Sociologie en historisch materialisme

De plaats van sociologie binnen de wetenschap

Het ontstaans- en ontwikkelingsproces van onze wereld is een nooit eindigend en materieel eengemaakt geheel. Dit evolutionair proces kan onderverdeeld worden in twee elementen naargelang hun ogenblik van ontstaan en hun graad van ontwikkeling. De eerste periode omvat de ontwikkeling van het fysieke universum van het observeerbare begin tot de ontwikkeling van de eerste menselijke wezens. Volgens de meest recente hypothesen, zou dit kosmische proces minstens 20 miljard jaar geleden hebben plaatsgevonden.

De tweede periode gaat van het begin van de ontwikkeling van onze soort tot het punt waarop onze voorouders van het dierlijk stadium ontwikkelden tot onze huidige vorm. Dit proces van vermenselijking heeft bijna 2 miljoen jaar geduurd.

De natuurwetenschappen, van astrofysica en geologie over biologie en dierwetenschappen, handelen allen op de één of andere wijze over de evolutie van de materiële wereld los van het sociale bestaan van de mensheid. De sociale wetenschappen, van archeologie en antropologie over politieke economie en geschiedenis, gaan allen dieper in op verschillende aspecten van het sociale leven op basis van menselijke activiteiten.

Sociologie is één van de sociale wetenschappen. Wat zijn de specifieke kenmerken hiervan en wat is haar verhouding tot andere onderdelen van het sociaal onderzoek?

Andere sociale wetenschappen zoals archeologie, economie, demografie, rechtswetenschap, taalkunde, psychologie, logica bestuderen specifieke aspecten en beperkte gebieden van de menselijke activiteiten en verwezenlijkingen. Taalkunde handelt bijvoorbeeld enkel over de fenomenen van de menselijke spraak en haar structurele elementen. Deze wetenschappen proberen de wetten van een beperkt domein van het sociale leven te ontdekken en hebben bijgevolg noodzakelijkerwijze een eng en eenzijdig karakter.

Maar de sociologie daarentegen is niet onderverdeeld in domeinen die volledig los staan van elkaar. Haar ontwikkeling is bovendien niet opgedeeld in absoluut los staande stadia. Het menselijke leven is steeds ontwikkeld van bij haar ontstaan tot op heden. Iedere fase van de menselijke geschiedenis en haar sociale organisatie had een geïntegreerde samenstelling die afhankelijk was van de productiewijze en de aangepaste plaats daarvan in de fase van het historisch proces.

Sociologie is dat onderdeel van de wetenschappelijke kennis dat de ontwikkeling van de samenleving en de inhoud van het sociale leven in haar geheel onderzoekt. Het probeert de wetten te ontdekken die kenmerkend zijn voor de vooruitgang van het sociale leven van de meest primitieve en simpele vormen van sociale organisatie tot haar meest complexe en mature structuren.

Zowel de natuurwetten als de wetten van de samenleving hebben een historisch karakter aangezien ze worden afgeleid vanuit fenomenen die aan een constante verandering onderhevig zijn. Maar sociale fenomenen zijn kwalitatief verschillend van puur natuurlijke gebeurtenissen van waaruit ze voortkomen en waarin hun wortels nog steeds liggen. Sociale factoren worden gemaakt door onze soort, die haar bestaansmiddelen op een unieke wijze verkrijgt doorheen coöperatieve arbeid. De menselijke productieactiviteiten en haar resultaten bepalen kenmerken voor de wetten van sociale ontwikkeling die fundamenteel anders zijn dan die bij andere levende wezens.

De wetten van sociale ontwikkeling hebben nog steeds een aantal gelijkaardige kenmerken als de wetten van organische ontwikkeling, aangezien deze tot nu toe zonder een bewuste collectieve controle en richting zijn ontwikkeld. Marx omschreef dit als volgt:“De evolutie van de economische vorming van de samenleving was een proces van natuurlijke geschiedenis”. Zo omschreef hij het in het voorwoord tot de eerste editie van het eerste deel van Het Kapitaal. Maar de dominante kenmerken van de sociaal-historische processen zijn fundamenteel verschillend van andere processen in de rest van de realiteit.

Het brede werkingsterrein en de brede doelstellingen van de sociologie maken er één van de meest algemene sociale wetenschappen van. Het probeert de resultaten van andere sociale wetenschappen samen te vatten in een begrijpbaar inzicht op de dynamiek van het historisch proces.

Sociologie speelt tegenover de sociale wetenschappen een rol die vergelijkbaar is met die van de kosmologie, dat de evolutie van het universum probeert te vatten, of van de synthetische biologie, dat een coherent beeld probeert te vormen op het geheel van de levende massa.

