6. De Duitse gemeenschap

De annexatie van Eupen-Malmédy

Na afloop van de Eerste Wereldoorlog leefde het Belgische chauvinisme op. De BWP-leiding bracht daar niets tegenin, integendeel. Vandervelde, die nog tijdens de oorlog werd opgenomen in de regering, maakte nadien deel uit van de groep Belgische onderhandelaars voor het Verdrag van Versailles. België eiste er een herziening van de neutrale status van België, de overdracht van het Groothertogdom Luxemburg, Maastricht en Nederlands Limburg aan België, een verbetering van het statuut van de Schelde en het kanaal Gent-Terneuzen, voorts aansluiting van Moresnet, Eupen en Malmédy die sedert 1815 bij Pruisen hoorden, uitbreiding van de kolonie in Afrika ten koste van Duitsland en herstelbetalingen door Duitsland.

Niet alles van dit programma werd binnengehaald. België verkreeg de districten Eupen, Malmédy en Moresnet. Ook werd de neutraliteit opgeheven, die opgelegd was door de verdragen van Londen van 1839. In Afrika verkreeg België een beheersmandaat over Ruanda-Urundi. Tenslotte werd Duitsland ertoe veroordeeld 2,5 miljard goudmark te storten als herstelbetaling.

Voor de Duitstalige Belgen begint hun Belgische geschiedenis dus in januari 1920. Meer dan honderd jaar had het het gebied rond Eupen-Malmedy onder Pruisische heerschappij gestaan, een lange periode van harde strijd voor burgerrechten, die ook in Eupen revolutionaire momenten met zich mee bracht. Door het Verdrag van Versailles in 1919 werd de nationale eenheid verbroken. De overdracht van het gebied aan België beantwoordde aan de behoefte van de grote mogendheden aan een grotere zekerheid over de omgeving van de Maas. Het gevolg was een volledige isolatie van de burgerij en de werkende klasse in Eupen-Malmedy.

De kerk, als deel van de bezittende klasse, gaf de Duitstalige burgerij een geïnstitutionaliseerd ideologisch kader, oa om de socialistische agitatie aan het eind van 19e eeuw, die vanuit Verviers de arbeiders bereikte, tegen te gaan. Aangezien Eupen-Malmedy onder het Franstalige bisdom Luik viel, vreesde de Duitstalige burgerij dat haar belangen ondergeschikt zouden worden aan die van de Franstalige Belgische burgerij.

In hun strijd voor het behoud van de Duitse taal (en de Duitse cultuur) kwamen de Duitstalige priesters tegemoet aan de behoefte van bevolking aan vrij taalgebruik. Maar vooral aan de behoefte aan de lokale burgerij, voor wie een éénvorming taalgebied een voorwaarde is voor een zo vlot mogelijke uitwisseling van goederen. De Belgische burgerij zag vrij snel de rol die de Kerk kon spelen en heeft het Luikse Bisdom van bij het begin als instrument gebruikt voor de burgerlijke assimilatie van de “nieuwe Belgen”. Dat de Waalse en de Duitstalige geestelijken in eerste instantie onvoorwaardelijke verdedigers van de belangen van hun eigen burgerij bleven, en op die manier het assimilatieproces vergeefs bleek, bewijzen verscheidene gebeurtenissen.

België organiseerde geen echt referendum over de aansluiting, maar een volksraadpleging waarvan de uitkomst van vooraf duidelijk was door de schandalige manier waarop het georganiseerd was. Kiezers moesten zich inschrijven op een kieslijst bij de Belgische autoriteiten. Alleen in Malmédy en Eupen werden registers geopend, wat het reeds zeer moeilijk maakte voor de verspreid wonende boeren om zich in te schrijven, ook gezien de staat van de vervoermiddelen vlak na de oorlog. De stemming was ook niet geheim, je moest je handtekening in een register zetten waarin de Belgische regering inzage had. Belgische ambtenaren verspreidden het gerucht dat iedereen die verzette tegen de aansluiting, verplicht zou worden het gebied te verlaten. Ook werd gedreigd met de intrekking van voedselbonnen voor wie zou protesteren tegen de aanhechting. Gemeenteambtenaren die kwamen tekenen, werden in veel gevallen ontslagen. Er werden zelfs verklikkers ingeschakeld. Het is dan ook niet verwonderlijk dat slechts 209 personen (van 30.000 stemgerechtigden) zich registreerden.

