De nationale kwestie in Brussel
4. Nieuwe migratiestromen – Brussel wordt een multiculturele stad
In de jaren ’60 kwam een nieuwe migratiestroom op gang, toen de burgerij antwoordde op de krappe arbeidsmarkt (die hen dwong tot het aanvaarden van de loon- en andere eisen van de sterk georganiseerde arbeidersbeweging) door het bewust aantrekken van buitenlandse arbeidskrachten. In 1960 telde Brussel 76.000 inwoners van buitenlandse origine, waaronder vooral Fransen, Spanjaarden en Italianen. In ’81 liep hun aantal op tot 238.000. In de tien jaar die daarop volgden, vestigden nogmaals 40.000 migranten zich in Brussel.
Vandaag zijn de belangrijkste landen van oorsprong Marokko en Turkije. Sinds het integratiebeleid de nationaliteitswerving aanmoedigt, moet er een onderscheid gemaakt worden tussen nationaliteit en land van oorsprong. In 1995 had 30% van de Brusselaars een vreemde nationaliteit, in 2003 is dat nog 23%. De kritieken op de recentere migranten zijn dezelfde als die op de vroegere migranten uit Zuid-Europa, die ook parallellen hebben met wat in de 19e eeuw over de Waalse en Vlaamse arbeiders werd gezegd. Een zelfde vergelijk kan getrokken worden met de woonplaatsen. In de gouden jaren ‘60 trokken de rijkere lagen weg uit de stad naar de groenere rand, de migranten vestigden zich in leeglopende wijken, naast die oorspronkelijke bewoners die niet over de middelen beschikten om te verhuizen naar betere buurten. Terwijl overal in de stad gigantische kantoorgebouwen en verschillende prestigeprojecten zijn verrezen, werden en worden de volksbuurten verwaarloosd.
De bevolkingssamenstelling van het Brussels gewest heeft duidelijk een ander profiel dan dit van de andere gewesten: waar nog geen 10% van de Belgen in Brussel leeft, woont wel bijna een derde van alle niet-Belgen – en 40% van de niet EU-burgers – in de hoofdstad. In heel België tellen 17 gemeenten meer dan 10.000 inwoners met een niet-Belgische nationaliteit: 11 hiervan liggen in het Brusselse gewest, 2 in Vlaanderen. Daarmee hebben 260.000 Brusselaars of 30% van de Brusselse bevolking een niet-Belgische nationaliteit. De EU-burgers vormen de grootste groep (65%), met Frankrijk, Italië, Spanje en Portugal als voornaamste herkomstlanden. De overige 35% zijn niet-EU-migranten, afkomstig uit 60 verschillende landen waarbij voornamelijk de Marokkaanse bevolking opvalt, die de grootste groep niet-Belgen vertegenwoordigt en bijna de helft van het aantal niet-EU vreemdelingen voor haar rekening neemt, gevolgd door een minder omvangrijke groepen Turken en Congolezen. Het aantal inwoners in Brussel van buitenlandse origine ligt ongetwijfeld veel hoger maar kan, ondermeer als gevolg van de naturalisatie en een groot aantal sans-papiers, niet in kaart worden gebracht. Het aandeel niet-Belgen in de bevolking van de Brusselse gemeenten varieert van 10% in Ganshoren tot meer dan 40% in Sint-Gillis, waarbij gemeenten die het meest te kampen hebben met achterstelling en kansarmoede relatief ook het hoogste aandeel inwoners van buitenlandse origine tellen. Naast de gevestigde migranten, met daarbinnen een groeiende groep van allochtone senioren, is er ook een constante instroom van nieuwkomers (asielzoekers, gezinsvormers, vluchtelingen,…).
Brussel is duidelijk méér is dan een officieel tweetalige stad. Het is een multiculturele stad waar verschillende groepen samenleven en waar ook verschillende talen worden gebruikt. Je zult in verschillende wijken in Brussel vaak opmerken dat je rond je vooral een mengelmoes van talen hoort. Een belangrijke groep migranten blijft de oorspronkelijke taal als omgangstaal in de eigen gemeenschap en als thuistaal gebruiken, voor hen is het Frans in het beste geval een reëel verworven tweede taal (waarbij opgemerkt moet worden dat het Franstalig onderwijs door de constante onderfinanciering niet echt goede resultaten kan voorleggen), voor een aantal blijft de kennis van het Frans approximatief (vooral bij nieuwe migranten, oudere lagen van de migrantenbevolking en bij huisvrouwen).