In de mate waarin de sociologie een dergelijk begrip biedt van de wetten van de menselijke ontwikkeling, geeft het een algemene methode aan voor andere sociale wetenschappen die er gebruik van kunnen maken als gids bij hun meer gespecialiseerde studies. Er is een onlosmakende wederzijdse afhankelijkheid en constante interactie tussen sociologie en de meer gespecialiseerde onderdelen van de sociale wetenschappen die elk een relatieve autonomie hebben. De gegevens die naar voor komen vanuit de gespecialiseerde sociale wetenschappen vormen op hun beurt een verrijking en een versterking van de ideeën en de methode van de sociologie naarmate deze ontwikkelt.

Sociologie probeert antwoorden te vinden op vragen zoals: Wat is de samenleving en op welke vlakken verschilt het van de natuur? Wat is de oorsprong van het sociale leven? Hoe en waarom verandert het? Wat zijn de belangrijkste drijfkrachten in de ontwikkeling? Doorheen welke stadia is de sociale evolutie gegaan? Welke organisatievormen zijn ontwikkeld in de samenleving? Wat zijn de standaarden van sociale vooruitgang? Hoe staan verschillende aspecten van de sociale structuur in verhouding tot elkaar? Welke wetten bepalen de vervanging van één graad van sociale ontwikkeling door een andere en de omvorming van het ene type van sociale organisatie in een andere?

Sociologie en de geschiedenisfilosofie

De algemeenheid die de sociologie als wetenschap anders maakt, wordt het sterkst duidelijk als het vergeleken wordt met geschiedenis. Deze twee takken van kennis zijn zo nauw verbonden dat de grenzen soms moeilijk te trekken zijn.

De geschiedenis gaat na wat de mens op een bepaald ogenblik op een bepaalde plaats onder specifieke omstandigheden heeft gedaan, hoe uitgebreid die periode en de bepaling van de omstandigheden ook mag zijn. De sociologie begint waar de geschiedeniswetenschap stopt. Het vertrekt van de resultaten van historisch onderzoek en probeert daarin en doorheen die resultaten de innerlijke verbanden en causaliteiten van het historische proces te ontdekken. Het was noodzakelijk om heel wat historische gegevens te verzamelen vooraleer de sociologie mogelijk werd.

Sociologie en geschiedenis hebben het breedste werkingsterrein van alle sociale wetenschappen. De twee wetenschappen komen samen op een grens die omschreven wordt als “de geschiedenisfilosofie”. Die term komt van Voltaire en verwijst naar de systematische theoretische interpretatie van het historische proces als geheel. Hegel omschreef dat als “universele geschiedenis”.

Dit onderdeel van de studie van de geschiedenis werd energiek benadrukt door die West-Europese denkers van de 17e en 18e eeuw die ook bij sociale fenomenen probeerden te werken met de methoden die het onderzoek in de fysieke wereld revolutionaire stappen vooruit deed zetten. Ze vertrokken van het standpunt dat de wereld van de mens, net zoals de wereld van de natuur, een rationeel systeem was waarbij het mogelijk was om de ontwikkelingsprincipes te ontdekken en bloot te leggen. Ze probeerden dus de causale wetten te ontdekken die de menselijke geschiedenis bepalen.

Alhoewel een aantal speculaties van deze wetenschappers foutief waren, verzamelden deze onderzoekers van de logica in historische processen heel wat materiaal en waren ze wegbereiders voor eminente theoretici in de 19e eeuw, van Saint-Simon tot Marx, die probeerden de samenleving te bestuderen op basis van wetenschappelijke fundamenten.

Dit theoretisch onderzoek naar de drijfkrachten van de geschiedenis werd gestimuleerd en gepromoot door praktische doelstellingen. De filosofen van de Verlichting die de Franse Revolutie verwelkomden, en hun opvolgers onder het Napoleontische tijdperk en de Restauratie na de revolutie, onderzochten het verloop van de geschiedenis om de samenleving te kunnen veranderen overeenkomstig hun visie. Net zoals de natuurwetenschappers de controle over de natuur probeerden te vergroten door een groter inzicht in de werkingswijzen ervan, probeerden deze denkers controle te verwerven over de opbouw van de samenleving en dit op basis van een begrip en een beheer over de belangrijkste factoren die de loop van de geschiedenis bepalen.

De auteurs van de werken die verbonden zijn met de geschiedenisfilosofie waren de ideologische voorlopers van de sociologie. Elementen van hun bijdragen en conclusies die nuttig waren voor een beter begrip van de menselijke geschiedenis werden opgenomen in de wetenschap van de sociologie.

