Deel 6. Besluit
In het besluit op de tekst gaan we na welk effect de ontwikkelingen in de economische onderbouw tot nog toe had op de politieke bovenbouw. We gaan eveneens in op het enige programma dat volgens ons een uitweg kan bieden. Daarbij onderscheiden we vooral een “pragmatisch realistisch” en een “overgangsprogramma.” Beide programma’s vooronderstellen meteen een te volgen tactiek en strategie.
Bijna 30 jaar neoliberaal beleid heeft de autoriteit van de burgerlijke instellingen fors aangetast. Nog maar weinig mensen geloven in de ‘onafhankelijkheid’ van de justitie, in de gelijke behandeling door de rechter van arm en rijk. Het is een publiek geheim dat achter het schaamlapje van de “onpartijdige” rechtspraak klassenjustitie schuil gaat. Door aanhoudende besparingen komt men in steeds meer scholen niet meer aan les geven toe. Leerkrachten worden oppas en de school een plaats waar sociale problemen gedumpt worden. Dat hogere studies de zin voor kritisch onderzoek moeten aanwakkeren, behoort tot het verleden. Steeds openlijker zijn hogescholen en universiteiten diplomafabrieken geworden waar opgeleid wordt in functie van de behoeften van de economie. De concentratie van de media in enkele grote groepen heeft van kritische journalistiek een zeldzame deugd gemaakt. Sommige rechters, leerkrachten, journalisten, sociale werkers, etc. doen hun uiterste best, brengen wat hoop in moeilijke tijden, maar het is dweilen met de kraan open en fors op hun tellen passen om niet definitief gebroodroofd te worden. Zelfs de politie klaagt over de arbeidscondities en de lonen. Ieder segment van wat Marx de “bovenbouw” van de maatschappij noemt, iedere instelling die de heerschappij van de kapitalisten in stand moet houden, lijdt onder de crisis van het systeem.
Met de politieke instrumenten is dat niet anders. De tijd dat de CVP zich kon opwerpen als vertegenwoordiger van de natie, als de verzoener van de standen, als de schepper van orde, zonder wie chaos overheerst, ligt definitief achter de rug. Het onvermogen om nog langer de tegenstellingen in de maatschappij toe te dekken, laat staan, op te lossen, heeft zeker in Vlaanderen, gezorgd voor een versnippering van het politieke landschap. Dat is een verschijnsel dat al lang aan de gang is. De Belgische politiek is van bij haar ontstaan gekenmerkt geweest door drie fundamentele tegenstellingen: op basis van religie, op nationale basis en op klassenbasis. Die tegenstellingen werden politiek vertaald in het bestaan van een christen-democratische, een liberale, een sociaal-democratische en een Vlaams-nationalistische partij. Bijna dertig jaar besparingen heeft een nog grotere politieke versnippering veroorzaakt. Er zijn nu in Vlaanderen maar liefst vijf partijen die elk 15 tot goed 20% van de kiezers achter zich hebben, en nog eens twee met 5 tot 10%. Vooral de CVP, de partij van de klassenverzoening bij uitstek, heeft haar aanhang voortdurend zien afkalven van meer dan 50% in Vlaanderen na WO II, tot nog goed 20%.
De Belgische burgerij betaalt in Vlaanderen de prijs voor haar desinteresse in deze ooit achtergebleven gewesten. In het geïndustrialiseerde Wallonië, in de 19de eeuw een van de rijkste regio’s ter wereld, en in de hoofdstad Brussel, is de burgerij erin geslaagd taaleenheid te creëren door het Frans te leggen. In Vlaanderen heeft ze dat niet eens geprobeerd. Het Frans was er de taal van de elite. In Wallonië dreven de industrialisatie en de economische ontwikkeling de religieuze tegenstelling naar de achtergrond, terwijl de op klassen gebaseerde tegenstelling de dominante werd. Het helpt verklaren waarom de politiek in Wallonië veel minder bepaald werd door religieuze en ook nationale tegenstellingen. Wallonië was nochtans eeuwenlang de meer katholieke regio van het land geweest. Vooral in de minder geïndustrialiseerde provincie Luxemburg zijn daar tot vandaag sporen van over gebleven.