5. Armoede in Brussel
De politiek in Brussel wordt vaak overheerst door de communautaire en institutionele discussie. Als je de politieke discussie in de media dan volgt, zou je denken dat dit de eerste bekommernis van de Brusselse bevolking is. Niets is minder waar : Brussel is de Europese hoofdstad met de meeste armen. De werkloosheid is er te vergelijken met enkele Oost-Europese regio’s: 21% met een jongerenwerkloosheid van maar liefst 35%. Probeer echter in het doolhof van Brusselse instellingen maar eens uit te vissen welke instelling geacht wordt welk probleem op te lossen.
We citeren uit de inleiding op het boek Armoede in Brussel van Jan Béghin (Brussels volksvertegenwoordiger SP.a/Spirit), waar hij o.a. de werkloosheid in Brussel als volgt beschrijft:
« De toestand is dramatisch: bijna twee derde van de uitkeringsgerechtigde volledig werklozen is laaggeschoold. Zonder diploma geraak je moeilijk aan een job en word je dus makkelijk sociaal uitgesloten. De weg naar langdurige werkloosheid ligt dan open. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest was in september 2005 (volgens de Welzijnsbarometer van het Observatorium voor Gezondheid en Welzijn) 69% minstens een jaar en 48% minstens twee jaar werkloos. ‘En juist die langdurige werkloosheid’ – ik citeer uit het armoedeverslag van Jan Vranken – ‘is een belangrijke toevoerlijn naar inkomensarmoede: een op de drie van de langdurig werklozen valt onder de armoederisicogrens. Naarmate men het langer moet stellen met een beperkt inkomen (werkloosheidsvergoeding), raken eventuele financiële reserves op, moeten duurzame consumptiegoederen (van kleren tot koelkasten) worden vervangen en steekt uitsluiting op andere niet-materiële levensdomeinen de kop op: ook een bioscoop- of pretparkbezoek voor de kinderen valt dan weg.’ Niet minder dan 27,2% van de Brusselse kinderen groeit op in een gezin zonder inkomen uit arbeid, met dus een groot risico op armoede. En die armoede wordt gereproduceerd, want armoede is een vicieuze cirkel: kinderen die groot worden in een arm gezin, zullen als volwassenen moeilijk aan die armoede ontsnappen.
Ondanks die dramatische situatie, ondanks de almaar groeiende armoedegraad is er van een echt armoedebeleid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest nog altijd geen sprake. »
Even een aantal – vrij hallucinante – cijfers op een rijtje zetten. Officieel leeft ruim een op de vijf Brusselaars in armoede, een West-Europees record. Waarnemers menen dat een op de vier een realistischer cijfer is gezien daklozen en « illegalen » niet in de statistieken worden meegeteld. In Sint-Joost loopt het aantal kinderen dat opgroeit in een gezin zonder arbeidsinkomen op tot 46 procent, gevolgd door Molenbeek (43%), Brussel, Schaarbeek en Sint-Gillis (alle drie 37%) – Sint-Pieters-Woluwe scoort het best met 12%. Een vijfde van de Brusselse gezinnen stelt gezondheidskosten uit omwille van financiële redenen.
« Ook groeit in Brussel de inkomensongelijkheid, zo blijkt uit cijfers van de welzijnsbarometer van het Observatorium voor Gezondheid en Welzijn Brussel 2005 (www.observatbru.be). Wie de 10% hoogste belastingsaangiften indienen, bezitten 33% van het belastbaar inkomen terwijl wie de 10% laagste indienen 1,4% van het totale belastbare inkomen bezitten (gebaseerd op de inkomens van 2002 en de aangifte 2003). De rijken worden steeds rijker, de groep armen wordt steeds armer en groter. » (Armoede in Brussel)
Die schrijnende situatie van werkloosheid en lage inkomens voor een belangrijk deel van de Brusselse bevolking wordt nog verergerd door de Brusselse woonsituatie. 24 procent van de Brusselse woningen bevindt zich in slechte staat (9,2% beschikt niet eens over elementair basiscomfort), 5 ,5% van de huurders bewoont een gemeubileerde kamer, meer dan 20% van hen betrekt een woning van slechte kwaliteit. Zo’n 25.000 gezinnen wachten op een sociale woning (slechts 9% van de woningmarkt). Een zicht op de « inspanningen » die werden geleverd door de Brusselse regering: sinds de oprichting van het gewest werden jaarlijks… 125 sociale woningen gebouwd !
