7. Een nieuw Cuba
Terwijl het VS-imperialisme verschrikt was door de gebeurtenissen in Havana, keek de bureaucratische dictatuur in Moskou aanvankelijk toe van op een afstand. De leiders in het Kremlin waren verrast door de loop van de gebeurtenissen. Het is zeker verkeerd te denken dat de Cubaanse revolutie met Sovjetsteun werd uitgevoerd en dat Castro van bij het begin aan hun kant stond. Er waren voor de Granma-expeditie wel beperkte contacten geweest met leden van de Beweging van de 26ste juli. Raul Castro was lid van de Jongcommunisten en ook Che Guevara had enkele discussies met een Sovjetmedewerker.
Het contact bleef beperkt tot het uitwisselen van feitelijke informatie. Che zag de Sovjetunie als een vorm van “socialisme”. Zoals velen in de koloniale en semikoloniale wereld zag hij de Sovjetunie als een aantrekkelijk tegengewicht tegenover het imperialisme in Latijns- Amerika en dan vooral het VS-imperialisme.
In een brief aan ‘Daniel’ in 1958 verklaarde Che dat hij “…behoorde tot diegenen die geloven dat de oplossing voor ‘s werelds problemen achter het zogenaamde IJzeren Gordijn lag…”
Later, toen Che Rusland voor het eerst zag, werd hij meer kritisch en vijandig in zijn houding tegenover de geprivilegieerde bureaucratie die daar in de naam van het “socialisme” heerste. Dat betekende echter niet dat hij zijn haat tegenover het kapitalisme en imperialisme verloor. Indien er een samenzwering was tussen Castro en de bureaucratie van het Kremlin om Cuba over te nemen dan was dit ook voor de leiders van de Sovjetunie goed verborgen gehouden. Toen het nieuws van de turbulente gebeurtenissen in Havana Moskou bereikte, was er een bijeenkomst van de CPSU (Communistische Partij van de Sovjetunie).
Anderson beschrijft in zijn biografie van Che de gebeurtenissen zoals die hem verteld waren door Giorgi Kornienko, een medewerker van de CPSU-afdeling van Informatie.
“Chroetsjev vroeg: wat voor soort mensen zijn dat? Wie zijn ze? Maar niemand kon op zijn vragen antwoorden. We wisten helemaal niet wie die mensen in Havana waren.”
Maar eens de sociale revolutie een feit was, zag de bureaucratie van Moskou wel een kans om het potentieel ervan te benutten. Door het Cuba-regime onder Castro te omarmen, kon Chroetsjev het internationale prestige en de invloed van de bureaucratie vergroten. Dit was duidelijk tijdens de Cubaanse crisis in 1962, toen de Cubanen uit angst voor een Amerikaanse interventie militaire steun van de Sovjetunie vroegen. De Sovjetbureaucratie ging akkoord en stuurde wapens die als kernkoppen konden ingezet worden. Dit was vooral om het prestige van de bureaucratie. Het was ook een vergelding voor een eerdere VS-actie. Toen de Sovjetunie de wapens aan Cuba leverde, stelde Chroetsjev:
“We geven hen hetzelfde voorschrift dat zij ons gaven in Turkije [de VS hadden daar nucleaire raketten geïnstalleerd gericht op de Sovjetunie]… Het is gewoon om hen een beetje schrik aan te jagen… Ze moeten hetzelfde voelen als wij. Zij moeten deze pil slikken zoals wij de Turkse.”
De Sovjetunie gebruikte de situatie in cuba om haar internationale prestige te vergroten. De invloed en economische sterkte werden tegelijk gebruikt om de Cubaanse leiders te controleren. De Sovjetbureaucratie stond in 1960 zelfzeker en assertief in de wereldarena.
Daar bleef in 1989/92 niet veel van over.
Sociale vooruitgang
Het revolutionaire Cuba sloot uiterst lucratieve handelsovereenkomsten met de Sovjetunie en Oost-Europa. Maar liefst 85% van de Cubaanse handel werd met landen van achter het IJzeren Gordijn gevoerd. De Cubaanse suiker werd aan drie tot zelfs vier maal de prijs op de wereldmarkt gekocht. 95% van Cuba’s olie kwam van de Sovjetunie.