Een andere factor die het verschil inzake impact van religie en natie op politiek helpt verklaren, was de bijna exclusieve oriëntatie van de BWP op het Waalse industrieproletariaat en de negatie door diezelfde BWP van het verzet in het meer landelijke Vlaanderen tegen de nationale onderdrukking door de Franssprekende Belgische burgerij. Die historische verschillen hebben echter niet kunnen verhinderen dat zich, na meer dan een halve eeuw crisis in Wallonië en Brussel, ook daar het verschijnsel van politieke versnippering manifesteert. Dat werd nog versterkt door de onwil van de Parti Socialiste, de belangrijkste politieke kracht in Wallonië, om haar dominantie te vertalen naar een rechtstreekse confrontatie met de burgerij. Vier partijen zijn er tot elkaar veroordeeld, twee die bijna 30% behalen en twee die ongeveer 20% van de kiezers vertegenwoordigen. In elke regio van het land is de burgerij voortaan verplicht op meerdere politieke formaties terug te vallen om een regering te vormen. Dat ondermijnt de politieke stabiliteit.
Al van bij het ontstaan van België blonk de burgerij, die in tegenstelling tot haar Franse en zelfs haar Nederlandse tegenhanger nauwelijks een rol had gespeeld in de burgerlijke revolutie, uit in conservatisme. De financiële sector heeft hier altijd zwaarder gewogen dan elders in Europa. Toen de traditionele steenkool en staalnijverheid in de jaren ’50, ’60 en ’70 in crisis verzonk, probeerde de burgerij niet te investeren in nieuwe, modernere productie, maar verkoos ze zich terug te plooien op dat waarin ze steeds goed was geweest: financiële beleggingen. Nieuwe investeringen kwamen niet van haar, maar van multinationals die Vlaanderen beschouwden als een uitstekende poort naar Europa, ook al omwille van de Antwerpse haven en de goedkope arbeidskrachten, die bovendien weinig traditie van strijd hadden gekend. De Belgische burgerij die noch Vlaams, noch Waals, noch Brussels, maar steeds Belgisch is geweest, stelde zich nog meer op als een parasiet dan de burgerijen in de omliggende landen. De meest dynamische factor werd de “Vlaamse burgerij”, eigenlijk meer een kleinburgerij dan een burgerij, die zich opstelde als toeleverancier voor de multinationals en uiteraard ook de managers van de vele multinationals die zich hier vestigden.
De Belgische burgerij is steeds afhankelijk geweest van haar meer dynamische tegenhangers in de buurlanden. De twee belangrijkste banken tot voor WO II, de Generale Bank en de Banque de Belgique, hadden hun wortels respectievelijk in Nederland en Frankrijk. Telkens als haar positie bedreigd wordt, gooit de Belgische burgerij zich in de armen van haar tegenhangers in de buurlanden. Dat was niet anders met de oprichting van de EGKS ten tijde van de crisis in de traditionele nijverheid. De recente verdeling van Fortis over Nederlands en Frans kapitaal, in Nederland met een omweg via de overheid, strookt helemaal met de traditie van de Belgische burgerij. Dat ontkent het bestaan van die burgerij niet, integendeel het bevestigt haar meest specifieke kenmerken. Het gebrek aan zin voor innovatie, voor eigen initiatief, de neiging om zich steeds weer te verbergen achter andere sterkere burgerijen in de buurlanden, vertaalt zich in de binnenlandse politiek in het zogenaamde Belgische model. Dat model is er een van ontwijking van de problemen en het zoeken naar middelen om de problemen toe te dekken. In Vlaanderen was de bouwmeester van België na WO II, de standenpartij, de CVP, daar de meest volmaakte uitdrukking van. In Wallonië probeerde de PS die positie te kopiëren. Na 30 jaar crisisbeheer is de marge voor een dergelijke politiek echter uitgehold. Het leidde niet alleen tot de al vermelde politieke versnippering, maar ook tot polarisatie.