In Brussel, waar ongeveer 60% van de bevolking huurt, besteedt meer dan de helft van de huurders (54%) meer dan 41% van hun budget aan huur. Dat blijkt uit een steekproef bij 3.000 huurders in 2004 (De Standaard, 25/01/2006). Ter herinnering : huurprijzen die meer dan 20% van het inkomen bedragen, worden door sociale en huurdersorganisaties reeds als problematisch beschouwd. Sinds 1998 is er in Brussel een huurprijsstijging van 25%. De verhoging bedraagt zelfs 40% bij een wijziging van huurders of een huurprijsherziening, terwijl de gezondheidsindex sinds 1998 met niet meer dan 10% is gestegen.
De eis voor een massaal programma van sociale woningbouw en stadsrenovatie is voor Brussel pertinent. Het aantal sociale woningen moet dermate worden opgedreven om een reëel neerdrukkend effect op de huurprijzen te verzekeren. Ook de kwestie van werkcreatie staat centraal. En tekort aan diensten vind je overal in Brussel. Reeds jaren verdedigen de bus- en tramarbeiders van de MIVB de eis voor de herinvoering van de tweede man of de bus of de tram – om agressie tegen te gaan en te vermijden dat de chauffeur allerlei problemen moet oplossen terwijl hij/zij tegelijk wanhopig moet proberen zijn/haar uurrooster te respecteren. Nog zonder de noodzakelijke uitbreiding van het net en de frequentie op een hele reeks plaatsen zou dit voor een belangrijke toename van het personeel zorgen. De ziekenhuizen in Brussel kampen, net als verschillende diensten, met een stevig personeelstekort, en dat dan nog gerekend op het huidige afgesproken kader dat vaak niet wordt ingevuld. Het onderwijs kampt met een enorm gebrek aan middelen en met problemen die voortvloeien uit jarenlange onderfinanciering. Veel Franstalige scholen barsten uit hun voegen en worden geconfronteerd met een hoop problemen die ze met het huidige personeel en de huidige middelen niet eens kunnen beginnen oplossen. Het Nederlandstalig onderwijs is slachtoffer van haar eigen succes geworden en worden nu overstroomd door anderstaligen waarvoor het personeel geen middelen aangereikt krijgt om daarmee om te gaan. Voor de werklozen in Brussel, in hoge mate laaggeschoold en eentalig, moet niet enkel in opleiding worden voorzien, maar ook in een studieloon om mensen in staat te stellen zich echt in die opleiding te investeren.
In feite is het gebrek aan diensten in Brussel een nagenoeg eindeloos lijstje : kinderopvang in al zijn vormen ontbreekt in hoge mate, zorg voor de oudere bevolking idem dito ; vertaaldiensten zouden het de grote groep nieuwkomers (en de oudere groep van migranten die nooit echt de taal hebben aangeleerd) makkelijker moeten maken om een plaats voor zichzelf te vinden in de samenleving ; … Noem een dienst op en in Brussel zul je grote groepen van de bevolking vinden die er geen toegang tot hebben.
6. Brussel : de stad van de torenhoge werkloosheid en de honderdduizenden pendelaars
Tegenover de torenhoge Brusselse werkloosheid staat dat zo’n 55% van de jobs (alle sectoren samen) worden uitgevoerd door pendelaars. Zo’n 350.000 Vlaamse en Waalse pendelaars komen elke dag werken in Brussel, slechts ongeveer 50.000 Brusselse werkenden doen de omgekeerde beweging. Het hoge aantal pendelaars wordt deels door objectieve redenen verklaard : Brussel is de plaats waar de administratie van de federale staat is gevestigd, evenals die van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap. Het gebrek aan tweetaligheid bij de Brusselse bevolking (en dan vooral de minst geschoolde lagen) speelt ook een rol : 95% van de Brusselse werklozen speken volgens een recente enquète geen Nederlands.
