Nationale conflicten dertig jaar na de val van de Sovjet-Unie
Het stalinistische systeem in heel Oost-Europa, en in het bijzonder in de voormalige Sovjet-Unie, bleek niet in staat om het nationale vraagstuk op te lossen. Terwijl Gorbatsjovs beleid van ‘Perestrojka’ en ‘Glasnost’ de economische crisis in de Sovjet-Unie aan de oppervlakte bracht en verergerde, openbaarden de spanningen die tot de ineenstorting van de Sovjet-Unie zouden leiden zich vaak als etnische en nationale conflicten.
Voorafgaand moet opgemerkt worden dat de Sovjet-Unie een federatie van 15 republieken was. Die zijn nu allemaal onafhankelijke landen. Elk van deze republieken omvatte op zijn beurt vaak ‘autonome’ regio’s. Rusland zelf was en is nog steeds een federatie die 22 ‘republieken’ en andere ‘autonome regio’s’ omvat. Deze stonden én staan onder strikte centrale controle van Moskou.
“Kan een volk echt vrij zijn, als het andere volkeren onderdrukt?” Leon Trotski
In februari 1990 won de pro-onafhankelijke Sąjūdis-beweging een twee derde meerderheid bij de verkiezingen voor de Opperste Sovjet van Litouwen. Een maand later verklaarde het land zich onafhankelijk van de Sovjet-Unie. In mei volgden Estland en Letland, de twee andere Baltische staten. Slechts een jaar later, in april 1991, probeerde Michail Gorbatsjov een nieuwe “Unie van Soevereine Staten” te organiseren, bestaande uit 10 voormalige Sovjet-republieken. Deze stap lokte de Sovjet-hardliners uit om een couppoging tegen Gorbatsjov in augustus 1991 te lanceren. Het mislukken van die poging opende de deuren voor de kapitalistische tegenrevolutie.
Het Russische rijk voor de revolutie van 1917 telde bijna 200 verschillende nationaliteiten en etnische groepen en was wat Trotski omschreef als “een walgelijk juridisch kluwen van middeleeuwse bespotting van buitenstaanders.”
De Februarirevolutie loste dit probleem niet op, maar liet de onderdrukte klassen en naties van Rusland toe om openlijk te spreken over hun moeilijkheden. De Voorlopige Regering die als gevolg van de Februarirevolutie aan de macht kwam, beloofde aanvankelijk om de kwestie aan te pakken. Toen de woorden evenwel in daden moesten worden omgezet en de regering haar standpunt over de rechten van de naties voor de grondwetgevende vergadering publiceerde, beschreef zij Rusland met behulp van de tsaristische terminologie als “één en ondeelbaar”.
Wat werd er na de Oktoberrevolutie gedaan? Het duurde minder dan een week voordat de nieuwe Sovjetregering het recht op onafhankelijkheid van Finland erkende. Dit werd snel gevolgd door steun voor de onafhankelijkheid van Oekraïne, Moldavië, Litouwen, Estland, Transkaukasië, Wit-Rusland, Polen en Letland.
Speciale aandacht werd besteed aan de ontwikkeling van de nationale culturen, met name de talen. Lenin zou behoorlijk boos worden als hij hoorde dat Sovjetambtenaren, vooral die uit het centrum, Russisch bleven gebruiken in die gebieden waar Russisch niet de plaatselijke taal was.
De stalinistische bureaucratie die in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw de macht greep, had een andere aanpak. Het vernietigde alle elementen van arbeidersdemocratie die door de bolsjewieken waren ingevoerd, en gaf de voorkeur aan een willekeurige verdeling van de etnische regio’s op basis van administratief gemak, in plaats van de verschillende nationaliteiten die de Sovjet-Unie vormden met gevoeligheid te behandelen. Bovendien was er een grote wrok tegen de stalinistische politiek van de gedwongen collectivisering van land, die leidde tot een afschuwelijke hongersnood in heel Oekraïne, een groot deel van Rusland en Kazachstan in 1932-3. Dit werd nog verergerd door de overname van de drie Baltische staten en een deel van Moldavië door de Sovjet-Unie na het Hitler-Stalin-pact van 1939. Andere nationaliteiten zoals de Tsjetsjenen en de Krim Tataren werden tijdens de oorlog en-masse gedeporteerd.
De erfenis van het nationale beleid van Stalin
Het is onmogelijk om de nationaliteitenkwestie in de Sovjet-Unie in de jaren tachtig te begrijpen zonder te beseffen dat het nationale beleid van Stalin diepgewortelde littekens heeft achtergelaten. Al in 1986 waren er protesten met nationalistische leuzen. In Jakoetsk, de hoofdstad van de Sacha-republiek in Noord-Siberië, kwam de frustratie van de lokale jeugd over het discriminerende beleid van Moskou tegen nationale minderheden op gang nadat er een gevecht was uitgebroken tussen Sacha-jongeren en bezoekers uit Moskou. Later dat jaar volgden drie dagen van rellen, bekend als Jeltoqsan in Alma-Ata, de toenmalige hoofdstad van Sovjet-Kazachstan, na het ontslag van het Kazachse hoofd van de Republiek door Gorbatsjov en zijn vervanging door een Russisch staatsburger.
