Deel 5. De nationale kwestie – recente geschiedenis en perspectieven

Onder dit hoofdstuk lichten we het effect van de crisis toe op de zogenaamde vredesakkoorden en het uiteenvallen van natiestaten. We doen dat enkel voor zoverre dat betrekking heeft op België, waar de volgende staatshervorming hoofdzakelijk gaat over het creëren van een kader waarbinnen de burgerij haar besparingspolitiek kan doorvoeren via responsabilisering van de regio’s.

De natiestaat is en blijft fundamenteel voor het kapitalisme. In de periode van globalisering, die op dit moment in zijn tegendeel aan het omslaan is, werd de illusie gecreëerd dat de burgerij deze kwestie overstegen had. In de jaren ’90, periode van het neoliberale eenheidsdenken, werd de idee verspreid dat de nationale staten aan belang verloren tegenover de multinationale bedrijven, dat een reële eenmaking der volkeren kon met de creatie van regionale blokken (waarbij zeker rond de Europese Unie euforisch werd gedaan, met een eengemaakte munt, met het idee van een echte grondwet, met het idee van de creatie van een Europees leger,…), dat nationale kwesties vreedzaam en via overleg konden worden opgelost via wederzijdse toegevingen en allerlei vormen van toenemende machtsdeling,… Vandaag blijkt steeds meer dat, hoewel het kapitalisme haar grenzen tijdelijk had verlegd, ze nu terug binnen haar grenzen wordt getrokken – een proces dat zich met horten en stoten verder zal zetten in de komende periode. Een toename van protectionisme zal daar een onderdeel van zijn, alsook een toename van de spanningen tussen en binnen de verschillende nationale staten.

De Europese superstaat en het Europa van de regio’s

De illusie van de creatie van een echte Europese staat, waarbij de nationale staten zouden verdampen en hun taken overgenomen zouden worden door Europa enerzijds en de “regio’s” anderzijds, wordt vandaag door geen enkele ernstige commentator nog verdedigd, hoewel diverse nationalistische bewegingen (o.a. NVA) de illusie nog blijven koesteren zolang ze kunnen. De diverse pogingen om tot een Europese grondwet te komen, botsten steeds op verzet vanwege de arbeidersbeweging, wat werd uitgedrukt in de Franse en Nederlandse afwijzing bij referendum van de grondwet en recenter de Ierse afwijzing van het “verdrag” dat al geen grondwet meer mocht heten. In de drie neen-stemmingen toonde onderzoek naar het stemresultaat duidelijk aan dat vooral in arbeiderssteden en –wijken tegen werd gestemd. De arbeidersbeweging in Europa is vandaag meer en meer bevrijd van haar illusies in een “sociaal Europa” en steeds meer bewust van het feit dat “Europa” vooral een neoliberale agenda van de heersende klassen is. Waar de Maastrichtnormen door Dehaene tenvolle werden gebruikt als argument om de arbeidersbeweging inleveringen te doen slikken, zijn de huidige budgettaire orthodoxen noodgedwongen teruggevallen op het “oude” argument: “geen schulden opbouwen voor de volgende generatie”.