Die polarisatie uit zich op allerlei vlakken. De electorale opleving van de agressievere liberale familie is daar een uitdrukking van. Het succes van kleinburgerlijke formaties in Vlaanderen die hun dynamisme ook politiek vertaald willen zien en zeggenschap opeisen over de grote oriëntaties betreffende de politieke economie in de eigen regio, drukt dat op zijn beurt uit. Het klopt dat de kleinburgerij in België oververtegenwoordigd is op politiek vlak en dat de burgerij haar politieke instrumenten lange tijd verwaarloosd heeft. De Belgische burgerij is wellicht wereldwijd kampioen inzake illusies in globalisering geweest. Haar tradities en het feit dat 70% van onze productie voor export bedoeld is, heeft dat wellicht in de hand gewerkt. Met de Benelux was België een van de voorlopers van de Europese eenmaking. Fortis was één van de eerste transnationale ondernemingen. De regering Leterme had bijna een historisch precedent gecreëerd met de gezamenlijke interventie van de Belgische, de Luxemburgse en de Nederlandse overheden om Fortis te redden. De elastiek rekt hier verder dan elders, maar dat betekent nog niet dat de wetten van de zwaartekracht hier niet van toepassing zouden zijn.
De bewering dat de Belgische burgerij zou zijn opgeslorpt door een imaginaire “Europese” burgerij, is een fabel. Ze mag dan wel aandeelhouder geworden zijn van een groter geheel, in laatste instantie blijft die burgerij Belgisch. De moeilijke evenwichtsoefening tussen de diverse overheden bij de opsplitsing van Fortis of bij het benoemen van een nieuwe bedrijfsleiding bij Dexia hebben het nationale karakter van die burgerijen ‘als het er echt toe doet’, nogmaals in de verf gezet. Kortom: “in laatste instantie” wordt het kapitalisme onvermijdelijk teruggedrongen binnen de grenzen van haar nationale staten – hoe verder ze buiten die grenzen is getreden, hoe brutaler ze er opnieuw ingeperst wordt. Ook de illusie dat de burgerij van het toneel was verdwenen en de politiek voortaan de bovenhand had gekregen op de economie, en dus fundamenteel zou ingaan tegen de belangen van die burgerij, is meteen beantwoord. We sluiten uiteraard niet uit dat de politiek tijdelijk een zekere autonomie kan verkrijgen, dat de politieke wereld kan ingaan tegen de belangen van de burgerij, dat de dynamiek van dit proces verder kan gaan dan men voor mogelijk zou achten, maar “in laatste instantie”, blijft de economische onderbouw beslissend voor wat zich afspeelt in de bovenbouw, inclusief de politieke wereld.
Het succes van de kleinburgerij en haar politieke formaties is onmiskenbaar, maar de fundamentele tegenstelling blijft die tussen arbeid en kapitaal. De burgerij is er zich zeer goed van bewust dat de provocaties van de kleinburgerij een bedreiging kunnen worden voor het hele winstsysteem. Hoewel zij de kleinburgerij zal gebruiken om de positie van de arbeidersbeweging te verzwakken, wil ze de brug naar de arbeidersleiders niet volledig opblazen. Ze wil op één of andere manier in staat zijn invloed uit te oefenen op de arbeidersbeweging. Dat is de reden waarom wij het oneens waren met diegenen die enkele jaren terug beweerden dat de liberale familie voortaan de rol van de christen-democratie zou overnemen als belangrijkste politieke vertegenwoordiger van de burgerij. Wij dachten dat dit geen uitgemaakte zaak was en schatten eerder in dat de burgerij voortaan zou steunen op meerdere formaties, maar hoe dan ook zou trachten, op één of andere manier, voet aan wal te houden in het kamp van de arbeiders.