In april 1920 kwam het tot een algemene staking in Eupen. Die werd georganiseerd door de Centrumpartij, de christen-democratische vakbond en de spoorarbeiders. De muntomschakeling en de overschakeling op Belgische lonen kwam nadelig uit voor de arbeidersklasse in Eupen-Malmédy. De eisen waren voor een tegemoetkoming om de harde gevolgen hiervan te verzachten en voor een “onverhinderde volksraadpleging” en de indeling bij het bisdom Keulen. De eisen betreffende de munthervorming werden onmiddellijk ingewilligd, maar een nieuwe volksraadpleging en de indeling bij het bisdom Keulen werden verworpen. Hierin liggen de kiemen van de “Revisionsbewegung” (Beweging voor de Herziening).

Onder de belangrijkste gebeurtenissen in de jaren ’20 bevinden zich de mislukte terugkeeronderhandelingen tussen België en Duitsland in 1926 en 1929. Toen de inwoners van de Oostkantons in ’25 stemrecht verkregen, stemden ze massaal op de katholieke partij, die in het kanton Sankt Vith zelfs meer dan 80% haalden. Maar de kandidaat met de meeste stemmen kwam niet in het parlement, hij was immers voorstander van de terugkeer naar Duitsland. Zijn plaats werd ingenomen door een Waalse Luikenaar. Dit leidde tot gemeenschappelijke protesten door de christen-democratische vakbond, “de Christelijke Kiezersvereniging” en de BWP. Als reactie op de burgerlijke assimilatiepolitiek van de liberalen en de katholieke partij kwam het tot een afsplitsing in het christelijke kamp, van waaruit een pro-Duitse Christelijke Volkspartij (CVP) ontstond.

Met hun eerste verkiezingsslogan “Voor zelfbeschikking en het katholiek geloof ” bevonden zij zich samen met de BWP, de Geboortelandfederatie en het Landbouwarrondissement Malmedy aan de leiding van de Revisionsbewegung. De CVP nam in ’29 deel aan de verkiezingen en boekte een duidelijke overwinning: in Eupen haalde die partij de helft van de stemmen, in Sankt Vith twee derde en in het toch sterk Waalse Malmédy (waar in het verleden verzet was tegen de opgelegde germanisering vanuit Pruisen, waarvan Malmédy sinds 1815 deel uitmaakte) 40%, waarmee de bevolking zich duidelijk uitsprak voor een herziening van het Verdrag van Versailles. In het hele gebied behaalde de CVP 51% en de BWP 23%. Desondanks had ze geen schijn van kans om een verkozene naar het parlement te sturen, want de Duitstaligen vormden een minderheid in het voor de rest Franstalige kiesdistrict. In ’33 verbood de Luikse bisschop, mgr. Kerkhofs, op een andere partij dan de Belgisch-gezinde katholieke partij te stemmen.

Vóór 1933 vonden de ideeën van Hitler in Eupen-Malmedy geen ingang. Na de machtsovername van de fascisten in Duitsland kwam er echter een massale financiële ondersteuning van de pro-Duitse organisaties. Een splitsing van de Revisionsbewegung kwam tot stand, waarbij de ene zijde de kant van Duitsland koos, de andere die van de Belgische burgerij. Door prominente leden van de CVP en enkele geïsoleerde BWP-leden werd de fascistische pro-Duitse Heimattreue Front (Geboortelandtrouw Front) opgericht. Aan de andere kant bevonden zich pro-Belgische krachten, de resten van CVP, de christen-democratische vakbond, de Duitstalige geestelijken en de BWP. Dat de BWP geen socialistische partij met duidelijk klassenstandpunt was, maar een burgerlijk chauvinistische partij, werd bijzonder duidelijk op dit ogenblik.

