3. Waar sluit ik me bij aan ?

Toen Che in Mexico aankwam, waren zijn socialistische ideeën meer gerijpt. In Mexico zette hij ook de studie van Marx, Engels en Lenin verder, aangevuld met teksten van Jack London en andere schrijvers. Ondanks de verdere evolutie van Che’s politieke kennis bleef zijn vat op het marxisme onvolledig en eenzijdig. Deze zwakte was deels het gevolg van de interpretatie van het marxisme met betrekking tot de koloniale en semi-koloniale gebieden van Zuid-Amerika. Dit werd duidelijk in de manier waarop hij de concrete strijd tegen de dictatuur van Batista voerde.

Che was eerder aangetrokken tot de Beweging van de 26ste juli van Castro dan door de Cubaanse communistische partij. Velen ter linkerzijde, vooral in Zuid-Amerika, vragen zich af hoe dat komt. Het antwoord ligt in de rol en de koers van de communistische partijen in Zuid-Amerika en het specifieke karakter van de Beweging van de 26ste juli.

De Beweging van de 26ste juli kreeg haar naam door de mislukte aanval op de kazernes van Moncada in de Cubaanse stad Santiago in 1953. Deze aanval werd uitgevoerd door een groep jongelingen die nauw verbonden waren met de Cubaanse Volkspartij (Partido del pueblo Cubano), ook gekend als de Orthodoxe Partij. Dat was een radicale Cubaans-nationalistische groepering die zich in 1947 had afgesplitst van de Auténticos (de Ware Revolutionaire Beweging) en die geleid werd door Eduardo Chibas met als hoofddoel ‘eerlijkheid in het bestuur’. De Auténticos bestonden vanaf de jaren 1930 en wilden aanvankelijk beslag leggen op de 19de eeuwse nationaal-democratische revolutionaire traditie van Cuba’s nationale held, José Martí, dichter en onafhankelijkheidsstrijder die vermoord werd in 1895 toen hij een charge te paard aanvoerde tegen het Spaanse leger.

Martí en de onafhankelijkheidsbeweging was samengesteld uit verschillende stromingen en ze bevatte een zekere anarchistische invloed van de groeiende, Spaanse arbeidersbeweging. Martí zelf stond achter een sterk sociaal programma en werd beïnvloed door bepaalde anarchistische organisaties. Hugh Thomas schreef in zijn omvangrijke boek ‘Cuba, het streven naar vrijheid’ dat Martí:“…uit zijn geschriften eerder een tijdgenoot van Rousseau blijkt dan van Marx…”

Martí was eigenlijk een strijder voor de nationale onafhankelijkheid en een voorstander van “sociale rechtvaardigheid”. Hij streefde niet naar een breuk met het kapitalisme, en hij verdedigde geen socialistische ideeën.

De Auténticos wijzigden hun standpunten zeer drastisch. Nog geen tien jaar later deed de Orthodoxe Partij hetzelfde. Er ontstond in de Orthodoxe Partij een radicale stroming binnen de jongerenbeweging. Deze stroming raakte behoorlijk gefrustreerd over het gebrek aan strijdvaardigheid tegen Batista. Diegenen die de aanval uitvoerden op de Moncada-kazerne hoopten dat dit het begin van een nationale opstand tegen de tiran zou inluiden. Het draaide anders uit. De opstandelingen werden bloedig neergeslagen en de meesten werden vermoord of gevangen genomen. Onder hen ook Fidel Castro en zijn broer Raúl. Het merendeel van de 170 opstandelingen kwam uit de middenklasse of de arbeidersklasse. Toch waren ze geen voorvechters van socialistische ideeën. Raúl Castro was lid van de Jong Communisten, maar het was zonder medeweten van de partij dat hij aan de aanval deelnam.

