4. Guerrilla en marxisme

Geen enkele revolutionair ontwikkelt zijn ideeën in een sociaal vacuüm of in totaal isolement. Che was daar geen uitzondering op. Niemand die zichzelf als revolutionair beschouwt, als iemand die vecht tegen uitbuiting en onderdrukking, twijfelt aan de heldhaftigheid, vastberadenheid en zelfopoffering van Che. Toen hij op Cuba aankwam, was hij ervan overtuigd dat het socialisme in Zuid-Amerika moest opgebouwd worden en dit om de bevolking van de uitbuiting en het continent te van de imperialistische overheersing te bevrijden.

Toch had Che geen duidelijk zicht op hoe dit kon gebeuren en welke klasse de belangrijkste rol zou spelen. Vanuit een marxistische invalshoek was het meest belangrijke gebrek aan Che’s ideeën het onderschatten van de rol van de arbeidersklasse in het omverwerpen van het kapitalisme en het opbouwen van het socialisme.

Door de concrete situatie in Cuba kon dit gebrek niet voorkomen dat Batista overwonnen werd door de kracht van de guerrilla. Omwille van internationale factoren en het tijdstip van de revolutie kon ook de omverwerping van het kapitalisme plaatsvinden (meer hierover in volgende hoofdstukken).

Deze specifieke factoren gaven vorm aan het nieuwe regime dat na de revolutie tot stand kwam. Toen Che’s ideeën werden toegepast in andere Zuid-Amerikaanse met een andere objectieve situatie, kon dit niet leiden tot geslaagde revoluties. Veel heldhaftige en oprechte revolutionairen verloren hun leven omdat ze deze onvoltooide ideeën volgden.

Che heeft geen lessen getrokken uit de Russische revolutie en de theorie van de permanente revolutie. Hij zag het belang van de arbeidersklasse niet in, ook al was dit slechts een minderheid van de bevolking. Spijtig genoeg waren er na de machtsovername door de Russische arbeiders geen geslaagde revoluties in andere landen. De bolsjewistische overwinning bleef geïsoleerd. Een combinatie van burgeroorlog en buitenlandse aanvallen verzwakten de Russische arbeidersstrijd. Het kapitalisme bleef een lange tijd verslagen in Rusland, maar in 1989/1991 maakte het opnieuw zijn intrede omdat de arbeiders geen controle hadden over de maatschappij. Dit was het gevolg van de machtsgreep van een geprivilegieerde, bureaucratische elite midden de jaren ‘20.

Che slaagde er niet in om lessen te trekken uit de Oktoberrevolutie. Om deze lessen toe te passen in Zuid-Amerika is het noodzakelijk om een grote stap voorwaarts te zetten in het politieke denken. Che was geïsoleerd, en onder invloed van gebeurtenissen en andere ideeën. Daarom kon hij die stap voorwaarts niet zetten. Onder het kapitalisme is het noodzakelijk dat de arbeidersklasse staakt, betoogt en fabrieken bezet om toegevingen af te dwingen en om haar belangen te verdedigen. Het is ook noodzakelijk dat de arbeidersklasse zich verdedigt tegen gewapende aanvallen.

De doorslaggevende rol die de arbeidersklasse speelt in de revolutie komt voort uit het collectieve klassenbewustzijn dat zich ontwikkelt op de werkvloer en dat de arbeidersklasse in staat stelt om de basis voor een democratische controle over de maatschappij voor te bereiden. Dit legt de fundamenten voor een arbeidersdemocratie die nodig is om het socialisme op te bouwen. Door de belangen van andere onderdrukte groeperingen op te nemen in het socialistische programma kan de arbeidersklasse hun steun winnen voor de omverwerping van het kapitalisme en het grootgrondbezit. De arbeidersklasse speelt de belangrijkste en leidinggevende rol in de revolutie en de opbouw van het socialisme.

De boerenstrijd en het marxisme

De armere boeren, die een belangrijke revolutionaire rol kunnen spelen in de strijd, hebben dit collectief klassenbewustzijn niet. Dat komt door hun geïsoleerde positie op het platteland, en hun economische verhouding met het platteland. Boeren zijn zeer individualistisch en kunnen niet dezelfde rol in de revolutie spelen als de arbeiders in de steden.

Marxisten verdedigen de leidende rol van de arbeiders maar erkennen ook het belang van de strijd op het platteland, vooral bij de landbouwarbeiders en de verarmde boeren.

