1914-1940. Onmacht door gebrek aan antwoord van de socialisten, ondanks immens potentieel.

De arbeidersbeweging ging verzwakt de Eerste Wereldoorlog in door het verraad van de socialistische partijleiding die net als in andere landen de oorlog steunde. Hiervoor werd de BWP beloond door de burgerij, Vandervelde werd minister van staat en uiteindelijk treedt de BWP toe tot een regering van nationale eenheid onder de naam “Union Sacrée” (de “heilige eenheid”). De steun aan de oorlog leidt er ook toe dat Vandervelde na de Russische februarirevolutie van 1917 naar Rusland trekt om er de nieuwe regering te overtuigen van een verderzetting van de oorlog aan de kant van de geallieerden.

Op de Zimmerwald-conferentie was ook Henriëtte Roland-Holst aanwezig, de Nederlandse dichteres die ook goed bevriend was met de revolutionaire dichter Herman Gorter. Roland-Holst stond in voor de Nederlandstalige vertaling van het strijdlied ‘De Internationale’. Op de conferentie in Zimmerwald sloot Roland-Holst nauw aan bij het standpunt van Leon Trotski die toen nog niet bij de Bolsjewieken was. Ze schreef naderhand over Trotski: “Wij hadden allerlei punten van aanraking. Doordat wij beiden revolu­tionnai­re naturen waren, meer menschen en dingen genuanceerd zagen, dan de geboren sektariërs, had elk van ons een kleine groep om zich heen verzameld, die er naar streefde tusschen de klippen van opportu­nisme en sektarisme door te zeilen.”

Isolement van de internationalisten

De internationalisten vormden op dit ogenblik een bijzonder kleine minderheid binnen de arbeidersbeweging. Zo was er de bijeenkomst van internationalisten in Zimmerwald (1915) waarop slechts een handvol aanwezigen waren. Onder hen bevonden zich Lenin, Trotski, Rosa Luxemburg en andere revolutionairen zoals de Nederlandse Henriëtte Roland-Holst.

BWP: grotere nadruk op parlementarisme

Na de Eerste Wereldoorlog bleef de BWP haar koers verderzetten en legde de partij nog sterker de nadruk op het parlementarisme. Zo verzette de BWP zich na de wapenstilstand tegen het hijsen van de rode vlag op het stadhuis van Brussel door Duitse soldaten. De BWP vond het immers belangrijker om ook na de oorlog de “godsvrede” met de andere partijen te bewaren en zich ten dienste van de heropbouw van het land – op kapitalistische basis – te stellen. De BWP trad ook na de oorlog toe tot verschillende regeringen en levert verschillende ministers (waaronder Vandervelde, Anseele, Destrée,…). De hoop op verandering die onderdeel vormde van de radicalisatie na de oorlog (wat versterkt werd door de Oktoberrevolutie in Rusland) leidde toch tot stemmenwinst voor de BWP. In 1919 haalt de partij 36% en wordt ze de grootste in Brussel en Wallonië.

Na de oorlog waren er een reeks stakingsacties, o.a. in de metaalsector en onder de mijnwerkers in Wallonië of onder de havenarbeiders in Antwerpen. De acties zijn gericht op het verkrijgen van een 8-urendag, loonsverhogingen, erkenning van de vakbonden,… De BWP verklaarde zich voorstander van onderhandelingen tussen vakbonden en patronaat en probeerde dit vanuit de regering te steunen. De angst voor een al te radicale beweging van arbeidersprotest leidde tot toegevingen. Zo kwam er in 1919 algemeen enkelvoudig stemrecht en kwam ook de 8-urenwerkdag tot stand (ook al duurde het tot 1928 vooraleer deze overal werd toegepast).