De geschiedenisfilosofie op zich behoort echter tot een voorwetenschappelijk stadium van de sociologische kennis. Het staat in een gelijkaardige verhouding tot wetenschappelijke sociologie als de alchemie zich verhoudt tot de chemie en de astrologie tot de astronomie. Haar hypothesen vormden een stimulans en waren noodzakelijk zo lang de drijfkrachten van de sociale ontwikkeling onbekend waren. Maar eens het historisch materialisme een beeld gaf van de wetten van sociale evolutie en het onderzoek op basis van wetenschappelijke principes in de plaats kwam van giswerk, was de oude pure speculatieve filosofische aanpak van de sociologie achterhaald.

Types van sociologische theorie

Sociologie heeft een lange voorgeschiedenis die teruggaat tot de Grieken. Ibn Khaldun, de eminente berberse staatsman en onderzoeker uit de 14e eeuw, was wellicht de eerste denker die een duidelijk concept van sociologie naar voor bracht. Hij deed dat onder de naam van cultuurstudie.

Hij schreef: “Geschiedenis is het palmares van de menselijke samenleving of van de wereldbeschaving; van de veranderingen die plaatsvinden in de natuur van die samenleving, zoals de barbaarsheid, sociale elementen en groepssolidariteit; van revoluties en opstanden door een groep mensen tegen een andere groep waardoor er veranderingen zijn op het vlak van koninkrijken en staten; van de verschillende aard en de verschillende activiteiten en bezigheden van de mensen, of het nu is om zichzelf in leven te houden of doorheen verschillende wetenschappen; en in het algemeen van de veranderingen die een samenleving ondergaat door haar aard.” (Een Arabische filosofie van de geschiedenis door Charles Issawi, Londen, 1950).

Maar sociologie is een relatief recent onderdeel van de sociale wetenschappen. Wetenschappen zoals economie en geschiedenis zijn veel vroeger en sneller op een onafhankelijke basis ontwikkeld. Sociologie kwam tot stand als onafhankelijke tak van het leerproces na de Franse revolutie. Het kreeg haar naam meer dan 150 jaar geleden door Auguste Comte.

Sindsdien is de sociologie ontwikkeld in verschillende richtingen en heeft het geleid tot de opkomst van een reeks verschillende theoretische aanpakken. De diverse scholen van de sociologie kunnen in drie grote categorieën worden ingedeeld: de materialistische school, de idealistische school en de eclectische of dualistische tendens.

Idealisten baseren zich op mentale of puur subjectieve factoren als belangrijkste verklaring van sociaal-historische fenomenen. De Zwitserse schrijver Bachofen wees voor het eerst op het systeem van verwantschap doorheen de moeders. Hij stelde in de inleiding tot zijn boek “Das Mutterrecht”: “De godsdienst is de enige efficiënte basis van alle beschaving. Iedere oprichting en neergang van het menselijke leven heeft haar oorsprong in een beweging die begint in deze hogere kring.”

De Amerikaanse antropologist Alexander Goldenweiser stelde in zijn werk over ‘Vroege beschaving’: “Het geheel van de samenleving, als we het stap per stap volgen naar het verleden, wordt uiteindelijk verklaard door delen van ideeën in de hoofden van individuen.”

De Britse bioloog Julian Huxley omschrijft het volledige verloop van sociale ontwikkelingen op een gelijkaardige wijze: “De menselijke ontwikkeling komt voornamelijk voort uit ideeën en hun resultaten – wat antropologen cultuur noemen.” (Issues of Evolution, p. 45)

Het historisch idealisme is niet enkel aanwezig in de wetenschappen, maar in alle vormen van cultuur. De literaire criticus Alfred Kazin maakte een recensie van “The life of the mind in America: From the revolution tot the civil war” van Perry Miller. Daarin beweert hij: “Uiteindelijk is de geest de nationale kracht”. Dit is een vorm van Hegeliaanse verwarring.

De materialisten anderzijds stellen dat alles in het sociale leven voortkomt uit objectieve en observeerbare materiële oorzaken van een fysiek of menselijk karakter. In het boek “De natuur der dingen”, stelde de Romeinse poëet en filosoof Lucretius dat de ontdekking van het gebruik van metalen toe te schrijven was aan de opmerkelijke menselijke vaststelling van hun smelten in het geval van bosbranden. Hij kwam tot een materialistische verklaring voor de metalen revolutie die een enorme stap vooruit betekende voor de menselijke vooruitgang verschillende duizenden jaren voor hem.