Een strijdbaar programma

De meerderheid was geen lid van een politieke beweging. Het programma waar ze voor stonden, was grotendeels beperkt tot de radicale aspecten van het programma van de democratische maar kapitalistische Orthodoxe Partij. Fidel Castro was geen uitzondering. In dat stadium zag hij zichzelf niet als socialist en hij was zeker geen marxist, ook al had hij enkele werken van Marx en Lenin had gelezen. De opstandelingen bezetten het radiostation van waaruit ze een verklaring uitzonden waarin ze hun standpunten toelichtten.“De revolutie verklaart dat het haar bedoeling is om van Cuba een land te maken waar het economisch goed gaat dankzij de rijke ondergrond, de geografische positie, de verscheidenheid van de landbouw en de industrialisatie. De revolutie verklaart haar respect voor de arbeiders en… het tot stand brengen van een sociale rechtvaardigheid, gebaseerd op de economische en industriële vooruitgang onder een goed georganiseerd nationaal plan…”

De verklaring bevestigde dat “…ze zich baseert op de ideeën van Martí.” En er werd beloofd om de grondwet van 1940 te herstellen. Met andere woorden, ze stellen voor om in Cuba een moderne, geïndustrialiseerde kapitalistische democratie op te richten die de elementaire rechten van de arbeiders en de armen verzekert. Dit werd door Castro nog verder uiteengezet in zijn toespraak tijdens zijn proces. Castro schetste vijf wetten die hij wilde invoeren als de opstandelingen aan de macht zouden komen. Deze wetten waren radicaal en ze beloofden een nationalisatie van de telefoonmaatschappij en andere instellingen van openbaar nut, een landhervorming en een herstructurering van de suikerindustrie. Ze stelden ook een systeem voor waarin de winst van de suikerindustrie en andere niet-landbouwsectoren van de economie werden verdeeld onder de bevolking.

Het programma stelde niet voor om de suikerindustrie te nationaliseren. Het programma kon geen einde stellen aan het bezit van de economie door buitenlandse bedrijven. Het was eigenlijk een programma van liberale, kapitalistische hervormingen dat, indien het uitgevoerd werd, de taken van de burgerlijke revolutie zou proberen aan te vatten.

Historisch gezien stelt een burgerlijke revolutie een einde aan het feodaal systeem door een landhervorming door te voeren, ontwikkelt ze de industrie, verenigt ze een gebied tot een staat, voert ze een kapitalistische parlementaire democratie in en overwint ze de imperialistische overheersing door haar nationale onafhankelijkheid. De precieze taken van een burgerlijke revolutie verschillen van land tot land, en in sommige landen slagen ze er in om enkele van deze elementen waar te maken. Andere blijven onopgelost. Een mooi voorbeeld hiervan is Argentinië. Het feodale systeem in de landbouw werd er omvergeworpen en vervangen door het kapitalistische systeem, maar het land slaagde er niet in om zich los te rukken van de overheersing van de economie door imperialistische grootmachten.

Toch zorgde de invoering van het programma van de burgerlijke revolutie in de koloniale en semikoloniale landen zoals Cuba gedurende tientallen jaren voor conflicten met de kapitalisten en het imperialisme. Dit komt omdat de nationaal kapitalistische klasse te zwak is, te veel afhankelijk van de grootgrondbezitters en te sterk verbonden met het imperialisme om een burgerlijk-democratische revolutie door te voeren. Een bijkomend aspect waarom de nationale kapitalistische klasse angst heeft om openlijk in conflict met het imperialisme te gaan, is de aanwezigheid van een strijdbare arbeidersklasse.

Cuba zat geklemd tussen het imperialisme en een decadente heersende klasse. Daardoor was het onmogelijk om zelfs een beperkte vorm van liberale hervorming door te voeren. Net zoals in andere niet-geïndustrialiseerde landen was de nationale kapitalistische klasse in Cuba te zwak, te corrupt en te veel gebonden aan het imperialisme om een burgerlijk-democratische revolutie door te voeren. En net die revolutie is noodzakelijk in de ontwikkeling van een maatschappij. Zoals de Russische revolutie had aangetoond, kon dit opgelost worden door de arbeidersklasse, ook al was ze in de minderheid. Ze kon dit doen door de controle van de maatschappij over te nemen en een arbeidersdemocratie op te bouwen. Met een programma waarmee de arme lagen van de boerenklasse en andere onderdrukte lagen, zoals de verstedelijkte middenklasse en de intellectuelen, gewonnen worden, is het mogelijk om de grootgrondbezitters en de kapitalisten te verslaan. Door de overwinning van de internationale revolutie in de meer geïndustrialiseerde landen kon de opbouw van het socialisme beginnen.