Tegelijkertijd begonnen andere onderdrukte nationaliteiten het herstel van de historische gerechtigheid te eisen en de teruggave van land en eigendommen die eerder van hen waren afgenomen. Een bijzonder levendig voorbeeld is dat van de Krim-Tataren, die in 1944 door Stalin van de Krim naar Centraal-Azië waren gedeporteerd omdat gedacht werd dat ze een Duitse bezetting zouden ondersteunen. Tatarenactivisten slaagden er zelfs in om in juli 1987 een protest te organiseren op het Rode Plein in Moskou. Dit was een van de eerste keren dat een protest in Moskou werd getolereerd. Gorbatsjov kondigde aan dat een speciale commissie onder leiding van de oude Sovjet-minister van Buitenlandse Zaken Andrey Gromyko de kwestie zou onderzoeken. Die commissie noemde de Tataren nog steeds ‘collaborateurs van de nazi’s’, maar gaf toe dat de ‘aanklacht en uitzetting van de hele bevolking onrechtvaardig was geweest’. Pas in 1989 kregen de Krim-Tataren de mogelijkheid om terug te keren naar de Krim, waar ze tot op de dag van vandaag te maken hebben met onderdrukking en discriminatie.
Veel volkeren begonnen de kwestie van het veranderen van de grenzen van hun republieken aan de orde te stellen, hun status binnen de federatie in vraag te stellen of zelfs het recht op afscheiding van hun Unie-republiek te eisen. Dit was het geval met de drie Baltische staten Litouwen, Letland en Estland, en met Moldavië en Georgië. In andere gevallen werd geëist om de Unie-republiek waartoe zij behoorden te verlaten om zich bij een andere te voegen. Dit was de eis van de overwegend Armeense autonome regio Nagorno-Karabach, die Azerbeidzjan wilde verlaten, en de autonome regio’s Abchazië en Zuid-Ossetië, die het recht opeisten om Georgië te verlaten. Binnen de Russische Federatie waren er sterke bewegingen die de soevereiniteit opeisten in de olierijke Republiek Tatarstan in Centraal Rusland en in Tsjetsjenië in de Kaukasus. Dit werd beschreven als de “parade van de soevereiniteit van de autonome republieken”, die in grote mate werd aangemoedigd door de Russische president Boris Jeltsin na de ineenstorting van de Sovjet-Unie, als onderdeel van het proces van het uiteenvallen van het voormalige Sovjet-staatsapparaat.
Er waren ook verschillende regio’s waar de meerderheid van de bevolking Russisch sprak (maar niet Russisch was) in de andere republieken van de Unie, zoals in Transdnjestrië in Moldavië en de Krim in Oekraïne.
Hoewel het zelfbeschikkingsrecht formeel in de grondwet van de Sovjet-Unie werd gegarandeerd, waren er geen wetten of procedures die de Unie-republieken in staat stelden zich af te scheiden. Dat was om de eenvoudige reden dat de stalinistische bureaucratie niet van plan was dit recht effectief toe te kennen. Ook waren er geen middelen voor etnische groepen die ontevreden waren over hun status of die de grenzen van de republieken en regio’s wilden veranderen, om hun wil kenbaar te maken. De reden hiervoor was dat alle nationale en territoriale problemen al lang geleden hadden moeten zijn opgelost. De groei van etnisch-nationale conflicten heeft echter aangetoond dat dit niet het geval was. Elke poging van Gorbatsjov om de situatie te verlichten door de centrale controle te versoepelen en nieuwe wetten aan te nemen, heeft de protesten alleen maar aangewakkerd en de zaken erger gemaakt.
Een poging in april 1990 om een nieuwe wet voor de Sovjet-Unie aan te nemen die bepaalde hoe de republieken van de Unie zich zouden kunnen afscheiden, leidde tot een complexe en langdradige procedure. Het stelde autonome republieken in staat hun status te verbeteren tot het niveau van de Unie-republiek zonder de instemming van hun voormalige republiek, maar dit stelde de stabiliteit van de Unie-republieken ter discussie en verscherpte de spanningen in plaats van ze op te lossen. Een jaar later heeft de Russische Federatie een wet aangenomen die de rehabilitatie van “onderdrukte volkeren” mogelijk maakte en die de stalinistische onderdrukking van hele volkeren en het herstel van hun historische rechten veroordeelde. Maar deze wet fungeerde vooral als een katalysator voor vele nieuwe conflicten, omdat het de terugkeer van onderdrukte volkeren naar het land dat ze hadden verloren mogelijk maakte. Deze grond werd in de meeste gevallen gebruikt door andere groepen. De wet heeft niet bepaald hoe dergelijke belangenconflicten konden worden opgelost en zette in werkelijkheid de ene etnische groep tegen de andere op. Deze nieuwe wetten bleken ontoereikend voor het oplossen van nationale conflicten.
Geen enkele wet of verandering van aanpak door het Kremlin had het uiteenvallen van de Sovjet-Unie tegen het einde van de jaren tachtig nog kunnen tegenhouden. Het proces van kapitalistisch herstel waarbij de Sovjet-bureaucratie de staatseconomie in privaat bezit bracht, veroorzaakte ten eerste een verdieping van de economische crisis, die leidde tot een verscherping van de sociale problemen en ontevredenheid, en ten tweede tot een verdieping van het proces van de decentralisatie van het gezag. Het gaf de lokale elites, waaronder de nationale elites, waarvan velen al op zoek waren naar kapitalistische oplossingen, de hoop dat ze hun eigen positie konden verbeteren door zich te baseren op de nationale aspiraties van hun volk. In de meeste gevallen waren noch de regionale, noch de nationale elites bereid om een constructief economisch beleid te voeren, maar ze waren wel bereid om nationale tegenstellingen op te rakelen, in de hoop op die manier de controle over hun bevolking te behouden.