In de 14e eeuw probeerde Ibn Khaldun een verklaring te bieden voor de ontwikkeling van de beschaving vanuit de primitieve stammenmaatschappij. Hij deed dit met in essentie materialistische argumenten. Om de fysieke behoeften aan voedsel en bescherming te voldoen die ze deelden met planten en dieren, waren de mensen verplicht tot samenwerking, om gereedschappen te maken en wapens en om kleine en simpele gemeenschappen te vormen. De ontwikkeling van samenwerking en verdeling van de arbeidstaken, zorgde ervoor dat er meer werd geproduceerd dan nodig om te overleven. Dit leidde tot conflicten over het bezit van dit surplus, waarbij deze conflicten het bestaan van de mens bedreigden. Om de dierlijke instincten aan banden te leggen en een burgerlijke orde te creëren, werd een machtige en talentrijke heerser aangesteld die zijn regels kon opleggen. Op die manier kwamen het koningschap en de staat tot stand als noodzakelijk resultaat van een economische ontwikkeling.

Het samenspel tussen natuurlijke en menselijke factoren in de loop van de geschiedenis werd benadrukt door de 18e eeuwse Franse denker Montesquieu, die geografie en regeringsvormen als centrale factoren van sociale fenomenen zag. De invloed van de eerste factor was beslissend in de eerste fasen van de menselijke ontwikkeling, de tweede kwam sterker naar voor naarmate de beschaving vooruitging. Maar beiden bleven samen een impact hebben op het denken van de mens en bepaalden zijn belangrijkste karakteristieken. De warmte en het despotisme zorgden er zo voor dat bepaalde Aziatische volkeren volgzaam waren, terwijl de koude en de democratie sommige Europeanen actiever maakte in hun denken en handelen.

Naast de pogingen om ofwel een idealistische ofwel een materialistische visie op een min of meer consistente wijze te ontwikkelen, zien we ook een hele reeks denkers die tussen beide denkwijzen schipperen en hierdoor tot soms vreemde conclusies komen in hun werken. De literatuur van de sociale wetenschappen is verzadigd door zo’n eclecticisme in de theorieën en methoden. Het is zelfs een normaal uitgangspunt voor hedendaagse Westerse academici.

Een belangrijke uitdrukking van dit dualisme werd aangeboden door Charles Beard, een Amerikaanse liberale historicus. Zijn stelling over de filosofie van de geschiedenis was dat ideeën en belangen de tweelingfactoren vormen in de ontwikkeling van de beschaving. Als hem gevraagd wordt welk van beide elementen in regel of op langere termijn doorslaggevend is, stelt hij dat dit niet op voorhand kan worden bepaald. Alles hangt af van de concrete omstandigheden in een concreet geval. De deur wordt zo open gezet om ideologische beschouwingen voor te laten gaan op materiële omstandigheden en dit zowel bij concrete gevallen als in het algemeen.

Alhoewel de idealistische aanpak van de geschiedenis vertrekt van verkeerde principes, is het niet op alle vlakken fout. Het neemt bepaalde elementen van de ontwikkeling van de samenleving in beschouwing. Ideeën, opinies, religies, individuele acties, vormen allemaal een onderdeel van de geschiedenis en dragen bij tot de creatie van de geschiedenis. Het zijn echter geen beslissende factoren in het sociale leven en kunnen daarom niet gebruikt worden om de rest te verklaren. Het zijn secundaire en afgeleide elementen die zelf moeten verklaard worden. De idealistische opvatting is misleidend omdat het niet tot de kern van de zaak doordringt, tot de essentiële oorzaken van sociale fenomenen.

Iedere materialistische school van historische verklaringen heeft verkeerde en onaangepaste noties gebruikt. Maar hun methode was in essentie correct omdat het sociaal onderzoek in een correcte richting stuwde. De materialisten keken naar de materiële krachten die aan de basis lagen van sociale evolutie en de echte oorzaken voor de invloeden en veranderingen van de materiële voorwaarden van het menselijke bestaan. Ze probeerden steeds dieper in te gaan op deze elementen. Met Marx en Engels kwamen ze tot vollediger conclusies. Zij maakten duidelijk dat de basis van de samenleving ligt bij de productiewijze die voortkomt uit een gegeven staat van de menselijke strijd met de natuur in het verkrijgen van levensmiddelen en verdere ontwikkeling.

Historisch materialisme

Het historisch materialisme een speciale vorm van sociologische theorie. Het is de sociologische methode van het marxisme. Het onderzoekt dezelfde fenomenen als andere scholen in de sociologie, maar op een meer veelzijdige en strikt wetenschappelijke wijze die meer inzicht geeft in het volledige leven van de samenleving en meer vooruitzichten op de trends van ontwikkelingen.