Doordat de BWP de pro-Belgische kant koos – in plaats van zich op de arbeidersklasse te richten voor het opbouwen van een krachtsverhouding – werd ze de verdediger van de belangen van de onderdrukkende Franstalige Belgische burgerij. Dit toont dat de BWP het recht van zelfbeschikking voor de Nieuwe Belgen enkel vanuit een burgerlijk standpunt vertegenwoordigde. Het maakte ook dat er geen alternatief werd aangeboden. Ondertussen vonden jongeren uit de Oostkantons, waar hoge werkloosheid heerste, werk over de grens in Duitsland. Ze werden bewerkt door de pro-Duitse organisaties met vooruitzichten dat hun streek weer in het grote vaderland zou worden opgenomen. Een aanzienlijk deel van de bevolking, dat nog steeds voorstander was van een hereniging met Duitsland ontving de Duitsers dan ook met open armen toen de Duitse tanks het gebied binnenreden.

De hoop op hereniging met Duitsland was groot gebleven. De burgerlijke krachten zagen echter enkel een mogelijkheid hierop via de politiek van Hitler. Onder de bevolking creëerde dit uiterste verwarring. De ware doelstellingen van het nationaal-socialisme werden verkeerd beoordeeld door het ontbreken van een echt alternatief. Indien een revolutionaire arbeiderspartij binnen de Revisionsbewegung een standpunt had verdedigd – en dus de arbeidersmassa’s had opgevoed – in de geest van diepgaande en consequente democratie, had die verwarring voorkomen kunnen worden. Gezien dit niet het geval was, was het verglijden van een burgerlijk standpunt rond het recht op zelfbeschikking naar de meest reactionaire vorm van burgerlijke politiek – het fascisme – niet verwonderlijk.

Aangezien de leiding van de CVP was overgegaan naar de Heimattreue Front, had de partij geen leiding meer zodat ze voor de parlementsverkiezingen van 1936 geen kandidaten stelde. Dit leidde tot een overweldigend succes voor de fascisten, daarnaast had ook bijna de helft van de kiezers de oproep van de Heimattreue Front gevolgd om ongeldig te stemmen. De voormalige revisionistische en vandaag pro-Belgische partijen vielen terug van 75% naar 45%. Daarbij kon de pro-Belgische Katholieke Partij met 38% zichzelf bij de winnaars rekenen, terwijl de BWP de grote verliezer werd met 5% (tegenover 25% in 1929).

Op 18 mei 1940 worden de Oostkantons bij het Duitse Rijk ingelijfd. De bevolking van Eupen-Malmédy was terug Duits. In ’42 werden de mannen gerecruteerd voor de Wehrmacht. Ze werden als “Volksdeutsche”, net als de Elzassers en de Sudeten, ingezet op de meest vooruitgeschoven posten. Bijna 9.000 mannen en jongens werden gemobiliseerd, waarvan er 2.000 nooit zijn teruggekomen. In december 1944 werd Sankt Vith op tweede kerstdag platgebombardeerd door de geallieerden, Malmédy werd per vergissing zelfs twee keer platgegooid.

Na de Tweede Wereldoorlog: discriminatie van de Duitse taal

Na de Tweede Wereldoorlog was het nationale vraagstuk op de achtergrond beland. De oorzaak daarvoor lag in de ideologische en juridische repressie vanwege de Belgische Staat. België deed na WO II immers alsof de bij het Derde Rijk ingelijfde bevolking in haar geheel gecollaboreerd had. Tijdens de “politieke zuiveringen”, waarbij men vermoedelijke collaborateurs vervolgde, werden 15.600 dossier opgesteld. Dit betekende dat 25% van de Duitstaligen (één op vier bewoners, zuigelingen inbegrepen!) een dossier had en 50% van alle volwassen mannen! 80% van die dossiers moest uiteindelijk geseponeerd worden, maar de helft van de overige 20% (1.503 van de 3.201) aangeklaagden werd veroordeeld en vervolgd.