Het deel van de Sovjetelite dat tegen een snelle overgang naar de markt gekant was, verzette zich tegen de decentralisatie en was voorstander van de ‘Chinese weg’. Daarbij baseerden ze zich vaak op de Russische sprekende bevolking in de andere republieken. Zo werd het conflict tussen diegenen via een schok het herstel van het kapitalisme wilden en diegenen die hetzelfde wilden doen langs de ‘Chinese weg’ (van geleidelijke invoering van het kapitalisme) meteen ook uitgespeeld als een conflict tussen verschillende nationaliteiten. Elders ontaardde dit conflict in een confrontatie tussen verschillende clans of machtscentra binnen de heersende elite.
Zo ontstonden aan het einde van de jaren tachtig verschillende broeihaarden van etnische conflicten in Centraal-Azië, de Kaukasus, Moldavië, de Krim, de Wolga en het zuiden van Rusland. Van 1988 tot 1991 waren er meer dan 150 interetnische conflicten in de voormalige Sovjet-Unie, waarbij ten minste twintig mensen omkwamen.
Moldavië
In 1989 ontstond er een conflict in Moldavië. De oppositie tegen de heerschappij van Moskou leidde tot massale protesten onder leiding van het Moldavische Volksfront. Aanvankelijk werd gepleit voor “perestrojka”, “glasnost” en “democratisering”, met andere woorden de belangrijkste onderdelen van het hervormingsprogramma van Gorbatsjov in Moskou. Al gauw werd de belangrijkste eis echter het herstel van de Moldavische cultuur. Na massale protesten in de hoofdstad Chisinau werden er steeds meer eisen gesteld om van het Moldavisch de enige staatstaal te maken. De bevolking die aan de oevers van de rivier de Dnjestr woonde, voornamelijk Russischtaligen (niet noodzakelijkerwijs Russen) in Transdnjestr en de christelijke Turken in Gagauzia maakten hiertegen bezwaar als discriminatie van hun taal.
In Transdnjestrië waren er demonstraties en stakingen, en de lokale overheidsinstanties begonnen orders van Chisinau te weigeren en zelfs overheidsbesluiten te saboteren. De Moldavische leiders namen hun toevlucht tot geweld tegen de oppositie te. In oktober 1990 werd een “mars op Gagauzia” georganiseerd waarin enkele duizenden nationalistische vrijwilligers onder leiding van Mircha Druka probeerden te voorkomen dat er lokale verkiezingen plaatsvonden. De Gagauziërs namen de wapens op en organiseerden zelfverdedigingsteams.
Een nieuwe escalatie van het conflict vond plaats na de couppoging van augustus 1991 tegen Gorbatsjov in Moskou. De Republiek Moldavië verklaarde zich onafhankelijk van de Sovjet-Unie. Daarop werd ook in Transdnjestrië een referendum gehouden, waarin de overgrote meerderheid zich uitsprak voor afscheiding van Moldavië. De bevolking van de regio, bestaande uit Oekraïners, Russen en Moldaviërs, was deels bezorgd over de pogingen van het Moldavische Volksfront om het land met Roemenië te laten fuseren. Dit werd in verband gebracht met de periode van de Tweede Wereldoorlog, toen de heersers van ‘Groot Roemenië’ Hitler steunden. In 1992 was het conflict uitgegroeid tot een open militaire confrontatie tussen het Moldavische leger en de Transdnjestriërs. Hoewel het Russische 14e leger, dat zich in Transdnjestrië bevond, onofficieel de plaatselijke bevolking steunde en in feite de nederlaag van de Moldavische kant kon garanderen, hield het zich afzijdig. Het conflict blijft tot vandaag ‘bevroren’ en Transdnjestrië is een bron van spanning gebleven. Intussen gebruiken zowel de leiders van Transdnjestrië als de Russische oligarchen de niet-erkende status van de republieken voor het witwassen van geld. De corruptie tiert er welig.
Centraal-Azië
Etnische conflicten in Centraal-Azië zijn begonnen met de bloedige gebeurtenissen in de Fergana-vallei, een zeer vruchtbare, katoenproducerende regio die door Stalin kunstmatig werd verdeeld tussen Oezbekistan, Kirgizië en Tadzjikistan. In 1944 werden de Turken die in de Meskhetiaanse regio van Georgië woonden onder dwang gedeporteerd naar Oezbekistan. Tegen het einde van de jaren tachtig begonnen de nationale spanningen in Oezbekistan toe te nemen. Vertegenwoordigers van de ‘titulaire’ natie, de meerderheid van de Oezbeken, begon voordelige rechten te claimen ten opzichte van land en andere grondstoffen. In mei 1989 braken er massale gevechten uit tussen Oezbeken en Turken, die zich ontwikkelden tot pogroms.
Hoewel de rellen begonnen als een botsing tussen nationaliteiten, kwam het al snel tot aanvallen op regeringsgebouwen en communistische partijgebouwen en verspreidde het zich over de republiek, waarbij zelfs de hoofdstad – Tasjkent – werd getroffen. Er waren 15.000 oproeragenten nodig om de situatie weer onder controle te krijgen. Vijftienduizend Turken moesten naar Rusland vluchten, meer dan honderd mensen werden gedood en duizend gewond.