Historisch materialisme is maar een onderdeel van de marxistische theorie. Het vormt een specifiek onderdeel van de toepassing van de dialectische en materialistische principes op de ontwikkeling van de samenleving. Dit wordt betwist door bepaalde theoretici die het marxisme willen herzien, zoals Sidney Hook en Jean-Paul Sartre die stellen dat het marxisme zich beperkt tot de sociale fenomenen van het leven en niet kan worden toegepast op de natuur. De Russische marxist Plekhanov stelde meer correct dat het een allesomvattend werkingsterrein had.

Plekhanov deelde de verenigde en systematische structuur van het marxisme op in drie delen: 1. Dialectisch materialisme, de meest algemene benadering van de realiteit – waaronder de natuur, de samenleving, en het menselijk denken – met als bedoeling om algemene wetten te ontdekken over ontwikkelingen in alle drie de onderling van elkaar afhangende sectoren van het bestaan. 2. Historisch materialisme, de toepassing van deze ontwikkelingswetten op de ontwikkeling van de mensheid en het ontdekken van specifieke wetten in het sociaal bestaan. 3. Wetenschappelijk socialisme, de toepassing van de wetten van het historisch materialisme op het specifiek stadium van de sociale evolutie waarin het kapitalisme tot stand komt, haar potentieel benut en overschrijdt en uiteindelijk overgaat naar de hogere vorm van het socialisme. Het dialectisch materialisme is aldus een school van filosofie, logica en theorie van de kennis, historisch materialisme van de sociologie en wetenschappelijk socialisme van de politieke economie en de revolutionaire praktijk.

Het historisch materialisme doet haar naam alle eer aan. Het verkreeg geen van beide elementen in haar naam door het toeval. De term op zich formuleert de essentiële kenmerken die haar methode onderscheiden van andere manieren om sociale fenomenen te interpreteren. Het afleiden van alle hogere vormen van cultuur van hun economische grondslagen maakt haar tegengesteld aan het historisch idealisme dat de belangrijkste tegenstander is van het materialisme, zowel in de geschiedenis als in de sociologie. Anderzijds waren er tendensen die de sociale processen en structuren materialistisch onderzochten, maar de evolutionaire aspecten negeerden. Deze onhistorische materialisten schreven de basiselementen van sociale formaties toe aan ofwel een onveranderlijke natuur of sommige vaste kenmerken van de menselijke natuur.

Het specifieke karakter van de marxistische sociologie komt voort uit haar fusie van de materialistische kijk op de samenleving met een zicht op ontwikkelingen en evoluties. Het maakt duidelijk dat alles in het sociale leven aan verandering onderhevig is en dat deze verandering gebeurt in overeenstemming met oorzaken van een fysiek of historisch karakter.

Een idealistische filosofie van de geschiedenis kan ook oog hebben voor ontwikkelingen, dat was bijvoorbeeld het geval met Hegel, maar het schrijft de uiteindelijke beslissende factoren toe aan niet-materiële factoren zoals de geest, het denken of god. Het marxisme komt voort uit het loskoppelen van de evolutionaire kijk van Hegel in haar dialectische logica, van een idealistische context door het verwijderen van alle niet-historische elementen die voortkomen uit voor-materialistische theorieën. Heel wat criticasters stellen dat het samengaan van een dialectische methode met materialistische principes onmogelijk zou zijn. Nochtans is hun ondeelbare combinatie de kern van de marxistische denkwijze in de sociologie en andere domeinen.

Klassenkarakter van de sociologie

Sociologie zou niet kunnen ontstaan of ontwikkelen in een homogene, harmonieuze, evenwichtige en niet veranderende sociale omgeving. De versnelde economische veranderingen, sociale onstabiliteit en klassentegenstellingen die kenmerkend waren van bij de opkomst van handeldrijvende samenlevingen dwong de mens om te zoeken naar de krachten die verantwoordelijk waren voor veranderingen.

De eerste systematische observaties en kritische reflectie over de oorzaken en de ontwikkeling van sociale verandering werden gemaakt door de Griekse denkers in die stadstaten waar er klassenconflicten zorgden voor revoluties en contra-revoluties waarbij de heersers geregeld omver werden geworpen. Plato omschreef zijn ideale republiek in een zoektocht naar stabiliteit in tegenstelling tot de rusteloze regimes van de commerciële slavensamenleving waarin hij leefde. Aristoteles onderzocht de redenen voor revoluties om die te verhinderen, niet om ze te promoten.

Ibn Khaldoen ontwikkelde zijn nieuwe cultuurwetenschappen, het eerste uitgebreide sociologische essay, als antwoord op de neergang en de desintegratie van de islamitische staten van Noord-Afrika en Spanje in de 14e eeuw. In een periode van wanhoop met invallen door nomaden en de Zwarte Dood die toesloeg, vond Ibn Khaldoen het nodig om een diepgaander begrip van de geschiedenis te ontwikkelen. “Als de wereld op zijn kop staat, moeten we onszelf afvragen of de aard van de samenleving verandert, of er een nieuwe samenleving tot stand komt met een nieuwe wereldorde. Daarom hebben we nood aan een geschiedkundige die de staat van de wereld kan uitleggen, maar ook van de landen en de bevolking, en die kan aantonen welke veranderingen plaatsvonden in de gewoonten en de opvattingen”, schreef hij.