Dat is 10 keer zoveel als in Vlaanderen, 15 keer zoveel als in Wallonië en 8 keer zoveel als in Brussel. Ambtenaren die, trouw aan de Belgische voorschriften, bleven doorwerken na de Duitse annexatie werden bij tientallen ontslagen. Ook lid geweest zijn van een jeugdorganisatie tijdens de bezettingsjaren kon je een veroordeling opleveren. Dat alles ondanks het feit dat de Belgische regering in ballingschap nooit officieel tegen de annexatie heeft geprotesteerd. Integendeel, nog geen drie maanden na de inlijving ging de Belgische regering akkoord met de nieuwe grens en dus met het afstoten van de Oostkantons. Met andere woorden: na de oorlog werden toenmalige inwoners van Duitsland bestraft voor collaboratie met… Duitsland! En dat terwijl de toenmalige economische elite tenvolle had gecollaboreerd – en van de “opportuniteiten” gebruik had gemaakt om haar politiek rond lonen en arbeidsvoorwaarden op te leggen – en daar nadien nooit voor is gestraft.

Dit juridisch offensief had een groot effect op het hoe de Duitstalige arbeidersklasse haar nationale identiteit zag. De bevolking was murw geslagen en keerde zich af van politiek. Niemand durfde het in de na-oorlogse periode nog aan zelfs het meest onschuldige pro-Duitse gevoel te uiten. De beschuldigingen en intimidaties leidden tot een vervreemding van hun originele nationale identiteit. De staat isoleerde de Duitstalige arbeidersklasse verder door op te roepen tot een publieke Denunziation, een openbare oproep tot verklikking van “collaborateurs”, waarmee ze verder verdeeldheid zaaide tussen de Duitstalige en de Franstalige arbeiders.

Behalve al deze repressieve maatregelen ondernam de Belgische staat ook talrijke pogingen om de Duitstalige bevolking te assimileren. Er zijn harknekkige pogingen ondernomen om het gebied helemaal te verfransen. Verschillende Waalse politici stelden dat de Duitse taal “uitgeroeid” moest worden, dat volledig gebroken moest worden met de Duitse cultuur. Er kwamen systematische pogingen om het onderwijs verfransen, het gebied werd geïntegreerd in de Franstalige kiesdistricten,… Liberalen en socialisten zagen in de verfransing ook een mogelijkheid om de invloed van de katholieke kerk te verzwakken. De participatie in het politieke gebeuren werd duidelijk bemoeilijkt door de Franstalige administratie. Slechts tien jaar later stak het idee van een eigen administratie en kieskring de kop op.

De na-oorlogse periode bestond uit jaren van achtervolging en intimidatie. Het politieke ontwaken van de Duitstalige arbeidersklasse werd ook ideologisch onderdrukt. De Duitse taal werd niet officieel erkend en werd gediscrediteerd door haar voorstelling als een idee die toebehoorde aan de terugkeer bij het Duitse Rijk. In slechts 25 jaar waren ze drie keer van nationaliteit veranderd en werden ze aan een voor hen volledig vreemd sociaal en politiek landschap blootgesteld. Sociaal geïsoleerd en politiek verlamd drong het staatsapparaat de “nieuwe Belgen” door middel van burgerlijke assimilatie een nieuwe nationale identiteit op.

Dat het nationale vraagstuk in deze fase niet opnieuw opflakkerde, is echter vooral ook te wijten aan de gunstige economische situatie in de na-oorlogse periode en het versterken van de internationale arbeidersklasse. Zoals in de rest van België komt een politiek op gang van klassensamenwerking, met elementen als sociale zekerheid en gestructureerd sociaal overleg, waarbij de leiding van de arbeidersbeweging steeds meer werd geïntegreerd in de staat.

De jaren ‘60 : De zoektocht naar een nationale identiteit

Het is de periode waarin de Duitstalige Belgen een gevoel voor hun nieuwe nationale identiteit en hun positie binnen de federale staat ontwikkelen. Verscheidene gebeurtenissen luidden die nieuwe fase in. Eerst moet de taalcontroverse tussen Franstaligen en Vlamingen worden vermeld, die in de jaren ‘60 opnieuw uitbrak en leidde tot het vastleggen van de taalgrens. Daar stelden de Duitstaligen vast dat hun nationale identiteit noch bij de ene, noch bij de andere natie behoorde. Resultaat van het conflict is de erkenning van het Duits als derde nationale taal, de officiële erkenning van een Duits taalgebied met rechten voor de Franstaligen die daar wonen. In Malmédy kreeg de Duitstalige minderheid ook een aantal rechten, waarvan ze weinig gebruik maakte. Sinds ’62 heette het gebied niet langer de Oostkantons, maar Duits-Oost-België, met 65.000 Duitstaligen die niet meer bij hun oude Waalse lotgenoten van Malmédy horen.