Het bloedbad in Osh, Kirgizië, in juni 1990 werd uitgelokt door het onvermogen van de plaatselijke Sovjetleiding om de ernstige economische problemen op te lossen die de spanningen tussen de Kirgizische minderheid en de beter gesitueerde Oezbeekse bevolking veroorzaakten. Toen het hele land op weg was naar markthervormingen, werd het conflict gedreven door de vraag wie het land van voormalige collectieve boerderijen zou overnemen. Bovendien eiste de Oezbeekse meerderheid administratieve en culturele autonomie. Tienduizenden mensen werden meegesleept in het gewapende conflict en hoewel er geen exacte cijfers zijn over het aantal slachtoffers, wordt gedacht dat het om duizenden gaat.
In Tadzjikistan, februari 1990, braken in de hoofdstad Dushanbe massale rellen uit. Dit begon als een anti-Armeense betoging als reactie op de komst van vluchtelingen uit het conflict in Azerbeidzjan. Maar het ontwikkelde zich al snel tot een gewapende confrontatie en plunderingen. In feite was dit een strijd tussen verschillende clans in de Tadjiekse leiding, die pas werd beëindigd nadat er troepen waren gestuurd.
Maar dit was slechts een voorbode van het uitbreken van een bloedige burgeroorlog in Tadjikstan van 1992 tot 1997, waarbij meer dan 60.000 mensen omkwamen en ongeveer een miljoen mensen op de vlucht gingen. De heersende Tadjiekse elite in de Sovjettijd rustte nog grotendeels op de loyaliteit van de voormalige clan. De regering werd gedomineerd door figuren uit de hoofdstad Leninabadi, waarbij de politie werd gecontroleerd door mensen uit Kulob. Net als elders in de voormalige Sovjet-Unie werd het beleid van Moskou in toenemende mate in vraag gesteld door een laag van intelligentsia met groeiende illusies in de liberale vrije markt. In Tadzjikistan kregen ze gezelschap van een heroplevende islamitische beweging. Aanvankelijk nam de pro-Moskou-regering na ernstige botsingen ontslag en werd ze vervangen door een coalitie van oppositiekrachten, waarvan de steun grotendeels afkomstig was uit de Midden- en Oostelijke regio’s. Gesteund door de Russische en Oezbeekse strijdkrachten echter, begon de Leninobadi-Kolabfactie met haar controle over politie en leger zich te reorganiseren als milities en werd een tegenoffensief ingezet. Beide partijen namen hun toevlucht tot moorden, massamoorden en tegen het einde van de oorlog werden in de Pamirs etnische zuiveringen uitgevoerd.
Kaukasië
De Kaukasus werd een centrum van etnische conflicten. Tegenwoordig bestaat de regio uit Armenië, Georgië en Azerbeidzjan, en acht Russische republieken, waarvan Tsjetsjenië de bekendste is. De regio had een zeer complexe etnische samenstelling, vanwege de zeer uiteenlopende etnische groepen en de vele gebieden waar compacte minderheidsgroepen woonden en ook als gevolg van de willekeurige heerschappij en repressie van de stalinistische tijd.
Tegen de achtergrond van de versterking van de nationalistische stemmingen in de voormalige republieken van de Sovjet-Unie, onder andere in Armenië en Azerbeidzjan, ontstond een bijzonder scherp conflict over de status van Nagorno-Karabach. Nagorno-Karabach is een Armeense enclave binnen Azerbeidzjan. Toen de Sovjetmacht in de Kaukasus werd gevestigd, kwamen de nieuwe regeringen van Armenië en Azerbeidzjan in 1921 overeen dat Nagorno-Karabach deel zou uitmaken van Armenië. Dit besluit werd echter door Stalin in 1923 terzijde geschoven, die om Turkije te sussen de republiek terug naar Azerbeidzjan stuurde. Toen de perestrojka zich opende, ontstonden zowel in Karabach zelf als in Armenië massale betogingen met de eis om Karabach naar de Armeense republiek over te brengen.
Veel Armeniërs waren bang voor hun leven en ontvluchtten Azerbeidzjan. Veel Azerbeidzjanen verlieten Nagorno-Karabach en Armenië. Maar in februari 1988 vond na enkele dagen van betogingen een pogrom plaats in de Azerbeidzjaanse stad Sumgait. Ooggetuigen melden dat de pogrom werd aangemoedigd door de heersende Azerbeidzjaanse CP, die bang was de macht te verliezen. De staatsorganen en de politie hebben geen actie ondernomen om de pogrom te stoppen of een einde te maken aan de rellen. Enkele tientallen mensen werden gedood, honderden raakten gewond. Dit was een van de eerste gevallen van massaal geweld op basis van etno-nationale haat tijdens de jaren van de perestrojka. Zelfs hier waren er schitterende voorbeelden van solidariteitsacties van gewone mensen: sommige Azeri’s verborgen hun Armeense buren voor het geweld. De pogrom kwam pas tot een einde nadat er troepen werden gestuurd.