Het is schrijnend om zien hoe de leiders van SP.a pleitten voor de overname van Fortis door een grote financiële groep en dat nog wel op een moment waarop liberalen als De Grauwe of Van de Cloot openlijk stellen dat de overheid Fortis had moeten nationaliseren en Dexia ook. De PS weet haar publiek iets beter te bespelen, maar haar positie wordt uiteraard onderuit gehaald doordat Di Rupo destijds bij de overname van FSA door Dexia, zelf in de raad van bestuur zetelde. Er zal nu wel meer gepleit worden voor controle en regulering, maar veel ruimte om de arbeiders en hun gezinnen bij te staan zal er niet zijn. De maatregelen van Leterme I ten gunste van de grootbanken, worden genomen met de PS in de regering. De objectieve nood aan een nieuwe, van de burgerij onafhankelijke arbeiderspartij, blijft niet alleen bestaan, maar wordt nog dringender. De mislukking van het Comité voor een Andere Politiek maakt het nodig om het klassenkarakter van die nieuwe formatie extra in de verf te zetten. De hoge syndicalisatiegraad en het bestaan van een omvangrijke syndicale voorhoede zetten ons ertoe aan de onderliggende gedachte van een nieuwe arbeiderspartij concreet te vertalen in de eis van een “syndicale” partij.
Uiteraard bestaat het gevaar dat dit wordt geïnterpreteerd als “een partij van het apparaat”, vandaar de toevoeging “met en rond de syndicale basis”. Anderzijds biedt het de mogelijkheid concreet aan te tonen dat de regering iedere strijd kan uitzitten, zoals ze deed met het Globaal Plan (’93) en het Generatiepact (’05), zolang de syndicale militanten niet beschikken over een eigen politiek instrument. Bovendien kan meteen verwezen worden naar de 115.000 kandidaten in de sociale verkiezingen, die dikwijls op eigen risico en zonder vergoeding, bereid zijn hun werkmakkers te vertegenwoordigen. Wat een verschil met de zakkenvullers en carrièristen van de huidige politieke partijen, we zouden hetzelfde “syndicale type” vertegenwoordigers moeten hebben in de politiek. Syndicale partij zou ook geïnterpreteerd kunnen worden als “exclusief” voor syndicalisten. Het is echter een tactische benaming voor de algemene idee van een nieuwe arbeiderspartij, kortom, afhankelijk van de behoeften kan ofwel syndicale partij, ofwel nieuwe arbeiderspartij worden gebruikt.
De bewering dat een vakbond ver weg moet blijven van politiek omdat politieke partijen de vakbond naar hun pijpen laten dansen, werd al door Marx beantwoord in diens uitstekend werkje “de vakbonden: hun verleden, vandaag en hun toekomst”. Daarin legt hij uit dat strijd op bedrijfs- of sectorieel niveau weliswaar kan opleveren, maar dat de grote oriëntaties beslist worden op het politieke niveau. Als men de arbeiders echt wil vertegenwoordigen is men verplicht een instrument te voorzien dat die grote politieke oriëntaties kan betwisten. Syndicale onafhankelijkheid is uiteindelijk enkel in het voordeel van de grootste en bekendste formatie met de beste toegang tot de burgerlijke media, in de praktijk is dat de sociaal-democratie, doorgaans de beste “verdediger” van de syndicale onafhankelijkheid.
Enkel een overgangsprogramma kan uitweg bieden
Het dominante neoliberale programma van de voorbije decennia is een absolute rem geworden op de verdere ontwikkeling van de maatschappij en haar productiekrachten. De crisis die hiermee gepaard gaat, uit zich niet alleen op economisch vlak, maar ook in het uiteenvallen van alle structuren waarop die maatschappij beruste. Eeuwenoude natiestaten, juridische systemen, internationale economische en militaire instellingen, ideologische instrumenten etc… hebben allemaal aan autoriteit ingeboet of staan op het punt in te storten. Corruptie en bedrog vullen de leemtes in. De burgerij beseft dat ze naar een andere politieke economie moet uitkijken, maar weet nog niet welke. Binnen de burgerij zullen de meningsverschillen groeien tussen diegenen die kost wat kost vasthouden aan ‘meer van hetzelfde’ en diegenen die ervan willen afwijken zonder de fundamenten van de huidige politieke economie in vraag te stellen.