De Russische economische hulp liep op tot 1 miljoen Amerikaanse dollar per dag. Zonder die hulp zouden de Cubaanse economie en de revolutie in elkaar gestuikt zijn. Met zo een grote afhankelijkheid had het Kremlin het Castroregime in zijn greep.
Er waren investeringen in de industrie en er werden technici naar Havana gestuurd. Gebaseerd op het omverwerpen van het kapitalisme en de opbouw van een geplande economie met economische hulp van de Sovjetunie, veranderde het leven van de Cubaanse massa’s.
De vooruitgang door de revolutie stond in scherp contrast met de vrije marktmiserie waarin de bevolking van de rest van het continent werd achtergelaten.
Binnen de twee jaar werd het analfabetisme uitgeroeid. Voorafgaand aan 1959 ontving 50% van de kinderen op basisschoolleeftijd helemaal geen onderwijs – na de revolutie was er onderwijs voor iedereen.
Leerlingen en leerkrachten werden erop uitgestuurd om klassen te organiseren in de fabrieken en op de boerderijen. Wanneer iedereen in de werkplaats kon lezen en schrijven werd een rode vlag aan de ingang gehangen. Gezondheidszorg werd sterk ontwikkeld en was gratis voor iedereen. Het zou later tot de beste gezondheidszorg ter wereld behoren. Er was werk, eten en huisvesting voor iedereen. De kindersterfte liep terug tot 10,6 per duizend geboortes en de levensverwachting steeg eind jaren 1970 tot 74 jaar. Deze levensverwachting is vergelijkbaar met de grote imperialistische landen. Het was op dat ogenblik 45 jaar in Bolivia, 60 in Brazilië en 58 in Colombia.
Castro’s regering was de eerste op het continent die openlijk naar het socialisme streefde. Vroegere socialistische of communistische partijen in Latijns-Amerika waren door een variëteit aan coalities met kapitalistische partijen gegaan. Pogingen om snel een socialisme uit te bouwen, werden al gauw opgegeven. Het was pas bij Allende’s verkiezing in Chili in 1970 dat nog een Latijns-Amerikaanse regering verklaarde het socialisme te willen opbouwen.
Bovendien werd de overwinning in Cuba behaald door een revolutie. Dat had een grote impact doorheen het continent. Arbeiders, boeren en jongeren in Latijns-Amerika begonnen naar Cuba te kijken als een voorbeeld en een inspiratiebron voor strijd. Cuba was nu een voorbeeld voor de uitgebuite massa’s. Het enthousiasme voor de gebeurtenissen in Havana in het zuiden van het continent werd slechts overtroffen door de horror waarmee zij werden begroet door de kapitalistische leiders ten noorden van de Rio Grande.
De Varkensbaai
“Binnen het monster” van het VS-imperialisme, zoals José Marti het omschreef, werden plannen gemaakt om Castro’s “communistische bedreiging” omver te werpen. In april 1961 bombardeerden vliegtuigen de stad Santiago de Cuba. Het was als antwoord hierop dat Castro het “socialistische karakter” van de revolutie uitriep. Deze aanval was een voorbode van een invasie bij de Playa Giron (Varkensbaai) door Amerikaanse huurlingenlegers.
De aanval werd een fiasco. De VS moest afzien van een volledige invasie, gewapende milities dreven de Amerikanen terug in zee.
Elke poging tot aanval van het VS-imperialisme leidde tot een grotere steun voor de revolutie en Castro’s regime. Che stuurde na de invasdie in de Varkensbaai en boodschap naar president Kennedy:“Dank u voor de Playa Giron. Voor de invasie stond de revolutie nog zwak. Nu is ze sterker dan ooit.”
