5. Granma en de Beweging van de 26ste juli
Op 2 december 1956 landden 82 mannen op de Cubaanse kust. Ze kwamen uit Mexico in een versleten sloep, de Granma. De reis en landing waren bijna rampzalig. De geplande reis van vijf dagen werd er een van zeven. Soms was de trip bijna komisch: bij het naderen van de Cubaanse kust viel de navigator overboord. De landing moest samenvallen met een gewapende opstand in Santiago. Een honderdtal opstandelingen zou de aankomst van de Granma met vrachtwagens en materiaal opwachten. Frank Pais, een leider van de Beweging van de 26ste juli in de provincie Oriente, zou dit coördineren. Hij zou later ook de leveringen voor het rebellenleger verzorgen via het stedelijke ondergrondse netwerk Llano.
Nadat de Granma anker had gelicht, was het plan om een aanval in te zetten op de steden Niquero en Manzilla, alvorens verder te gaan naar de Sierra Maestra, een bergketen, vanwaar Castro het regime van Batista definitief wou verslaan. Batista had extra troepen naar de provincie Oriente gestuurd. Hij verpletterde de opstand in Santiago, terwijl zeevaart- en vliegtuigpatrouilles de aankomst van Castro en zijn medestanders afwachtten. De geplande opstand begon niet echt goed en werd voorlopig verder in het defensief gedrongen. De rebellen kwamen in volle daglicht aan land en zaten 1,5 kilometer van de plaats van afspraak. Ze lieten het grootste deel van hun materiaal achter. Degenen die hen moesten opwachten, hadden het opgegeven en waren de nacht voordien vertrokken, nadat ze twee dagen hadden gewacht. Bovendien werden ze ook nog eens opgemerkt door een vliegtuig dat daar op patrouille was. De groep splitste zich in twee en zwierf twee dagen rond.
Zoals Che later in zijn dagboeken beschreef:“We waren gedesoriënteerd en liepen rond in cirkels, een leger van schaduwen, van spoken die rondliepen alsof ze werden gestimuleerd door een bijzonder psychisch mechanisme.”
Uiteindelijk slaagden ze erin om te hergroeperen en zette de groep koers naar de bergketen Sierra Maestra. Een lokale boer bood daarbij zijn diensten aan als gids. Ze werden geconfronteerd met een eerste aanval door het Cubaanse leger waarbij Che licht gewond werd in de nek.
Guerrillaoorlog
Dit was het begin van een oorlog die twee jaar zou aanslepen. De oorlog einndigdd in januari 1959, nadat Batista het land was ontvlucht op nieuwjaarsavond. De guerrillaleden van de Beweging van de 26ste juli marcheerden Havana binnen en werden er verwelkomd door een algemene staking van de arbeiders. Van de 82 personen die aan land kwamen met de Granma, slaagden er iets meer dan twintig in om in de Sierra Maestra te hergroeperen. Nog minder zouden de triomf van de revolutie op nieuwjaar 1959 meemaken.
Hoe was het mogelijk dat zo’n kleine groep triomfeerde in twee korte, zij het turbulente en bloedige jaren? Het antwoord is terug te vinden in een combinatie van politieke en sociale factoren. Allereerst was de steun voor Batista aan het wegkwijnen. Het verzet tegen de dictatuur groeide en tegen 1959 stond het regime op instorten. Zelfs het leger was beïnvloed door de stemming in de samenleving en raakte in toenemende mate gedemoraliseerd.
Tegelijkertijd slaagde geen enkele oppositiepartij erin om de woede van de bevolking te kanaliseren. De tamme PSP was nog grotendeels gecompromitteerd door haar vroegere samenwerking met Batista. Toch had de partij nog een zekere autoriteit bij delen van de industriële arbeidersklasse in de steden. De leiding gebruikte dit om de arbeidersbeweging in het gareel te houden. Als resultaat hiervan ontstond er een politiek vacuüm in Cuba. Castro en zijn krachten, hoewel relatief klein in omvang, waren in staat om dit te vullen tijdens de twee jaar durende strijd die ze vanuit de Sierra Maestra voerden. Tegen eind 1958 beschikte Castro over niet meer dan 3000 strijders, inclusief een aantal niet-vechtende medestanders in zijn kampen.
Puur vanuit militair standpunt won Castro in de oorlog van 1956-58 een opmerkelijke overwinning. De Pruisische generaal en schrijver Clausewitz stelde:“Oorlog is ook een reëel politiek instrument, een voortzetting van de politiek maar met andere middelen.”
Het waren de objectieve politieke situatie en de zich ontwikkelende sociale factoren die Castro in staat stelden om op slechts twee jaar tijd zo’n overwinning te boeken.
Om deze overwinning te bereiken, speelden subjectieve factoren zoals de ineenstorting van het moreel van het Cubaanse leger en de wilskracht en vastberadenheid van de vechters van de Beweging van de 26ste juli een cruciale rol.