Zelfs vandaag zijn er, ondanks de verstedelijking van Zuid-Amerika, heel wat belangrijke verbanden tussen de boerenbevolking en de verstedelijkte bevolking, in het bijzonder de arbeidersklasse. Dit is duidelijk het geval in Centraal-Amerika. Arbeiders uit de steden trekken geregeld naar het platteland om te werken of om hun familie te helpen. Delen van de verstedelijkte armen leven bijna zoals boeren in de verkrotte buitenwijken van industriële centra.

Deze delen van de bevolking zijn nog sterk gebonden aan de plattelandsbewegingen en gebruiken vaak dezelfde strijdmethoden als de boeren. We denken vooral aan landbezettingen en het vormen van gewapende groeperingen om zich te verdedigen tegen het leger, de politie of andere gewapende bendes die door de grootgrondbezitters worden ingehuurd. Onder bepaalde omstandigheden kan het gewapend verzet er vroeger uitbreken dan in de steden en het vertrouwen van de arbeidersklasse verhogen.

Dit proces voltrok zich bij de opkomst van de Zapatisten (een radicale beweging van hoofdzakelijk boeren) in Mexico en bij de organisatie van landloze boeren (MST – Movimento Sem Tiera) in Brazilië. Een revolutionair marxistisch programma ondersteunt dergelijke strijdbewegingen en probeert ze te verbinden met de arbeidersbeweging in de steden. Ze zullen echter vooral tot steun dienen voor de meer essentiële beweging die in de steden plaatsvindt.

Che was beïnvloed door verschillende factoren en trok andere conclusies, waarbij hij de rol van de arbeidersbeweging onderschatte. Zijn conclusies evolueerden. Ze werden gevormd op basis van observaties, discussies en zijn deelname aan de Cubaanse beweging. Zijn ideeën werden het duidelijkste in een aantal artikelen en publicaties na de machtsovername in 1959. Eén van de meest volledige verklaringen van zijn strategie is te vinden in zijn boek ‘De Guerrillaoorlog’ dat pas in 1960 werd uitgegeven.

Een verschillend concept

Omwille van zijn eigen achtergrond en omdat hij geen deel uitmaakte van de arbeidersbeweging, nam Che nooit actief deel aan de strijd van de arbeidersklasse. Los van enkele ervaringen in Guatemala was de Beweging van de 26ste juli Che’s enige actieve deelname aan de revolutie. Daarom slaagde hij er niet in om de kracht te zien die de arbeidersklasse door haar eenheid bezit.

Andere politieke gedachten en ervaringen hadden onvermijdelijk ook hun invloed op de formulering van zijn hypothesen. Hij was beïnvloed door de sterke traditie van strijdbewegingen in Zuid-Amerika.

De strijd van Bolívar die probeerde heel het continent te verenigen, de Sandinistische strijd in Nicaragua, de strijd van Martí in Cuba en andere bewegingen tijdens de 19de eeuw, samen met de Mexicaanse revolutie (1910-18) en de boerenlegers van Zapata en Pancho Villa maken allemaal deel uit van die sterke traditie en hadden hun invloed op de kijk van politieke activisten.

Deze bewegingen behoorden tot een vorig stadium van de geschiedenis toen de arbeidersbeweging nog in haar kinderschoenen stond. Sindsdien kende de arbeidersklasse een enorm ontwikkeling.

Volgens Hugh Thomas was in 1953 slechts 42% van de Cubaanse bevolking werkzaam op het platteland. Eind de jaren 1950 waren er ongeveer 200.000 boerenfamilies en 600.000 landarbeiders. In de steden waren er ongeveer 400.000 families die behoorden tot de arbeidersklasse en 200.000 families die werkten als obers, bedienden en straatventers. De arbeidersklasse in Cuba eind jaren ‘50 was veel groter dan de arbeidersklasse in Rusland in 1917.

Naast de historische traditie had ook de Peruviaanse dokter Pesce een enorme invloed op Che. Pesce verkondigde theorieën die hij begin de jaren 1920 samen met Maríategui had ontwikkeld. Ze herzagen de klassieke theorieën van Marx over de arbeiders en de boerenstand. Ze beschreven een veel grotere rol voor de boeren in de socialistische revolutie. Che was ook sterk aangetrokken tot de overwinning van het boerenleger onder leiding van Mao Tse Tung in China in 1949, en de nationale vrijheidsstrijd in Vietnam die op dat moment plaatsvond. Hij werd ongetwijfeld beïnvloed door enkele van Mao’s geschriften. De Latijns-Amerikaanse, communistische partijen waren formeel verbonden met de arbeidersklasse maar volgden liever een volksfrontpolitiek.

Deze politiek eindigt steevast in het beknotten van de arbeidersbeweging om de kapitalistische belangen niet te schaden. Che verzette zich zoals de meeste jongeren tegen deze politiek omdat ze dogmatisch en niet radicaal genoeg was.