Het falen van deze invasie werd gevolgd door een campagne om Cuba internationaal te isoleren. Cuba werd op 31 januari 1962 uit de OAS (Organisatie van Amerikaanse Staten) gezet. Dit werd gevolgd door een compleet VS-embargo dat tot op de dag van vandaag blijft bestaan. Op 4 februari sloeg Castro terug in een lange toespraak; ‘De tweede verklaring van Havana’. Ze werd gegeven voor een publiek van een miljoen Cubanen, 1 op 7 van de totale bevolking. Het was een uitmuntende samenvatting van de geschiedenis van Latijns-Amerika, het afzweren van het kapitalisme en het imperialisme en het oproepen tot revolutie en socialisme doorheen het continent.
Castro had overschot van gelijk toen hij stelde dat “Cuba, de Latijns- Amerikaanse natie die landeigenaars heeft gemaakt van meer dan 100.000 kleine boeren; het hele jaar door werkgelegenheid heeft gegarandeerd op staatsboerderijen en coöperatieven en dit voor alle landarbeiders, van forten scholen heeft gemaakt, 70.000 studiebeurzen heeft gegeven aan universiteitsstudenten, scholieren van de secundaire en technische scholen, bibliotheken heeft opgericht speciaal voor kinderen en zodoende het analfabetisme volledig heeft uitgeroeid; gezondheidszorg heeft doen vervierdubbelen, buitenlandse bezittingen heeft genationaliseerd; het systeem dat huisvesting veranderde zodat mensen niet langer uitgebuit worden; werkloosheid heeft geëlimineerd; discriminatie heeft onderdrukt; zichzelf heeft gevrijwaard van gokproblematiek en administratieve corruptie; het volk heeft bewapend… is uitgesloten uit de OAS door regeringen die voor hun volk geen enkele van deze doelstellingen hebben bereikt.”
Hij verwees naar de wrok bij de verdedigers van het kapitalisme.“Wat het verklaart, is angst. Geen angst voor de Cubaanse revolutie, maar angst voor de Latijns-Amerikaanse revolutie… angst dat de arbeiders, boeren, intellectuelen en progressieve delen van de middenklasse door revolutionaire methoden de macht gaan overnemen in de onderdrukte en hongerige landen, uitgebuit door de Yankee monopolies en reactionaire oligarchieën van Amerika, angst dat de geplunderde volkeren van het continent de wapens van hun onderdrukkers zullen overnemen en, zoals Cuba, zichzelf zullen uitroepen tot vrije volkeren van Amerika.”
De successen van de Cubaanse revolutie zorgden voor een massale steun, zowel in Cuba als in het buitenland. Maar ondanks de populariteit van het nieuwe regime en de enorme vooruitgang door de revolutie, leidde dit niet in een systeem van arbeidersdemocratie.
Een nieuw Cuba, maar wie heeft de touwtjes in handen?
Na de Russische revolutie in 1917 werd een systeem van arbeidersdemocratie ingesteld door de verkiezing van sovjets (raden). In deze raden zaten verkozenen delegaties uit de fabrieken, werkplaatsen en militaire eenheden. Gelijkaardige vormen van organisatie werden ook in andere revoluties, zoals de Parijse Commune van 1871, door de arbeidersklasse ingevoerd. Na de Russische revolutie verkozen de lokale sovjets regionale en nationale raden van waaruit de regering werd gevormd.
Alle verkozen vertegenwoordigers konden op elk moment vervangen worden door diegenen die hen verkozen hadden. Regeringsleden werden niet meer betaald dan het gemiddelde loon van een geschoolde arbeider. Lenin argumenteerde dat het maximale verschil in lonen en salarissen, de zogenaamde loonspanning, vier op een mocht bedragen: het hoogste loon mag niet meer bedragen dan vier keer het laagste loon. Doorheen dit systeem van arbeidersdemocratie voerde de arbeidersklasse met de steun van de arme boeren en andere uitgebuite lagen, democratische controle uit over het beheren en plannen van de maatschappij.
De Russische revolutie had een grote impact op internationaal vlak. John Reed gaf zijn boek over de revolutie een titel die het juist omschreef:“Tien dagen die de wereld deden wankelen”.