Maar het conflict was nog niet voorbij. In september 1988 werd de Azerbeidzjaanse bevolking uit Stepanakert in Nagorno-Karabach verdreven en de Armeniërs uit Sushi. Begin januari 1990 vond in de Azerische hoofdstad Bakoe een anti-Armeense pogrom plaats, waarbij tot 300 mensen omkwamen en honderden gewond raakten. Alleen de afkondiging van een avondklok en de inzet van troepen maakte een einde aan het bloedbad. Bij de aankomst van de troepen vielen er echter nog doden: 134 vreedzame inwoners kwamen om het leven en er vielen meer dan 700 gewonden.
Na de ineenstorting van de Sovjet-Unie in 1991 werd een nieuwe fase in het conflict tussen Armenië en Azerbeidzjan ingeluid. De verklaring van de Azerbeidzjaanse leiders dat zij de Sovjet-Unie verlieten, bracht een onmiddellijke reactie uit Karabach met zich mee, dat in september van dat jaar de vorming van de Republiek Nagorno-Karabach uitriep. Als reactie op het verschijnen van de Armeense troepen begon Azerbeidzjan met het afvuren van zware artillerie op Stepanakert, wat enkele maanden duurde. Toen de Sovjet-Unie ineenstortte, werden de Sovjet-troepen uit de regio teruggetrokken, waardoor grote hoeveelheden wapens en voorraden achterbleven die snel door de oorlogvoerende partijen in beslag werden genomen en tot een langdurige, grootschalige oorlog leidden.
Pas in mei 1994 ondertekenden de partijen het Bishkek-protocol, dat het conflict weliswaar niet oploste, maar bevroor. Het is niet bekend hoeveel mensen er tijdens het conflict zijn omgekomen, maar het aantal zou in de duizenden lopen, waaronder vrouwen en kinderen. De Republiek wordt nog steeds niet erkend, maar is een de-facto onafhankelijke republiek op het grondgebied van Azerbeidzjan.
Georgië
De Kaukasische republiek Georgië verzonk al snel in een staat van gewapend conflict toen de perestrojka zich ontwikkelde. Sterke nationalistische tendensen hadden hier altijd al bestaan. In 1956 stuurde Chroesjtsjov tanks naar Tbilisi om massale betogingen te onderdrukken, ironisch genoeg tegen zijn ‘destalinisatie’ – Stalin was een Ossetin, een van de minderheidsnationaliteiten binnen Georgië. Naarmate de processen die leidden tot de ineenstorting van de Sovjet-Unie zich versneld ontwikkelden, ging ook Georgië over tot het uitroepen van zijn onafhankelijkheid, eerst tot het uitroepen van de soevereiniteit en vervolgens tot volledige afscheiding na de couppoging van 1991 in Moskou. In een meerpartijenverkiezing in mei 1991 werd Zviad Gamsakhurdia tot president gekozen. Hij was een voormalig mensenrechtenactivist met een bezwaard verleden: hij was een virulente anticommunist en zijn belangrijkste eis was gericht op het herstel van de Georgische natie. “Georgië voor de Georgiërs,” was een van zijn slogans. Zijn heerschappij werd gekenmerkt door totalitaire acties en binnen twee jaar kristalliseerde een oppositie, met de steun van de voormalige Sovjet-minister van Buitenlandse Zaken Eduard Sjevardnadze. Die oppositie lanceerde een staatsgreep, waardoor een drie jaar durende burgeroorlog begon.
In deze periode spraken twee autonome regio’s binnen Georgië – Abchazië en Zuid-Ossetië – zich uit tegen de heerschappij van Tbilisi. Al in maart 1989 werd een mars van Abchaziërs voor afscheiding van Georgië gevolgd door meeting van 24 uur voor de regeringsgebouwen. Dit protest werd door Sovjettroepen gestopt. In juni waren er gevechten uitgebroken in de hoofdstad van Abchazië, Soechoemi, die pas na de interventie van de Sovjettroepen werden gestopt.
Dit maakte geen einde aan het conflict. Het onafhankelijkheidsstreven van Georgië, dat in 1990-91 werd versterkt, werd na de staatsgreep van augustus voltooid. Terwijl de Sovjet-Unie nog bestond, verklaarden de twee regio’s hun intentie om zich bij de Sovjet-Unie aan te sluiten als Unie-republieken, dat wil zeggen om zich af te scheiden van de Georgische republiek.
In augustus 1992 brak de eerste Abchazische oorlog uit toen de Georgische Nationale Garde troepen de regio binnenkwamen. Hoewel ze superieure aantallen hadden, kreeg Abchazië steun van vrijwilligers uit Tsjetsjenië en uit Rusland zelf. Hoewel Rusland niet rechtstreeks tussenbeide kwam, stuurde het wel voedsel en medische voorraden. Minstens 8.000 mensen stierven en een kwart miljoen Georgiërs werden gedwongen Abchazië te ontvluchten. Hoewel er in 1993 een vredesakkoord werd gesloten, brak er in 1998 een tweede oorlog uit.
De situatie in Zuid-Ossetië ontwikkelde zich op vrijwel dezelfde manier. Deze keer was de beslissing van de Georgische Opperste Sovjet om alleen het Georgisch als staatstaal te erkennen de directe aanleiding. In november 1989 organiseerde Gamsakhurdia een mars van Tsinvali, de hoofdstad, waar er aanzienlijke tegenstand was van de lokale bevolking. Georgische vrijwilligers belegerden de stad. Zuid-Ossetië stond centraal in de 5-daagse Russisch-Georgische oorlog in 2008 – de ‘eerste Europese oorlog van de 21e eeuw’!