Sinds de tijd van Ibn Khaldoen kwam er telkens meer onderzoek naar de redenen van sociale vooruitgang en achteruitgang op ogenblikken dat de sociale orde uit evenwicht was, als er onzekerheid was en als het historische lot van de mensen radicaal veranderde. De grote veranderingen in sociale verhoudingen en politieke instellingen na de burgerlijk-democratische revoluties in Engeland, Frankrijk en Noord-Amerika vormden de basis en de aanleiding voor onderzoek en reflectie, wat uiteindelijk resulteerde in de creatie van de sociologie als aparte wetenschap in de 19e eeuw.

De sociale wetenschappen konden het niet vermijden dat ze een klassenkarakter aannamen. Ze werden immers ontwikkeld en ze functioneren binnen een geheel van tegengestelde sociale belangen. Om als middel en wapen te dienen in de strijd van sociale krachten, hebben ze klassendoeleinden ondersteund.

Dat was reeds duidelijk in de oudheid. Het was evident in Aristoteles’ “Politiek”. Zoals andere Griekse aristocraten zag hij de staat als iets gebaseerd op een huishouden waar de man de baas is over de vrouwen, kinderen, slaven en alle eigendom. Het concept van seksuele, burgerlijke of universele gelijkheid is volkomen afwezig in de sociale gedachtegang van Aristoteles.

In onze tijd zien we dat die Anglo-Amerikaanse sociologen die iedere ontwikkeling in de samenleving negeren, revolutionaire veranderingen in sociale organisaties ontkennen en zich exclusief richten op functionele correlaties in kleinschalige statische structuren evenzeer vertrekken van een klassenbasis in hun aanpak. Ze vertegenwoordigen het standpunt van de liberale middenklasse intellectueel of progressieve intellectueel.

Hoe kan het klassenkarakter van sociale wetenschappen en haar beoefenaars verenigd worden met de test van wetenschappelijke objectiviteit? Dat is één van de moeilijkste problemen van de sociologie. Als het standpunt van de onderzoeker niet kan ontsnappen aan of verstoord wordt door klassenmotieven, hoe kunnen dan bruikbare waarheden afgeleid worden door de sociale wetenschappen.

Karl Mannheim had een ingenieuze oplossing. Hij stelde dat de ideologen van de burgerij en van het proletariaat geen volledig beeld hebben en bevooroordeeld zijn omdat ze vooral materiële belangen moeten verdedigen. Hun standpunten worden verstoord door een “vals bewustzijn” en een utopische visie die, ondanks haar onrealisme, in werkelijkheid de motor is van politieke actie en sociale vooruitgang. Gelukkig voor de wetenschap, kunnen het relativisme en het subjectivisme van de vertegenwoordigers van de belangrijkste klassen uitgeschakeld worden door de capaciteiten van sociaal afgezonderde en niet-politiek gebonden intellectuelen die sociale fenomenen kunnen onderzoeken zonder vooroordelen. Mannheim probeerde dus om de tegenstellingen tussen bevooroordeelde woordvoerders van tegenstrijdige sociale krachten op te lossen door de objectiviteit toe te kennen aan de intellectuele elite waarmee hij zichzelf identificeerde.

Het marxisme gaat op een meer correcte en consistente wijze om met dit probleem. Het erkent dat de denkers van ieder sociaal regime zonder enige uitzondering onderhevig zijn aan klassenbelangen, hoe weinig ze zich daar ook van bewust zijn. Deze klassenbenadering kan hun werk hinderen en kan leiden tot foute conclusies. Maar het is geen onoverkomelijk probleem bij het verkrijgen van echte kennis en onder bepaalde omstandigheden kan het zelfs ontwikkelingen versnellen.

Iedere opeenvolgende heersende klasse – en de opkomende klasse die haar heerschappij betwist – heeft een algemeen concept van de wereld en de samenleving op basis van haar eigen behoeften. Deze ideologieën verhinderen accurate beschrijvingen en correcte verklaringen van fenomenen zonder vooroordelen die bepaald worden door de specifieke situatie en de inzichten van de klassenformatie waarvoor ze opkomen. Dit tweedelige karakter komt sterk aan bod in Aristoteles’ “Politiek”, dat doorheen een aristocratische visie heel wat waardevolle informatie en geldige generalisaties biedt over de economie, sociologische en politieke elementen van de Griekse stadstaten.