De Maastrichtnormen, het Stabiliteitspact, de Europese concurrentierichtlijnen, de opzetten voor een Europese Grondwet, later een “Verdrag”,… De klad zit erin. Verschillende Europese staten – en niet de kleinste – boekten in de afgelopen jaren overheidstekorten terwijl ze worstelden met hun arbeidersbeweging. De mogelijkheid tot Europese boetes ten spijt, kon “Europa” niets anders dan laten begaan. De Europese eenmaking is verder gegaan dat wij oorspronkelijk verwacht hebben, voornamelijk op basis van het uitstellen van de crisis (elders beschreven in de tekst) door het volblazen van steeds nieuwe zeepbellen en vooral ook door de opdrijving van de uitbuiting van de arbeidersklasse op wereldvlak en in iedere natie afzonderlijk. Vandaag botst iedere poging tot verdere Europese eenmaking en verdieping op toenemende tegenstellingen. Hoewel de EU, onder druk van de internationale concurrentie, niet onmiddellijk uiteen zal vallen, is de creatie van een Europese superstaat, met een Grondwet en een eigen leger, nooit duidelijker illusoir geweest dan vandaag. Reeds afgesproken richtlijnen worden niet meer (altijd) gevolgd naarmate de nationale burgerijen onder druk komen van hun eigen arbeidersbeweging (begrotingstekorten, maar ook de staatsinterventie in de economie), het keurslijf van de euro zal steeds meer wringen naarmate de crisis zich verdiept en de verschillen tussen de verschillende Europese landen worden opgedreven. De eenmaking van de buitenlandse politiek is eens te meer onmogelijk gebleken bij het uitbreken van vijfdagenoorlog tussen Georgië en Rusland. Het beste dat er nog wordt van gemaakt, zijn “akkoorden” die steeds feller op “Belgische compromissen” lijken, waarbij de vaagheid de kroon spant en verschillende interpretaties niet alleen mogelijk, maar bewust gewenst zijn.

Vredesproces en vredesdividend

Een onderdeel van de periode van euforie en de illusies van een “nieuwe wereldorde” – waarin de enige overblijvende supermacht orde op zaken zou stellen in de rest van de wereld – was het idee van het “vredesproces”, waarbij afspraken over machtsdeling tot stabiliteit zouden leiden en een “vredesdividend” zouden opleveren. In Israël leidde dit tot de Oslo-akkoorden in 1993, die reeds snel onder nieuwe escalaties en bloedige conflicten werden begraven. De beperkte machtsdeling die haar uitdrukking vond in het opzetten van de Palestijnse Autoriteit onder het corrupte regime van Arafat heeft niets opgelost, zelfs integendeel. De oplossing ligt verder dan ooit met het uitbreken van een burgeroorlog in Palestina zelf tussen Fatah en Hamas en de economische crisis die de Israëlische burgerij enkel het nationalisme laat om zichzelf als leider van de natie voor te stellen.

In Noord-Ierland werd in 1998 het Goede Vrijdagakkoord afgesloten, dat voor het eerst de politieke vleugel van de IRA, Sinn Fein, in de macht zou betrekken. Net als met de Oslo-akkoorden kwamen de problemen waar de akkoorden niet over spraken (wat nodig was om tot een “akkoord” te komen) steeds opnieuw boven. Het Goede Vrijdagakkoord leidde slechts negen jaar later tot de vorming van een min of meer “stabiele” regering (mei 2007), die echter regelmatig wordt verlamd door totale onenigheid. Net als in Israël werden geen enkele van de economische problemen opgelost – de situatie van de meerderheid van de bevolking werd zelfs erger door de neoliberale politiek die werd gevoerd – en was er van een “vredesdividend” nauwelijks sprake. Nog steeds ligt de werkloosheid in Noord-Ierland een pak hoger dan in gelijk welke andere regio van Groot-Brittannië. De jobs die erbij kwamen, waren slecht betaalde, deeltijdse en tijdelijke jobs. Hoewel het geweld momenteel sterk afgenomen is, betekent dit niet dat de verdeeldheid verdwenen is. De sectaire verdeeldheid onder de bevolking is enkel toegenomen en verder geïnstitutionaliseerd, wat het logische gevolg is van machtsdeling, de enige kapitalistische “oplossing” van de nationale kwestie. Als er vandaag een relatieve vrede is, heeft dat niets te maken met het Akkoord, maar alles met het feit dat de overweldigende meerderheid van de bevolking geen terugkeer naar de Troubles wil en dat op verschillende momenten ook massaal heeft laten zien.