Omwille van de haat van de massa van de Cubaanse bevolking tegenover Batista konden de guerrillero’s op de steun van de boeren en de stedelijke bevolking rekenen. Er was geen andere politieke kracht die een vastberaden en ernstige strijd tegen het regime voerde. De steun werd groter naarmate de oorlog verder woedde en de brutaliteit van het Cubaanse leger meer en meer tegenover de heroïek van Castro’s strijders werd geplaatst. Bovendien werden gevangen genomen soldaten van Batista’s leger niet geëxecuteerd, wat wel het geval was voor gevangen guerrillastrijders. Er werd met hen gediscussieerd en ze werden zonder bestraffing vrijgelaten. Zo’n initiatieven ondermijnden het moreel van Batista’s troepen. Castro liet geen gelegenheid voorbijgaan om zichzelf als een moderne José Marti en nieuwe bevrijder van Cuba voor te stellen.
Che Guevara ontpopte zich tot een van de belangrijkste militaire en politieke leiders. Oorspronkelijk had hij zich enkel ingeschreven als medisch expert. De gebeurtenissen dwongen hem in een andere richting. Hij toonde uitzonderlijke kwaliteiten in een verschroeiende oorlog. Vroeg in het conflict overschreed hij opnieuw een grens in de ontwikkeling van zijn eigen karakter. Tijdens een gevecht tussen het leger en de guerrilla moest hij ooit in een fractie van een seconde kiezen tussen zijn medisch materiaal of een machinegeweer en munitie.
Hij koos voor het laatste en het werd al snel duidelijk dat Che in weerwil van zijn medische kennis en ervaring niet gedoemd was om de rol van dokter te spelen. Naarmate de oorlog verder ging, steeg de autoriteit van Che bij zijn medestanders. Hij kwam actief tussen in gevechten met het leger en ondernam soms erg gevaarlijke missies voor de guerrilla. Tijdens een luchtaanval, terwijl andere rebellen waaronder Castro vluchtten, bleef Che achter om gestrande vechters bij te staan. Uiteindelijk werd hij samen met Castro’s broer Raúl tot commandant van zijn eenheid benoemd.
Che’s motto was “leiden door het voorbeeld te geven”, anderen nooit vragen wat hij zelf niet bereid was om te doen. Hij weigerde alle privileges, hoe weinig dat er ook waren voor de rebellen die vochten in de Sierra Maestra. Che’s levensomstandigheden waren dikwijls slechter dan die van de guerrillero’s waarmee hij vocht. De effecten van zijn verlammende astma-aanvallen in de jungle zouden anderen met minder vastberadenheid van de strijd hebben weggedreven.
‘Zelfmoordeenheid’
De eenheid van strijders die hij leidde was ongetwijfeld een van de meest vastberaden en heroïsche. Ze werden aangewakkerd door Che’s stoutmoedige voorbeeld en zijn vastberadenheid om een succesvolle revolutie te verwezenlijken. Zijn medestanders werden gestaald om door te zetten in situaties die soms onmogelijk leken. De ‘zelfmoordeenheid’, een onderdeel van Che’s manschappen, was verantwoordelijk voor de meest gevaarlijke missies en stond bekend voor zijn discipline en heroïek.
Het was een model waar andere guerrillaleden naar opkeken. Zoals Che noteerde in zijn oorlogsdagboeken:“De ‘zelfmoordeenheid’ was een voorbeeld van revolutionaire moreel, enkel uitgekozen vrijwilligers werden er deel van. Maar elke keer dat er iemand stierf op zo’n missie – en dat gebeurde in elk gevecht – werd er een nieuwe kandidaat uitgekozen. Degenen die niet werden gekozen, waren enorm teleurgesteld en huilden soms zelfs. Hoe vreemd was het om die doorwinterde strijders hun jeugd te zien tonen doorheen tranen van wanhoop omdat ze niet de eer hadden in de frontlijn van de strijd en de dood te staan.”
Er was nog een andere reden waarom zijn eenheid een van de meest strijdbare was. Che begon met een programma van politieke vorming. Naarmate zijn reputatie en autoriteit toenamen, kenden ook de socialistische ideeën van Che navolging onder zijn manschappen. Tijdens het militaire conflict was er een politiek meningsverschil binnen de Beweging van de 26ste juli. Het draaide rond een machtsstrijd tussen de guerrillabeweging in de bergen en de stedelijke, ondergrondse weerstand, de Llano. Tegelijkertijd stelde deze kwestie ook de vraag naar het politieke programma van de beweging. Che’s verdediging van socialistische ideeën was een minderheidsstandpunt binnen de op til staande polemieken.
Het karakter van de Beweging van de 26ste juli
Het programma en de ideologie van de Beweging van de 26ste juli gaf voornamelijk de sociale positie van veel van haar leden en sympathisanten weer. Het merendeel van de leiders kwam uit een verstedelijkte middenklasse, enkelen van de hogere klasse. Ondanks het feit dat enkele leden tot de lagere middenklasse en zelfs tot de arbeidersklasse behoorden, was de beweging nooit een politiek alternatief voor de arbeidersklasse. Castro had een leiderskern gecreëerd, gebaseerd op de stuurgroep die hij in de zomer van 1955 had opgericht. Die stuurgroep gaf een goed beeld weer van de samenstelling van de beweging, die grotendeels bestond uit ex-studenten uit de hogere, verstedelijkte middenklasse. De nationale leiding (waarvan Castro geen lid was) werd eveneens door dergelijke mensen gevormd en was verantwoordelijk voor alle ondergrondse activiteiten in de verstedelijkte gebieden, zoals het leveren van wapens en communicatiemiddelen, enz.