Ook discriminatie bij de aanwerving speelt een rol : een belangrijk deel van patroons weigeren arbeiders van buitenlandse origine aan te nemen. In een stad waar een derde van de bevolking van buitenlandse afkomst is (en meer dan de helft bij de jeugd) heeft die discriminatie een enorm effect. Volkswagen Vorst biedt een schoolvoorbeeld hiervan. VW is de grootste privé-werkgever in Brussel, maar het personeel bestaat slechts voor 10% uit Brusselaars. De directie voerde steeds een bewuste politiek om arbeiders te zoeken in de meer rurale regio’s, waar minder vakbondstradities bestaan, met als doel over een volgzamer personeel te beschikken. De directie wil hiermee ook elke solidariteit tussen de VW-arbeiders en de omliggende wijken vermijden in geval van staking.
Om te antwoorden op de discriminaties bij aanwerving stelde de regionale PS-volksvertegenwoordiger Rachid Madrane voor om 10% van de openbare jobs in Brussel te reserveren voor inwoners van de arme wijken in Brussel. Dit komt echter gewoon neer op het verdelen van de werkloosheid – gezien erdoor niet meer jobs worden gecreëerd – en het opdrijven van de spanningen tussen de arbeiders. Brussel wordt geconfronteerd met een recordwerkloosheid van 21 à 22%. De gemeenten in de rand kennen daarentegen een werkloosheidgraad van slechts 4 à 5%. Verschillende bedrijven hebben er zelfs een tekort aan arbeidskrachten. Een recent samenwerkingsakkoord tussen het Brusselse en het Vlaamse Gewest voorziet dat de Orbem en de VDAB hun vacatures uitwisselen. Maar ook dat lost niet veel op. Veel jobs in de rand zijn slecht betaald en onzeker. Dat is de belangrijkste reden waarom ze geen personeel vinden. Bovendien zijn de bedrijven in de rand vaak zeer moeilijk toegankelijk met het openbaar vervoer. In de praktijk zal dit samenwerkingsakkoord de druk op de Brusselse werklozen verhogen om gelijk welke onzekere en slecht betaalde job te aanvaarden in regio’s die moeilijk bereikbaar zijn.
7. Brussel en de rand
Een toenemend aantal inwoners van Brussel installeren zich in de randgemeenten. De Vlaamse pers en politici schilderen hen vaak af als « arrogante bourgeois » om hen dan ieder recht op eigen taalgebruik te kunnen ontzeggen. Indien het juist is dat in een eerste tijd de stadsexodus vooral bestond uit de beter begoede middenlagen die op zoek waren naar groene ruimte – en dat is nog steeds zo in een aantal gemeenten die bij die lagen in trek zijn – is het ook zo dat steeds meer arbeiders zich in de periferie installeren op zoek naar een goedkopere woning. Zo kopen arbeiders die in Anderlecht werken bijvoorbeeld een woning in Sint-Pieters-Leeuw om dicht bij hun werk te blijven. Dit fenomeen zal zich enkel verderzetten en steeds verder in oppervlakte uitdeinen naarmate de woningprijzen blijven toenemen in combinatie met het gebrek aan sociale woningen in Brussel.
Een aantal Vlaamse gemeenten proberen dit tegen te gaan door de eigenaars van bouwterreinen te verplichten slechts aan Vlamingen te verkopen of aan « mensen die een sociale band hebben met de gemeente » en dus lid zijn van een lokale vereniging. Indien dat niet het geval is, wordt een bouwvergunning geweigerd. Het decreet dat taalvoorwaarden oplegt aan huurders van sociale woningen in Vlaanderen gaat in dezelfde richting, waarbij de Vlaamse politici bovendien twee vliegen in één klap worden geslagen : geen sociale woningen meer voor Franstaligen in de rand, geen of minder mensen van buitenlandse origine in sociale woningen in heel Vlaanderen. Deze discriminerende maatregelen maken het leven voor nieuwe inwoners in de rand moeilijker zonder evenwel het fenomeen van de stadsexodus in te dijken. Die heeft immers diepgaande sociale en economische oorzaken.