De verwachtingen die een bepaalde sociale orde of klasse oplegt aan haar ideologen, hebben op verschillende historische ogenblikken een effect gehad op de mogelijkheden om de kennis uit te breiden. Als de basisbelangen van een klasse de economische ontwikkelingen versnellen en politieke en culturele vooruitgang bewerkstelligen, zullen de vooroordelen en vooronderstellingen eerder een gunstige invloed hebben op de verwerving van nieuwe kennis.

De wetenschap van het mineraalonderzoek kende haar belangrijkste ontwikkeling door de directe economische belangen van de West-Europese mijnuitbaters die stenen wilden laten onderzoeken. De vader van het mineraalonderzoek, de Duitse fysicus Georg Bauer (1490-1555), die beter bekend staat onder zijn Latijnse naam Agricola, leefde en werkte in één van de mijncentra op het continent en schreef over de geografische verdeling van verschillende economisch nuttige metalen, de groei van de metallurgie en de machines in Duitsland en Oostenrijk, en de classificatie van de destijds gekende mineralen. Na hem werd veel meer aandacht geschonken aan het onderzoek naar de potentiële economische waarde van stenen en er kwamen in heel wat scholen leerzetels inzake mineralen. De groei van deze wetenschap leidde tot een beter begrip van de geschiedenis van de aarde en zorgde ervoor diende als basis bij het opstellen van een tijdslijn van de préhistorie. De vooruitgang op het vlak van kennis en de verworven voordelen voor de mens overstegen hierdoor de toenmalige zoektocht naar winsten die aan de basis lag van de mineralogie.

Dezelfde overwegingen gelden voor de sociale wetenschappen. De zakenlui, financierders en staatsmannen van de vroege burgerlijke periode hadden meer uitgebreide en exacte statistieken nodig voor de handel, verzekeringen, het bankieren, belastingen en administratieve doeleinden. Hun belangen brachten de wetenschap van de statistiek tot stand tijdens en na de 17e eeuw. Deze kennistak heeft een objectieve basis en wetenschappelijke waarde die veel verder gaat dan de specifieke klassenmotieven die onlosmakelijk verbonden waren met haar oorsprong en ontwikkeling.

Om een succesvolle strijd te voeren tegen de voorkapitalistische instellingen en ideeën, moest de opkomende burgerij meer diepgaand nagaan wat de structuur van de samenleving was en wat de belangrijkste krachten in de geschiedenis zijn. Haar economen bestudeerden de buitenlandse handel, de rol van geld en de vormen van kapitaal en arbeid, waardoor het materiaal werd verzameld om theorieën uit te werken waardoor economie een stevige wetenschappelijke fundering kreeg. Haar politieke denkers ontwikkelden theorieën over de soevereiniteit van het volk en representatieve regering in tegenstelling tot de monarchie en theocratische standpunten. Hun kritische en creatieve denken zorgde voor een blijvende verlichting op deze terreinen van de sociale wetenschappen.

Als één type van een sociaal regime een ander heeft vervangen in de voortdurende ontwikkeling van de beschaving, is er een cumulatieve groei van kennis over de samenleving. Het begrip van sociale verhoudingen en hun methoden van verandering dat ontwikkeld wordt door de meest diepgaande theoretici van een bepaald stadium van sociale en wetenschappelijke ontwikkeling, wordt gerevalueerd en waar nodig gecorrigeerd door de leidinggevende ideologen van een volgende hogere sociale formatie. De politieke economie van de arbeidersklasse vertrok van een kritisch onderzoek van de doctrines van de klassieke burgerlijke economen, net zoals haar filosofie de principes combineerde van eerdere materialisten met de logische methode van de Duitse filosofen van Kant tot Hegel. In die zin werden de gebreken en inherente beperkingen van het vroegere stadium herleid en weggenomen, terwijl het geheel van kennis versterkt en verbeterd werd door de nieuwe bevindingen van vertegenwoordigers van de meer progressieve sociale krachten.

De incentives voor objectief onderzoek en beoordelingen in de sociologie zijn minder sterk aanwezig en de wetenschap gaat minder snel vooruit als de belangrijkste inspanningen van een klasse gericht worden op het behoud van een verouderd productiesysteem en een reactionaire politieke structuur. De staatslui en economen van de Zuiderse slavenstaten brachten weinig bij tot de kennis, zelfs niet over de wetten die hun eigen sociaal regime bepaalden. Deze blindheid voor de echte sociale krachten binnen een samenleving en hun trends inzake ontwikkeling, was een belangrijk kenmerk bij alle decadente en achterhaalde heersende klassen. Omdat ze gedurende decennia als dominante kracht optraden in de nationale politiek, waren de vertegenwoordigers van de slavenhouders ervan overtuigd dat ze hun positie zouden kunnen behouden, zelfs toen de economische, sociale en politieke krachtsverhoudingen in hun nadeel speelden. De Burgeroorlog doorprikte die illusie.