Hoewel de nationale spanningen zich in veel gevallen niet ontwikkelden tot een gewapende confrontatie, zoals in de Baltische staten en op de Krim, waren het de militaire acties die de meeste van deze gebeurtenissen eind jaren tachtig en begin jaren negentig kenmerkten. De littekens die deze conflicten hebben achtergelaten, zijn vandaag nog steeds voelbaar.
De huidige situatie van nationaliteiten uit de voormalige Sovjet-Unie
De nationale kwestie blijft zoals voorheen zeer belangrijk in de hele regio. Bevroren conflicten en niet-erkende staten zoals Transdnjestrië, Nagorno-Karabach, Abchazië en Zuid-Ossetië worden door de verschillende heersende elites gebruikt om hun eigen rijkdom te vergroten en gewone mensen tegen elkaar op te zetten. En meer recentelijk bevond Oekraïne zich in het centrum van het conflict tussen de imperialistische mogendheden met een oorlog in Oost-Oekraïne die nog steeds voortduurt.
In Rusland is de nationale kwestie nog steeds zeer belangrijk. Er zijn 160 nationaliteiten – Tataren, Tsjoevasj, Tsjetsjenen, Oekraïners, Armeniërs, Azerbeidzjanen en volkeren uit het Verre Noorden. Rusland grenst ook aan veertien andere landen. Maar hoewel Rusland nog steeds een federatie is, geniet bijna geen enkel deel van de federatie de rechten die het geacht wordt te hebben. Het beleid van het Poetin-regime is erop gericht om de macht van het centrum te versterken en zich op een imperialistische manier naar het buitenland uit te breiden. Sinds 2000 heeft een aantal ‘autonome regio’s’ hun status verloren. De wetgeving die in de republieken wordt gebruikt, is in overeenstemming gebracht met de federale wetgeving. Sinds 2014 is het zelfs strafbaar om oproepen te doen die de territoriale integriteit van Rusland schaden. Er zitten verschillende mensen in de gevangenis op beschuldiging van het bepleiten van separatisme.
Rusland zal geen referenda over autonomie toestaan, wat bijzonder hypocriet is gezien de manier waarop de Krim is overgenomen. Met amendementen op de Russische grondwet waarin het “geloof in God” als een traditionele waarde wordt gedefinieerd en waarin het Russische volk (in tegenstelling tot de andere nationaliteiten die in Rusland leven) als basis voor de staat wordt vastgelegd, zijn de andere nationaliteiten opnieuw in een tweederangspositie geplaatst.
Na twee wrede Tsjetsjeense oorlogen en opstanden die in totaal meer dan 12 jaar hebben geduurd en tot 250.000 doden hebben veroorzaakt, blijft Tsjetsjenië een staat binnen de staat. De Tsjetsjeense president – Kadyrov – staat dicht bij Poetin en bestuurt de republiek als zijn eigen persoonlijke leengoed, met onderdrukking, marteling en moord op wie het daar niet mee eens is. Geweld tegen vrouwen wordt als normaal beschouwd, eremoorden worden genegeerd. En sinds 2017 is er een heksenjacht op LGBT’s.
Sinds 2017 is de naburige Republiek Ingoesjetië, een van de armste regio’s van Rusland met een werkloosheidspercentage van 26%, het toneel van massaal protest tegen een poging van Tsjetsjenië om land over te nemen, wat tot een grote politieke crisis heeft geleid. We mogen niet vergeten dat het Ingoesjische volk een bittere historische ervaring had: na deportatie door Stalin naar Centraal-Azië en een terugkeer in 1957, was er een conflict met de Ossetiërs die in hun voormalige huizen woonden. Maar een andere, economische factor voedde het conflict ook: de officiële werkloosheid in de republiek is 26%, en zelfs hoger onder jongeren, terwijl het ook de Russische regio is met de laagste lonen.
In het 3 miljoen inwoners tellende Dagestan, waar 31 etnische groepen en 81 nationaliteiten wonen, is er de afgelopen jaren geprotesteerd door vrachtwagenchauffeurs, tegen de vernietiging van bossen en tegen corruptie en pesterijen van de politie. Het hoofd van de republiek werd ontslagen door Moskou, dat een militaire officier benoemde die niets met de regio te maken had. Dagestan heeft zich aangesloten bij republieken als Tatarstan, Karachay-Tsjerkessia en delen van Siberië die zich verzetten tegen de centralisatie.
Steeds meer regionale verantwoordelijken worden beschuldigd van corruptie en worden door het Centrum ontslagen. Bovendien gebruikt het Poetin-regime de middelen van de centrale regering niet om de onderontwikkelde regio’s te helpen, maar om de lokale elites te dwingen zich aan zijn heerschappij te houden.
Ook nu worden er aanvallen gepleegd op minderheidstalen. Het Russische parlement heeft een wet aangenomen waardoor in Tatarstan, waar de meeste inwoners Turks spreken, onderricht van de eigen taal enkel nog vrijwillig kan. De middelen voor scholen, musea en theaters die de Tatarentaal gebruiken zijn fors afgebouwd. In feite zijn alle andere talen in Rusland van secundair belang verklaard.