De Russische ervaring gecombineerd met slechte sociale omstandigheden in België, versterkten de linkse kritiek op het regeringsbeleid van onder meer de BWP. Ook binnen de BWP nam de spanning toe, wat uiteindelijk leidde tot een afsplitsing van een linkerzijde onder leiding van Jacquemotte, verantwoordelijke voor de bediendenbond in Brussel. Samen met een groep jongeren rond War Van Overstraeten (die uit de Socialistische Jonge Wacht kwam), vormde de groep van Jacquemotte in 1921 de Communistische Partij van België (KPB).

Pas in 1921 voelde de burgerij zich zelfzeker genoeg om de BWP uit de regering te verstoten en om een conservatief beleid te voeren. Dit gebeurde met de katholiek-liberale regering Theunis (1921-25). Dit had ademruimte kunnen geven aan de BWP om een consequente oppositie te voeren en te herstellen van het licht electoraal verlies in 1921. De oppositie bleek echter bijzonder zwak te zijn. De partij slaagde er zelfs in om geen steun te verlenen aan een staking in het staalbedrijf Ougrée-Marihaye in Seraing (najaar 1921). Ook de metaalbond weigerde deze staking te steunen, waarop de arbeiders op zichzelf aangewezen waren voor hun staking. Onder leiding van Julien Lahaut werd de staking verder gezet, waarop Lahaut uit de BWP werd gezet. De metaalbond verloor op het bedrijf duizenden leden en viel van 4.491 leden terug op 895. Lahaut, en met hem heel wat metaalarbeiders, vervoegt de communisten.

In juni 1925 werd de BWP de grootste partij van het land met 40% van de stemmen. De partij werd opnieuw opgenomen in een regering samen met de katholieken. Dit model werd overgenomen vanuit Antwerpen, waar reeds enige jaren een rooms-rode coalitie aan de macht was onder leiding van Van Cauwelaert en Huysmans. De nieuwe regering moest afrekenen met ernstige economische problemen, pas in de tweede helft van de jaren 1920 was er sprake van een beperkte economische heropleving. De rooms-rode regering hield het dan ook niet lang vol, slechts tot mei 1926. De economische heropleving in de tweede helft van de jaren 1920 werd doorkruist door de gevolgen van de beurscrash van 1929 in de VS die later ook hier consequenties had. Tegen 1932 was ongeveer 1 op 3 Belgen volledig of deels werkloos. De sociale gevolgen van de recessie waren immens. De BWP zag dit echter als een tijdelijk onevenwicht tussen productie en verbruik. De partij beperkte zich tot voorstellen in het parlement om de gevolgen wat te beperken, bovendien was ze angstig om eventueel te moeten deelnemen aan een onpopulaire regering.

Niet enkel de BWP liet zich kenmerken door onmacht. Ook de Syndicale Commissie had geen antwoord op de economische crisis en verzette zich tegen linkse kritiek binnen haar organen. In 1924 werd beslist dat lidmaatschap van de Syndicale Commissie onverenigbaar was met lidmaatschap van de KPB. Tegelijk werd de vakbond meer opgenomen in het staatsapparaat, onder meer door het verantwoordelijk maken van de vakbonden voor de uitbetaling van werkloosheidsuitkeringen. Hetzelfde gebeurde met de coöperatieves die onder druk van de kapitalistische logica mee in het systeem van bijvoorbeeld de kolonisatie stapten. Zo kocht de Bank van de Arbeid onder leiding van Anseele een katoenplantage in Congo.

