6. Aan de macht – Cuba versus de ‘gringos’

De val van Batista’s dictatuur betekende niet het einde van het revolutionaire proces in Cuba. Castro’s triomfantelijke intocht in Havana was enkel het einde van het eerste hoofdstuk. Een combinatie van verschillende factoren stuwden de revolutie een flink stuk verder dan wat veel van de leiders in het begin hadden gedacht. Er werd een voorlopige regering aangeduid, waar ook Pazos, één van de ondertekenaars van het Maestro Pact, deel van uitmaakte. Rechter Manuel Urruita werd president. Heel de regering werd onder Castro’s leiding en invloed samengesteld met personen van de Beweging van de 26ste juli. Het was precies zoals haar naam zei: een beweging en geen politieke partij met een duidelijke ideologie of politieke koers.

De lamheid van de ‘liberale’ kapitalistische Cubanen bleek uit het feit dat ze de tijdelijke regering aanvaardden. Deze regering stelde de verkiezingen met 18 maanden uit. De zogenaamde ‘liberale’ kapitalisten hadden niet de visie of het initiatief om het politieke strijdperk te betreden. Ze hadden geen andere keuze dan Castro de touwtjes in handen te laten nemen.

Gedurende de eerste dagen van januari speelde Castro de typisch bonapartistische rol van de gulden middenweg. Enerzijds betrok hij delen van de ‘liberale’ Cubaanse kapitalistische klasse bij de regering en probeerde hij ze gerust te stellen. Anderzijds vertelde hij aan enkele grote imperialistische machten dat hun belangen geen gevaar liepen door de revolutie tegen Batista. Castro was nog steeds beïnvloed door de radicale ideeën van Martí. De revolutie die hij beloofd had, was ‘Cubaans, nationalistisch en democratisch’. Op 16 januari zei Castro bij het graf van Eduardo Chibas, de vroegere leider van de Orthodoxe Partij, dat hij geen communist was en dat hij Chibas vereerde. Chibas was steeds een heftig tegenstander van socialistische ideeën. Eind januari, toen Castro in Venezuela was, beloofde hij binnen de twee jaar parlementsverkiezingen.

Door de val van Batista werden de boeren, arbeiders en studenten veel radicaler. Castro kon steunen op deze massale beweging zolang hij maatregelen trof die de onafhankelijkheid van Cuba garandeerden. Castro begon zelf ook te radicaliseren.

Een combinatie van de processen aan het thuisfront, en de reactie hierop van het VS-imperialisme zorgden ervoor dat de revolutie veel verder ging dan de hoofdrolspelers bedoeld hadden. Het VS-imperialisme was geschokt door wat er zich afspeelde in haar vroegere speeltuin.

De enkele Amerikaanse toeristen die in het Havana Hilton verbleven, waren ongetwijfeld nogal ‘ontsteld’ toen het luxehotel omgevormd werd tot een officieuze regeringszetel. Toen ze hun vakantie vroegtijdig moesten stopzetten, werden ze nog eens geconfronteerd met vuile, bebaarde, gewapende guerrillero’s die in de wandelgangen van het hotel dwaalden. Onder hen bevond zich een kerel die op langere termijn hun meest gehate tegenstander zou worden – Che Guevara.

De miljoenenjury

In januari begon Castro, vooral onder invloed van Che, maatregelen te treffen die in zeer slechte aarde vielen bij de VS-imperialisten. Om zichzelf te beschermen tegen een mogelijke contrarevolutie door de overblijfselen van Batista’s regime, schakelden ze een deel van het oude repressieve staatsapparaat uit. De sympathisanten van Batista werden opgepakt, de beulen en folteraars werden geëxecuteerd. Binnen enkele maanden waren er reeds honderden vermoord. Che had een cruciale invloed in het bepalen van deze regels voor het veilig stellen van de revolutie. Half januari richtte hij de Academia Militar-Cultural op en het leger van Cabaña. Van daaruit werden twee belangrijke aspecten verwezenlijkt. Er werd een politiek educatief programma opgestart en er werden ongeveer 1.000 soldaten van Batista’s leger gevangen gehouden.

Che probeerde door deze maatregelen het leger opnieuw op te bouwen en er een stevige revolutionaire basis van te maken. De guerrillatroepen en hun leiders werden hierbij betrokken, maar ook leden van de PSP, waarmee Che een hechtere band opbouwde.

Vanuit La Cabaña hield Che toezicht over de revolutionaire rechtbanken die het leger zuiverden van de hevigste pro-Batista elementen. De processen concentreerden zich voornamelijk op diegenen die onder Batista verantwoordelijk waren voor de folterpraktijken en de moorden. Vele Cubanen wilden lynchpartijen tegen al wie met de dictatuur geassocieerd werd. Het VS-imperialisme beschouwde de processen als misdadig. De processen kregen wel veel steun van de Cubaanse bevolking, voornamelijk onder de armere lagen die enorm hadden geleden onder Batista’s beulen.