Deze “akkoorden” leidden wereldwijd tot illusies dat de burgerij in staat was de nationale kwestie vreedzaam op te lossen. Degenen die ze afsloten, kregen de Nobelprijs voor de Vrede of andere prestigieuze medailles opgespeld. Vandaag is het duidelijk dat ze nergens een reële oplossing hebben dichter gebracht, nergens is ook op basis van die “vredesprocessen” een verbetering van de levensstandaard van de meerderheid van de bevolking teweeggebracht. Vandaag is de crisis zich wereldwijd aan het uitbreiden en verdiepen, waarbij alle tegenstellingen nog verder ten top zullen worden gedreven. Dit soort akkoorden, hoe nep ze ook bleken te zijn, zullen vandaag nog moeilijker te bereiken zijn als 10 jaar terug.

Natiestaten vallen uiteen: regionalisering van bevoegdheden, “fluwelen splitsing” en burgeroorlog

Sinds 1973-’74 bevindt de wereldeconomie zich in een periode van depressie, een periode van economische achteruitgang waarin de periodes van groei niet meer volstaan om te herstellen wat in de periodes van crisis verloren ging. Structurele werkloosheid ontstaat, de armoede neemt toe. Dit reserveleger van arbeidskrachten staat de burgerij toe de lonen en werkvoorwaarden af te bouwen. In zo’n situatie nemen de tekorten steeds toe en ontstaan allerlei gevechten om de hand te leggen op de geproduceerde rijkdom: eerst en vooral tussen de klassen, maar ook tussen landen onderling en binnen landen tussen verschillende regio’s/gemeenschappen. De nationale kwestie leeft opnieuw op grotere schaal op.

In verschillende delen van de wereld gebeurt dit op verschillende manieren, afhankelijk van de reële krachtsverhoudingen, o.a. de controle die de burgerij al dan niet nog heeft over de situatie en het bewustzijn van de arbeidersklasse. Wat dat betreft zijn de nationale kwestie en de klassenstrijd communicerende vaten: wanneer de één toeneemt, neemt de ander af en vice versa. Voor marxisten is een programma nooit statisch, maar vereisen verschillende concrete situaties aangepaste programma’s, steeds gebaseerd op het antwoord op de vraag: wat is in het voordeel van de arbeidersbeweging.

In de periode die achter ons ligt, zagen we het uiteenspatten van de ex-USSR en o.a. Joegoslavië. Dit vaak bloedige proces vond plaats tegen de achtergrond van de economische en sociale catastrofe die de herinvoering van het kapitalisme voor de meerderheid van de bevolking in deze regio’s betekende. Wat we hier zagen, maakte ook duidelijk dat het stalinisme er nooit in is geslaagd de nationale kwestie op te lossen, hoewel ze uitbarstingen ervan meestal kon voorkomen (door zowel de wortel- als de stokmethode). In betere economische omstandigheden in Tsjecho-Slowakije kon het uiteenvallen (grofweg tussen het op het westen gerichte Tsjechië en het op Oost-Europa en Rusland gerichte Slowakije) op een gecontroleerde en “fluwelen” manier verlopen.

Het vergelijken van de nationale kwestie in deze landen, waar een burgerij zich nog aan het ontwikkelen was en haar macht nog moest vestigen – met grote meningsverschillen binnen de diverse elites over hoe ze dat moesten doen – met de nationale kwestie in gevestigde natiestaten als Groot-Brittannië, Spanje of België heeft weinig zin. In het algemeen kan men stellen dat de reactie op stijgende nationale spanningen in de ontwikkelde kapitalistische landen de richting uitgaat van de creatie van een “Belgisch” systeem van machtsdeling, creatie en versterking van regionale overheden,… Eerder vroeger dan later zullen deze structuren voor dezelfde “Belgische” situaties van impasse en verlamming zorgen omdat ze de verdeeldheid institutionaliseren en verdiepen. De burgerijen van deze staten zullen proberen te doen wat de Belgische al deed en nog doet: door toegevingen aan de regionale elites diezelfde elites beroven van hun radicaliteit en hen inkapselen in de macht. Tegelijkertijd zullen ze proberen de bestaande verdeeldheid te gebruiken om hun programma op te leggen.