Vandaag geloven de politici en ideologen van de belangrijkste kapitalistische macht dat de VS haar suprematie op wereldvlak even lang zal kunnen in stand houden als Engeland dat vroeger deed. Ze verwachten dat los van het groeiende gewicht van antikapitalistische staten en krachten. Hun visie en prévisie van de wereldgeschiedenis wordt afgevlakt en niet versterkt door hun klassepositie en klassevooroordelen.

Het beste begrip van de samenleving voor de arbeidersklasse op wereldvlak komt van het historisch materialisme. Dat is het meest omvattende en geïntegreerde systeem van sociologische wetten en de meest diepgaande interpretatie van historische ontwikkelingen. Het omvat de geteste kennis van de geschiedenis die werd naar voor gebracht in het verleden en wordt versterkt door de bijdragen van het marxisme.

De belangen van de arbeidersklasse in haar strijd voor emancipatie vereisen concrete eisen en een strenge objectiviteit bij haar ideologen. Zoals twee wereldoorlogen en het fascisme hebben aangetoond, moet de arbeidersklasse een zware prijs betalen voor ieder falend begrip van de dynamiek van de huidige samenleving. De arbeidersklasse lijdt van ieder moment van kortzichtigheid, subjectiviteit en gebrek aan inzicht in de socio-economische analyses van haar leiders en voorbeelden.

Dat vormt een voorwaarde om de realiteit van de sociale en politieke voorwaarden te onderzoeken en de bewegingen van diverse sociale krachten te begrijpen. Verkeerde ideeën moeten telkens gecorrigeerd worden door actuele ervaringen op het vlak van de strijd op wereldvlak. Een meer objectief en uitgebreider beeld van de concrete situatie en alle onderling afhankelijke aspecten moet uitgewerkt worden, als we de historische doelstellingen van de socialistische beweging willen bereiken.

Deze cruciale stimulansen komen voort uit de bevrijdingsbeweging die de arbeiders wil bevrijden van de ketenen van de klassensamenleving. Ze vormen tevens de basis voor de vooruitgang van het historisch materialisme. Deze methode legt uit dat theorie en praktijk, wetenschap en ervaring, hand in hand gaan doorheen de geschiedenis. De twee elementen ontwikkelen echter niet symmetrisch, hun vooruitgang is extreem ongelijklopend. Het begrip van de mensen en de klassen over hun situatie en hun taken ligt gewoonlijk ver achter op de eigenlijke verhoudingen en de mogelijkheden om die te veranderen.

Deze kloof was nooit zo groot als in het atoomtijdperk. Terwijl de wereld klaar is voor het socialisme, is een groot deel van de arbeidersklasse in het Westen er niet klaar voor om dit te bereiken. Het lot van de mensheid is echter afhankelijk van haar capaciteit om tussen te komen als de dominante en beslissende kracht in de omvorming van de actuele geschiedenis. De verlichting en de richting die ons geboden wordt door het historisch materialisme kan veel betekenen in de omvorming van het enorme onevenwicht tussen het niet aangeboorde revolutionaire potentieel van de arbeidersklasse en haar onaangepaste niveau van bewustzijn.

Van de jaren 1840 tot de jaren 1960 hebben de overwinningen en nederlagen, vooruitgang en achteruitgang van de massa’s in hun streven naar een verandering van de geschiedenis en de opbouw van een samenleving op nieuwe fundamenten de methode versterkt en de inhoud van het historisch materialisme verrijkt. De belangrijkste waarde van alle wetenschappen is haar nut in de praktijk. De wetenschap van de sociale vooruitgang die geformuleerd wordt in het historisch materialisme moet ook de ultieme test van de praktijk doorstaan.

De geschiedenis van de afgelopen eeuw heeft veel bewijzen geleverd van haar superieure capaciteiten om een beeld te vormen op het verleden, actuele gebeurtenissen te analyseren en varianten van sociale en politieke ontwikkelen te voorzien. Haar potentieel en correctheid zullen aangetoond worden als de toepassing van haar ideeën revolutionaire krachten toelaat om een politiek te ontwikkelen die met de grootst mogelijke snelheid en efficiëntie de oude orde kan vernietigen en kan beginnen aan de opbouw van een betere wereld.

Vertaling: Geert Cool

Geef een reactie

0
    0
    Je winkelwagen
    Er zit niets in je winkelwagenKeer terug naar de winkel