De rechtbanken werden niet verkozen uit arbeiders, soldaten en vertegenwoordigers van de plaatselijke gemeenschap, zoals marxisten dit zouden doen onder dergelijke revolutionaire omstandigheden. Maar de maatregelen die de rechtbanken namen, hadden wel als doel om de revolutie te verdedigen en om de slachtoffers van de martelingen gerechtigheid te geven.

De beschuldigden kregen advocaten voor hun verdediging en hadden het recht om hun onschuld te bewijzen of hun daden te rechtvaardigen. Er werd niemand ter dood veroordeeld voor het slaan van een gevangene. Enkel in het geval van zware folteringen of moorden werd de doodstraf uitgesproken. Ex-gevangenen en familieleden van vermoorde of vermiste personen werden gevraagd om te getuigen en de littekens te tonen die ze voor de rest van hun leven moesten dragen.

Deze elementaire rechten staan in schril contrast met de ‘gerechtigheid’ die geschiedde in de jaren ‘80 na de val van verschillende militaire regimes in Zuid-Amerika. In tegenstelling tot Cuba na Batista’s val, hebben die prokapitalistische regeringen de misdaden van hun voorgangers in de doofpot gestoken om het leger en de politie van die landen te beschermen. Ondanks de dood en het lijden van duizenden mensen zijn er slechts weinig verantwoordelijken vervolgd in landen als Argentinië, Chili, Brazilië, Peru,… De slachtoffers werd het recht ontzegd om zich uit te spreken.

De vrienden en familieleden van ‘los desapparacidos’ (de verdwenen mensen) hebben nog steeds geen antwoord gekregen op hun eenvoudige vraag: ‘Donde están’? (waar zijn ze?) In Argentinië stellen de Dwaze Moeders (moeders van vermiste zonen) nog wekelijks dezelfde vraag, maar ze krijgen geen antwoord. Zelfs de lichamen zijn niet teruggekeerd om begraven te worden.

De stilte van het VS-imperialisme over deze misdaden, waarbij agentschappen als de CIA direct betrokken waren, is oorverdovend. Deze stilte staat in schril contrast met de reactie op de rechtbanken waarvan Che de leiding had. Er werd door de imperialisten een ijselijke karikatuur gemaakt van wat plaatsvond in Havana. De ‘terreur’ van het nieuwe regime werd op hypocriete wijze veroordeeld en Che werd afgeschilderd als vijand nummer één. De haat van de imperialisten kende geen grenzen toen de revolutionaire processen wraak namen op de betaalde lakeien van Washington.

Che was vastbesloten dit beleid verder te zetten. De wonden van het recente verleden waren bij Che nog lang niet geheeld en zijn ervaringen tijdens de oorlog hadden die wonden nog verergerd. Gedurende deze periode bleef Che er bij de Cubaanse kameraden op hameren dat Arbenz gefaald had in Guatemala omdat hij er niet in slaagde om de gewapende troepen te zuiveren en het mogelijk te maken voor de CIA om te infiltreren en zijn regering omver te werpen. Che was vastberaden om deze gebeurtenissen niet te laten herhalen in Cuba. Op 22 januari was er een massale manifestatie in Havana om het beleid van ‘oorlogsprocessen’ te ondersteunen. Schattingen spraken van een half tot een miljoen aanwezigen. De bijeenkomst was groter dan die van Castro’s begroeting toen hij aankwam in Havana op 8 januari. De revolutie werd breed gedragen. De vlaggen toonden de woede tegen het VS-imperialisme en vergeleken de processen tegen Batista’s moordenaars met de processen van Nuremberg waar de nazi’s voor hun misdaden werden veroordeeld.

Castro vroeg aan de demonstranten om hun hand op te steken indien ze akkoord gingen met de revolutionaire justitie. Een miljoen handen gingen de lucht in, vergezeld door evenveel stemmen die ‘Si’ riepen. Castro reageerde als volgt: “Heren diplomaten, heren van de buitenlandse pers, de jury van een miljoen Cubanen uit alle strekkingen en sociale klassen heeft gestemd!” Het volk gaf massaal steun aan de maatregelen van de regering. Castro mobiliseerde deze massale steun om een antwoord te bieden op de aanvallen van de ‘imperialistische gringos’ uit de Verenigde Staten. Hij werd verder geduwd door de massa’s die het revolutionaire vuur te pakken hadden. Dit vuur werd nog meer aangewakkerd door de arrogantie van het VS-imperialisme. In enkele maanden was de revolutie veel verder gevorderd dan iemand had kunnen denken. Zelfs Che schreef in 1958:

“Ik begon deze strijd met deze gedachte: zonder ook maar enige hoop om verder te gaan dan de bevrijding van het land; volledig bereid om uit de strijd te stappen wanneer de Beweging naar rechts zou draaien.”