Er waren organisaties die het nationale vraagstuk telkens opnieuw op de voorgrond plaatsten. Zij beschouwden de introductie van het Frans als tweede taal een verdekte vorm van verfransing. Deze opinie was in tegenspraak met hoe de meerderheid van de bevolking het zag. Voor de arbeidersklasse was het de voorwaarde voor het sociaal en het beroepsmatig streven naar vooruitgang. Daarnaast gaf de economische situatie aan de burgerij voldoende ruimte om, zonder dat een massaal naar voor schuiven van het nationale vraagstuk op dit moment nodig was, toch haar belangen te verdedigen.

Een belangrijke gebeurtenis in de geschiedenis van Duitstalige gemeenschap doet zich voor tijdens de verkiezing van de Senaat in 1968. De Duitstalige PSC-kandidaat haalde 12.000 voorkeurstemmen. De partijleiding in Verviers verhinderde echter zijn verkiezing in de Senaat. Daardoor leden de christen-democraten een serieus vertrouwenverlies. In 1971 doet ditzelfde scenario zich voor bij opnieuw dezelfde PSC-kandidaat, maar ook bij een liberale kandidaat. Dit vormde de aanleiding voor de oprichting van de christelijke onafhankelijke kiesvereniging. Hieruit ontstond in 1972 de nationalistische PDB – Partij van Duitstalige Belgen

Vanaf de jaren ‘70 : uitbouw van de autonomie en institutionalisering van het nationalisme.

Toen België in 1962-‘63 in vier taalgebieden werd opgedeeld, betekende dit niet het einde van de zogenaamde taalstrijd. De taalwetgeving betekende slechts het begin van de opdeling van België, die met de staatshervormingen sinds ‘70 een institutioneel kader heeft gekregen. Met de oprichting van de Duitse Cultuurgemeenschap werd ook de Duitstalige burgerij een dergelijk kader aangeboden. Ondanks het feit dat in ‘70 slechts beperkte bevoegdheden over culturele aangelegenheden werden overgedragen, betekende dit toch een beslissende wending die een nieuwe fase van sterkere nadruk op de Duitse taal en een terugdringen van de Franse taal inluidde. Verdere belangrijke stappen in de uitbouw van de autonomie waren:

 

  • 1980: Tweede grote staatshervorming
    > De omvorming van Duitse Cultuurgemeenschap naar Duitse Gemeenschap (DG).
    > Naast een Raad bezit de DG voortaan ook een regering
    > De DG heeft decretale bevoegdheid over cultuur-en persoonsgebonden materies, alsook in wat betreft de intergemeenschaps- en internationale relaties.
  • 1988-1989: Derde grote staatshervorming
    > Het onderwijs wordt overgedragen aan de DG
    > De financiële toelages van de federale staat aan de DG verdrievoudigen
  • 1993: Vierde grote staatshervorming
    > De DG kan internationale verdragen sluiten
    > De DG heeft een eigen Kieskring voor de Europese verkiezingen
    > Na de verkiezingen van 1995 zendt de Duitstalige Gemeenschapsraad voor het eerst een afgevaardigde naar de hervormde Senaat.
  • 2001: Vijfde grote staatshervorming
    > De DG verkrijgt van de federale staat een verhoging van haar toelage
    > De regering van de DG kan tot hoogstens vijf leden worden uitgebreid
    > Sinds 1 januari 2005 heeft de DG de bevoegdheid over de controle en de financiering van de gemeenten

    Als men kijkt naar de bundel autonomie-eisen die voorligt, wordt duidelijk dat het gaat om klassieke staatsbevoegdheden. Het constante aangroeien en aanzwellen van de lokale staatsapparaten wordt door de bevolking als overdreven en onnodig gezien. Het gaat voorbij aan het kader van de gebiedsautonomie, breekt met het voor de ontwikkeling van het kapitalisme onontbeerlijke centralisme en verankert het nationalisme door middel van speciale staatsinstellingen.