De Franstaligen in de randgemeenten (met of zonder faciliteiten) worden bovendien geconfronteerd met specifieke problemen. Ze kunnen zich niet in het dichtsbijzijnde ziekenhuis in Halle laten verzorgen omdat ze er niet in hun eigen taal geholpen kunnen worden. Een ander voorbeeld is de zorgverzekering van de Vlaamse Gemeenschap, facultatief in Brussel maar verplicht in Vlaanderen. Alle inwoners van Vlaanderen moeten bijdragen aan deze verzekering in ruil voor een gedeeltelijke terugbetaling van de kosten voor noodzakelijke thuisverzorging. Je moet je voor die diensten echter melden bij een dienst van de Vlaamse Gemeenschap. De Franstaligen maken nu juist hiervan nauwelijks gebruik omwille van de taalbarrière, maar ze moeten wel betalen. Het gebrek aan taalrechten leidt dus in zekere gevallen naar sociale discriminatie. Een toegang in het Frans tot thuishulp georganiseerd door de Vlaamse Gemeenschap en tot het ziekenhuis in Halle zou mogelijk moeten zijn. Net zoals voor Nederlandstaligen in Waals-Brabant (en die zijn er steeds meer naarmate steeds meer Vlamingen die werken in Brussel steeds verder in het Franstalige landsgedeelte uitwijken in een zoektocht naar een betaalbare woning in een groene omgeving met een goede aansluiting naar Brussel) een toegang in de eigen taal mogelijk moet zijn in het ziekenhuis van Ottignies.
Een massaal programma van sociale woningbouw en stadsrenovatie in Brussel en in de rand, volledig openbaar gefinancierd en beheerd, is nodig opdat niemand nog verplicht kan worden zijn regio te verlaten omwille van de woningprijzen. Een dergelijk programma zou veel meer middelen vergen dan de repressieve maatregelen die nu worden voorgesteld en zou ook dwingen tot een breuk met een antisociale afbraakpolitiek die zowel in Vlaanderen als in Brussel door alle in het parlement vertegenwoordigde partijen wordt gevoerd en verdedigd. Verder moeten alle pesterijen van overheidswege tegen minderheden stoppen en dat op alle niveaus, ook in de gemeentelijke politiek. Zoals in het programma verderop staat uitgelegd, verdedigt LSP/MAS in Vlaanderen, Wallonië en Brussel voor iedereen het recht op werk en diensten in de eigen taal. De verdediging van dit programma is de enige manier waarop Vlaamse, Waalse, Brusselse en Duitstalige arbeiders en armen de handen ineen kunnen slaan voor de strijd tegen de ondemocratische en asociale politiek die in alle gewesten en gemeenschappen wordt gevoerd.
8. Kunnen al deze gemeenschappen vreedzaam samenleven in Brussel ?
Terwijl volgens een recente enquète drie kwart van de Brusselaars zich voorstander verklaren van een vorm van tweetalig onderwijs, waarbij de tweede landstaal niet langer als een vreemde taal wordt beschouwd, blijft het onderwijs in Brussel niet gespaard van communautaire relletjes. Waar het Nederlands zeer lang – en dat is gezien de ontwikkelingen in de geschiedenis ook logisch – werd gezien als een minderwaardige taal waar je geen nood aan had, begint vandaag de realiteit op de arbeidsmarkt te wegen. Terwijl het Franstalig onderwijs generaties van eentalig Franstaligen heeft afgeleverd, zien we vandaag dat steeds meer Frans- en anderstaligen de weg naar het Nederlandstalig onderwijs vinden. Nu reeds is 25% van de Brusselse schoolgaande jeugd ingeschreven in een Nederlandstalige school – naar schatting zou dit in de komende jaren kunnen oplopen tot 30%. Enerzijds heeft dit te maken met de goede reputatie van de (minder ondergefinancierde) Nederlandstalige scholen, maar anderzijds heeft dit zeker te maken met het groeiende begrip onder een grote groep Franstalige arbeiders en arbeiders van buitenlandse origine dat de kennis van het Nederlands een grote troef is op de arbeidsmarkt.
Een hele reeks van bestaande situaties worden aangevoeld als discriminaties vanwege de ene of de andere gemeenschap. De Nederlandstaligen die wonen in Brusselse gemeenten waar geen Nederlandstalige stadsonderwijs wordt aangeboden (bijvoorbeeld Schaarbeek), betalen voor de kosten van de gebouwen en de werkingskosten van een dienst die niet in hun taal wordt georganiseerd. Hieraan werd slechts gedeeltelijk tegemoet gekomen door de akkoorden van Sint-Bonifacius, waardoor een deel van die kosten opgenomen zullen worden door de gemeenschappen.