De dood van het kapitalisme in Cuba

Castro baseerde zich dan wel op de massabeweging en ging akkoord met de ‘revolutionaire justitie’, maar hij was nog steeds geen voorstander van de ‘socialistische revolutie’.

Alle eigendommen van Batista en zijn medestanders werden al in de eerste dagen van de revolutie in beslag genomen door de staat. Toch weigerde Castro elke ‘communistisch’ maatregel en bleef hij zijn steun uitspreken voor een democratisch kapitalistisch Cuba.

Het VS-imperialisme werd opgeschrikt door de gebeurtenissen die plaatsvonden op slechts 200 kilometer van de Amerikaanse kust. Door die angst leden heel wat politieke verantwoordelijken aan een soort ‘communismeparanoïa’. Ze zagen in elke radicale politieke beweging ten zuiden van de Rio Grande een ‘communistisch complot’.

De Amerikaanse elite vertrouwde Castro niet en wist eigenlijk heel weinig van hem. Een aantal kranten nodigden hem uit naar de VS om hem eens op de rooster te leggen. Dit bezoek vond plaats in april en diende uiteraard ook om druk te zetten om een meer ‘VS-vriendelijke’ politiek te voeren. Castro ontmoette in Washington onder andere vicepresident Richard Nixon.

Nixon eiste het einde van de terechtstellingen door de revolutionaire processen en het verbreken van alle contacten met ‘communisten’. Hij gaf Castro een lijst met ‘gekende communisten’ uit de Cubaanse regering. Bovendien werden deze eisen gekoppeld aan economische hulp.

Na deze discussies verklaarde Nixon dat Castro “…ongelofelijk naïef was inzake het communisme of de communistische discipline en dat we hem dus bijgevolg op de overeenkomstige manier moeten behandelen.” Nixon steunde het hoofd van de FBI, J. Edgar Hoover, die de Cubaanse bannelingen wilde bewapenen om zo Castro’s regime omver te werpen. Het gewapend omverwerpen van Castro werd een prestigezaak voor de heersende klasse van de VS en dit bepaalde haar politiek tot op de dag van vandaag. Castro probeerde Nixon uit te leggen dat alle beslissingen die zijn regering nam tegen de belangen van de VS rechtvaardig waren. Hij gebruikte de rest van zijn bezoek om de VS ervan te overtuigen dat hij geen communist was, dat de buitenlandse belangen niet meer zouden geschaad worden en dat zijn hart in het westen lag. Hij had een gesprek van drie uur met de specialist van de CIA inzake communisme in Zuid-Amerika. Die concludeerde dat “Castro niet alleen geen communist was, maar dat zelfs een sterke anticommunist was.”

Het VS -imperialisme wilde geen enkele inbreuk op haar belangen in Cuba en de nabije omgeving toelaten. Het wilde in geen geval weten van een onafhankelijke ‘nationale’ en ‘liberale’ regering in Havana. Het resultaat hiervan was dat Castro, die ook onder druk werd gezet door de revolutie in Cuba, gekneld zat tussen het VS-imperialisme en het Cubaanse nationale kapitalisme.

Che bleef Castro aanmoedigen om verder te gaan dan het kapitalisme. De wortels van de revolutie werden sterker en sterker. Fe steun van het volk was groter dan ooit. De harde klappen die het VS-imperialisme uitdeelde, versterkte de revolutionaire beweging en duwde deze in een meer linkse en socialistische richting. In 1963 schreef Che in het artikel ‘Bouwen aan een arbeiderspartij’:

“Het imperialisme is een zeer belangrijke factor geweest in de ontwikkeling en uitdieping van onze ideologie. Elke klap die het imperialisme ons gaf werd beantwoord. Elke keer dat de Yankees reageerden, met hun gekende arrogantie, door maatregelen te nemen tegen Cuba, namen wij tegenmaatregelen en op die manier versterkten we de revolutie.”

Nadat Castro terug kwam uit de VS, werd er een programma voor landbouwhervorming aangekondigd door de regering. Het is ontworpen onder Che’s invloed en het eerste artikel verbood landerijen die groter waren dan 1000 acres en steunde het oprichten van coöperatieven. Er werden wel uitzonderingen toegestaan en de grond kon zelfs eigendom zijn van buitenlandse bedrijven als de regering dacht dat dit in het nationale belang was. Deze wet ging eigenlijk niet veel verder dan de Grondwet van 1940, maar het gaf de regering de mogelijkheid om grond op te eisen. De nieuwe wetgeving had betrekking op ongeveer 40% van de totale landbouwgrond.