Velen waren reeds aangehouden en gefolterd door Batista’s politiemacht. Wat hen politiek verbond, was de omverwerping van Batista en weinig meer. Het programma en de ideologie van de beweging vertoonden heel wat twijfelachtige en onduidelijke kenmerken, een uitdrukking van de politieke visie van de stedelijkte kleinburgerij. De meeste leden wilden niets meer dan een kapitalistische parlementaire democratie en een radicaal programma van hervormingen.
Che had het moeilijk met een aantal medestanders van Castro. In zijn dagboek schreef hij:“Ondanks de weinige gesprekken, ontdekte ik sterke anticommunistische neigingen bij de meesten van hen.”
Castro vertegenwoordigde de meer radicale vleugel van de beweging. Hij schreef een erg strijdvaardige oproep aan het Cubaanse volk ter verdediging van de guerrillastrijders die met het verbranden van rietsuiker dreigden. Castro schreef dat een kleine honger niet erg was als het feest van de overwinning in zicht was. Hoewel het vanuit marxistisch standpunt verkeerd is om met kleine groepen guerrillastrijders suikerriet te verbranden en deze methode “op te leggen” aan de arbeiders in de plaats van hen bij de strijd te betrekken, kregen deze radicale verklaringen wel een respons bij de arme Cubaanse bevolking.
Toch was het programma waar Castro aanvankelijk achter stond kapitalistisch, hoewel ook sociale maatregelen werden opgenomen.
Begin 1957 kreeg Castro bezoek van een journalist van de krant New York Times, Herbert Matthews, die ook reporter was tijdens de Spaanse burgeroorlog. Toen het artikel in februari verscheen, sloeg het in als een bom. Batista had eerder immers gezegd dat Castro gedood was in een gevecht. Los van de propaganda die Castro kreeg, verduidelijkte het artikel ook zijn politieke standpunten.
Matthews schreef:“Het is een revolutionaire beweging die zichzelf socialistisch noemt. De beweging is ook nationalistisch. Dat wil zeggen: antiyankee. Het programma is vaag en staat vol algemeenheden, maar het komt neer op een nieuwe aanpak voor Cuba. Radicaal, democratisch en anticommunistisch. De echte kern van hun kracht is dat ze vechten tegen de militaire dictatuur van Batista… Castro is sterk gehecht aan vrijheid, democratie, sociale rechtvaardigheid en stemrecht.”
Castro zei tegen Matthews:“Je kan er zeker van zijn dat we niet vijandig staan tegenover de Verenigde Staten en het Amerikaanse volk… We vechten voor een democratisch Cuba en voor het einde van de dictatuur. We zijn niet tegen het leger… Voor zover we weten zijn de soldaten goede mensen en dat geldt ook voor veel officieren.”
Castro gaf Matthews de indruk dat hij meer troepen rond hem had dan wat werkelijk het geval was. In oorlogsomstandigheden was dat geoorloofd. Waarom zouden ze hun zwakte tonen aan Batista? Matthews schreef dat de 82 mensen van de landing op Granma bij Castro waren en dat zijn troepen bleven aangroeien. Eigenlijk passeerde Castro’s broer steeds voorbij Matthews met dezelfde groep, maar steeds anders gekleed. Castro had slechts een gewapende groep van 20 personen!
Castro had op dat moment nog geen uitgewerkte politieke filosofie. In 1960 was Castro nog geen voorstander van het socialisme. Che daarentegen hoopte Cuba socialistisch te maken.
Sinds de Cubaanse revolutie wordt soms beweerd dat de dictatuur werd omvergeworpen door de hulp van de Russische bureaucratie. De politieke duidelijkheid waarmee de leiders de revolutie begonnen, wordt vaak overschat. Net zoals de rol van de Russische bureaucratie in het omverwerpen van het kapitalisme en het grootgrondbezit in Cuba wordt overschat.
Het revolutionaire proces, gecombineerd met een aantal nationale en internationale factoren, brachten de leiders van de revolutie in een positie die niet hun eigenlijke doel was. Che schreef in 1960: “De hoofdrolspelers van deze revolutie hadden geen coherente standpunten.” De invloed van grote sociale gebeurtenissen, voornamelijk oorlogen en strijd tussen de klassen, werkten in op de politieke standpunten.
Che Guevara was bij wijze van experiment in de guerrillaoorlog terecht gekomen. De effecten van die oorlog leidden tot een radicalisering van de leiders. Che schreef in april 1960 een brief naar Ernesto Sábato, een belangrijke Argentijnse schrijver. Daarin stond onder meer:“De oorlog veranderde ons… zo werd onze revolutie geboren. Er werden slogans uitgevonden. Beetje bij beetje begonnen we in het heetst van de strijd theoretische conclusies te trekken en onze eigen ideeën te ontwikkelen.”
Che was de meest gepolitiseerde van de leiders, in de zin dat hij een alternatief uitbracht. Vanuit marxistisch standpunt waren de theoretische conclusies die hij trok onjuist en in vele gevallen nogal ruw. Naarmate de beweging zich ontwikkelde, werd de invloed van Che op Castro groter. Ze werden beiden gestuwd door het ritme van de gebeurtenissen en de concrete situatie waarin ze zich bevonden. Che wilde een internationale socialistische revolutie uitbouwen, maar hij had geen concrete plannen om dit te verwezenlijken. Hij gaf zelf toe dat zijn ideeën te veel gebaseerd waren op zijn eigen ervaringen en te weinig op studie van de internationale arbeidersbeweging.
Een meningsverschil
Binnen de Beweging van de 26ste juli veranderde er gedurende de burgeroorlog heel wat op politiek vlak. Er was een conflict tussen de guerrillaleiding en het nationaal comité. Castro wilde dat het rebellenleger onder zijn bewind de lakens kon uitdelen binnen de beweging.
Gelukkig bleven de strubbelingen beperkt. Het kwam voor het eerst aan de oppervlakte op een meeting in 1957, waar sommige stedelijke leiders argumenteerden dat Castro de Sierra Maestra moest verlaten om fondsen te verwerven op een sprekerstour. Samen met andere voorstellen gaf dit duidelijk aan dat ze het belang van de guerrillastrijd in de Sierra Maestra wilden verkleinen. Op deze meeting won Castro en haalde hij een meerderheid tegenover andere voorstellen.
De daarop volgende maanden kwam het tot een open politiek gevecht tussen de Llano en de guerrillaleiders. Die laatsten dachten dat de Llano kleinhartig was en dat was niet zonder reden. In de nationale leiding zaten sommige van de meest conservatieve delen van de Beweging van de 26ste juli.
Maar een ander element voor de vorming van deze fracties was een politieke factor. de militanten die de guerrilla voerden, waren tot zelfopofferingen bereid maar ontwikkelden een zekere minachting tegenover de stedelijke bevolking. De wanhopige ontbering bij het vechten in de bergen kan verkeerdelijk leiden tot de conclusie dat de massa’s in de steden niet bereid waren om te vechten, en dit als gevolg van hun relatief ‘geprivilegieerde situatie’.
Deze houding is nog sterker als de guerrillaleiders geen duidelijk politiek standpunt hebben en niet verbonden zijn aan een georganiseerde beweging van stedelijke arbeiders, met een stoutmoedige leiding en een socialistische politiek.
Castro had geen duidelijk politiek perspectief voor zijn strijd, behalve het omverwerpen van de dictatuur. Wat hij wel had, was de capaciteit om op verschillende politieke krachten te steunen om zijn eigen positie te versterken. Op 12 juli 1957 tekende Castro een pact met de openlijk prokapitalistische Auténtico en Ortodoxo partijen. Die partijen wezen Batista’s poging om het regime te ondersteunen door presidentsverkiezingen uit te roepen af. Batista dacht dat presidentsverkiezingen waarin hij zelf geen kandidaat was een einde zou maken aan de politieke onrust.
Het pact, gekend als het Sierra Pact, beperkte de Beweging van de 26ste juli in haar doelen. Terwijl het opriep voor Batista’s aftreden en het militarisme afwees, stelde het een onafhankelijk lid van de ‘civiele maatschappij’ voor om op te treden als tijdelijke president en pleitte het voor volwaardige verkiezingen binnen de 12 maanden. Het economisch programma beperkte zich tot een agrarische hervorming. Het was zelfs nog meer gematigd dan het originele programma van de Beweging van de 26ste juli en bedoeld om de politieke situatie binnen de grenzen van het kapitalisme en het imperialisme te houden indien Batista zou vallen.
Toch bleek dat Batista door dit pact veel steun verloor en dat de oppositie groeide. Castro’s guerrillastrijders begonnen meer en meer jongeren uit de steden aan te trekken. Hier en daar brak zelfs protest uit in de steden. De PSP veranderde haar politieke lijn. Ze beschouwden Castro’s groep nog steeds als avonturiers, maar ze begonnen toch contacten te leggen.
De PSP gebruikte die contacten om Castro te overtuigen dat de tijd nog niet rijp was voor een gewapende beweging. De partij drong erop aan dat hij op een beter moment moest wachten. Er werden geen sterke banden gesmeed tussen Castro en de PSP, maar ze hielden wel contact. Het 8ste congres van de PSP vond plaats in 1957 en de leiding maakte bekend dat de PSP de “moed en oprechtheid” van Castro erkende.
Anderzijds gingen ze niet akkoord met zijn methodes en plannen. Ze concludeerden dat de Beweging van de 26ste juli nog niet voldoende een anti-imperialistische lijn had aangenomen. Ze bedoelden hiermee: niet voldoende anti-VS en pro-Rusland. De partij riep op tot verkiezingen en het samenstellen van een volksfront waaraan ook de nationale burgerij zou deelnemen.
Deze houding ging gepaard met oppositie binnen de partij, vooral van de jongeren. De PSP speelde geen echte rol in de beweging die zich ontplooide, behalve de zwakke contacten die ze had met Castro. Maar in 1958 sloot een toenemend aantal jonge partijleden zich bij de rebellen in de bergen aan, voornamelijk bij de groepen onder leiding van Che en Raúl Castro.
De rol van het VS-imperialisme
Het VS-imperialisme begon zich uiteraard meer en meer zorgen te maken over de situatie. In het algemeen was hun hoofddoel om hun zakelijke belangen te verdedigen en onrust in bedwang te houden. Batista werd aangemoedigd om te ‘democratiseren’ en verkiezingen te houden die door een betrouwbare traditionele partij gewonnen zouden worden. Het optreden van Castro’s troepen en hun aanhoudende veldtocht maakte de situatie er niet eenvoudiger op.
Tussen 1957 en 1958 waren de meningen in Washington verdeeld. Het ministerie van buitenlandse zaken, de CIA en het ministerie van defensie hadden elk een afzonderlijk beleid. Het ministerie van defensie en het BRAC (anticommunistisch bureau) wilden Batista steunen en de guerrilla neerslaan. Op hetzelfde moment wilden het ministerie van buitenlandse zaken en de CIA Batista vervangen om op die manier de situatie onder controle te houden. Er zijn zelfs bewijzen dat ze wilden samenwerken met de Beweging van de 26ste juli en dat ze probeerden Castro om te kopen voor het geval dat hij erin zou slagen Batista omver te werpen.
Volgens Yuri Paporov, een KGB-ambtenaar, werd er CIA-geld doorgesluisd naar de beweging. Dit wordt bevestigd door Tad Szulc, Castro’s biograaf, die zei dat dit gebeurde tussen 1957 en 1958, nadat het pact van Sierra Maestra getekend was door Castro. Dat beleid veranderde toen de VS begrepen dat ze geen vat konden krijgen op Castro en zijn beweging.
Ondanks de duidelijke pogingen door een deel van de heersende klasse van de VS om Castro’s beweging te steunen met als doel Castro te recupereren, werd deze politiek gedwarsboomd door de specifieke gebeurtenissen. De stuwkracht van revolutionaire processen, gecombineerd met de kwestie van het nationale prestige en de individuele belangen, maakten die pogingen heel moeilijk en op termijn onuitvoerbaar.
Che’s reputatie groeide. Hij werd bekend als de “communistische invloed” binnen de guerrillabeweging. Dit verhoogde de spanningen tussen Che en de “anticommunisten” binnen de beweging, vooral de leiding van de Llano. Che startte een bevoorrading op voor de troepen, behalve voor die onder leiding van de Llano in de provincie Oriente. Daarbij stootte hij Daniel, een lid van de nationale leiding, voor het hoofd. Che’s daden ondermijnden Daniels leiding en lokten een conflict uit. De Llano deed een beroep op Castro om op te treden. Achter dit conflict schuilde een veel bredere politieke kwestie, namelijk de groeiende argwaan van Che tegenover de Llano. Dit leidde tot een climax toen een nieuw politiek initiatief genomen werd. Er was een poging om een revolutionaire coalitieregering in ballingschap te vormen. Die zou worden gedomineerd door de Beweging van de 26ste juli samen met de Auténticos onder leiding van Pío.
Volgens Hart, een leider van de Llano die bij de onderhandelingen betrokken was, waren er ook enkele personen betrokken die “dicht bij de Amerikaanse ambassade aanleunden.”
Miami versus Sierra
De VS waren niet zeker dat Batista weerstand kon bieden en probeerden een coalitie van anti-Batista krachten te vormen. Ze hoopten de Beweging van de 26ste juli daarbij te betrekken en te controleren. Er werd een bijeenkomst georganiseerd en Castro stuurde een delegatie. Op 1 november werd de ‘Cuban Liberation Junta’ gevormd en werd het Miami-pact getekend.
Felipe Pazos had zich voorgesteld als de officiële leider van de Beweging van de 26ste juli en dit zonder medeweten van Castro. Castro zag dit als een poging om hem omver te werpen. Het pact had als doel een zo gematigd mogelijke regering te vestigen indien Batista zou vallen. Het pact bevatte niets tegen een buitenlandse interventie of tegen het opzetten van een dictatuur en zette aan tot de annexatie van Castro’s troepen door het Cubaanse leger. In feite was het niets meer dan een voorstel voor een lamme regering en de ontbinding van Castro’s troepen.
Toen het nieuws van het akkoord de Sierra Maestra bereikte, veroorzaakte het grote verontwaardiging. Raul Castro eiste dat de vertegenwoordigers van de Beweging van de 26ste juli zouden worden geëxecuteerd. Fidel Castro antwoordde niet onmiddellijk. Che barstte uit in woede. Hij verbond het Miami Pact met zijn eigen tegenstanders in het debat over het militaire conflict. Hij beschuldigde hen van ‘sabotage’.
Che was op dat moment in een militaire actie verwikkeld. Hij moest zich terugtrekken naar El Hombrito en werd later gewond in Altos de Conrado. Beide verwikkelingen waren verbonden met het feit dat de nationale leiding hem geen bevoorradingen zond. Che vaardigde een ultimatum uit in een brief die aan Fidel Castro op 9 december. Che eiste dat hij kordate actie zou mogen ondernemen tegen de nationale leiding of dat hij zou ontslag nemen.
Castro’s antwoord zou niet alleen zijn relatie met Che bepalen maar ook het vervolg van de guerrillacampagne. Hij stond onder druk van de strijders in de bergen en werd impliciet bedreigd door Pazos, die niet alleen naar het leiderschap van de Beweging van de 26ste juli dong maar ook naar het presidentschap in het post-Batista Cuba. Castro sprak zich resoluut uit tegen het Directoraat en het Miami Pact. “Het leiderschap van de strijd tegen de tirannie is, en zo zal het blijven, in Cuba en in de handen van de revolutionaire strijders.”
De nationale leiding werd beschuldigd van “lauw patriottisme en lafheid”. Om een stokje voor Pazos’ aanbod van toekomstig presidentschap te steken, diende hij een eigen nominatie in met de oudere jurist Manuel Urruitia die een overgangsregering moest leiden.
De nieuwe Junta stortte in, Pazos nam afscheid van de beweging, en de nieuwe leider van het Directoraat, Chomón, viel Castro’s acties aan. Castro maakte met zijn acties duidelijk dat hij en zijn strijdkrachten hét dominante alternatieve leiderschap op Batista vormden. Om zijn positie te versterken, moest hij op Che en de linkse vleugel van de Beweging van de 26ste juli steunen. Dit was nodig om op te kunnen tegen het rechtse Directoraat.
Er zat een totale breuk met het Directoraat aan te komen. Dit was het resultaat van de ontwikkeling van de revolutie. Che speelde een belangrijke rol in de uitkomst van de politieke evolutie van Castro, de Beweging van de 26ste juli en de revolutie.
Che schreef aan Daniel een brief om zijn ‘marxisme’ te verdedigen en om in te gaan tegen het ‘rechtse Directoraat’ dat de beweging toeliet ‘verneukt te worden’ door het Miami Pact. Hij prees Castro de hemel in als een ‘authentieke leider van de linkse bourgeoisie’. Zelfs in dit stadium zag Che Castro niet als vurige verdediger van het socialisme, maar als een vertegenwoordiger van de radicale burgerij.
Het antwoord van Daniel was er een met twijfels over het Miami Pact, maar hij drong er bij de Beweging van de 26ste juli op aan om te beslissen welk pad ze wilden opgaan en zich af te vragen waar dit naartoe ging. In deze uitwisseling weerklonk een hevige ideologische strijd binnen de anti-Batista krachten, inclusief de Beweging van de 26ste juli.
Naarmate de crisis intenser werd, raakte ook de besluiteloze kleinburgerij meer en meer verdeeld in tegengestelde en gescheiden kampen. Aan de ene kant was er de rechtse leiding van het Directoraat, dat meer en meer onder de invloed van het VS-imperialisme stond en de pogingen van de VS om de meest gunstige uitkomst voor zichzelf te bekomen.
Aan de andere kant was er een meer strijdbare vleugel die naar links radicaliseerde door een combinatie van de effecten van de oorlog, de revolutie, en de noodzaak van deze vleugel om de eigen belangen en ambities te verdedigen. Castro was nu duidelijk de leider van deze vleugel – El Jefe Máximo zoals hij bekend werd. In dit proces was Che het meest politiek bewust in zijn steun voor internationaal socialisme.
Alhoewel hij duidelijkheid qua ideeën en programma miste, bleek in de confrontatie met het Directoraat dat hij een grote invloed had op Castro, zeker op de meest kritieke momenten, en dat hij Castro naar links duwde.
Tegen maart 1958 werd de situatie voor het Batista-kamp steeds slechter. Met groeiende moeilijkheden op alle fronten begon het staatsapparaat in te storten. Een magistraat in Havana ging zelfs zo ver dat hij instemde met de vervolging van een politiekolonel en de chef van de inlichtingendiensten naar aanleiding van de moord op vier jongeren. Alle scholen sloten de dueren omdat 75.000 scholieren staakten. Batista schortte alle burgerlijke rechten op. Radio en pers kregen een censuur opgelegd.
De algemene staking – een terugval
Er was onder de anti-Batista krachten veel speculatie en discussie over het uitroepen van een algemene staking. Er waren in de steden dan wel georganiseerde groepen, maar toch had de Beweging van de 26ste juli nog steeds een erg zwakke basis in de arbeidersklasse. De belangrijkste gestructureerde politieke kracht onder de industriearbeiders was de PSP.
De leidinggevende Llano weigerde om de PSP te betrekken in de plannen voor een algemene staking. Formeel stond de PSP achter de algemene staking, maar de leiders deden niets om de staking ook effectief voor te bereiden. Meer nog, ze werkten de Beweging van de 26ste juli tegen. De leiding van de officiële vakbeweging CTC (Cubaanse Arbeidersfederatie) was corrupt en gediscrediteerd door haar banden met Batista. Ondanks de sterke invloed van de PSP was er geen mobilisatie voor de staking. De leiders van de Llano lanceerden een oproep voor een algemene staking op 9 april. Deze oproep kwam er zonder voorbereiding onder de arbeiders en zonder concrete plannen of strategie om ze ook effectief uit te voeren. Er werden geen clandestiene stakingscomités opgezet. Er werden geen gekende actievoerders naar de werkplaatsen gebracht om de staking voor te bereiden.
Een algemene staking kan opwellen vanuit de bevolking, vorm aannemen, en een grote rol spelen in de arbeidersbeweging. Met de juiste sociale en politieke omstandigheden kan ze het heersende regime en de dominante klasse uitdagen. Zo kan een algemene staking leiden tot de vraag welke klasse de samenleving moet beheren: de kapitalisten en grootgrondbezitters of de arbeidersklasse met de steun van andere uitgebuite lagen? Met een voorbereide marxistische leiding kan zo’n conflict evolueren naar een revolutionaire situatie en een overwinning van de arbeidersklasse.
Deze situatie ontstaat als de heersende klasse verdeeld is, de middenklasse – de stedelijke middenklasse en een deel van de boeren – politiek twijfelt en zodoende op zoek is naar een alternatief, en de arbeidersklasse klaar staat om te strijden voor het overnemen van de macht met doorwinterde revolutionaire leiders aan het hoofd. In een andere situatie, met een jongere arbeidersklasse die zwak is en ervaring mist, maar met zelfbewustzijn en vertrouwen in zichzelf als klasse, kan een algemene staking een andere rol spelen.
Onder deze voorwaarden kunnen de hierboven beschreven elementen wel aanwezig zijn, maar zijn deze nog niet genoeg gerijpt om de onmiddellijke vraag te stellen wie de samenleving moet leiden. In zo’n omstandigheden kan een staking een belangrijke rol spelen voor de arbeidersklasse om ervaring op te doen, organisaties op te bouwen en een groter bewustzijn en vertrouwen te verwerven in zichzelf als klasse. Op 9 april 1958 bestond geen van beide situaties. De algemene staking vond niet plaats en was een complete flop. In Havana functioneerden de haven en het transportsysteem. De meeste winkels en fabrieken bleven gewoon open.
De staking werd aan de arbeiders opgelegd en werd door hen genegeerd. De samenstelling van het ‘stakingscomité’ in Havana illustreerde het gebrek aan deelname door arbeiders. Naast twee leden van het Nationale Directoraat van de Beweging van de 26ste juli waren er nog een gepensioneerde ingenieur, een journalist van de Orthodoxe Partij, een voorman van de Cubaanse evangelische kerken en een filantropische dokter.
Castro steunde de staking, maar bekritiseerde de leiding van de Llano omwille van het uitsluiten van de PSP. Die partij weet het falen van de staking van 9 april niet geheel onterecht aan het feit dat de stakingsoproep totaal onvoorbereid werd gedaan. Het regime van Batista voelde zich tijdelijk opnieuw gesterkt als gevolg van het falen van de staking. Binnen de Beweging van de 26ste juli had dit falen verregaande gevolgen. De strijd tussen de Llano en de Sierra werd nog intenser toen Castro het verzwakte prestige van de stedelijke leiding in zijn eigen voordeel uitspeelde.
De volle betekenis van deze gebeurtenissen bleek pas jaren na datum. Che schreef in 1964 een artikel onder de titel: ‘Een doorslaggevende bijeenkomst’. Het artikel verscheen in Verde Olivo, het magazine van het post-Batista leger. Hierin werden de gevolgen van de gebeurtenissen rond de april ‘staking’ duidelijk.
Op 3 mei 1958 was er een bijeenkomst waarop er een open strijd was tussen de volgelingen van de Llano en Castro. Na op deze bijeenkomst werd Castro Eerste Secretaris van de Beweging van de 26ste juli. Dit diende tot consolidatie van Castro’s positie als leider van de beweging. Zoals Che becommentarieerde in zijn artikel:“Op deze bijeenkomst werden beslissingen genomen die Fidels morele autoriteit en statuut bevestigden (…)”
“(…)Fidels autoriteit werd geconsolideerd en hij werd benoemd tot commandant van alle strijdkrachten, ook de milities die tot dan onder de leiding van de Llano vielen…”.
Politiek gezien versterkte het falen van de staking het sceptisme van de Sierra tegenover de mogelijkheid van een beweging in de steden. Dit bleek ook in de discussies op de bijeenkomst van 3 mei. De prominente rol van de guerrillastrijd in de bergen werd na hevige debatten bevestigd. Che schreef:“Maar allerbelangrijkst, de bijeenkomst bediscussieerde twee opvattingen die vanaf het begin van de strijd tegenover elkaar stonden. Het guerrillagedachtegoed zou triomferen.”
“We braken de naïeve illusies in het organiseren van een revolutionaire algemene staking, wanneer de situatie zich nog niet genoeg ontwikkeld heeft om zo’n explosie te verwezenlijken en als er daartoe nog onvoldoende werk aan de basis gedaan is… we dachten dat het waarschijnlijk was dat de krachten van de beweging er niet in zouden slagen om een revolutionaire staking te doen lukken…”
Che onderbouwde zijn conclusies over de revolutionaire algemene staking met verwijzingen naar de subjectieve en objectieve factoren van het “werk aan de basis” en de voorwaarden die niet voldoende “rijp” waren. Dat zijn bepalende vragen voor marxisten waarbij moet nagegaan worden wat de bestaande krachtsverhouding was.
De opvatting van Che dat de algemene staking een “naïeve illusie” was en het in de plaats stellen van het concept van guerrilla, toont aan hoe hij en de leiding van Sierra niet op zoek waren naar een actieve en bewuste deelname van de massa’s, in het bijzonder de arbeidersklasse, in de revolutie. Deze kwestie was niet beperkt tot één artikel, het toont aan wat de aanpak en de methode was.
Als er onvoldoende werk aan de basis verricht is voor een algemene staking, was het de taak van marxisten om ervoor te zorgen dat er wel een voorbereiding was. Als de objectieve situatie onvoldoende rijp is, nemen marxisten geduldig maar energiek deel aan arbeidersstrijd en voeren ze propaganda en agitatie om die arbeidersstrijd bij te staan en te versterken.
De Llano-leiding maakte geen evaluatie van de nederlaag van de algemene staking, en al zeker geen analyse vanuit een marxistisch standpunt. De leiders onderschreven geen socialistisch programma, laat staan het revolutionaire marxisme met haar methode van strijd om erin te slagen dat de arbeiders de samenleving zouden beheren.
Het falen van de algemene staking in april toonde een zekere verlamming van de arbeidersklasse in de steden, voornamelijk omwille van de afwezigheid van een leiding die in staat was om een weg vooruit aan te bieden. De Beweging van de 26ste juli kon op veel sympathie rekenen omwille van haar strijd tegen Batista, maar ze had weinig basis onder de arbeiders en kon ook het vertrouwen niet winnen omwille van haar vage radicaaldemocratische programma.
Het programma van de Beweging van de 26ste juli was nog steeds meer een weerspiegeling van de aspiraties van de radicale kleinburgerij dan van de arbeidersklasse. Dit maakte het vacuüm in de Cubaanse samenleving nog groter. Het mislukken van de algemene staking was immers geen indicatie van de steun die Batista genoot. Het was vooral een indicatie van de afwezigheid van leiding binnen de arbeidersbeweging. Het guerrillaleger van Castro werd gezien als meer strijdbaar en radicaal. Door haar heroïsche militaire strijd en de schijnbaar compromisloze houding tegenover het regime en het VS-imperialisme, was het meer en meer in staat om het vacuüm te vullen.
Batista’s laatste maanden
Aangemoedigd door de nederlaag van de aprilstaking, begon Batista in mei een militair offensief tegen de rebellen. Het grotere zelfvertrouwen botste al snel op de zwakke moreel onder de troepen. tegen juli was de situatie gekeerd. Meer en meer delen van het leger, waaronder ook officieren, liepen naar de rebellen over.
In de laatste maanden van 1958 scoorden de rebellen het ene succes na het andere. Andere politieke en militaire oppositiegroepen gingen op in de beweging van Castro. Che leidde een eigen divisie en nam het voortouw bij een groot offensief op de vierde grootste stad van Cuba, Santa Clara, dat de belangrijkste defensielinie vormde voor Batista.
Deze strijd was cruciaal en duurde ongeveer drie dagen waarbij Che een heroïsche rol speelde. Zo kregen zijn troepen op een gegeven moment controle over een gepantserde trein. Che’s rebellen riepen op tot het bewapenen van de bevolking toen delen van de stadsbevolking op straat kwamen met molotovcocktails en in gevecht gingen met het leger.
Terwijl de rebellen hun positie versterkten, wijzigden in de VS zowel de CIA als het ministerie van binnenlandse zaken hun vroegere houding tegenover Castro’s troepen. Die vonden ze nu te ‘onbetrouwbaar’ om zaken mee te doen. Er volgde een wanhopige laatste poging om Batista terug aan de macht te brengen. De poging faalde door verraad en vooral door de dynamiek van de opkomende revolutie. Zijn regime was in staat van ontbinding en Batista vluchtte dan maar het land uit.
Hij deed dit op nieuwjaarsdag 1959 aan boord van een airforce jet. In de nacht van 1 op 2 januari arriveerde Che in Havana, terwijl Castro de controle over Santiago verwierf. Op 2 januari, toen Radio Rebel de val van het Batista-regime rapporteerde, riep de Beweging van de 26ste juli op tot een algemene staking om een einde te maken aan het oude regime. Deze keer was de staking wel succesvol.
De rebellen hadden gewonnen en ze kwamen aan in de hoofdstad, waar ze een warme ontvangst kregen van de bevolking die massaal op straat kwam. Het gehate Batista-regime was gevallen. De revolutie kon doorgaan. De gevolgen zouden wereldwijd gevoeld worden.