In de vertwijfeling van de burgerij, nestelen zich populistische individuen die zelf een uitdrukking zijn van het gebrek aan eensluidend antwoord vanwege burgerij. Kleinburgers die met gezond boerenverstand elk probleem op hun weg aanpakken, zelfs als het antwoord op de ene problematiek totaal in tegenspraak is met dat op de andere. Een Dedecker behaalt succes met de manier waarop hij het establishment tegen de schenen trapt. Hij heeft geen feiten nodig, geruchten volstaan. Het stoort hem niet dat hij er af en toe eens naast zit. Het verkrampte establishment heeft zodanig veel boter op het hoofd dat het in ieder geval verdacht lijkt. Het volstaat dat Dedecker af en toe eens raak schiet om de losse flodders te doen vergeten. Zijn programma? Van alles en nog wat: vlaktaks, boot-camps vor lastige jongeren, privatisering van het openbaar vervoer, afschaffing van het centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding, afschaffing van de provincies, 5% minder werknemersbijdrage en een importheffing voor landen die de milieuregels niet respecteren. Dedecker zegt er niet of bij dat laatste ook de Verenigde Staten gerekend moeten worden.
De roep naar reglementering en controle zal steeds luider klinken. Sommige reactionaire krachten zullen dit uitdrukken door een politiek van terugplooien op zichzelf te bepleiten. Een combinatie van economisch protectionisme met racisme en xenofobie en een zoektocht naar ‘profiteurs’, waarmee werklozen en leefloners geviseerd worden. Anderen zullen economisch protectionisme met een “sociale tint” voorstellen, zogezegd om het “wilde” kapitalisme, toegepast aan de andere kant van de Oceaan of in sommige groeilanden, de kans te ontnemen ons stelsel te ondermijnen. Ze zullen “sociale correcties” bepleiten en tot op zekere hoogte een gewillig oor vinden bij de meer intelligente vertegenwoordigers van de burgerij. Het feit dat zelfs in de burgerij stemmen opgaan voor controle, voor reglementering en in sommige gevallen voor het “in bewaring nemen door de overheid van door de kapitalisten leeggemolken bedrijven” in afwachting van hun herprivatisering, zal de illusies ter linkerzijde in het zoeken van bondgenoten bij de burgerij stimuleren. Ze zullen hun eisen “pragmatisch” verwoorden. Wij moeten duidelijk maken dat dit type nationalisaties, conservatorship genoemd, niets te maken hebben met het onder controle van de gemeenschap brengen van de economische hefbomen, door de nationalisatie onder arbeiderscontrole van de sleutelsectoren van de economie. We moeten ook waarschuwen dat deze nationalisaties niet gepaard mogen gaan met de massale overdracht van gemeenschapsmiddelen naar speculanten. Schadeloosstelling van de aandeelhouders is enkel aanvaardbaar voor kleine aandeelhouders op basis van bewezen behoeften.
Hoewel sommigen zich daar illusies over zullen maken, is een terugkeer naar de naoorlogse Keynesiaans politiek gericht op het stimuleren van de vraag echter helemaal niet aan de orde. Dat was en heel uitzonderlijke situatie, het gevolg van een zeer specifieke samenloop, waarbij het kapitalisme vocht voor zijn voortbestaan en waarbij twee fundamenteel aan elkaar tegengestelde systemen elkaar overeind hielden. Indien het kapitalisme toen een zekere mate van terughoudendheid, controle en beperkingen aanvaardde, dan was dat uitsluitend een gevolg van haar zeer ongunstige krachtsverhouding ten opzichte van de arbeidersbeweging. Het had niets te maken met progressieve en minder progressieve kapitalisten. Met de huidige marge zijn elementen van Roosevelts New Deal in de jaren ’30, het beste wat we van het kapitalisme kunnen verwachten. Dat was zelfs nog geen pleister op een houten been. We zullen het type koopkrachtverhogingen krijgen, waarvoor we zelf betalen via “belastingsvermindering”. Dat betekent uiteraard niet, dat we niet zullen vechten voor iedere verbetering, voor medezeggenschap, vooral tot op het punt van de “opening van de boeken”. Tegelijk zullen we echter blijven uitleggen dat men nooit tenvolle kan controleren wat men niet zelf bezit. Zonder onteigening met schadeloosstelling voor de kleine aandeelhouders, zal arbeiderscontrole nooit complete controle zijn.