De landbouwhervorming werd doorgevoerd door het Agrarisch Hervormingsinstituut, INRA, dat landbouwmanagers aanstelde en de arbeiders heel het jaar door 2,50 dollar per dag betaalde. Terwijl de voorgestelde landbouwhervormingen niet veel verschilden van de Grondwet van 1940, zorgde het wel voor tegenstand van de grondbezitters in Cuba en hun vrienden in de VS die begonnen over het spook van ‘communisme in Cuba’.

De prijs van de Cubaanse suiker op de beurs van New York stortte in elkaar. Amerikaanse bedrijven met investeringen in Cuba begonnen te panikeren over de vraag of ze compensaties zouden ontvangen indien hun bezittingen door de nieuwe regering overgenomen werden.

De VS zette een campagne op om Castro weg te krijgen door te eisen dat er verkiezingen kwamen. Als reactie daarop was er op 1 mei een massale betoging met honderdduizenden deelnemers waarbij gewapende Cubanen riepen:

“Revolutie – Ja – Verkiezingen – Neen”.

In Cuba zelf was er een enorme radicalisering van arbeiders, arme boeren en jongeren en op hetzelfde ogenblik was er een polarisatie binnen de regering. Straatverkopers verkochten fruitsap op straat om geld op te halen voor de staat en voor de revolutie. In de zomer van 1959 aarzelde Castro nog steeds en sprak hij over een ‘humanistische’ nationale revolutie die noch ‘kapitalistisch’ noch ‘communistisch’ was. De openlijk prokapitalistische liberalen in de regering hadden geen ernstige figuren rond wie ze hun beperkte krachten konden samenbrengen.

Ze protesteerden wel meer en meer tegen de maatregelen van Che in het leger en de promoties van gekende socialisten en PSPaanhangers. Ze verzetten zich ook tegen de meer radicale maatregelen die Castro wou doorvoeren zoals de halvering van de rente in maart. Er was een groeiende polarisatie in de leidinggevende kringen, wat een weerspiegeling was van de druk die van de revolutie uitging. President Manuel Urruita moest in juli ontslag nemen na massale protesten tegen zijn verzet tegen radicale maatregelen van de regering.

Tegen november waren de liberale ministers ontslagen of gedwongen ontslag te nemen omdat ze de retoriek vanuit Washington tegen het ‘communistische’ beleid van Cuba overnamen.

Che vroeg ondertussen nog meer radicale maatregelen. Sinds januari verdedigde hij het idee van een snelle industrialisering van de economie op basis van een nationalisering van de natuurlijke rijkdommen, elektriciteit, het telefoonbedrijf (een onderdeel van de Amerikaanse multinational ITT) en andere sectoren van de economie.

Het einde van het kapitalisme

Meer dan wie dan ook joeg Che het VS-imperialisme schrik aan met wat hij verkondigde. Che anticipeerde op de maatregelen van de VS als reactie op het doorvoeren van een radicaal beleid. Op 27 januari gaf hij een toespraak onder de titel ‘Sociale projecties van het rebellenleger’. Che stelde:

“Onze revolutie is nauw verbonden met alle onderontwikkelde landen van Latijns-Amerika. De revolutie is niet beperkt tot Cuba omdat het een effect heeft op het bewustzijn van (Latijns) Amerika en de vijanden van onze volkeren erg alert gemaakt heeft. De revolutie heeft de Latijns- Amerikaanse tirannen de wacht aangezegd omdat zij de vijanden zijn van volkse regimes, net zoals de buitenlandse monopoliebedrijven dit zijn… Vandaag staan alle Cubanen op oorlogsvoet en dit moet zo blijven zodat de overwinning op de dictatuur geen tijdelijke overwinning is, maar de eerste stap wordt naar een overwinning in Latijns Amerika.”

Dit was een duidelijke oproep aan alle revolutionairen in heel Latijns- Amerika en een oorlogsverklaring aan de belangen van de Verenigde Staten. De VS probeerden de maatregelen van de nieuwe regering de kop in te drukken. De import van suiker vanuit Cuba werd verboden omwille van de landhervormingen en de nationalisatie van buitenlandse oliebedrijven in juni. Dit werd gevolgd door de import van Russische olie omdat de VS-bedrijven weigerden Cuba te bevoorraden.

De Cubaanse regering duidde ambtenaren aan in alle raffinaderijen van Texaco, Esso en Shell en ging daarna over tot het nationaliseren ervan. Castro reageerde op de beperking van de suikerexport met een wet waarbij alle buitenlandse bezittingen in het land konden genationaliseerd worden. In oktober werden 383 grote bedrijven en banken door de staat overgenomen. Het kapitalisme werd de deur gewezen.

In april 1960 verkondigde Castro voor het eerst dat de revolutie in Cuba “socialistisch” was.

 

> Inhoudstafel

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop