vijftiende eeuw) kon worden ingezet in de nieuwe productie-eenheden die her en der opdoken naast het bestaande ambachtelijke atelier: de manufactuur. In de manufactuur was niet langer de gildenmeester-handwerker de baas, maar de koopman, die nu heerste, niet meer over leerjongens en gezellen, maar over loonarbeiders.

100. Met andere woorden: het kapitalisme is dus ouder dan de Industriële Revolutie.

En wel drie eeuwen ouder. De Industriële Revolutie voltrok zich, algemeen bekeken, in een samenleving waar de kapitalistische productiewijze reeds bestond: waar kapitaalbezitters en loonarbeiders reeds naast elkaar leefden. Lees ‘Het Geuzenboek’ van Louis Paul Boon maar eens. Boon maakt gewag van kooplieden die, vanaf de late vijftiende eeuw, om aan de gildenvoorschriften te ontsnappen, hun productie verplaatsten naar het platteland. Daar verzamelden ze niet alleen de textielproducten van de huisnijverheid, maar brachten ook loonarbeiders tezamen in een zelfde ruimte. Het was trouwens de opbloei van de Vlaamse wolmanufactuur die de Engelse adel ertoe bracht om ontelbare landbouwersgezinnen van hun land te verdrijven, om er schapen op te zetten, gehoed door herders in loondienst.

101. Maar je gaat toch niet ontkennen dat de Industriële Revolutie, met haar nieuwe, monsterachtig grote productiekrachten, de oude maatschappij grondig door elkaar heeft geschud?

De Industriële Revolutie heeft de samenleving nog geen klein beetje veranderd. In de manufactuurperiode bleef de productie nog gestoeld op dezelfde aandrijfkrachten als in de oude maatschappijen: menselijke handigheid, menselijke en dierlijke spierkracht, water en wind. Daardoor was het verschil in productiviteit tussen de ambachtelijke gezinsarbeid en de manufactuurarbeid niet groot genoeg om de oude thuisarbeid volledig en definitief weg te vagen. Sterker nog: roeide de manufactuur het thuiswerk in de ene sector of in het ene gebied uit, in een ander riep de manufactuur het oude gezinsgebonden handwerk, als toeleveringsbedrijf, gewoon weer in het leven. De manufactuur bleef teveel afhankelijk van, vooral door de plattelandsnijverheid geleverde, halffabrikaten, om zelfstandig de economie te omwentelen. De stoomkracht luidde in de loop van de achttiende en negentiende eeuw de doodsklok voor het oude handwerk. Tegen de stoommachine waren noch dieren noch mensen, noch wind noch water opgewassen.

102. En de mensen die aldus hun broodwinning verloren, werden dan weer loonarbeiders?

Je begint het al door te hebben. Het kapitaal vertoont de natuurlijke neiging om zich, in de wilde concurrentiestrijd, steeds meer te concentreren in steeds minder handen. Niet alleen de oude handwerkers moesten eraan geloven, ook de kleinere kapitalen werden door de grote weggevaagd of opgeslorpt. En wie zonder kapitaal viel, moest zich op den duur wel verlagen tot loonarbeid. Eén kapitalist slaat er vele andere dood, zegt Marx. Dat proces is nu nog bezig: multinationals die elkaar opslorpen, vrijwillig met elkaar fusioneren, marktgevechten en beurscrises die de zwakkere kapitalisten van de kaart vegen,  kleine en middelgrote kapitaalbezitters die bezitsloze loonarbeiders worden. Het zijn allemaal fundamentele bewegingswetten van het kapitaal. Terwijl de wereldhandel, het internationaal verkeer van het kapitaal en de ongebreidelde winsthonger de tegenstellingen tussen rijk en arm steeds verder doen toenemen, roept het kapitalisme met zijn grootschaligheid en zijn moderne verkeersmiddelen, een steeds groter en grootschaliger optredend proletariaat in het leven. Het kapitaal brengt zo zijn eigen doodgraver voort.

103. Dat is dan één van de structurele tegenstellingen van het kapitalisme. Maar economisch schijnt dat systeem, met zijn steeds hernieuwende technologie, tamelijk feilloos in elkaar te zitten.

Laten we de zaak nogmaals dialectisch benaderen. De technologische aanpassingsmogelijkheden van het kapitalisme zijn zo enorm als de productiekrachten waarmee het de vorige maatschappijvorm heeft weggevaagd. De voortdurende technologische vernieuwing is een enorm voordeel aan het kapitalisme. Maar deze technologische mogelijkheden (die eigenlijk de noodzaak zijn om het productieproces te moderniseren om de concurrentie de baas te kunnen) hebben een keerzijde. Ze zijn zo krachtig dat ze op de duur de markt gaan verzadigen. Dan storten de groothandelsprijzen in elkaar. De kapitalisten worden verplicht om productiecapaciteit af te bouwen, m.a.w. om bedrijven te sluiten en arbeiders op de straat te zetten. Ander gezegd: het kapitaal, de grootste stuwkracht achter de ontwikkeling van de productiekrachten, achter de productie van rijkdom, wordt nu de grootste rem op het voortbrengen van goederen en diensten. En de geschiedenis leert ons dat, wanneer productiekrachten en productieverhoudingen met elkaar in strijd treden, de maatschappij haar natuurlijke grenzen bereikt heeft. Dan breekt er een periode van grote maatschappelijke beroering aan. Dan moet er iets nieuws in de plaats treden, of er gebeuren ongeëvenaarde humanitaire catastrofes die het hele systeem door elkaar schudden, en op termijn zelfs zouden kunnen leiden tot de gemeenschappelijke ondergang van de klassen. De twee grote structurele crises van het kapitalisme in de twintigste eeuw hebben al geleid tot massaslachtingen zonder voorgaande in de geschiedenis. Nu we al meer dan een kwarteeuw in een derde verstrikt zitten, beschikt de mensheid over de technologie om zichzelf meerdere malen in een oogwenk uit te roeien. De crisis van het wereldsysteem zou deze keer wel eens kunnen leiden tot de vernietiging of op zijn minst terugwerping van de beschaving. Dat is de werkelijke inzet van de politiek van vandaag: een nieuwe beschaving, die de technische en culturele verworvenheden van de huidige gebruikt om zich te verheffen tot een nieuw niveau; ofwel de gemeenschappelijke ondergang van kapitalisten en arbeiders: socialisme of barbarij.

104. Heeft het kapitalisme ook groeifasen?

Historisch gezien is de kapitalistische productiewijze en de burgerlijke maatschappij die erop rust door drie fasen van ontwikkeling gegaan. Ten eerste de primitieve of oorspronkelijke accumulatie; ten tweede het stadium van de vrije concurrentie; ten derde het eindstadium van het imperialisme.

105. Begin bij het begin: wat is primitieve accumulatie?

De primitieve accumulatie is de genesis, de vroegste ontstaansgeschiedenis van het kapitaal. Het begrip “primitieve accumulatie” behelst alle processen die het kapitaal hebben laten geboren worden. En ik heb de belangrijkste al opgenoemd: leegplundering van de nieuwe ontdekte gebieden vanaf de late vijftiende eeuw; de hergeboorte van de slavernij in de Nieuwe Wereld vooral door middel van de onderwerping van de oorspronkelijke Afrikaanse bevolking; de onteigening van de oude middeleeuwse gemeenschapsweiden, vijvers  en -akkers door de grootgrondbezitters om er marktgewassen en mineralen uit te winnen, schapen voor industriële wol op te telen of er commerciële visgronden van te maken (in Engeland werden deze onteigeningen vanaf de vijftiende eeuw gewettigd door de zgn. Enclosure Acts -omheiningwetten”- die de oude commons, of gemeentegronden aan de oorspronkelijke bevolking afhandig maakten); oneerlijke handelspraktijken met Voor-Indië en nog zo’n paar fraaie dingen.

Eén ding valt op: dit zijn alle niet-kapitalistische processen. Ze berusten namelijk niet op de uitbuiting van de loonarbeid. Ze vormen de initiële opstapeling van rijkdom die mettertijd als kapitaal kon worden ingezet in de nieuwe manufacturen, de eerste echte kapitalistische ondernemingen. De primitieve accumulatie is het niet-kapitalistische begin van het kapitalisme.

106. De manufactuur is dus de typische kapitalistische bedrijfsvorm van de primitieve accumulatie?

Ik zou eerder zeggen: de combinatie van de manufactuur en voor-kapitalistische bedrijfsvormen. We zeiden reeds dat er in het manufactuurtijdperk geen echt radicale verandering van de economie plaatsvond. De manufactuur bestond nog naast de thuisarbeid, zelfs nog naast de oude middeleeuwse thuisarbeid, waar de gilden het nog voor het zeggen hadden. Er leefden in de tijd van de jaren 1500-tot het begin van de 19de eeuw bijna overal nog veel meer mensen op het platteland dan in de stad. Maar de toename van de handel had geleid tot het ontstaan van een klasse van kleine landlieden voor wie de landbouw bijzaak en de thuisnijverheid voor de rondtrekkende kooplieden hoofdzaak geworden was. Deze agrarische proletariërs stonden nog met één been in de Middeleeuwen en met het andere in de moderne burgerlijke samenleving. Zij waren toen eigenlijk de meerderheid van het proletariaat i.p.v. de volslagen bezitsloze manufactuur-arbeiders. Om zo te zeggen: de boeren uit de Middeleeuwen zijn niet allemaal in één klap industriearbeiders geworden; de ondergang van het middeleeuwse platteland is een lijdensweg van eeuwen geweest, met een paar tussenstappen.

107. En op politiek vlak? We zien, in  dezelfde periode als deze die jij het tijdperk van de primitieve accumulatie noemt, de zogenaamde absolute vorsten opduiken: Karel V, Frans I, Hendrik VIII… Dat waren toch geen simpele legeraanvoerders meer die in sommige gevallen alleen maar heersten over hun eigen kroondomein, de landerijen rond hun paleis. Was het absolutisme reeds een eerste vorm van een burgerlijke staat of was het een nieuwe vorm van feodalisme?

Laten we de vraag op een andere manier stellen. Wie was onder het absolutisme de heersende klasse: de adel of de handelsburgerij (waaronder zich reeds de eerste echte kapitalisten, de manufacturiers, bevonden)? Daarover wordt nog volop gedebatteerd onder de historici. Laten we uitgaan van datgene waarover de meesten het eens zijn. De toenemende handelscontacten, nog verder aangezwengeld door de toevoer van rijkdommen uit de overzeese gebieden, leidden langzaam maar zeker tot een nationale markt. Deze nationale markt was de economische voorwaarde voor het ontstaan van de nationale vorstenstaat. In die zin vormde het ontstaan van de burgerlijke maatschappij de voorwaarde voor het absolutisme. Dat er een samenhang bestaat tussen de vroegburgerlijke samenleving en het absolutisme, daarover bestaat niet zoveel betwisting. Immanuel Wallerstein bijvoorbeeld gaat in zijn ‘Modern World System‘ bijna zonder meer uit van deze samenhang. Maar hij maakt volgens mij één kapitale fout: stilzwijgend verwart hij deze politiek-economische samenhang met de politieke heerschappij van de bourgeoisie. Anders gezegd: als men Wallerstein leest, krijgt men de indruk dat onder het westerse absolutisme de bourgeoisie reeds politiek heerste.

108. En dat is volgens jou niet waar…

In tegenstelling tot de betrekkelijke vaagheid waarmee Wallerstein over de kwestie gaat, vind ik dat Perry Anderson, in zijn Lineages of The Absolutist State’, een paar serieuze argumenten aanhaalt om ertoe te besluiten dat de heersende klasse in feite nog steeds de adel was. In het primitieve Oosten vanaf Pruisen is dat duidelijk: hier versterkte het feodalisme zich juist via het absolutisme. Hier was het zelfs een middel om de lijfeigenschap in te voeren, waar ze nog niet of nauwelijks bestond, of niet meer bestond: Pruisen, Oost-Europa, Rusland. Maar in het Westen, waar de eerste geboortekreten van het kapitalisme reeds te horen waren, lagen de zaken ingewikkelder. Hier waren, door het vergroten van de markt en de daarmee samenhangende noodzaak steeds meer van de pacht in geld op te brengen, de meeste boeren vrije producenten geworden. In Engeland was de lijfeigenschap tegen het einde van de veertiende eeuw verdwenen. De klassieke feodale landadel had zichzelf, gedurende de oorlogen die het einde van de Middeleeuwen inluidden, goeddeels uitgemoord en was voor de rest verdrongen als hoofdmacht van het leger door de nieuwe huurlegers. Kort gezegd: de feodale structuren waren sterk uitgehold door de structurele crisis van het feodalisme. De vorsten regeerden niet alleen meer (in naam) via een adellijk kader; ze maakten steeds meer gebruik van een burgerlijke ambtenarij. Het verloren gaan van de oude verhoudingen van horigheid betekende natuurlijk een bedreiging voor de macht van de adel. Daarom reorganiseerde de verloren lokale macht van de adel zich op het nationale vlak, in de vorm van het absolutisme. Het absolutisme is gewoon de hergeboorte van de adel als heersende klasse (met als vroegere machtsbasis de regio) op het niveau van de nationale staat. Deze trad op ter compensatie van de verloren gegane plaatselijke macht. Het absolutisme is wel degelijk de synthese van burgerdom en feodalisme, maar het feodalisme spreekt nog het laatste woord. Dat lijkt me de meest wetenschappelijke benadering van de kwestie.

109. Maar toch zien we in die tijd reeds de eerste burgerlijke revoluties: de Nederlanden in de zestiende eeuw, Engeland in de jaren 1642-1660…

Aanvankelijk was iedereen tevreden met de oplossing van het absolutisme. De edellieden waren opgelucht dat ze hun hoofd en hun land nog hadden en de handelsburgers zagen in de sterke vorsten een tegengewicht voor de willekeur van de plaatselijke machthebbers. Maar beiden kwamen uiteindelijk bedrogen uit. Behoedzaam balancerend op beide klassen groeiden de absolute vorsten uit tot niets ontziende machthebbers, die enerzijds de adel tot een vernederende onderdanigheid dwongen en anderzijds de burgerij uitpersten om hun schofterig riekende luxe en hun eindeloze dynastieke oorlogen te bekostigen. Na verloop van tijd werd de burgerij de vorsten kotsbeu. Eerst scheurden de calvinistische Nederlanden zich af van de Spaanse kroon. Een eeuw later joegen de Engelse puriteinse (eveneens calvinistische) burgers in 1649, na een vreselijke burgeroorlog van zeven jaar, Karel I op het schavot. De zogenoemde godsdienstoorlogen uit de zestiende en zeventiende eeuw waren niets anders dan een eerste vorm van open revolutionaire burgeroorlog tussen het feodale absolutisme en de nieuwe burgerlijke samenleving. In Holland leidde dit uiteindelijk tot de oprichting van de Republiek der Nederlanden. In Engeland eindigde de revolutie van de zeventiende eeuw op een compromis tussen burgerij en verburgerlijkte adel: eerst met de Restauratie van Karel II in 1660, dan met de Glorious Revolution van 1689.

110. Tot zover de periode van de primitieve accumulatie. De vrije concurrentie nu…

Het tweede groeistadium valt grotendeels samen met de Industriële Revolutie. Laten we zeggen, voor Engeland, de tweede helft van de achttiende tot het einde van de negentiende eeuw. Het tijdperk van de vrije concurrentie luidt de volwassenheid van de burgerlijke samenleving in. In deze periode werkt de burgerij zich op tot heersende klasse. In Frankrijk provoceert de handelsburgerij de Grote Revolutie van 1789-1815. In Engeland trekken de machtige stoomzuigers van de nieuwe machinerie de maatschappij binnen in haar moderne industriële verschijningsvorm. Samen met de oude handelsbarrières, slopen de kapitalisten de laatste politieke belemmeringen op hun macht en rijkdom. In 1831 veroveren de industriëlen middels de kiesrechthervorming (de Reform Bill), hun deel van de macht: vanaf dan heerst de volledige burgerij over Engeland. Op het vasteland tracht de industriële liberale bourgeoisie door te dringen tot de politieke macht via de barricadenrevoluties van 1830 en 1848. Maar haar angst voor een nieuwe macht, de georganiseerde arbeidersbeweging, doet haar vluchten in de armen van hier de oude vorstenhuizen (o.a. in de Duitse Rijken), daar (in Frankrijk) in de armen van een brutaal rechts-republikeins regime, wiens onvermogen uiteindelijk in 1851 werd afgestraft door de staatsgreep van Louis-Bonaparte, de latere Napoleon III. Het buitenlandse beleid van de bourgeoisie wordt grotendeels beheerst door de zogenoemde gunboat-diplomacy. In de jaren 1830-1840 schieten Britse schepen de kust van China plat om in naam van de vrijhandel het Hemelse Keizerrijk te kunnen blijven overstromen met opium en hakken Britse soldaten de handen van Indische wevers af om de concurrentiekracht van de Engelse textielnijverheid te verzekeren. Koningin Victoria regeert, maar ‘The Chamber of Commerceheerst. In de jaren 1850 wordt Japan ontsloten onder de dreigende schaduw van Amerikaans zeegeschut. In 1870-1871 verenigen Italië en Duitsland zich tot moderne burgerlijke nationale staten.        

111. Vooraleer je me uitlegt hoe het imperialisme, het derde groeistadium is ontstaan: zou je me in één zin kunnen omschrijven wat het is?

Imperialisme is de internationale politiek van het financierskapitaal. Het is het hoogste en laatste stadium van het kapitalisme. Net zoals het Romeinse slavenhoudersrijk  onder leiding van de keizers het hoogste en laatste stadium van de slavenproductiewijze vormde.

