1890–1914. Ontwikkeling van een christelijke arbeidersbeweging
De ontwikkeling van de arbeidersbeweging had een invloed op katholieke middens. Geleidelijk begonnen ook katholieke arbeiders zich te organiseren of kwamen er pogingen vanuit katholieke middens om arbeiders te bereiken en hen zo uit de handen van de antiklerikale socialisten te houden. Het idee van corporatisme kwam nog sterk naar voor in de gilden van Georges Helleputte. Maar ook de christen-democraten kwamen sterker naar voor. Deze wonnen aan invloed door de rol van figuren als priester Pottier in Luik of Arthur Verhaegen in Gent.
De pauselijke encycliek Rerum Novarum van 15 mei 1891 versterkte de opkomst van een georganiseerde christelijke arbeidersbeweging. Deze stond echter nog bijzonder zwak. Bij de eerste verkiezingen voor Arbeids- en Nijverheidsraden in de bedrijven in 1894, kwamen de socialisten overal naar voor als de grote overwinnaars.
Rerum Novarum was een dubbelzinnig document. Enerzijds werd ingegaan tegen het onrechtvaardige kapitalisme, maar anderzijds ook tegen het “collectief egoïstische” socialisme. Het document werd wel gebruikt om het streven naar zelfstandige arbeidersorganisaties te rechtvaardigen.
Tussen 1891 en 1914 werd de Belgische Volksbond het orgaan van de christen-democratie en werd daar de strijd geleverd tussen de corporatisten en de christen-democraten. In 1895 moest Helleputte ontslag nemen als voorzitter van de Volksbond en werd hij opgevolgd door Arthur Verhaegen. Dat was een uitdrukking van de ontwikkeling van een nieuwe krachtsverhouding tussen corporatisten en christen-democraten.
De Volksbond omvatte verschillende ziekenkassen, spaarkassen, toneelgroepen, boerenbonden, middenstandsgroepen,… De bond was verbonden aan de Katholieke Partij, wat leidde tot hevige conflicten. Zo waren er bijzonder scherpe conflicten tussen Charles Woeste van de Katholieke Partij en Arthur Verhaegen. In 1905 kreeg Verhaegen uiteindelijk pauselijke goedkeuring voor de Volksbond.
Ook in de kerk zelf was er een conflict tussen de arbeidersbevolking die in armoede leefde, en de rijke patroons en partijbonzen van de Katholieke Partij. Beide vleugels werden samengehouden door hun anti-socialisme, wat versterkt werd door de anti-klerikale houding van de socialisten.
Om de invloed van de socialisten tegen te gaan, werden er van bovenaf vakbonden opgezet. Zo kwam er in 1886 de Anti-socialistische Katoenbewerkersbond Recht en Plicht in Gent. De Anti-socialistische Werkliedenbond in Gent overkoepelde een aantal christelijke vakbewegingen en had een eigen dagblad, Het Volk.
De christelijke arbeidersbeweging stond relatief sterk in Gent dat haar bastion was. Elders ontwikkelde deze beweging zich vanuit de gilden waarbij de patroons uit de gilden verdwenen. In 1904 werd het Algemeen Secretariaat der Christelijke Beroepsverenigingen opgericht, wat in 1912 werd omgevormd tot het Algemeen Christelijk Vakverbond (ACV).
Onder druk van de basis moet ook de christelijke arbeidersbeweging af en toe overgaan tot stakingsacties. Zo waren er in 1910 stakingen in de textiel in Ingelmunster, Eeklo en Kortrijk. In 1912 organiseerde het ACV 56 stakingen. Terwijl het ACV opgericht was als ‘gele vakbond’, een vakbond die vanuit het establishment werd opgezet om de invloed van de socialisten tegen te gaan, begon deze vakbond een eigen dynamiek te ontwikkelen waarbij er ook ruimte kwam voor strijdelementen.
Welk politiek verlengstuk voor de christelijke arbeidersbeweging?
Een cruciale kwestie was het ontwikkelen van een politiek verlengstuk voor de christelijke arbeidersbeweging. De socialisten hadden daar weinig aandacht voor, vooral door hun anti-klerikale houding en de allesoverheersende aandacht voor de eigen coöperatieven. Nochtans waren er een aantal interessante initiatieven. Zo vormden de christen-democraten in Luik onder leiding van Antoine Pottier in 1894 een eigen lijst. Dit leidde er uiteindelijk toe dat de paus in 1897 tussenkwam om iedere tussenkomst van Pottier in de arbeidersbeweging te laten stopzetten. In 1904 werd hij zelfs naar Rome gestuurd om er les te geven en werd geëist dat de christen-democraten zich zouden aansluiten bij de Union Catholique. Hierop trokken een aantal mijnwerkers naar de socialisten.
Het bekendste voorbeeld van een christelijke arbeiderspartij is ongetwijfeld de beweging rond priester Daens. Vanaf rond 1890 ontwikkelde er zich een christen-democratische groep in Aalst. In 1893 kreeg die groep de steun van priester Daens die er zijn broer vervoegde. De Christene Volkspartij werd opgericht, wat leidde tot een woedende reactie van Woeste, een conservatieve katholieke kopman in Aalst. De conservatieven weigerden iedere samenwerking, wat leidde tot de vorming van een eigen lijst bij de verkiezingen van 1894. Bij die verkiezingen werd Daens verkozen, ondanks de fraude en de tegenkantingen vanuit de Kerk. Tussen 1896 en 1897 was de Christene Volkspartij kortstondig lid van de Volksbond, maar de organisatie werd al snel uitgesloten wegens “aanhitsing tot klassenstrijd”.
De pesterijen tegen Daens gingen ver: er kwam een verbod om de mis in het openbaar op te dragen, het werd hem vanuit de Kerk verboden deel te nemen aan de verkiezingen van 1898,… In 1905 kwam er zelfs een officiële pauselijke veroordeling van het Daensisme. Toch ontstonden er meer en meer afdelingen. De Daensisten waren actief in Aalst, Antwerpen, Brugge, Ninove,… Zelfs onder de textielarbeiders van Verviers was Daens erg populair. Na het overlijden van Adolf Daens in 1907, ging de beweging sterk achteruit. Een deel sloot zich aan bij de Frontbeweging, een ander deel bij de socialisten terwijl nog een ander deel gewoon gedemoraliseerd was.
De BWP had geregeld samengewerkt met de Daensisten, maar had ook afstand gehouden omwille van de religieuze meningsverschillen. Dit maakte een fusie van de christelijke en de socialistische arbeidersbeweging onmogelijk en lag mee aan de basis van de verdeeldheid die tot op vandaag bestaat.