    Gezien de kwantitatieve zwakte van het kapitaal in het zeer kleine gebied, konden de bevoegdheden voor de ontwikkeling van hun autonomie beperkt worden. Ze verkreeg die bevoegdheden dan ook hoofdzakelijk door de conflicten tussen de Vlaamse en Franstalige vleugels van de Belgische burgerij, niet door een massale steun voor soevereiniteit van de Duitstaligen; een idee dat enkel tussen de twee wereldoorlogen een actieve steun had onder de Duitstalige arbeidersklasse. De uitbouw van de autonomie in de DG is dan ook nog niet op een zelfde manier ontwikkeld als het Vlaamse en Waalse staatsapparaat. Wanneer er in de toekomst geen revolutionaire arbeidspartij is die het bewustzijn van de arbeidersklasse kan opvangen, is het mogelijk dat deze kwestie aan de basis ligt van een reactionaire vorm van nationalisme, zoals het tijdens de tweede wereldoorlog het geval was.

    De nationalisten konden van de afwezigheid van een klassenbewustzijn profiteren. Bepaalde lagen van de arbeidersklasse werden aangetrokken tot het nationalisme en dan ook voor de burgerlijke belangen misbruikt. Ondanks het vrij grote burgerlijk media-apparaat (krant, radio, televisie, enz…) is de burgerij er nog niet in geslaagd om door middel van een ideologisch offensief het bewustzijn van de arbeidersklasse in die mate te onderdrukken dat het tegen de Franstalige burgerij zou kunnen gemobiliseerd worden.

    De heersende klasse in de DG

    Naast de economisch en ook politiek overheersende midden- en kleinburgerij, is er slechts 1% van alle ondernemingen die meer dan 100 personen tewerkstellen. In dit procent werken nochtans ongeveer 6.000 van de 21.276 Duitstaligen. Dat de structuur van de bezittende klasse in de DG sterk van deze in Vlaanderen en Wallonië afwijkt, toont het volgende diagram.

    Deze bedrijfsstructuren laat voor een stuk reeds raden wat de verhouding is tussen het klassenbewustzijn in de DG en in de rest van België. De wijdverspreide mening dat er in de DG geen klassenverschillen zijn, is een weerspiegeling van de ideologie die de burgerij rechtop probeert te houden. Toen in ‘77 een studie over de inkomenssituaties in de Oostkantons werd opgesteld, wekte deze een grote aandacht onder de bevolking op. Op dat moment bezat reeds 4,4% van de bevolking een kwart van het bruto inkomen. Vergeleken met de burgerij van de andere taalgebieden bezit de burgerij in de DG een grote homogeniteit, waardoor de verschillende belangen binnen de kapitalistische klasse niet zo duidelijk naar voor komen.

    Ideologisch bezit de dominante klasse een heel arsenaal aan wapens, die het op een geschikte manier weet aan te wenden. Het conservatieve dagblad “Grenz -Echo”, de radiozender “Belgischer Rundfunk”, de historische verenigingen van de gemeenschap, de hoge scholen (voor verpleging en regentaat) en niet in het minst het wijdverspreide verenigingsleven. Deze verenigingen hebben de taak om de nationale cultuur te bewaren, de klassenverschillen te verdoezelen en de culturele verschillen binnen de arbeidersklasse te bevorderen. Er gaat bijna geen dag voorbij zonder dat een ondernemer een schenking voor de één of de andere vereniging overhandigt. Deze vorm van bevordering van het nationalisme, ideologisch verborgen onder christelijke naastenliefde, heeft een wezenlijke invloed op de publieke opinie.

    De christelijke arbeidersbeweging

    De christelijke arbeidersbeweging en haar banden met de christelijke partijen spelen een speciale rol in de geschiedenis van de DG. Toen men op het congres van Wenen in 1921 over het lot van Eupen, Sankt Vith en Malmedy besloot en dat gebied als compensatie van Duitsland aan België werd overhandigd, stelde de CVP zich als politieke vleugel aan het hoofd van de Revisionsbewegung. Door haar oplossing van zelfbeschikking bezat ze de meest volledige steun van de arbeidersklasse. De burgerij betreurde het verlies van haar politieke invloed voor de verdediging van haar economische belangen, terwijl de christelijke georganiseerde arbeidersbeweging van haar moeizaam opgebouwde vakbondsstructuren losgeweekt werd. Wanneer de socialistische vakbond in Verviers de georganiseerde christelijke arbeiders in Eupen als gedesorganiseerd verklaarde, was de sociale isolatie perfect.