Iedere situatie moet op zichzelf worden bekeken als we een programma willen opstellen. De nationale kwestie in België kan dan al tot bitterheid leiden, maar er is nooit geweld gebruikt, de arbeidersgezinnen in Vlaanderen of Wallonië betreuren geen familieleden die door “de andere kant” zijn afgemaakt. Maar zelfs waar dat is gebeurd, bvb in Noord-Ierland, zullen we een programma verdedigen dat tot eenheid kan leiden tussen de arbeiders van de verschillende gemeenschappen. In veel landen kan het recht op zelfbeschikking niet zomaar worden verdedigd zonder tevens de aandacht te vestigen op de rechten van minderheden. In de meeste gevallen is de nationale kwestie in deze landen zeer complex, we moeten ze grondig bestuderen vooraleer we tot perspectieven en programma’s kunnen komen. Het zou echter fout zijn te veronderstellen dat één van deze landen op een “gemakkelijke” manier uiteen zou vallen. Dit is een illusie.

Perspectieven voor de Belgische nationale kwestie

Het zal niemand ontgaan zijn dat België zich in een diepe politieke crisis bevindt. De basis hiervoor is niet zozeer het opleven van nationalistische gevoelens onder de meerderheid van de bevolking, maar de crisis waarin alle politieke instrumenten van de burgerij (daarbij inbegrepen de oude sociaaldemocratische partijen) zich bevinden na dertig jaar besparingsbeleid die van “het beste sociale systeem in Europa” het land hebben gemaakt met de laagste pensioenen en met de hoogste individuele bijdragen voor ziektekosten van Europa! Het wegvallen van de klassenkwestie tussen de belangrijkste partijen (met de verburgerlijking van de sociaaldemocratie) heeft alle partijen in een positie geduwd van verdediger van de regionale belangen en de belangen van “hun eigen gemeenschap”, waardoor ze ook verkozen moeten worden.

“België heeft geen toegevoegde waarde meer”, “Het surrealisme, chocolade, bier en de koning – meer heeft België niet om het lijf”… het zijn uitspraken die verschillende malen zijn herhaald in het laatste anderhalf jaar. Een reële studie van de economie toont een ander verhaal, een verhaal van een vrij geïntegreerd economisch leven, waarbij alle partijen verliezen indien dit economische weefsel wordt doormidden gescheurd. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de “sociale partners” zich quasi unisono verzetten tegen een splitsing van het land. Waar Unizo en VEV in de aanloop naar de verkiezingen CD&V nog aandreven naar een zo totaal mogelijke autonomie, vooral op het vlak van de arbeidsmarkt en de sociale zekerheid, werden ze door de realiteit van de politieke crisis en de verlamming snel overtuigd dat het voorstel van Bea Cantillon (“niet regionalisering, maar responsabilisering van de regio’s”) meer merites had. Het zou voor grote bedrijven met filialen in verschillende delen van het land helemaal niet evident zijn om te functioneren met verschillende arbeidswetgevingen in de gewesten.