Een socialistisch standpunt
Het is belangrijk dat de socialisten lessen trekken uit deze gebeurtenissen om een uitgewerkt standpunt te ontwikkelen in het belang van de arbeidersklasse. Onze belangrijkste taak is het opbouwen van een maximale eenheid van de arbeidersklasse van verschillende nationaliteiten in een gemeenschappelijke strijd.
Het recht op zelfbeschikking
Zelfbeschikking is een belangrijk recht voor alle naties. Sommigen proberen het belang ervan te beperken door alleen “culturele zelfbeschikking” te ondersteunen – het recht om de eigen taal te gebruiken, culturele instellingen te ontwikkelen, enzovoort. Als marxisten steunen we deze rechten natuurlijk niet alleen in woorden, maar vechten we ook voor de middelen om ze te realiseren. Maar deze rechten zijn zinloos als we de politieke rechten van naties niet volledig ondersteunen, in Lenins woorden “tot en met de afscheiding.”
Toen Lenin deze eis formuleerde, had hij de noodzaak in gedachten om nationale staten op te richten met hun eigen taal, afgebakende grenzen en heersende instellingen als onderdeel van het proces van de burgerlijk-democratische revolutie. De eis werd nog belangrijker in het tijdperk van het imperialisme, toen de dominante machten de ontwikkeling van nieuwe onafhankelijke staten aan banden legden. De acties van Lenin en de bolsjewieken om zelfbeschikking te verlenen aan een reeks republieken speelden een grote rol in het winnen van steun voor de nieuwe regering. Stalins weigering om dit te accepteren en zijn brute behandeling van de naties hebben het Sovjetsysteem sterk in diskrediet gebracht. Het is niet verwonderlijk dat naarmate de ontevredenheid over de heerschappij van de stalinistische bureaucratie in de jaren tachtig van de vorige eeuw groeide, een groot deel ervan op nationale leest geschoeid was, met oproepen tot meer autonomie en vervolgens tot afscheiding van de Sovjet-Unie.
Toen de nationale spanningen in de jaren tachtig en het begin van de jaren negentig explodeerden, stelden wij als marxisten dat de republieken die deel uitmaakten van de Sovjet-Unie het recht op zelfbeschikking moesten hebben. Daarmee zetten we niet alleen de revolutionaire tradities van de bolsjewistische revolutie voort, maar ook die van Trotski en de linkse oppositie, die aan het eind van de jaren dertig betoogden dat Oekraïne een apart, onafhankelijk, socialistisch Oekraïne moest worden. Maar wat even belangrijk is: als we dit niet hadden gedaan, zouden we ons hebben afgesneden van de massa van arbeiders en jongeren in deze landen die strijden voor onafhankelijkheid.
Dat betekende niet dat we toen de rechten van de nationale minderheden in de nieuwe, onafhankelijke landen hebben genegeerd. Wij hebben ons verzet tegen elke poging om de taalrechten te beperken, bijvoorbeeld in de Baltische staten, waar de Russische minderheid na 1991 met grote discriminatie werd geconfronteerd. Wij hebben ervoor gepleit dat regio’s als Transdnjestrië het recht hebben op autonomie binnen Moldavië, of om onafhankelijk te zijn als de bevolking dat zou willen.
Het proces van kapitalistisch herstel raakte in een stroomversnelling, waarbij we waarschuwden dat de werkende klasse de controle over de nieuwe onafhankelijke landen moest krijgen. Zoniet zou ze geen economisch of politiek voordeel halen en zelfs niet de echte onafhankelijkheid bekomen die werd nagestreefd. Toen de Sovjet-Unie ineenstortte, ontstonden er vijftien nieuwe kapitalistische landen, die formeel onafhankelijk waren, maar de inzet van strijd tussen de imperialistische machten waren, waaronder het nieuwe kapitalistische Rusland. Verschillende van de nieuwe staten zijn autoritair. De meeste hebben nog steeds te lijden onder grote armoede en sociale problemen.
Voor kleinere, arme naties of regio’s die in de tang zitten tussen de imperialistische belangen, is echte onafhankelijkheid of zelfs autonomie onder het kapitalisme niet mogelijk. Zelfs het machtige “onafhankelijke” Rusland is als kapitalistische staat niet in staat om al zijn burgers een fatsoenlijke levensstandaard te bieden of om echte democratische rechten te verlenen, en het beperkt op zijn beurt de rechten van nationaliteiten in Rusland. Evenmin is er een uitweg te vinden door steun en bescherming te vragen van de ene of de andere machthebber. Welke weg men ook kiest, het kapitalistische establishment zal de natuurlijke grondstoffen en de lage lonen uitbuiten om de winsten te verhogen, terwijl de armen met een laag inkomen blijven zitten. Een eerste stap om de onafhankelijkheid te garanderen is ervoor te zorgen dat alle natuurlijke grondstoffen van de regio worden genationaliseerd.
Het recht op zelfbeschikking steunen betekent niet dat we in alle gevallen en onder alle omstandigheden automatisch om een afscheiding vragen. Het belangrijkste criterium bij de besluitvorming is de stemming van de arbeidersklasse zelf. Als socialisten zich uitspreken voor de afscheiding van het ene volk van het andere, doen we dat niet om de belangen van een nationale burgerlijke groepering te bevorderen, maar om de solidariteit en de eenheid van de arbeiders van alle nationaliteiten op te bouwen.