Twee soorten programma’s zullen met elkaar wedijveren. Datgene dat probeert “realisme” aan de dag te leggen, haar eisen aanpast om de progressieve delen van de burgerij niet af te stoten en de vakbondsbureaucratie het leven niet te moeilijk te maken. Het andere programma is datgene dat vertrekt vanuit de concrete noden van de arbeiders en hun gezinnen. Dat aantoont dat die noden binnen het kapitalistische systeem onmogelijk vervuld kunnen worden en van daaruit de noodzaak van socialistische omvorming van de maatschappij aantoont. Het programma dus dat minimumeisen, via de brug van overgangseisen, koppelt aan het maximumprogramma van socialistische omvorming van de maatschappij. Dat programma, het enige realistische programma voor de arbeiders en hun gezinnen, zal door haar tegenstanders bestempeld worden als een hopeloze utopie. Een cruciaal onderdeel van dat programma zal de eis voor meer middelen voor collectieve voorzieningen zijn, net als nationalisatie van de sleutelsectoren van de economie onder controle van de arbeiders en hun gezinnen. Maar hoe dan ook, in de periode die voor ons ligt, zal iedere eis van de arbeiders de neiging vertonen om het systeem zelf in vraag te stellen. Kortom: wat ooit in andere tijden een minimumeis was, zal in deze situatie van crisis van het systeem een overgangskarakter krijgen.
Aan ieder programma beantwoordt onvermijdelijk een bepaalde strategie en tactiek. Het “realistische”, “pragmatische” programma kenmerkt zich doorgaans door de afwezigheid van een tactiek en strategie om die eisen via strijd te verwezenlijken. Dat is ook logisch: het wapen is de stembus, de methode is de coalitie. Tactische en strategische voorstellen kunnen de kandidaat coalitiepartner enkel irriteren. Het is geen toeval dat de voorloper van LSP, Militant Links, ooit door haar concurrenten tot “irritant links” werd omgedoopt, een geuzennaam die wij met fierheid gedragen hebben. We moeten echter nog een waarschuwing meegeven: in het recente verleden zijn we steeds met pragmatisme geconfronteerd geweest. In een verder verleden durfden de pragmatici weleens een salto mortale uitvoeren als de druk aan de basis hen te groot werd. De keerzijde van opportunisme is avonturisme, de poging om de arbeiders uit te putten en te demoraliseren. Het minimumprogramma wordt dan ingeruild voor het maximumprogramma, maar dan wel op zo’n manier, dat bredere lagen er enkel door afgeschrikt worden. Het isolement waartoe dit leidt wordt dan doorgaans verklaard door de “onwil” van de massa’s, waarna men het maximumprogramma weer inruilt voor realisme en pragmatisme
De strategie en de tactiek van het “overgangsprogramma” daarentegen, is de logische vertaling van ons programma naar actie. Vertrekken van het bestaande bewustzijn, het stap voor stap opbouwen, zich oriënteren op de meest bewuste arbeiders en jongeren, met hen naar een methode zoeken om ook de minder actieve lagen te betrekken, als voorwaarde om een socialistische omvorming van de maatschappij te realiseren. Voor ons is socialisme geen wensbeeld voor de verre toekomst, maar een concrete doelstelling waaraan we dagelijks bouwen.
>>> Inhoudstafel