In de Franse Gemeenschap wordt een bijkomend diploma geëist van een leerkracht met een Nederlandstalig diploma om het recht te verwerven in het Frans les te geven. Welke Nederlandstalige leerkracht zal zich hieraan onderwerpen indien je weet dat de lonen voor leerkrachten van de Vlaamse Gemeenschap hoger liggen ? Verder verbiedt een van de vele taalwetten mensen om over te stappen naar het onderwijs van de andere gemeenschap eens het schoolparcours begonnen is en indien je woont in een regio waar het onderwijs georganiseerd wordt je eigen gemeenschap. Een Vlaamse pendelaar die zijn studies in het Vlaams heeft gedaan, kan dus geen avondonderwijs in het Frans volgen dat georganiseerd wordt door het Franstalig onderwijsnet.
Ondertussen blijven de Franstalige politici de « gepriviligeerde Vlaming » in Brussel met de vinger gewezen, die Vlaming heeft immers recht op onderwijs van betere kwaliteit. Terwijl de realiteit eerder is dat het onderwijs in Brussel (zoals in de rest van België) – het Nederlandstalig en het Franstalig onderwijs – een duidelijke verdeling kent in scholen voor de elite, voor de kinderen van de burgerij en de beter begoede middenlagen in de samenleving, en ondergefinancierde scholen voor de rest. Het is echter wel correct dat de Vlaamse Gemeenschap om evidente redenen meer investeert in onderwijs en cultuur dan de armlastige Franse Gemeenschap.
De kwestie van de taalrechten is extreem gevoelig in Brussel. Tweetaligheid is verplicht voor de ambtenaren in de Brusselse administratie en openbare diensten. Dat wordt aangevoeld aan een obstakel voor de aanwerving van Franstalige Brusselaars. Anderzijds wordt het systematisch voorzien van alle diensten in het Nederlands niet gerealiseerd door het gebrek aan voldoende Nederlandskundig personeel en wordt de tweetaligheidsvereiste van het personeel ondergraven door een grote groep als contractuelen aan te werven, die dan de voordelen van een vaste benoeming moeten ontberen. Zo wordt feitelijk de nationale kwestie gebruikt om het openbaar statuut van het gemeentepersoneel af te bouwen.
In januari vroeg Bert Anciaux (Spirit) een enquète over de tweetaligheid van de Brusselse diensten om zich te kunnen voorstellen als de verdediger van de Vlamingen in Brussel. Maar om die tweetaligheid in de praktijk te kunnen realiseren, moet gebroken worden met de huidige besparingspolitiek en moeten voldoende middelen ter beschikking worden gesteld, wat Anciaux nalaat. Dat die middelen overigens aanwezig zijn, blijkt uit recente rapporten. De Tijd van 23/05/2006 wist op de voorpagina te melden dat “Brussel bruist van ondernemerschap”. Tegenover de torenhoge werkloosheid en de armoede in Brussel staat dat de bedrijven die in het Brusselse Gewest hun hoofdzetel hebben de meeste dochterondernemingen oprichten, beduidend meer dan bedrijven met hoofdzetel in Wallonië of Vlaanderen.
Tegenover de politiek van de traditionele partijen die de taalproblemen gebruiken om de arbeiders te verdelen, verdedigen wij het recht op enerzijds een degelijke job en anderzijds de toegang tot kwaliteitsvolle diensten in je eigen taal. De organisatie van tweetalige diensten vereist de tweetaligheid van het personeel daar waar dat nodig is. Vandaag wordt de kennis van de andere taal geëist als voorwaarde om een job te krijgen of om die te behouden (in het geval van ambtenaren om vast benoemd te worden). Wij denken dat talenkennis gestimuleerd moet worden en niet opgelegd. Enkele jaren terug werden in het onderwijs van de Stad Brussel taallessen gecreëerd om ambtenaren voor te bereiden op het taalexamen van Celor. Deze taallessen moeten echter na de werkuren worden gevolgd. De mogelijkheid om taallessen te volgen tijdens de werkuren (uiteraard met doorbetaling van loon) en het vergoeden van deze professionele extra kwalificatie door een hogere verloning eens de taalkennis verworven, gecombineerd met goede arbeidersvoorwaarden en een verhoging van het kader om het personeel dat lessen volgt te vervangen, zijn zaken die noodzakelijk zijn om de tweetaligheid van de diensten te verzekeren zonder dat dit gebeurt op de rug van het personeel zelf.