De taalkwestie
Dit is nog meer het geval in veel van de regio’s van de voormalige Sovjet-Unie, waar in een relatief klein gebied verschillende nationaliteiten of etnische groepen samenleven. De erkenning van gelijke rechten voor nationaliteiten en talen is in het belang van de solidariteit van de werkende klasse. Het is noodzakelijk om het minste gebrek aan vertrouwen tussen nationale groepen, elke vorm van vervreemding, verdenking of vijandigheid uit de weg te ruimen. Volledig gelijke rechten betekent de weigering van voorrechten voor een bepaalde taal. De pogingen om één staatstaal in te voeren in de Baltische staten, maar ook in Moldavië, Oekraïne en nu Rusland, leiden onmiddellijk tot een toename van wantrouwen.
Wij zijn daarentegen van mening dat alle culturen en talen bestaansrecht hebben en in alle regio’s moeten worden opgenomen in het door de staat gefinancierde onderwijs. De mogelijkheid om de eigen nationale taal te leren en te gebruiken is immers een fundamenteel onderdeel van het zelfbeschikkingsrecht van naties.
Sociale bevrijding
Door het recht van naties op zelfbeschikking op te eisen en te verdedigen, verwerpen wij alle gedwongen banden. Marxisten verzetten zich tegen privileges aan een bepaald land boven een ander. Gewelddadige, feodale of militaire methoden moeten worden vervangen door vrijwillige verbintenissen. In lijn hiermee steunen wij het recht van naties op zelfbeschikking volledig. Gewone werkende mensen, 99% van de bevolking, kan hier alleen maar baat bij hebben.
Noch de scheiding, noch de eenwording op zich kan het doel zijn en is geen oplossing voor alle problemen. Maar zelfbeschikking maakt nationale en culturele vooruitgang mogelijk. Het is een middel om echte sociale bevrijding te garanderen, een maximale materiële en creatieve ontwikkeling van het individu en van de samenleving als geheel. Dit zal niet mogelijk zijn als de rijkdom van de nieuwe samenleving in private handen blijft, als het kapitalisme de natuurlijke grondstoffen en de arbeidskrachten van elk nieuw land blijft exploiteren. Het is daarom noodzakelijk om te strijden voor het ten dienste stellen van alle natuurlijke, menselijke en andere grondstoffen aan de hele samenleving. Er moet sprake zijn van sociaal eigendom en een democratische planeconomie, een werkelijk vrije en gelijke, socialistische samenleving.
Conflicten
De arbeidersklasse was niet onafhankelijk georganiseerd en speelde geen leidende rol in zelfbeschikkingsstrijd toen de Sovjet-Unie instortte. Hierdoor werden de nieuwe naties of republieken al snel onderworpen aan een strijd tussen de belangen van de verschillende groepen of clans binnen de nationale elite en de burgerij, nog verergerd door de tegenstellingen en conflicten tussen verschillende imperialistische belangen.
Nationale oorlogen, interetnische conflicten zijn voorbeelden van hoe de kapitalisten het principe van verdeel en heers gebruiken. Etnische verdeeldheid is de beste methode om een wig te drijven tussen arbeiders, waardoor ze gedwongen worden hun naaste te wantrouwen en te haten, terwijl de echte vijand van beide de kapitalistische klasse zelf is. Door gevoelens te verdelen en te vergiftigen met behulp van nationalistische stemmingen kan de heersende elite de arbeidersklasse beter domineren en uitbuiten.
Daarom zijn de socialisten volledig tegen discriminatie van welke etnische groep dan ook en verdedigen wij de rechten van de onderdrukte arbeiders en de uitgebuite volkeren van alle nationaliteiten. In die regio’s of gebieden waar de heersende elite erin geslaagd is een conflict tussen nationaliteiten op te rakelen (waarbij dit kan leiden tot gewapende confrontaties en oorlogen), zijn socialisten van mening dat het de verantwoordelijkheid van de arbeidersklasse en haar organisaties is om tegen dergelijke acties op te komen en de verdediging van minderheidsgroepen op te nemen en indien nodig de verdediging van werkenden van alle nationaliteiten tegen gewapende aanvallen te organiseren.
De enige manier om de arbeiders te verdedigen tegen aanvallen en om echte autonomie of onafhankelijkheid te bereiken is het ontwikkelen van een sterke, onafhankelijke arbeidersbeweging die in staat is om te strijden en het kapitalisme omver te werpen. De eerste stap in die richting is het verwerpen van elke poging om de arbeidersklasse te verdelen langs nationale of etnische lijnen. Dit betekent de noodzaak om arbeidersorganisaties op te bouwen die zich kunnen verzetten tegen nationalistische demagogie, en die in staat zijn om de belangen van alle arbeiders te verdedigen.
Organisatie is echter niet voldoende, het is ook noodzakelijk om deze organisaties te wapenen met een politiek programma gericht op het mobiliseren van de arbeidersklasse ter verdediging van haar dagelijkse belangen, en om de banken, de grote industrie en de natuurlijke grondstoffen over te nemen, zodat ze op een democratische manier kunnen worden gepland in het belang van alle werkenden, om een echte socialistische samenleving te vestigen. Alleen dan wordt het mogelijk om echte onafhankelijkheid te garanderen aan de nationaliteiten die dat wensen als onderdeel van een gelijke en vrijwillige federatie of confederatie van arbeidersstaten.