Verschillende studies uit het laatste jaar naar de verhalen over twee totaal verschillende realiteiten en verwachtingen van de bevolking tonen dat die verschillen, hoewel soms groot, genuanceerd moeten worden. Onderzoek naar de redenen voor de stemkeuze in Vlaanderen en Wallonië tonen opmerkelijk dat sociale en economische zorgen overal voorop stonden, zeker niet de communautaire thema’s. Er is een duidelijke kloof tussen het gemiddelde inkomen in Vlaanderen en Wallonië, waarbij een Vlaming gemiddeld een kwart meer verdient dat zijn Waalse tegenhanger, maar tegelijkertijd liggen zowel de rijkste gemeente (Lasne) als het rijkste arrondissement (Aarlen) als de rijkste provincie (Waals-Brabant) in Wallonië. De Waalse cijfers worden vooral naar beneden getrokken door de armste Belgische provincie Henegouwen: 7 van de 10 armste Belgische gemeenten bevinden zich daar. Drie Brusselse gemeenten zijn rijker dan de rijkste Vlaamse gemeente (Sint-Maartens-Latem). De inkomens in Namen en Luxemburg liggen hoger dan die in Limburg en West-Vlaanderen, dat maar net voor Luik komt. (De Standaard 19 april 2007, onderdeel van het Noord-Zuid-dossier dat samen met Le Soir werd ondernomen)

Ook voor wat betreft de Belgische burgerij zien we dat de verdeling arm Wallonië/rijk Vlaanderen niet opgaat. Nu de burgerij in Vlaanderen officieel geen Frans meer spreekt, bevinden zich in de Top Tien van de rijkste zakenfamilies van België (Trends/Tendances) drie “Vlaamse” families (op nr. 4 Colruyt, op nr. 9 Savereys en op nr. 10 De Clerck) en één gemengde “Vlaams-Waalse” (op nr. 1 de Spoelbergh, de Mevius en Van Damme van Inbev); de rest zijn “Waalse” (op nr. 2 Solvay, op nr. 3 Frère, op nr. 5 Lhoist, op nr. 6 Emsens van het bedrijf Cuvelier, op nr. 7 Emsens van het bedrijf Sibelco en op nr. 8 Cigrang). De rijkste individuele Belg is een “Waal”, nl. Arbert Frère.

Sinds het ontslag van Leterme in de zomer (dat door de koning niet werd aanvaard) luidt het dat “het federale overlegmodel zijn limieten heeft bereikt”. De Belgische staatsstructuur is niet opgebouwd vanuit een duidelijke visie van waar we uiteindelijk moesten raken, maar op basis van opeenvolgende compromissen en toegevingen. De eerste fase heette de “federalisering” in tegenstelling tot de vroegere unitaire staat; de fase die nu komt zou naar een vorm van “confederalisme” moeten leiden, een woord dat nu ook door een hele reeks Franstalige politici wordt gebruikt. Nochtans geeft niemand, ook niet in Vlaanderen, een definitie van wat confederalisme nu juist is. In ieder geval zou een echt confederalisme (een bond afgesloten door onafhankelijke staten) enkel tot stand kunnen komen indien je eerst een onafhankelijk Vlaanderen, Wallonië en Brussel (of Wallonië/Brussel) tot stand brengt, waartussen dan een verbond kan worden afgesloten. Nadat deze eerst uiteen zijn gevallen, is het volgens ons weinig waarschijnlijk dat deze staten een verbond zouden kunnen afsluiten.

Dat sluit niet uit dat een uiteindelijk compromis de naam “confederatie” zou kunnen krijgen, maar in realiteit is wat gewild wordt, meer homogene bevoegdheidspakketten om te voorkomen wat we sinds het bestaan van asymmetrische regeringen (andere regeringen in de regio’s dan federaal) hebben gezien: de steeds verdergaande blokkering van allerlei mogelijke dossiers. Een sprekend voorbeeld daarvan is de kwestie van Zaventem: de regionale bevoegdheid voor geluidsnormen maakt dat de lage Brusselse normen een evenredige spreiding van het lawaai niet toestaan. Wat men wil, is dus sleutelen aan vroegere afspraken en compromissen om op een vlottere manier het programma van de burgerij te kunnen opleggen. Wat die burgerij ook wil, is het terug samenvallen van de federale en regionale verkiezingen om op die manier te grote asymmetrie te vermijden. Dit zou zowel voor de Vlaamse als de Waalse regionalisten een bittere pil om te slikken zijn en mogelijk kan daarover geen akkoord gesloten worden.