Arbeiders van over heel de wereld steunden niet alleen de revolutie maar vochten voor een gelijkaardig systeem van arbeidersdemocratie in hun eigen land. Het had internationaal zelfs een grotere en meer praktische impact dan de sympathie die rees bij de Cubaanse revolutie.
Het systeem van arbeidersdemocratie na de Russische revolutie was gebaseerd op de arbeidersklasse die bewust de maatschappij overnam. Met de arbeidersklasse aan het hoofd van het revolutionaire proces werd een arbeidersstaat opgezet, een staat die het klassenkarakter van de revolutie in zich droeg. Het was net dat element dat zo’n grote impact had op de arbeiders in de hele wereld.
Maar de arbeidersklasse verloor uiteindelijk de politieke macht aan een bureaucratische elite. Dit kwam door het falen van de internationale revolutie en door de militaire interventie van 21 imperialistische legers die de contrarevolutionaire groepen in Rusland versterkten. De burgeroorlog tussen 1918 en 1921 resulteerde in een economische en sociale catastrofe. Door de uithongering die plaats begon te vinden in plattelandsstreken kwam er zelfs kannibalisme voor.
Samen met het falen van de revolutie op internationaal vlak zorgde dit uiteindelijk voor de uitputting van de arbeidersklasse, vooral onder de politiek meest actieve en de ervaren werkers. Een geprivilegieerde en bureaucratische kaste kwam op en nam de politieke macht. Een repressief bureaucratisch regime regeerde in naam van het ‘socialisme’ tot 1989-91.
In Cuba was het nieuwe regime dat in 1959 aan de macht kwam immens populair – het genoot massale steun onder de bevolking. Maar het karakter van de staat weerspiegelde de plattelands- en boerenbasis van de revolutie. Als resultaat hiervan werd geen arbeidersdemocratie zoals die van Rusland in 1917 opgebouwd.
Ondanks haar steun en populariteit was het Cubaanse regime vanaf het begin geen arbeidersdemocratie, maar wat het CWI zou karakteriseren als een gedeformeerde arbeidersstaat. Dat is een staat waar kapitalisme en grootgrondbezit zijn omvergeworpen en vervangen door een planeconomie, maar beheerd en gecontroleerd door een bureaucratische kaste. Er was geen systeem van sovjets of arbeidersen boerenraden waardoor de bevolking de maatschappij kon beheren. De regering zou voornamelijk regeren door de Communistische Partij.
In september 1960 werden de CDR’s (Comités ter Verdediging van de Revolutie) opgezet. Dit waren geen verkozen organen gebaseerd op de werkplaatsen waardoor de arbeidersklasse voorstellen kon indienen of herzien en die van de hogere niveaus kon amenderen. Zoiets is nochtans essentieel om een centraal geplande economie op de meest efficiënte manier te ontwikkelen en om bureaucratische neigingen tegen te gaan.
Iedere straat had een CDR waarvan in het begin iedereen lid kon worden. Er waren ongeveer drie miljoen leden. Ze fungeerden als een doorgeefluik voor de beslissingen van de regering, die hen vooral werden medegedeeld door leden van de Communistische Partij. Ze werkten als een mechanisme waardoor de partijleiding lokale handlangers dirigeerde om haar beslissingen door te voeren. Er was geen effectief instrument waar de arbeiders en de rest van de bevolking konden debatteren en de van bovenaf opgelegde beslissingen konden wijzigen.
Deze methode van regeren werd dikwijls gebruikt door Castro. Er werden massabijeenkomsten gehouden waar de voorstellen aan de aanwezigen werden meegedeeld. Die werden gevraagd om de voorstellen te aanvaarden met “si” of “no”. Er was geen debat of discussie, noch nazicht of controle.
Wel was er van bij het begin een element van controle door de CDR’s, voornamelijk met betrekking tot het dagelijkse leven. Maar de CDR’s hebben nooit gefunctioneerd als een mechanisme van democratische planning en controle van de economie en de maatschappij door de arbeidersklasse. Hoewel ze onder veel arbeiders uitermate populair waren in de eerste periode van de revolutie, beperkten de CDR’s zich steeds meer tot het informeren over de activiteiten van de lokale bevolking. De vakbonden verwerden snel tot niet veel meer dan controlerende agentschappen van de verschillende ministeries.