De mijnstaking van 1932 in de Borinage

Het ongenoegen van bredere lagen van de bevolking moest tot uitdrukking komen. Vanuit de BWP werd het verzet niet georganiseerd, zelfs niet gestimuleerd. Dat ondervonden de mijnwerkers in de Borinage die in 1932 een heroïsche staking organiseerden. De staking werd gesteund door de KPB en door de Socialistische Jonge Wacht (SJW, jongerenorganisatie van de BWP) maar tegengewerkt door de BWP. Op 4 juli 1932 betoogden 30.000 mijnwerkers in Brussel en nog eens 70.000 in Mons. De arbeiders controleerden een groot deel van Henegouwen waarbij ze zelf de touwtjes in handen namen. Zelfs het verkeer werd geregeld door arbeiders. Tegenover die dreigende arbeidersopstand, kondigde de regering een staat van beleg af met zware repressie. De volledige KPB-leiding werd bijvoorbeeld opgepakt. Onder druk van de basis, en vooral om een mogelijke uitbreiding te vermijden, zag de BWP zich gedwongen om op 12 juli 1932 de staking officieel te gaan steunen. Dit kon niet verhinderen dat op 16 juli 10.000 Kempische mijnwerkers eveneens in staking gingen als ondersteuning voor de kameraden uit de Borinage. De staking was erg radicaal en had een grote omvang, maar bij gebrek aan perspectief bloedde de staking in september 1932 toch dood. Eerdere voorstellen van de vakbondsleiding om het werk te hervatten, werden resoluut afgewezen door de arbeiders. Uiteindelijk werd een magere loonsverhoging van 1% afgedwongen.

Het witte konijn van de socialisten: het Plan De Man

De sociaal-democratie had bij gebrek aan een antwoord op de economische crisis heel wat pluimen verloren. Uiteindelijk werd een mogelijk alternatief gevonden in het Keynesianisme. Dat is een economische leer die vertrekt vanuit het idee dat door overheidsinitiatieven op het vlak van infrastructuurwerken (aanleggen van wegen, bouwen van huizen,…) en de daarmee samen horende stijging van de koopkracht, de economie uiteindelijk terug kan aangezwengeld worden. Deze economische leer wil bovendien goedkope leningen bevorderen zodat ook op die basis een economische aanzwengeling mogelijk is. Door het versterken van de vraag, of toch van de potentiële vraag, wordt ervan uitgegaan dat een periode van economische crisis kan overbrugd worden. Er wordt met andere woorden vertrokken van het idee dat crisis ontstaat door een tijdelijk onevenwicht tussen consumptie en productie. Door de consumptie aan te wakkeren, zou dat onevenwicht verdwijnen.

Deze opvattingen vormden de basis voor het Plan van de Arbeid dat werd opgesteld door Hendrik De Man en al snel werd omgedoopt tot het Plan De Man. Dit plan werd op het kerstcongres van de BWP in 1933 enthousiast aangenomen door de partij en het leidde tot een massale campagne rond het plan met meetings, pamfletten, affiches, toneelopvoeringen,… Het werd een propagandacampagne waarbij moderne reclametechnieken in werden verwerkt. Toch was er ook intern tegenstand tegenover het Plan, omdat dit door een aantal linkse militanten werd gezien als een verwerping van de klassenstrijd.

De propagandacampagne rond het Plan De Man werd in 1934 doorkruist door het faillissement van de Bank van de Arbeid, de coöperatieve bank van de socialistische beweging. De bank was niet opgewassen tegen de economische crisis en moest de prijs betalen voor een aantal roekeloze investeringen. Dit failliet was een zware slag voor Anseele, de vader van de coöperatieve beweging en ook van de Bank van de Arbeid. Het was tevens een zware slag voor het idee van coöperatieven die concurreren met kapitalistische tegenhangers.

Hendrik De Man kijkt glunderend toe hoe koning Leopold 3 en een patroon van Cockerill de handen schudden.

Het Plan De Man werd uiteindelijk quasi volledig afgevoerd toen de BWP in 1935 toetrad tot een regering van nationale eenheid onder leiding van Van Zeeland, waarbij het regeringsprogramma niet gebaseerd was op het Plan. De BWP en De Man raakten steeds meer onder de invloed van autoritaire ideeën. In 1937 had De Man het over de nood aan een “socialisme national” en werd hij een vertrouwenspersoon van koning Leopold III, die in De Man een bondgenoot vond om een autoritair regime rond de koning te verdedigen.