Het blijft desalniettemin zeer waarschijnlijk dat deze onstabiele regering, met nu na het wegvallen van de steun van buitenuit van de NVA ook al geen Vlaamse meerderheid meer, er de brui aan geeft voor de regionale verkiezingen in 2009 om op die manier de facto samenvallende verkiezingen te hebben die daarna een lange regeerperiode zonder verkiezingen voor de boeg hebben. Indien dit scenario uitkomt, is het vrij waarschijnlijk dat we naar (een) regering(en) van nationale eenheid gaan, namelijk met alle traditionele partijen (sociaal- en christendemocraten met liberalen).

Dit scenario kan op verschillende manieren tot stand komen: indien de regering er niet in slaagt akkoorden af te sluiten (sociaal-economische, maar ook communautair, hoewel een “grote staatshervorming” voor de verkiezingen onmogelijk is), kan ze vallen eens de regionale verkiezingen in zicht zijn. Als dat gebeurt, zal waarschijnlijk een communautair symbooldossier als aanleiding worden aangegrepen (BHV is een grote kanshebber). De CD&V kan dan alsnog met een “stijf been” naar de verkiezingen trekken. Als ze wel tot akkoorden komt, kan de regering “aftreden” om een staatshervorming in een volgende regering, met inbegrip van grondwetswijziging die door de uittredende regering wordt voorgelegd, aan te vatten. In ieder geval maakt het ontbreken van een Vlaamse meerderheid het scenario van Leterme die doordoet tot in 2011 nog eens onwaarschijnlijker dan het al was.

Wat zal de inhoud zijn van een volgende staatshervorming? Het is moeilijk hierin zeer concreet te zijn. Een aantal elementen tekenen zich wel af en zullen er onderdeel van moeten uitmaken. Ten eerste zal een oplossing moeten gevonden worden voor de financieel noodlijdende federale staat en dus een nieuw evenwicht in de geldstromen. In Vlaanderen zijn de meeste partijen gewonnen voor het idee – publiek voor het eerst naar buiten gebracht door Frank Vandenbroucke – van een verdere verschuiving van bevoegdheden naar de gewesten en gemeenschappen zonder bijkomende budgetten; in Wallonië en Brussel, dat niet de zelfde overschotten boeken als Vlaanderen, bestaat daartegen echter veel verzet. Indien er een verschuiving van regionale middelen naar het federale niveau moet gebeuren, zal dat op een meer verborgen manier moeten gebeuren. Een ander middel om de federale staat te ontlasten, ligt in de verdere afbouw van de uitgaven in de sociale zekerheid of in een verhoging van de inkomsten van de sociale zekerheid. Een verdere verschuiving van de lasten op arbeid naar BTW en andere inkomsten kan daar ook toe dienen – de PS, maar ook het ACW is daarvoor gewonnen.

Ten tweede heeft de burgerij in België zich steeds bediend van de nationale kwestie om te kunnen haar programma opleggen aan de arbeidersklasse – ondanks de huidige oprisping van belgicisme onder de patroons en een zekere terughoudendheid nu het communautaire gestook van haar partijen tot een totale impasse heeft geleid, is het weinig waarschijnlijk dat ze deze tactiek laat vallen, zeker gezien de blijvend sterke vakbonden. Het is zeer waarschijnlijk dat één of andere responsabilisering van de regio’s met betrekking tot de controle op werklozen (lees: de jacht op werklozen) tot stand komt – daarvoor zijn aan beide zijden van de taalgrens de meeste politieke krachten vandaag gewonnen. Ook de patroonsorganisaties spreken zich daarvoor uit – de enigen die daar dwars liggen zijn de vakbonden die tot nog toe de volledige arbeidsmarktpolitiek federaal willen houden. Regionalisering van bevoegdheden betekent in België nagenoeg steeds “regionalisering van de besparingen”, waarbij eengemaakt arbeidersverzet wordt vermeden.