Er bestonden ook bijna 300 gemeenteraden, maar die hadden weinig macht. Kandidaten moesten aan de criteria van de partij voldoen, de partij benoemde ook de voorzitters.
De Cubaanse Communistische Partij was het belangrijkste instrument waarmee de bureaucratie haar macht uitoefende. De partij werd beheerd op basis van afspraken die van bovenaf naar beneden werden meegedeeld. De partij werd formeel gesticht in 1965. Dat gebeurde op een van bovenaf gecontroleerde basis na een zuivering in de ORI (Geïntegreerde Revolutionaire Organisaties) van de PSP-leden die hadden meegewerkt aan de verkiezingen waar Batista in 1958 voor had opgeroepen.
Met 70.000 leden in 1969 was het in de zogenaamde ‘communistische’ landen proportioneel de kleinste ‘communistische partij’ per hoofd van de bevolking. Haar leden werden gekozen door commissies die werden aangesteld door het Centraal Comité. Fracties werden verboden. Deze commissies selecteerden voorbeeldige arbeiders en speciale technici van de werkplaatsen. De partij was opgericht in 1965 maar hield pas in 1975 – een decennium later – een eerste congres. Andere politieke partijen werden verboden.
In Rusland hield de Bolsjewistische partij zelfs tijdens de burgeroorlog jaarlijks een congres. Onder Lenin en Trotski werden fracties in de partij verboden (Lenin benadrukte dat dit slechts een tijdelijke maatregel mocht zijn) toen de revolutie in haar voortbestaan bedreigd werd door de burgeroorlog en de imperialistische invasie door de legers van 21 landen. Andere partijen werden pas verboden toen ze de wapens opnamen tegen de revolutie en collaboreerden met de imperialistische invasie.
Bureaucratische planning
Met het INRA (Instituto Nacional de Reforma Agraria) en later het JUCEPLAN (Junta Central de Planificacion) werden centrale planningsmechanismen gevestigd. Dat waren imitaties van de bureaucratische planningsmechanismen in de Sovjetunie. Che speelde een leidende rol in beide en was hoofd van de genationaliseerde Cubaanse nationale bank.
Er kwamen ‘adviseurs’ van achter het IJzeren Gordijn en die voerden hun invloed op de gecentraliseerde planningsmechanismen op. Tegen 1961 waren er meer dan 100 Oost-Europese ‘adviseurs’ in Havana. De massa’s hadden geen controle op de centrale of lokale planning van de economie. De bureaucratische controle op de economie resulteerde in een aantal bochten van 180 graden en het uitroepen van onrealiseerbare doelstellingen, waarmee het regime de tekorten en problemen probeerde te overwinnen. In 1960 beloofde Castro dat er tegen 1965 een levensstandaard zoals die in Zweden zou bereikt worden. In 1961 verklaarde Che Guevara dat Cuba op 12 maanden tijd een geïndustrialiseerd land zou worden. Hetzelfde jaar werd voedsel gerantsoeneerd, een maatregel die werd behouden tot de jaren 1970!
De doelstellingen waren hoog gegrepen en er waren heel wat bochten in de economie, zowel in de belangrijke landbouwsector als in de industrie. In een land als Cuba is een harmonieuze ontwikkeling van de landbouw en de industrie noodzakelijk. Een hoge graad van industriële ontwikkeling is vereist om de landbouwproductie tot het maximum op te drijven. Dit vereist de een goede balans tussen de industrie en de landbouw. Het is niet mogelijk dit te bereiken zonder een systeem van arbeidersdemocratie, een systeem waar geen bureaucratie vanuit de top over de samenleving heerst. Leon Trotski beargumenteerde dit in zijn kritieken op Stalins landbouwpolitiek in de jaren 1930.