Che probeerde een marxistische benadering te vinden voor de specifieke situatie in Latijns-Amerika. Hij slaagde er niet in om een ander alternatief te formuleren op de lafhartige communistische partijen, dan de guerrilla als drijvende kracht voor de revolutie in Zuid-Amerika. Als gevolg daarvan werd de “boerenklasse met een proletarisch karakter” de leidende klasse in de revolutie. Hij zei in een toespraak uit 1960 met als titel “de verantwoordelijkheden van het proletariaat in onze revolutie” dat:“…het duidelijk is dat de kracht van de revolutionaire beweging voornamelijk bij de boeren lag, en in de tweede plaats bij de arbeidersklasse… Cuba heeft, zoals andere onderontwikkelde landen, geen sterk proletariaat.”

Hij ging verder met de volgende woorden:“De arbeiders waren bevoorrechte individuen.”

In werkelijkheid drong die ‘primaire’ rol van de boeren de arbeidersklasse op de tweede plaats. Dit is net het tegenovergestelde van wat Marx zei over de leidende klasse in de revolutie en de opbouw van het socialisme.

Het is waar dat de arbeiders in de Cubaanse steden een hogere levensstandaard kenden dan de boeren. Achter de gedachte van een ‘bevoorrechte arbeidersklasse’ lag het idee dat het revolutionaire potentieel van een klasse enkel bepaald wordt door de graad van armoede. Che zag de potentiële rol van een klasse niet als gevolg van haar maatschappelijke positie als klasse.

Een bijkomende factor waarom Che deze conclusies trok, was de zwakke houding van de communistische leiders. In zijn boek De Guerrillaoorlog bagatelliseerde Che opnieuw de potentiële rol van de arbeidersklasse. Hij verwees naar de drie ‘bijdragen’ die Cuba heeft geleverd in de revolutionaire strategie. Hij zegt:“De derde bijdrage is er één van strategische aard. Het is een berisping aan het adres van diegenen die nog steeds dogmatisch beweren dat de massastrijd geconcentreerd is bij de verstedelijkte bevolking. Ze vergeten immers de gigantische deelname van de boeren uit de onderontwikkelde landen van Zuid-Amerika.”

Hij gaat verder met te zeggen dat de onderdrukte levensomstandigheden van de stadsbevolking het moeilijker maken om een arbeidersbeweging te organiseren. Het is veel eenvoudiger om de boerenbevolking te organiseren, want die kan bijgestaan worden door gewapende guerrillastrijders.

Che mist hier opnieuw het cruciale punt van de rol van de arbeiders als klasse bij de opbouw van het socialisme en hij ziet de revolutie enkel als een troepenmacht. Het komt er op aan om de problemen bij het organiseren van de arbeidersbeweging in de steden te overwinnen. Che vlucht spijtig genoeg weg van die hoofdzaak en richt zich op het platteland om met guerrillastrijders de lokale bevolking te ondersteunen.

Foco-theorie

In hetzelfde boek argumenteert hij dat “…de arena voor de gewapende strijd vooral het platteland moet zijn.”

De guerrillabolwerken zouden op de boerenbevolking steunen en een beweging doen opflakkeren die het bestaande regime omverwerpt. Dit is de zogenaamde ‘foco-theorie’. Che verdedigde zijn theorie en de Franse intellectueel Regis Debray goot het in een afgewerkte theorie voor het hele continent en omstreken. Che citeerde Debray in 1963 in een artikel met de titel ‘Bouwen aan een arbeiderspartij’:“We trokken van het platteland naar de stad, van klein naar groot, bouwend aan een revolutie die haar hoogtepunt bereikte in Havana.”

De guerrillastrijders bouwden eigenlijk niet aan een revolutie, ze stapten eerder in een politiek vacuüm en namen initiatieven. Dat was slechts mogelijk door de concrete objectieve situatie in Cuba. Toen Che zijn ideeën in andere Zuid-Amerikaanse landen probeerde toe te passen, slaagde hij daar niet in.

Onder bepaalde specifieke omstandigheden kan een guerrillastrijd op het platteland, waar de arbeidersklasse niet de leidende rol heeft, erin slagen om een regime omver te werpen. Maar zonder het leiderschap van de arbeidersklasse is het niet mogelijk om een nieuw bestuur te vormen dat zich baseeert op arbeidersdemocratie en de opbouw van het socialisme aanvangt.

Ondanks Che’s verkeerde benadering hiervan, hadden zijn socialistische standpunten een belangrijke invloed op de Beweging van de 26ste juli en op de verdere ontwikkeling van het revolutionaire proces in Cuba.

 

> Inhoudstafel

Dit vind je misschien ook leuk...