Algemene staking van 1936

Bij de verkiezingen van 1936 verloren alle traditionele partijen, waaronder ook de BWP. Samen verloren de drie grote partijen 17%, de BWP nam daar 5% van voor haar rekening. Bij deze verkiezingen was er een sterke vooruitgang van de KPB ter linkerzijde en van Rex en het VNV ter rechterzijde.

De verkiezingen van 1936 zorgden voor heel wat spanningen. In Antwerpen werden twee socialistische propagandisten tijdens een plaktocht vermoord door fascisten. Dit leidde tot een staking van de dokwerkers gedurende 24 uur op de dag van de begrafenis. Een week later gingen de dokwerkers opnieuw in staking, ditmaal rond economische eisen. De oproep werd ook gevolgd door de diamantbewerkers en sloeg zelfs over naar Luik. Daar was er onder meer een bedrijfsbezetting bij FN in Herstal, de eerste grote bedrijfsbezetting in de syndicale geschiedenis. De stakingsacties stuitten op repressie, wat de acties enkel verder deden uitbreiden. Ondanks oproepen van de socialisten en de christen-democraten om de kalmte te bewaren, kwam het tot een algemene staking.

De staking bleek een succes te zijn. In sectoren waar gevaarlijke of zware arbeid werd geleverd, kwam er een arbeidsduurvermindering tot 40 uur per week. De lonen stegen met 7% à 8%. Er kwam een minimumloon. Voor het eerst kwam er betaalde vakantie waardoor ook de arbeiders voor het eerst recht hadden op verlof.

Ondanks die verworvenheden die met de staking werden afgedwongen, verliep de werkhervatting toch maar aarzelend. Zeker in de Borinage was dit het geval, daar waren er heel wat conflicten en was er repressie tegen de stakers. Dat ondanks de socialistische aanwezigheid in de regering.

KPB: van ultragauchisme tot opportunisme

De KPB was in de jaren 1920 een bijzonder kleine organisatie rond Jacquemotte, de jongeren van War Van Overstraeten en ook syndicalisten zoals Julien Lahaut. De kleine organisatie bleek niet opgewassen tegen de discussies die vanuit Moskou werden opgedrongen. De KPB bleek enorm verdeeld te zijn naar aanleiding van de machtsgreep van Stalin binnen de Russische communistische partij en de uitsluiting van Trotski en andere bolsjewieken. De bureaucratie kreeg de overhand in de Sovjetunie en dit leidde ook tot politieke bochten die niet zomaar aanvaard werden in de partij.

De splitsing tussen trotskisten en stalinisten verliep erg moeizaam in België, omwille van de brede steun voor de trotskisten die werden geleid door War Van Overstraeten. In 1927 stemde een meerderheid van het Centaal Comité van de KPB voor een resolutie die de uitsluiting van Trotski verwierp. Pas in 1928 hadden de stalinisten een meerderheid waardoor de splitsing pas toen werd voltrokken. Dit gebeurde op een congres in Antwerpen in maart 1928 toen de Communistische Oppositie werd uitgesloten.

Er waren belangrijke groepen in Charleroi (onder de staalarbeiders) en ook in Vlaanderen, onder meer bij de dokwerkers in Gent en Antwerpen. De Communistische Oppositie probeerde de breuk met de KPB te verwerken door een enorme activiteit aan de dag te leggen. Er werd niet enkel een enorme inspanning gedaan om haar pers uit te bouwen (twee kranten), er waren ook tal van meetings en campagnes. Zo was er deelname aan verkiezingen. Bij de beruchte Borms-verkiezingen in Antwerpen (november 1928) namen ook de KPB en de trotskisten deel. De trotskisten haalden meer dan 3.000 stemmen en versloegen de KPB.