Castro verklaarde in de late jaren 1960 dat de Cubaanse suikerproductie 10 miljoen ton zou bereiken tegen 1970. Dit zou alleen mogelijk zijn door de ontwikkeling van de industrie en de mechanisatie van de landbouw. In 1970 werd slechts 8 miljoen ton geoogst, in 1975 was dat 5,4 miljoen ton. In een wanhopige race om het doel van 1970 te bereiken, werden 400.000 Cubanen vanuit de steden gemobiliseerd om te helpen bij de oogst. Deze politiek van massamobilisatie van vrijwillige (en soms gedwongen) arbeid was een poging om een substituut te voorzien voor het gebrek aan mechanisatie. Op zijn beurt veroorzaakte dit een ontwrichting van de productie in de steden en werden de problemen in de industrie groter.
Che en Castro probeerden om enkele economische problemen op te lossen die rezen door de bureaucratie. Ze bestreden de symptomen, maar konden geen geneesmiddel vinden. Zelfs in 1963 moest Che al omgaan met problemen die ontstonden door de bureaucratie. Hij gaf een geheime toespraak die slechts “voor het private gebruik van het politieke en economische beleid” bestemd was en waarin hij de managers afbrak voor de slechte kwaliteit van de goederen.
Om een remedie te vinden voor de beperkingen van de bureaucratie is een systeem van arbeidersdemocratie nodig, een systeem dat toelaat om kritiek te uiten op de beslissingen en discussie over de verandering van plannen mogelijk maakt. Dit was afwezig in Cuba. In een klein land als Cuba zouden de problemen die ook een arbeidersdemocratie zou tegenkomen een overwinning van de internationale revolutie vereisen – in het bijzonder in Latijns-Amerika – om de nodige grondstoffen en technieken te verwerven, door integratie en planning van de economieën. Dat is waarom de strijd voor een socialistische federatie van Latijns-Amerika van zo’n cruciaal belang is voor de arbeidersklasse en de uitgebuite bevolking van het continent.
Che steunde en vocht voor de overwinning van zo’n internationale revolutie. Jammer genoeg waren zijn ideeën hieromtrent niet in overeenstemming met de objectieve omstandigheden in de meer verstedelijkte landen van Latijns-Amerika.
De bureaucratische invloed van de Sovjetunie verslechterde de situatie. Op centraal niveau probeerde die zijn eigen budgetsysteem op te dringen. Deze politiek betekende dat elke industrie financieel onafhankelijk opereerde. Een industrie kon daardoor geen subsidies geven aan een andere zelfs indien dit voor de globale economie wenselijk was. Che protesteerde tegen de pogingen om dit in Cuba op te dringen. Andere aspecten van de Russische “hulp” waren komisch of zelfs tragisch. Huizen ontworpen om vriestemperaturen te trotseren werden gebouwd in het zonovergoten Cuba! In 1963 werden 1.000 Russische tractoren gestuurd om te helpen bij de suikeroogst, maar vervolgens werd vastgesteld dat de tractoren niet konden ingezet worden. Er waren immers speciale machines nodig voor de suikeroogst.
Er waren van bij het begin grote loonverschillen. KS Carol merkte in zijn boek ‘Guerrilla’s in power’ op dat hij in 1963 een ingenieur in een fabriek vond die 17 maal het loon van een arbeider ontving. Het stond mijlenver af van het maximale loonsverschil dat Lenin voorstelde, namelijk een verhouding van 4 op 1 (het hoogste loon mag niet meer dan vier keren het laagste bedragen).
De Cubaanse bureaucratie eigende zich privileges toe, door de achterstand van Cuba leken deze beperkter dan in Rusland. Maar ze waren daarom niet minder belangrijk vanuit sociaal oogpunt. In 1975 stemde het congres van de Communistische Partij een voorstel dat Cubanen toestond auto’s te kopen. Tot op dat moment waren er enkel voor partij- en regeringsbeambten auto’s beschikbaar. Tijdens de voedselrantsoenering van 1961 kregen regerings- en partijbonzen meer rantsoenen dan arbeiders en boeren. Tegelijkertijd bezochten de bonzen duurdere en kwalitatief betere restaurants zoals de ‘Torre’ en de ‘1830’. Voor de arbeiders bleven die restaurants onbereikbaar.
Niet voor Che
Sommige van deze privileges waren door de rijken achter gelaten toen ze Cuba ontvluchtten. Che wou geen enkel voorrecht genieten. Hij werd steeds gefrustreerder door de bureaucratische elementen van het nieuwe Cuba. Orlando Borrego werkte met Che samen in JUCEPLAN en herinnerde zich een incident. Na een tussenkomst in een suikermijn nam hij een Jaguar mee, de vorige eigenaar had die auto achtergelaten toen hij Cuba ontvluchtte. Che zag hem hierin rijden en riep:“Jij bent een pooier! Dit is de auto van een pooier! Iemand die het volk vertegenwoordigt, zou hier niet in mogen rondrijden! Zorg dat je die auto kwijt raakt! Je hebt twee uur!”
Borego herinnert het zich nog goed:“Che was super strikt… zoals Jezus Christus”.
Hij verwierp alle privileges en leefde erg sober. Als hoofd van de nationale bank weigerde hij het hogere salaris waar hij in die positie recht op had. Hij stond erop te leven aan het minimumloon waar een commandante recht op had. Wanneer het voedsel gerantsoeneerd werd en hij ontdekte dat zijn rantsoen groter was dan het rantsoen dat de meerderheid van de bevolking kreeg, dan sneed hij onmiddellijk in het zijne. Hij weigerde zelfs het gebruik van petroleum, betaald door de staat, wanneer hij zijn vrouw naar het hospitaal voerde, en hij eiste dat zijn vader en zijn familie hun eigen vlucht van Argentinië naar Cuba betaalden wanneer ze hem in Cuba bezochten.
Zijn toewijding aan de revolutie en zijn levensstijl schonken hem een speciale plaats in de harten van de Cubaanse en Latijns-Amerikaanse massa’s. Che reageerde heftig op wat hij in de Sovjetunie zag. Bij een bezoek werd hij voor de lunch uitgenodigd bij een regeringsbeambte, hij kreeg zijn maaltijd uit het fijnst mogelijke Franse porselein. Tijdens de maaltijd draaide hij zich naar zijn gastheer en vroeg hem sarcastisch:“Zo, het proletariaat eet dus al uit Frans porselein?”
Terug in Cuba wond hij zich op over de kwaliteit van het industriële materiaal dat van Moskou naar Cuba gestuurd werd. Hij noemde het zelfs “paardenstront”. Toen zijn vriend Padilla hem bezocht na een reis naar de Sovjetunie en verketterde wat hij daar had gezien, onderbrak Che hem.
“Ik moet je vertellen dat ik niet hoef te luisteren naar wat je te zeggen hebt omdat ik het met mijn eigen ogen gezien heb.”
Ondanks zijn afkeer tegenover wat hij in de Sovjetunie zag en ondanks zijn frustraties tegenover de opkomende bureaucratische methoden en fouten in Cuba, had Che geen duidelijk alternatief. Zijn belangrijkste zwakte was dat hij de centrale rol van de arbeidersklasse in de revolutie maar ook in het bewust plannen en beheren van de samenleving niet zag. Dit leidde ertoe dat hij wel wist dat er iets fout liep, maar er geen alternatief op bood.
Dit werd versterkt door zijn gebrek aan een uitgewerkte verklaring voor het stalinisme in de Sovjetunie en Oost-Europa. Vanuit een marxistisch standpunt zweren deze twee tekortkomingen samen tegen hem. Hij keek correct uit naar het internationaal uitbreiden van de Cubaanse revolutie, maar faalde in het begrijpen van hoe dit plaats kon vinden.
Internationale politiek
Alles wat hij kon aanbieden was een oproep om de revolutie te herhalen en dit met zijn methode van guerrilla. Door de autoriteit van de Cubaanse revolutie had dit een grote impact op jongeren en intellectuelen doorheen Latijns-Amerika en Europa. Er was dan wel een brede steun en sympathie voor de Cubaanse revolutie en voor Che, maar deze methode van strijd was niet geschikt voor de sterke arbeidersklasse die een opmars kende in Chili, Argentinië, Brazilië, Bolivia en elders. Che slaagde er niet in om zich naar deze sterke en potentieel revolutionaire klasse te keren en ze een alternatief, revolutionair socialistisch programma voor te schotelen dat volledig brak met de klassensamenwerking, het reformisme en de volksfronten die aangeboden werden door de lokale ‘socialistische’ en ‘communistische’ partijen.
Het internationalisme van Che genoot een massale sympathie in Cuba en het nieuwe regime was bereid om deze ideeën te steunen als tegengewicht voor de blokkade van het imperialisme. Onder de invloed van Che begon het regime guerrillaorganisaties in verscheidene landen te steunen.
Dit werd gedurende een korte tijd getolereerd door de bureaucratie in de Sovjetunie, ook al leverde hen dat problemen op met lokale communistische partijen die deze methoden afwezen. Er waren echter ook conflicten tussen Havana en Moskou. Vanuit het standpunt van het Kremlin was dit een prijs die het waard was om betaald te worden. De economische hulp die Moskou aan Havana gaf, versterkte immers haar internationaal prestige en dit vooral in de koloniale en semikoloniale wereld.
De steun van het Castro-regime aan de verschillende guerrillagroepen in Latijns-Amerika was een bron van irritatie voor de bureaucratie in Moskou, maar die werd er niet door bedreigd. Ze kon het een tijdlang tolereren en het zelfs uitspelen tegen het VS-imperialisme. Het verschil in de houding van Chroetsjev tegenover de gebeurtenissen in Hongarije in 1956 en wat zich ontwikkelde in Cuba, illustreert het karakter van het regime in Havana.
Tijdens de Hongaarse opstand in 1956 werden arbeidersraden gevormd. De macht was in de handen van de arbeidersklasse en de massa’s. Dat was een dodelijke bedreiging voor de bureaucratie. Een overwinning van de revolutie in Hongarije zou mogelijk leiden tot een hele reeks opstanden in Oost-Europa en de Sovjetunie. De bureaucratie zou geen compromissen sluiten met deze dreiging. Chroetsjev verdronk de Hongaarse revolutie in bloed.
Daarentegen reikte hij Havana een vriendschappelijke hand aan in de vorm van handelsovereenkomsten en hulp. Dat kwam omdat het karakter van het regime onder leiding van Castro de heerschappij van de bureaucraten in het Kremlin niet bedreigde.
Internationale politiek weerspiegelt nationale politiek. Tegen 1968, na de dood van Che, probeerde Havana de relaties met de Verenigde Staten en hun satellietstaten in Latijns-Amerika te verzachten. Dit weerspiegelde zich in de bureaucratische bevestiging van de macht en een tijdelijk verzwakken van de Amerikaanse boycot. De Cubaanse steun aan internationale revolutionaire bewegingen nam af. De Mexicaanse regering was de enige kapitalistische staat die diplomatieke relaties met Havana bleef behouden. Het deed dienst als boodschapper tussen Washington en Havana. In oktober 1968 vermoordden de Mexicaanse militairen zo’n 1.000 studenten die in opstand kwamen. Er kwam geen woord van protest van de Cubaanse Communistische Partij of regering.
Er was zelfs een merkbare tegenstelling tussen de politiek die Cuba voerde tegenover guerrillabewegingen en arbeidersstrijd. Toen arbeidersbewegingen van zich lieten horen tijdens de stormachtige jaren 1960 bleven Castro en het Cubaanse regime opmerkelijk stil. Toen het Europese kapitalisme opgeschrikt werd door de algemene staking van 10 miljoen arbeiders in Frankrijk in mei 1968 heerste een absolute stilte in Havana. In hetzelfde jaar steunde Cuba de militaire interventie van de Russische bureaucratie in Tsjecho-Slowakije.