    Het tot op vandaag politiek opgedeelde district DG-Verviers heeft in het Duitstalig gebied tot een polarisatie van de arbeidersbeweging geleid. De vakbondsbureaucratie heeft dit gebruikt om met de hulp van de CSP diepgaande structuren van klassencollaboratie op te zetten. Aangezien de CSC (ACV) de overweldigende meerderheid van de in vakbonden georganiseerde arbeiders vertegenwoordigt, is het ook hun vakbondsbureaucratie, met wie de burgerij moet samenwerken. Tot op vandaag is het monopolie van de CSC niet gebroken, wat de resultaten in de sociale verkiezingen van 2004 nogmaals duidelijk maakten. Van de 269 mandaten kon de CSC er 80,46% winnen. In het zuiden van de DG ontbrak de totale overwinning op één mandaat na, terwijl in talrijke ondernemingen van de DG er slechts een CSC-delegaties aanwezig is (19 van 34 ondernemingen). Omdat de syndicale federatie voor het Duitstalige gebied ook Verviers vervat, is de versterking van het ACV in die regio voor een belangrijk deel terug te brengen tot de rol van de christelijke arbeidersbeweging in de DG.

    De PDB en de sterkere uiting van het nationale vraagstuk.

    De PDB ziet zichzelf in de DG als de enige echt vrije partij, in die zin dat ze niet gewoon een afdeling van een Franstalige partij is. Deze zelfstandigheid wil de PDB institutionaliseren, wat in hun politieke doelstellingen als volgt wordt uitgedrukt:

    Zij streven naar “… de volledige gelijkstelling van het Duitse taalgebied van België binnen het federale België op politiek, sociaal, economisch, administratief en cultureel niveau.”. De indeling van het Duitse taalgebied in het Waalse Gewest en de provincie Luik wordt door hen gezien als “slechts een wettelijk feit, dat gewijzigd dient te worden.” Hun slogan luidt: “eigen gewest, eigen provincie.“

    Voor marxisten is het duidelijk dat het slechts een kwestie van tijd is vooraleer hun onder democratische slogans verborgen burgerlijke ideologie in een openlijk pro-kapitalistische politiek verandert. Van welke vorm ze in haar aanvallen op arbeidersklasse gebruik maakt, hangt af van het stadium van de kapitalistische crisis, de daaruit voortvloeiende politieke verschuivingen en – nog belangrijker – de zwakte van de linkerzijde.

    Dat hun aanvallen op de arbeidersklasse niet worden verwezenlijkt uitsluitend via het nationale vraagstuk, bewijst het openlijk burgerlijke karakter van PDB, dat ze toont via de politieke bescherming van de belangen van het kapitaal. Als voorbeeld kunnen de recente besparingen in het onderwijs worden opgesomd. Daarin worden de klassen met onderwijstaal Frans voor de Franssprekende minderheid in de DG afgeschaft. Sinds het Duits in de jaren ’70 erkend werd als officiële onderwijstaal, konden Duitstalige en Franstalige leerlingen in één en dezelfde school onderwijs volgen in hun eigen moedertaal. Maar de PDB beperkte zich niet tot besparingen die pasten in hun “nationale missie”. De besparingspolitiek werd verder gezet in de sociale afbouw bij de werknemers (zowel Duitstalig als Franstalig) in het onderwijs. De ingangsleeftijd voor de vervroege pensionering werd opgetrokken, de werktijden verlengd en de mogelijkheid benoemd te worden werd voor verscheidene jaren opgeschort.

    Enkel wanneer door de crisis van het systeem de politieke eenheid van de Belgische burgerij volledig gebroken zou worden, kan de PDB het preferentiële instrument worden ter verdediging van de belangen van de lokale burgerij. Gezien het feit dat de regionale en nationale partijen in de DG reeds een eenheid vormen wat betreft hun sociale basis, kunnen de krachten die de politieke leiding zullen vormen voor de burgerij onder verscherpte omstandigheden uit gelijk welke partij komen.

    > Inhoudstafel

  • Dit vind je misschien ook leuk...