De enorme activiteitsgraad en onderhuidse verdeeldheid zorgden voor desoriëntatie en ontgoocheling wat uiteindelijk leidde tot splitsingen en een verzwakking van de trotskistische beweging. In 1932 werden bij de gemeenteraadsverkiezingen wel 5 trotskisten verkozen in de regio van Charleroi waar de groep onder leiding van Léon Lesoil een stevige werking had uitgebouwd.

De KPB volgde hierop blindelings de stalinistische orders vanuit Moskou. Eind jaren 1920 werd de sektaire politiek van het “sociaal-fascisme” gevolgd: socialisten en andere arbeidersorganisaties waren voor de stalinisten ook fascistisch, maar nog gevaarlijker dan de gewone fascisten omdat ze sociaal-fascisten waren en zich dus ook probeerden te baseren op de arbeidersklasse. Deze sektaire politiek van isolement van de communistische beweging, leidde in België wel tot enig ongenoegen. Zo stapte Julien Lahaut tijdelijk uit de partij als protest tegen deze koers. Voor de splitsing van de partij in 1928 telde de KPB een 1000-tal leden, na de uitsluitingen en de ontslagen uit de partij bleven daar slechts een 500-tal van over.

Na de overwinning van het nazisme in Duitsland, veranderde Stalin van koers tegenover het fascisme. In plaats van een sektaire politiek van isolement tegenover de fascisten en vooral tegenover de “sociaal-fascisten”, werd nu opgeroepen tot de vorming van Volksfronten. Dat waren eenheidsinitiatieven met de voormalige sociaal-fascisten, maar ook met elementen vanuit de burgerij. In België stelde Jacquemotte bijvoorbeeld voor om met de KPB bij de BWP aan te sluiten als autonome organisatie, maar dit werd geweigerd door de BWP. In de jaren 1930 groeide de KPB wel erg sterk. Tegen 1938 telde de partij 8.500 leden en aan de vooravond van Wereldoorlog 2 waren dat er reeds 10.000. In 1935 telde de partij reeds 13 parlementsleden.

De katholieke arbeidersbeweging tussen de wereldoorlogen

In de Eerste Wereldoorlog had het ACV klappen gekregen, de organisatiestructuren waren quasi volledig verdwenen. Na de oorlog volgde een herstructurering en kwam er bijvoorbeeld in 1921 een algemene overkoepeling in de vorm van het Algemeen Christelijk Werkersverbond (ACW). De structuur hiervoor werd gekopieerd van de structuur van de BWP en was een poging om het succes van de BWP tegen te gaan door elementen van de socialisten over te nemen.

De herstructurering van het ACV na de Eerste Wereldoorlog zorgde ervoor dat er een sterke centralisatie was, met onder meer een gezamenlijke stakerskas voor alle centrales en regionale afdelingen samen. Bij de socialistische vakbond was zoiets onmogelijk gezien de tegenstellingen tussen bepaalde centrales en regionale afdelingen. Het ACV slaagde er tussen de Wereldoorlogen in om sterk te groeien. Van 150.000 leden in 1919, groeide het ACV tot 340.000 leden in 1939.

Een andere belangrijke ontwikkeling tussen de wereldoorlogen was het opzetten van een vrouwenorganisatie (Katholieke Vrouwengilden, KAV), een jongerenorganisatie (Katholieke Arbeidersjeugd, KAJ), een mutualiteit en verschillende coöperatieven.

De vrouwenorganisatie ging zich onder leiding van Maria Baers uit Antwerpen en Victoire Cappe uit Luik toeleggen op het organiseren van feesten, voordrachten,… waarmee de organisatie doordrong tot in de kleinste dorpen. In 1939 telde de KAV reeds 270.000 leden.

De jongerenorganisatie KAJ werd opgericht door Cardijn en behield enige afstand tegenover het ACV. De KAJ vaarde een meer onafhankelijke koers tegenover zowel de katholieke politieke vertegenwoordigers als de vakbondsleiding.

> Inhoudstafel

Dit vind je misschien ook leuk...