Voor BHV zal nu eindelijk een oplossing moeten worden gezocht. Zoals Thomas Leysen, voorzitter van het VBO, op 12 juli in Le Soir verklaarde: “Het is overigens niet langer mogelijk in dit dossier tot een win-winsituatie te komen. Het beste zou zijn te verzekeren dat iedere partij gezicht verliest op een evenwichtige wijze”. Het meest waarschijnlijke is dat de splitsing er komt, maar met behoud van een reeks electorale rechten voor Franstaligen in de rand. De MR zal nooit zijn handtekening zetten onder een akkoord dat hen een pak stemmen doet verliezen op het moment dat ze haar leiderspositie in Franstalig België wil bevestigen (wat volgens de laatste peilingen hoedanook weinig waarschijnlijk is – maar dat kan in de komende maanden nog ernstig verschuiven). Nu de NVA aan de kant is gezet – wat de CD&V wel moest doen om de steun van de burgerij te behouden – moet de MR wel opletten niet zelf diegene te worden die volgens de perceptie de chaos laat voortduren. Hoewel de liberale familie nu de grootste is in de regering maakt het feit dat men in Vlaanderen voor belangrijke beslissingen de steun van SP.a moet kopen hen toch kwetsbaar. Ze kunnen, zeker in een situatie van economische crisis en verhoogde klassenstrijd, platgedrukt worden tussen de sociaal- en christen-democraten die hoogstwaarschijnlijk het “algemeen belang” zullen aanroepen en in de komende periode weer meer een retoriek van klassencollaboratie zullen ontwikkelen tegen het pure neoliberalisme van de voorbije periode. Zonder de steun van de vakbondsleiding ligt immers gelijk welke regering onmiddellijk tegen de vlakte indien ze een harde aanval lanceert op de arbeidersklasse.

De komende periode zal geen enkel moment volledig vrij zijn van communautair opbod – tot aan een nieuwe staatshervorming zal dit onderdeel uitmaken van de dagdagelijkse realiteit. Maar de discussie over het land dat uiteen zal vallen is al met al wel al meer op de achtergrond verdwenen. Geen enkele ernstige commentator ziet dit als een mogelijkheid gezien ook niemand een plan of een echte strategie heeft om daartoe te komen, noch een visie over hoe dat onafhankelijke Vlaanderen eruit zou zien. In de Franstalige pers werd het idee van aanhechting bij Frankrijk bediscussieerd, maar net als het idee van Vlaamse onafhankelijkheid zonder een reële studie of zelfs maar denkwerk over hoe dat in zijn werk zou gaan. Het is een belangrijke reden waarom het uiteenvallen niet voor vandaag of morgen op de agenda staat: economische heeft geen enkele groep in de samenleving er iets bij te winnen (hoewel die illusie wel leeft bij voornamelijk de Vlaamse kleinburgerij – het VBO heeft Unizo ondertussen wel kunnen ervan overtuigen dat het om een illusie gaat). Bovendien is er geen enkele elite aanwezig die de massa’s zou kunnen overtuigen van de noodzaak ervan, noch die zichzelf aan het hoofd van zo’n beweging zou zetten. Zoals hierboven beschreven is de natiestaat België onderhevig aan middelpuntvliedende krachten, zoals dat ook in Groot-Brittannië en Spanje bijvoorbeeld het geval is. Maar een volledig uiteenvallen zou slechts kunnen wanneer de meerderheid van de bevolking ervan overtuigd is dat dat de enige manier zou zijn waarop hun levensstandaard kan worden veilig gesteld – wanneer met andere woorden de arbeidersbeweging van die landen over een langere periode gedemoraliseerd raakt door het totaal mislukken van de collectieve strijd voor de verdediging van hun levensstandaard.

>>> Inhoudstafel

Geef een reactie

0
    0
    Je winkelwagen
    Er zit niets in je winkelwagenKeer terug naar de winkel