De overwinning in deze landen zou andere arbeidersstaten uit hun isolement halen en door hun hogere productiecapaciteit wordt de basis gelegd voor de opbouw van het socialisme, dit wil zeggen een maatschappij van overvloed waar aan de noden wordt tegemoet gekomen. Op die manier worden de taken van een burgerlijke, democratische revolutie door de arbeidersklasse uitgevoerd als onderdeel van de internationale socialistische revolutie. Dit is de klassieke theorie van de permanente revolutie die ontwikkeld werd vanuit de ervaringen van de Russische revoluties van 1905 en 1917. De theorie van de permanente revolutie werd ontwikkeld door Trotski en uiteindelijk omarmd door Lenin.

De Cubaanse revolutie wierp met een vervormde karikatuur van deze marxistische prognose het kapitalisme en het grootgrondbezit omver, en verving ze door een centraal geplande economie. De revolutie zou bij de Cubaanse bevolking massale steun verwerven en enorme welvaart brengen. Maar het nieuwe regime dat in 1959 aan de macht kwam, was niet gebaseerd op arbeidersdemocratie.

Castro en de Beweging van de 26ste juli

Toen de aanval op Moncanda plaatsvond, verklaarde Castro nog steeds zijn steun aan de Orthodoxe Partij. De partijleiding beschouwde de mislukte aanval als een avonturistische actie. Grote delen van de partij en van de verstedelijkte middenklasse hoopten nog steeds op een overeenkomst met de dictator. Batista daarentegen beschouwde de aanval als een poging tot “communistische staatsgreep”. De communistische partij sprak over een “burgerlijke staatsgreep”.

Het VS-imperialisme uitte zijn bezorgdheid over “de communistische opmars in Zuid-Amerika”. Onder druk van Washington, onder meer na een bezoek van CIA-directeur Allen Dulles, stemde Batista ermee in om het “bureau voor de onderdrukking van communistische praktijken” (Buró de Represión a las Actividades Comunistas – BRAC) op te richten.

Noch de CIA, noch Batista doelden bij de oprichting hiervan op Castro en zijn aanhangers. Aangezien Castro en zijn kleine beweging niet als een ernstige bedreiging werden gezien, kwamen ze in 1955 vrij als “gebaar van goede wil” na een campagne die mede uitging van de Rooms-katholieke kerk.

In Cuba werd Castro onthaald als een held wegens zijn strijd tegen Batista en vooral wegens zijn verblijf in de beruchte gevangenis op het Eiland der Pijnbomen. De enige voorwaarde voor zijn vrijlating was dat hij Cuba zou verlaten. Hij trok richting Mexico waar heel wat Cubaanse bannelingen en enkele van zijn medestrijders verbleven.

Castro had reputatie opgebouwd als stoutmoedige en charismatische leider. Als ‘jonge Turk’ in de beweging gebruikte hij die reputatie om er maximaal voordeel uit te halen. In de zomer van 1955 werd zijn nieuwe groepering, de Beweging van de 26ste juli, formeel opgericht en in 1959 splitsten ze zich af van de Orthodoxe Partij. Bij de oprichting verklaarde de beweging dat “de filosofie van Jefferson nog steeds gold”. Jefferson was één van de 18de eeuwse leiders van de Amerikaanse bevrijdingsoorlog tegen de Britse koloniale heerschappij. Zijn ‘filosofie’ verkondigde het liberale kapitalisme en de parlementaire democratie. Castro zag de Verenigde Staten als model voor Cuba.

Binnen de Orthodoxe Partij bestond er een stroming die aanstuurde op onderhandelingen en compromissen met Batista. Andere stromingen, vooral onder de jeugd, zochten eerder de directe confrontatie met het regime op. De toekomstmogelijkheden voor Castro verbeterden in ‘51 door de zelfmoord van de leider van de partij, Eduardo Chibas. Door zichzelf voor te stellen als een nieuwe Martí, diende Castro een verzoek in bij de Orthodoxe Partij om hem te steunen.

Communistische partij trekt zich terug

Op het zelfde moment groeide een politiek vacuüm door de specifieke situatie waarin de Cubaanse communistische partij (Partido socialista popular – PSP) zich bevond. Hugh Thomas schreef in zijn boek:“De Cubaanse communisten trokken zich over het algemeen half en half terug gedurende deze jaren, om hun gezondheid en hun energie wat bij te schaven…”

De partij had enorm aan geloofwaardigheid ingeboet door haar steun aan het volksfront. Deze werkwijze werd vanaf 1935, na een bijeenkomst van alle regionale partijen in Moskou waar een nieuwe lijn werd vastgelegd, overgenomen door de Zuidamerikaanse communistische partijen, behalve enkele uitzonderingen zoals Brazilië.

Cuba nam de nieuwe lijn aan tijdens een periode van uitzonderlijke sociale onrust. In 1933 was er een radicale opstand van jonge legerofficieren. Naast andere maatregelen eisten ze de afschaffing van het Platt Amendement dat in 1901 in de VS getekend werd en hen het recht gaf militair te interveniëren in Cuba. Aan het hoofd van deze beweging stond een jonge officier met een arbeidersachtergrond, Fulgencio Batista.

Dit was een periode van sociale oproer en radicalisering in Cuba. Binnen de regering was er een gezagscrisis. De enige kracht die de dingen leek te kunnen samenhouden, was het leger met aan het hoofd de jonge geradicaliseerde officieren. Batista weerspiegelde de conflicten tussen de verschillende klassen. Hij weerspiegelde de druk van een vleugel van de nationale heersende klasse om haar eigen belang te handhaven tegen het VS-imperialisme. Tegelijkertijd weerspiegelde hij de druk van de arbeidersklasse en secties van de geradicaliseerde middenklasse voor een grotere, sociale verandering. Hij balanceerde tussen de verschillende klassen die steeds meer met elkaar in botsing kwamen.

Batista regeerde Cuba met een reeks marionetten-presidenten, toegevingen aan de arbeiders en ook door een beperkte landhervorming door te voeren. Er kwam een minimumloon en het was nu onwettelijk om werknemers ‘zonder reden’ te ontslaan. Deze maatregelen werden zeer langzaam doorgevoerd, maar ze krikten het vertrouwen van de arbeidersklasse op. Als een populistische leider met een arbeidersachtergrond genoot Batista gedurende een korte tijd wijdverspreide steun bij de Cubaanse bevolking. Maar zoals alle bonapartistische leiders en regimes die balanceren tussen verschillende klassenbelangen en hervorming en onderdrukking combineren, verdedigde Batista uiteindelijk slechts één klasse.

Politieke tegenbewegingen kwamen nauwelijks met elkaar overeen. Onder Batista’s dictatuur werd in 1935, onder druk van de Amerikaanse ambassadeur, het leger ingezet tegen een algemene staking die opkwam voor een nieuwe democratische grondwet. Ondanks zijn nationalistische populisme, zwichtte Batista onder druk van het imperialisme, en uiteindelijk werkte hij er volop aan mee. Nadat hij de presidentsverkiezingen van 1940 won en zijn kandidatuur in 1944 introk, kwam hij terug aan de macht na een staatsgreep. Het nieuwe regime kwam aan de macht in 1952 en ontketende een golf van onderdrukking en terreur. De communisten ondersteunden Batista, omdat ze blindelings de beslissingen van de conferentie van Moskou uit 1935 volgden.

Op het congres van 1939 besliste de PSP dat ze een positievere houding ging aannemen tegenover kolonel Batista. Vanaf dat moment was Batista niet langer “…het middelpunt van kritiek, maar het middelpunt van de democratie.”

De internationale koepel van communistische partijen, de Comintern, schreef in haar krant:“Batista… is niet langer het centrum van de reactie… diegenen die werken aan de omverwerping van Batista handelen niet langer in het teken van de Cubaanse bevolking”

In 1952 verklaarde de PSP dat het nieuwe regime niet verschilde van het oude! De ‘communisten’ hadden de bonapartistische dictator meer dan 10 jaar gesteund vooraleer hij de macht greep. Hugh Thomas schreef hierover dat de katholieken harder ingingen tegen het regime dan de communistische leiders.

Desalniettemin had de PSP een grote invloed op belangrijke delen van de arbeidersklasse. Ook al moesten ze door deze gebeurtenissen bij de arbeiders en de jeugd aan steun inboeten.

De hoogste prijs werd betaald door het Cubaanse volk dat leed onder een regime dat eigenlijk een marionet van het VS-imperialisme was. Historisch gezien was Cuba de speeltuin van de ‘gringo’s’. Havana was het bordeel en het casino van de Amerikaanse bankiers en industriëlen. Batista was niets meer dan hun pooier. Het was door deze historische positie van Cuba dat Che uiteindelijk bij de Beweging van de 26ste juli terecht kwam. Castro en zijn volgelingen waren ongetwijfeld een meer aantrekkelijke en strijdvaardige kracht dan de communistische partijen. Che kwam reeds in contact met enkele van die strijders voor hij in Mexico aankwam. Er broeiden al plannen om een gewapend verzet tegen Batista te beginnen.

In 1954 had Che ook veel contact met leden van de communistische partijen uit heel Zuid-Amerika, voornamelijk bannelingen uit Guatemala. Aanvankelijk zag hij zijn toekomst binnen de Communistische Partij. Hij schreef aan zijn moeder dat hij waarschijnlijk die weg zou inslaan. Maar hij hield een afwachtende houding aan omdat het zwerversbestaan hem nog te veel aantrok. Hij maakte plannen om naar Europa te reizen en hij was nog niet klaar voor een ijzeren discipline. Het was pas in 1955 dat hij Castro ontmoette. De onmiddellijke vooruitzichten van de strijd die Castro hem voorschotelde en de “vaste overtuiging” deden Che uiteindelijk de ijzeren discipline die hij eerst verwierp, aanvaarden.

Een revolutionaire geest

Che’s aansluiting bij de Beweging van de 26ste juli verliep niet zonder problemen. Enkele leden hadden een burgerlijke achtergrond, en waren niet te spreken over Che’s politieke opvattingen. Ondanks zijn gebrek aan formele verplichtingen aan de beweging gaf Che blijk van enkele van de karaktertrekken die regelmatig zouden terugkomen gedurende zijn revolutionaire leven.

Hij was streng. Eens hij zichzelf had toegelegd op zijn revolutionaire leven, deed hij dat met veel zelfopoffering. Hij was ook heel kritisch ten opzichte van andere revolutionairen. Jon Anderson vermeldt in zijn biografie dat een veteraan van Moncada, Melba Hernández, in Mexico aankwam om zich bij haar echtgenoot te vervoegen. Ze was zeer verfijnd gekleed en droeg heel wat juwelen toen ze Che ontmoette. Hij bekeek haar en zei dat ze geen echte revolutionair kon zijn.“Echte revolutionairen versieren zichzelf langs de binnenkant, niet langs de buitenkant.”

Che legde zijn hart en ziel in de beweging toen ze de inval in Cuba aan het voorbereiden was om er de revolutie te voeren. Hij dreef zijn politieke studies op, volgde een zware psychische training en volgde een streng dieet om fit te worden. Omdat hij nog steeds last had van astma, moest hij dubbel zo gezond zijn als de anderen. Door zijn wilskracht en vastberadenheid overschreed Che de grenzen van zijn fysieke vermogens. Binnen de groep, die niet meer dan 30 leden telde, groeide Che snel uit tot buitenbeentje.

De groep werd in Mexico opgepakt en dan weer vrijgelaten. Vanuit de gevangenis schreef Che zijn ouders.

“Mijn toekomst is verbonden met die van de Cubaanse Revolutie. Ik triomfeer met haar of sterf met haar. (…)Vanaf nu zou ik mijn dood niet meer beschouwen als een frustratie, maar zoals Hikmet [de Turkse dichter]: ‘Ik zal naar het graf gaan alleen uit spijt voor een onafgemaakt lied.’”

Zijn toewijding aan de revolutionaire zaak betekende nu zijn hele leven. Deze geest is onmisbaar om het kapitalisme te verslaan en om de revolutie te laten zegevieren. Het is deze kwaliteit in Che die diegenen die vechten voor de emancipatie van de arbeidersklasse en de uitgebuite klassen van vandaag nodig hebben om door te gaan. Omdat hij direct in een revolutionaire strijd betrokken geraakte, werd zijn stoutmoedigheid en zelfopofferingsgezindheid meteen evident. Tegelijkertijd ontwikkelden zijn ideeën op een zeer eenzijdige manier. Hij baseerde zich op de boeren en guerrillastrijd.

Het vraagstuk over de rol van de arbeidersklasse in de stedelijke centra is echter beslissend om een correcte marxistische politiek te kunnen toepassen. Zoals verder zal worden uitgelegd, is dit ook het geval in landen waar de arbeidersklasse relatief klein is tegenover de gehele bevolking.

Spijtig genoeg was Che, vanwege zijn ongelijkmatige ontwikkeling niet in staat om zijn ideeën om te vormen tot een programma dat landen als Argentinië, Chili en Brazilië, waar sterke arbeidersklassen bestaan, een geslaagde revolutie zou laten kennen.

 

> Inhoudstafel

Geef een reactie

0
    0
    Je winkelwagen
    Er zit niets in je winkelwagenKeer terug naar de winkel