112. Imperialisme is dus gelijk aan globalisering?

Globalisering is een vaag en verwarrend begrip, uitgevonden door mensen die de geschiedenis van het kapitalisme niet goed begrepen hebben. De kapitalistische economie is altijd al globalistisch, een wereldeconomie, geweest. Ik durf het nog sterker uitdrukken: het kapitalisme heeft de wereldmarkt niet doen ontstaan, het is zelf ontstaan uit de laat-middeleeuwse internationale economie. Het kapitalisme is eerder een product dan de oorzaak van globalisering. Toch zullen de marxisten zichzelf antiglobalisten noemen, omdat dit nu eenmaal een gekende benaming is voor een bekende wereldbeweging. De antiglobalisten (alle verschillende stromingen) reageren op de wantoestanden die heersen in het laatste stadium van het kapitalisme, het imperialisme. De antiglobalisten zijn dus eigenlijk anti-imperialisten. Dit zou een veel nauwkeuriger beschrijving zijn van de beweging. Het is waar dat het internationale verkeer van kapitaal in onze tijd sneller en grootschaliger verloopt dan ooit. Het is ook waar dat in de laatste dertig jaar regio’s zijn geïndustrialiseerd, of zelfs tot relatieve industriële grootmachten zijn uitgegroeid, waar vroeger bijna alleen maar boeren woonden en waar de industrie heel zwak was ontwikkeld. In dat opzicht zouden we kunnen spreken van de globalisering als een nieuw stadium in de ontwikkeling van het kapitalisme. Maar het is geen kwalitatief, wereldhistorisch groeistadium, zoals de primitieve accumulatie, de vrije concurrentie en het imperialisme. Alle economische en politieke ontwikkeling in “het tijdperk van de globalisering” spelen zich nog af in het raamwerk van het imperialisme. Alleen hebben de door Lenin vastgestelde, voor het imperialisme kenmerkende processen een grotere reikwijdte gekregen en voltrekken ze zich aan een merkelijk hogere snelheid.

113.Hoe is het imperialisme ontstaan?

Het is rechtstreeks ontstaan uit de vrije concurrentie en de typische crises van overproductie in de negentiende eeuw. We benaderen de zaak opnieuw dialectisch. Vrije concurrentie betekent vrije toegang op de markt, voor iedereen met kapitaal. Concurrentie betekent strijd tussen de kapitalisten voor de beheersing van de markt. Er moeten nieuwe productietechnieken worden ingevoerd om goedkopere koopwaren (goederen en diensten) te produceren. En zoals gezegd: in de concurrentie slaat één kapitalist vele anderen dood. Wanneer de markt verzadigd raakt, d.w.z. wanneer de arbeiders uiteindelijk niet meer kunnen terugkopen wat ze zelf aan waarde hebben geproduceerd, zakt de markt ineen. Dan verscherpt de strijd tussen de concurrenten voor de beheersing van de markt. Steeds meer kapitaal wordt gebundeld in de handen van steeds minder bezitters. Tot de markt wordt beheerst door een handvol grote monsterbedrijven: de monopolies. Dus het monopoliekapitalisme duikt op als antithese van de vrije concurrentie.

De concentratie van het kapitaal (een fundamentele bewegingswet van het kapitalisme) is de voornaamste oorzaak van het imperialisme.

114. Wat zijn dan de kenmerken van het imperialisme?

Ik volg hetzelfde schema als Lenin in zijn (zeer belangrijke) verhandeling: ‘Imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme’(uit 1916).

1. De productie concentreert zich in monopolies. Dat hebben we zo-even uitgelegd. Dit gebeurde vooral in de tweede helft van de negentiende eeuw.

2. De typische grote banken (de Fuggers, de Medici, de Rothschildts, de Goulds) die in de late middeleeuwen rijk geworden waren door staatsleningen aan de kwistzieke vorsten, waren voor een deel verdwenen of moesten, na de burgerlijk-democratische revoluties, de politieke macht delen met de rest van de bourgeoisie. De banken waren opnieuw bescheiden bemiddelaars tussen de bedrijven, kleine en middelgrote geldhandelaars. Maar ook hier vond volgens dezelfde wetmatigheden (wegconcurreren, fusies en overnames) dezelfde concentratie van kapitaal plaats. Zo ontstonden er tegen het einde van de negentiende eeuw ware financiële reuzen die het geldverkeer van ganse naties a.h.w. beheersten. (bvb. de Morgans, Carnegies, Harrimans in de V.S.; het Crédit Lyonnais en de Comptoir National in Frankrijk; De Deutsche Bank in Duitsland; …)

3. Doordat het bankkapitaal zich steeds meer inkocht in bedrijven of failliete bedrijven opkocht en overnam, en omgekeerd: steeds meer industriëlen wel wat zagen in bankspeculatie, versmolt het bankkapitaal met het industriekapitaal. Zo ontstond, alweer in de tweede helft van de 19de eeuw en het begin van de 20ste het financierskapitaal.

4. De vrije concurrentie beperkte zich nog grotendeels tot het internationaal verkeer van koopwaren. Door de groei van het kapitalisme en de accumulatie van steeds meer kapitaal in de verst gevorderde landen, vond er als het ware een spill-over van kapitaal plaats. Ook kapitaal werd steeds meer uitgevoerd. M.a.w., waar voor het oude kapitalisme de uitvoer van waren kenmerkend was, wordt in het imperialisme de uitvoer van kapitaal, de internationalisering van investeringen kenmerkend: de eerste echte multinationals ontstaan.

5. De monopolies verdelen niet alleen de nationale markt onder elkaar. Er ontstaan internationale kartels en trusts die de productie en verkoop op de wereldmarkt onder elkaar regelen. Er vinden fusies en overnames op wereldvlak plaats. De multinationals concentreren zich tot “supermultinationals”.

6. Door de schaalvergroting van de productie en de uitvoer van kapitaal raakt het proces van kolonisering in een stroomversnelling: ganse continenten worden verdeeld onder de westerse grootmachten (bvb.Afrika).

115. En deze ontwikkelingen hadden natuurlijk vérstrekkende gevolgen voor de wereldpolitiek.

Inderdaad. In de tijd dat de westerse landen vooral op zoek waren naar interessante afzetmarkten en handelspartners, beperkte de oorlogvoering bijv. zich vooral tot het veroveren van handelsposten en het bewaren van bepaalde strategische evenwichten. De opiumoorlogen uit de jaren 1839-1840 bvb. hadden niet tot gevolg dat gans China onder de voet werd gelopen door het Westen. Ondanks hun verpletterende militaire overwicht waren de Britten tevreden met het aanhechten van het eiland Hong Kong, om er een gewone handelspost van te maken. In het begin van de twintigste eeuw lagen de kaarten anders. Voor het imperialisme moest nu de volledige politiek van China naar de pijpen van het Westen dansen. De anti-imperialistische opstand van “het genootschap van vuisten der harmonie en gerechtigheid” (de boxer-opstand) in 1901 had onmiddellijk een grootscheepse coalitie van Duitsland, Japan, Groot-Brittannië, de V.S. etc. tot gevolg, die gewapenderhand het Chinese keizerrijk openlijk onderwierpen aan de wil van het Westen. China veranderde van een onderworpen handelspartner in een half-kolonie.

116. En de conflicten tussen de grootmachten zelf?

Die veranderden van dynastieke oorlogen en conflicten over afzetgebieden in regelrechte roofoorlogen en gevechten om de wereldmacht. De eeuw van het imperialisme is tevens de eeuw van twee wereldoorlogen gebleken.

117. Denk je dat er heel gauw een Derde Wereldoorlog zal uitbreken?

Als het kapitalisme blijft bestaan, zijn wereldwijde botsingen tussen de grootmachten onvermijdelijk. Maar ik denk niet dat een echte wereldoorlog voor de eerstkomende jaren is.

118. Waarom niet?

Een wereldoorlog vereist de inzet van alle middelen en mensen van meerdere grote en kleine ontwikkelde landen. In concreto: om een wereldoorlog te kunnen voeren, moeten de ontwikkelde kapitalistische naties in staat zijn om de levensstandaard van de werkende bevolking terug te schroeven tot het overlevingsminimum. Dat kan alleen maar door de arbeidersbeweging te verslaan, te onderwerpen en indien mogelijk: volledig te vernietigen (zoals het fascisme dat in de jaren dertig heeft gedaan). Maar de moderne arbeidersbeweging is niet zo makkelijk te onderwerpen en te verslaan. In feite had de crisispolitiek van de burgerij in de jaren zeventig al moeten leiden tot een totale daling van de levensstandaard van alle westerse arbeiders. Maar dat is niet gelukt door het krachtige verzet van de arbeidersbeweging. Zelfs de collaboratie van de arbeidersleiding met de rechtse regeringen heeft het niet kunnen waarmaken dat de arbeiders volledig gemuilkorfd werden. De aanvallen van de kapitalisten en hun regeringen op de levensstandaard van de arbeiders heeft het leven de laatste twintig jaar wel een stuk harder en onzekerder gemaakt. Maar tot een totale nederlaag van het kaliber van bvb. de nederlaag tegen het fascisme tussen de twee wereldoorlogen, is het nog steeds niet gekomen.

119. Was de ineenstorting van het stalinisme geen belangrijke nederlaag? Ik wil maar zeggen: ik weet nu dat jullie altijd al tegenstanders geweest zijn van het stalinisme. En de meeste westerse arbeiders zagen het ook al niet zitten om in de rij te gaan staan voor brood en vlees en telkens als ze met elkaar willen praten de tafel af te tasten op microfoons. Toch is het mij niet ontgaan dat de ondergang van het stalinisme in de jaren negentig heel wat linkse mensen heeft ontmoedigd.

Akkoord. Zelfs al waren de gebeurtenissen uit 1989-1991 niet de ondergang van het socialisme, maar van het stalinisme, toch draaiden de democratische revoluties in het Oostblok uit op de overwinning van het kapitalisme. De rechtse pers schreef in die tijd dat “het socialisme de langste weg van kapitalisme naar kapitalisme is”, dat “het einde van de geschiedenis nabij was”. De ineenstorting van het stalinisme en de verwarring binnen links die erop volgde, was een ideologische nederlaag. Om het kort te maken: de geesten van de socialistische arbeiders waren wel verbijsterd, maar hun organisaties waren nog intact. En dat hebben ze de westerse regeringen onmiddellijk laten voelen: in de stakingsgolven van de jaren negentig, die behoren tot de grootste uit de sociale geschiedenis van het moderne proletariaat. De acties tegen het Globaal Plan van de regering Dehaene in november ’93 werd door de pers al niet meer vergeleken met de jaren zestig-zeventig, maar met de half-revolutionaire staking in 1936. De stakingsgolf in Frankrijk eind 1995 tegen het plan Juppé, bezegelde meteen het lot van deze centrumrechtse regering. De eerste regering Berlusconi werd na enkele maanden tot aftreden gedwongen door een massabeweging waarbij alle lagen van de Italiaanse arbeidersklasse betrokken waren: tot de gepensioneerden toe.

120. O.K. De arbeiders hebben zich niet laten doen. Maar ik herinner mij in de jaren negentig toch geen echte stakingen met een radicale revolutionaire inhoud, zoals in de jaren zestig. Het Globaal Plan is er gekomen. Stukje bij beetje. De levensstandaard en de bestaanszekerheid is er, voor veel mensen, niet bepaald op vooruitgegaan. De syndicalisatie– graad onder de Franse arbeiders, klaarblijkelijk jouw troetelkinderen, is gevaarlijk aan het dalen. De regeringen versterken overal hun greep op de bevolking. Ganse steden worden, naar aanleiding van demonstraties, veranderd in omheinde legerkampen. Extreemrechts is gegroeid en het ziet er niet naar uit dat ze vanzelf zullen verdwijnen. De pers begint openlijk de arbeidersbeweging aan te vallen: na de stuitende leugencampagne tegen Roberto D’Orazio en zijn mensen in de Waalse pers, valt de hele nationale pers nu het stakingsrecht aan: eerst in de openbare sector, maar dan zal het stakingsrecht in de privé wel aan de beurt zijn. De rechtbank spreekt trouwens al jaren dwangsommen uit over stakersposten. De sociaal-democratische partijen beginnen (na in de jaren tachtig en negentig hun rangen gezuiverd te hebben van linkse oppositievoerders) nu openlijk afstand te nemen van hun arbeiders-verleden. Het lijkt er meer op dat Tony Blair school gelopen heeft bij de CIA dan in het vormingsinstituut van de Labour Party. De grote electorale basis van extreemrechts is passief, niet echt bereid tot actie, maar ze is er en ze blijkt tamelijk stabiel. Zelfs een serieuze verkiezingsnederlaag zal de fascisten niet meer terug in de catacomben jagen, maar hoogstens hun basis afkalven. Ik bewonder je optimisme, maar ik zie de toekomst toch iets minder rooskleurig in.

Je hebt gelijk dat je niet overoptimistisch wordt bij het minste dat je weer linkse bewegingen in de maatschappij ziet. De marxisten hebben de laatste jaren ook nooit omschreven als eenzijdig links of eenzijdig rechts. Beide tendensen zijn in de maatschappij aanwezig. En dat is normaal. Geen enkele periode van sociale beroering is ooit een situatie van eenzijdig links of eenzijdig rechts geweest. Ook de jaren zestig niet. Het is misschien niet algemeen geweten, maar op het einde van de algemene staking van mei ’68 (die niet alleen een studentenactie was, maar een revolutionaire strijdbeweging van twaalf miljoen Franse arbeiders en jongeren) betoogden er wel een miljoen rechtsen en uiterst rechtsen in de straten van Parijs. In België was de VMO, de fascistische militie van (de meest rechtse tak) van de Vlaamse beweging in die tijd bijzonder actief. Periodes van sociale en politieke onrust zijn altijd periodes van polarisering: het zich vijandig opstellen van uitersten tegenover elkaar en de massale vlucht uit het politieke centrum. De onstabiele economie, het verraad van de sociaal-democratische leiding en de verwarring na de ineenstorting van het Oostblok hebben de rechtse tendensen in de samenleving serieuze armslag gegeven. Maar de laatste jaren zien we dat ook de linkerzijde zich aan het herbewapenen is: de antiglobaliseringsbeweging is geen beweging meer rond een deelproblematiek; ze is aan het uitgroeien tot een ware beweging die het ganse kapitalisme in vraag stelt.

121. Waar is dan de massapartij die de linkse krachten bundelt?

Dat is voorlopig de grootste handicap van de linkerzijde. De verrechtsing en verburgerlijking van de sociaal-democratie heeft de arbeiders en jongeren zonder politieke uitvalsbasis gezet. De (al even verkochte) vakbondsleiding staat nu niet bepaald te springen om een nieuwe strijdvaardige socialistische partij in het leven te roepen. Omdat de sociaal-democratie ook in de jaren negentig niet bereid was om op een serieuze manier de strijd met extreemrechts aan te binden, hebben we het zelf maar gedaan: met het volk dat we waren. Dat kon nooit tot de volledige uitschakeling van het fascisme leiden, dat wisten we van bij het begin (alleen de massamobilisatie van vakbondsactivisten had dat gekund). Maar we zijn met onze Blokbusters wel uitgegroeid tot een bekend begrip bij de ouderen en een ware strijdtraditie bij de jongeren. Nu staan we voor een gelijkaardige uitdaging: de Linkse Socialistische Partij zal niet meteen het kapitalisme op de knieën dwingen; ze zal de eerste jaren nog een kaderpartij van enkele honderden leden zijn. Maar deze honderden leden zullen wel het kader vormen van een in de toekomst te organiseren massapartij. We hebben ons eerst tot de jongeren gericht. En ze hebben overal in Europa onze roep tot actie beantwoord: in de strijd tegen het fascisme en later in de antiglobaliseringsbeweging. Nu richten we ons ook tot jou om lid te worden of om één of om andere vorm van steun te verlenen.

122. Kijk. Ik vind het allemaal wel heel sympathiek en in sommige van jullie ideeën vind ik mijzelf zeker terug. Maar waarom zou ik de eerste zijn om mij te verbinden aan een partij die in de toekomst wel eens zou kunnen de voornaamste linkse kracht in België en Europa worden?

Het is bijzonder gezond dat je zo kritisch ingesteld bent. Met stalinistische partij-robotten die alleen maar reageren op bevel en alles kritiekloos slikken, kunnen we niets doen. (Wie bang is voor zijn eigen leiding zal ook bang zijn voor de klassenvijand). Maar je kan je vraag voor jezelf ook anders stellen: “Indien ik niet, wie dan wel? Indien nu niet, wanneer dan wel?” Kijk, het socialisme is een serieuze zaak en aan de inzet van onze mensen kan je zien dat ze hun ideeën en hun engagement bitter ernstig nemen. Maar je ziet ze nu niet bepaald met een lang en zuur gezicht rondlopen, zoals bij de meeste andere extreemlinkse groepen, waarvan heel wat leden alleen maar uit zijn op geestelijke masturbatie en het Grote Gelijk. Er mag al eens gelachen worden. Bij ons breken de mensen uit hun dagdagelijkse, saaie en geestdodende routine. Onze jonge mensen zijn jonge mensen, levenskrachtig in hun ongetemd enthousiasme en we laten hen dan ook de vrijheid om hun creativiteit de vrije loop te laten. Zo ontwikkelen ze trouwens het snelst. Onze arbeiders zijn geen gehersenspoelde van de straat geschepte sukkels, maar mensen die actief deelnemen aan de discussie en die onze studenten en jongeren vormen in de praktijk van politiek en vakbondswerk onder de arbeiders. Bij ons is het geen probleem dat een postbode voorzitter is, dat jongeren van achttien in onze nationale leiding zitten en dat zou logisch moeten zijn in iedere partij die zich een partij van arbeiders en jongeren noemt. Soit, om een lang verhaal kort te maken: lidmaatschap van een revolutionaire organisatie kan alleen maar verrijkend zijn. Ook voor jou. Voorts toont de geschiedenis aan dat, wanneer de hele samenleving gegrepen raakt door revolutionaire beroering (en dat is ook in onze tijd vroeg of laat onvermijdelijk), kleine kaderpartijen in een paar weken uitgroeien tot massapartijen van tienduizenden. De bolsjewieken groeiden, in 1917, in een paar weken tijd van een paar tienduizend (en dat was in het reusachtige Rusland heel weinig) uit tot een partij van honderdduizenden. De POUM (Arbeiderspartij voor Marxistische Eenmaking) in het Spanje van de jaren dertig, groeide binnen hetzelfde jaar uit (1936) van een splinterpartij met een paar honderd leden tot een massabeweging van dertigduizend leden. 

Inhoudstafel | Volgende deel 

Geef een reactie

0
    0
    Je winkelwagen
    Er zit niets in je winkelwagenKeer terug naar de winkel