Gezien de belangrijke migrantenbevolking in Brussel is de toegang tot de diensten in enkel Frans en Nederlands niet voldoende. Voor die taalgemeenschappen die erom vragen, moeten taalhulpdiensten worden aangeboden. Het gebrek hieraan stelt zich in o.a. ziekenhuizen en verzorgingstehuizen, waar mensen zorg moeten ondergaan zonder ook maar enige uitleg te kunnen geven of begrijpen, maar ook in alles wat met officiële administratie te maken heeft. LSP/MAS gaat ervan uit dat het net dit soort tegemoetkomingen zijn die anderstaligen kunnen helpen een plaats te verwerven in de samenleving, wat nodig is om hen te stimuleren om de streektaal aan te leren. Het is juist het gebrek aan jobs, gecombineerd met het door de hoge huurprijzen samenduwen van de bevolking van vreemde origine (samen met arme Belgen, vaak bejaarden) in afgelijnde wijken, een ondergefinancierd onderwijs en een gebrek aan diensten aan de bevolking, o.a. performante buurtdiensten, die maken dat een deel van de bevolking van buitenlandse origine de taal niet aanleert.
Het feit dat de Gemeenschappen en de Gemeenschapscommissies in Brussel geen toegang tot hun diensten moeten aanbieden in de andere taal wordt aangevoeld als een discriminatie. Dat kan leiden tot absurde situaties zoals het voorbeeld van Nederlandstaligen die door een ambulance naar een ziekenhuis van de Franse Gemeenschap in Brussel worden gebracht en er zorg moeten ondergaan zonder dat hen de minste informatie in het Nederlands moet worden verschaft. Een beetje als gehospitaliseerd worden in een vreemd land… Die diensten met vestiging in Brussel, inbegrepen die diensten die door de gemeenschappen worden georganiseerd, die noodzakelijke diensten organiseren, zoals bijvoorbeeld gezondheidszorg, moeten voor beide gemeenschappen toegankelijk zijn. Zo moeten ook de eentalige Franstalige (of anderstalige) ouders de nodige hulp krijgen om hun kinderen toegang te kunnen bieden tot het Nederlandstalig onderwijs.
Tijdens het feest van de Franse Gemeenschap in september 2005 legden verschillende Franstalige politici verklaringen af als zou de Franse Gemeenschap de brug zijn tussen het Brusselse en het Waalse Gewest, het tweetalig statuut van de hoofdstad gewoon negerend. De twee Gemeenschappen voeren in Brussel een harde concurrentie op alle vlakken waarvoor ze bevoegd zijn. Politici verdedigen elk hun eigen taalgroep tegen de andere. Die communautaire politiek van alle traditionele partijen in Brussel heeft tot doel de spanningen en de verdeeldheid tussen de arbeiders van verschillende taalachtergrond op te drijven. Op die manier hopen ze de echte gepriviligeerden, de echte profiteurs, namelijk de kapitalisten en hun families, buiten schot te houden.
De Brusselse arbeiders en armen hebben daarentegen duidelijk belang bij een politiek die de problemen van werkloosheid, armoede, gebrekkige en dure huisvesting, toegang tot diensten, enz. als eerste prioriteiten aanpakt, niet aan een machtspel tussen de verschillende instellingen en gemeenschappen in Brussel. De verdeeldheid die steeds opnieuw wordt aangezwengeld door de politieke elite, die dat vooral doet om de eigen goedbetaalde positie te behouden, is een obstakel voor de arbeiders en de armen in Brussel om een eengemaakte strijd rond die levensbelangrijke thema’s mogelijk te maken. Nochtans is dit de enige manier waarop vooruitgang kan worden geboekt tegen de neoliberale en asociale politiek van de communautaire partijen. Dit wordt duidelijk bij elke staking in een Brussels bedrijf waar arbeiders van verschillende gemeenschappen samenwerken, bij elke actie tegen het zoveelste prestigeproject dat de oorspronkelijke bevolking wil verdringen voor het zoveelste kantoorgebouw of het zoveelste bouwproject dat de beter verdienende lagen wil aantrekken, bij elke verdediging van de openbare diensten,…
Laat ons niet vergeten dat het patronaat in België, dat via haar politieke vertegenwoordigers in de traditionele partijen steeds nieuwe communautaire twisten voert, zich nog steeds laat vertegenwoordigen door het nationale VBO, dat er wonderwel in slaagt steeds eensgezind voorstellen te produceren die alle arbeiders en uitkeringstrekkers in het land doet betalen voor de crisis… Wij moeten even eensgezind tegen die politiek kunnen opkomen indien we ook nog overwinningen willen boeken, zoals o.a. de strijd tegen het Generatiepact ons heeft getoond.
>