Deel 1. Wat vooraf ging … een zegen voor het internationale kapitaal
In het eerste gedeelte van de tekst leggen we het effect van de val van het stalinisme uit. Hoe dat het internationale kapitalisme de kans bood om de uitbuiting op te drijven in een mate, die voorheen ondenkbaar was. De globalisering maakte de wereld echter niet veiliger, maar juist onveiliger. De capitulatie van de leiders van de arbeidersbeweging was de fundamentele reden waarom het kapitalisme zover kon gaan in de globalisering. Het ging gepaard met talloze illusies omdat velen de ontwikkelingen niet in de juiste verhouding konden inschatten. Uiteindelijk is echter niet de vorm, maar de concrete inhoud beslissend.
De vorige congrestekst van LSP-MAS, onder de titel “Toenemende klassenstrijd bedreigt fragiele evenwichten”, werd geschreven in het najaar van 2006, toen de wereldeconomie nog groeide met 5%, het hoogste cijfer sinds 1980 (1) . Hoewel dit hoofdzakelijk te wijten was aan de groei- en ontwikkelingslanden (+7,8%), nam ook in de ontwikkelde kapitalistische landen (2) de groei met gemiddeld +3% toe Een cijfer dat we, ook volgens het IMF, tussen nu en 2011 niet meer zullen behalen. (3) De eerste tussentitel van het document van 2006 luidde dan ook “Wereldeconomie – Dynamische groei… door opdrijven uitbuitingsgraad.” (4)
We leggen erin uit welke zegen de val van het stalinisme wel was voor het internationale kapitaal. Hoe de feitelijke verdubbeling van het aantal beschikbare arbeidskrachten op wereldvlak de voorwaarden creëerde voor het herstel van de winstvoet (5) en dat voor het eerst sinds het begin van de crisis in de jaren ’70. We hebben de val van het stalinisme, een monsterlijke karikatuur van het socialisme, steeds beschreven als een nederlaag voor de arbeiders en hun gezinnen. Het opende de weg voor het installeren van gangsterkapitalisme in de voormalige Sovjetunie; voor nationale conflicten, oorlog en burgeroorlog; voor het aan de macht komen van bonapartistische regimes (6) en openlijke dictaturen; voor voormalige bureaucraten die zichzelf omschoolden tot kapitalistische oligarchen; voor de vernietiging van sociale voorzieningen op het vlak van onderwijs, huisvesting, openbaar vervoer en geneeskunde.
3. In Rusland kromp de economie tussen ’89 en de roebelcrisis van ’98 met maar liefst 40%! (7) In ’98 bedroeg de gemiddelde prijs voor een vat olie nog 12 $, op 11juli 2008 bereikte de prijs haar voorlopig record van 148 $, vandaag schommelt hij rond de 100 $. Dit is meteen de belangrijkste verklaring voor het behalen van een gemiddelde groei van 6% sinds ‘98. Maar, “het is pas de laatste jaren dat de economische output weer het niveau van 1989 heeft bereikt”, schrijft Stefan Wagstyl, columnist voor de Financial Times. “Miljoenen mensen leven in armoede. In termen van koopkracht is het gemiddelde jaarlijkse inkomen teruggevallen tot 14.700 dollar. Naast armoede kampt Rusland met grote tekorten op het vlak van onderwijs en gezondheidzorg. Ondanks de diversificatiepolitiek blijft Rusland afhankelijk van olie en gas. Beide zijn goed voor 20% van de economische output en 60% van de export.”(8)
4. De restauratie van het kapitalisme in Oost-Europa bracht een “race to the bottom” op gang in de vennootschapsbelastingen.(9) Slowakije opende de dans met een tarief van 19%, gevolgd door Roemenië met 16% en recent Bulgarije met 10%. Daarmee haalt Bulgarije Ierland in dat sinds 2003 een tarief van 12,5% hanteert. Liefst acht EU-landen verlaagden vorig jaar (2007) hun tarieven en zeven dit jaar. Gemiddeld bedraagt de vennootschapsbelasting in de EU-27 23,2%, minder dan het OESO-gemiddelde (26,9%), Latijns-Amerika (26,2%) en Azië-Stille Oceaan (28,4%). Tien jaar geleden was dat nog gemiddeld 35,3%! Dat betekende minder inkomsten voor de overheid en onzekere zogenaamde terugverdieneffecten, want zodra een ander land nog lager gaat, dreigt het aanzuigeffect te verdwijnen. Vooral Frankrijk en Duitsland verwijten de nieuwe lidstaten met subsidies uit het oude Europa hun vennootschapsbelasting te verlagen om bedrijven uit datzelfde oude Europa weg te lokken. (10)
Geen wonder dat tv-maker Chris Dusauchoit naar eigen zeggen ‘volledig van de kaart en enorm emotioneel’ was na het bezoeken van een weeshuis in het Bulgaarse Mogilino.(11) Om het inkomensverlies te compenseren, verhoogden talloze landen de indirecte belastingen. Het BTW-tarief, nu gemiddeld 19,49% in de 27 EU-lidstaten, is al fors hoger dan in Latijns-Amerika (14,2%) en in Azië-Stille Oceaan (11,14%). Uit de Baltische staten is de idee van een vlaktaks, één belastingstarief ongeacht het inkomen, overgewaaid. Het begon in Estland met een tarief van 24% in 1994. Ondertussen bestaat het in bijna alle Oost-Europese landen. Letland en Litouwen hanteren 15% en Estland moest al bijstellen naar 21% en wil naar 18% tegen 2011.
Maar in de tekst van 2006 hadden we het vooral over de wingewesten in Zuidoost-Azië. Het gevaar dat regimes die niet in de pas lopen over zouden gaan tot nationalisaties of zelfs overlopen naar het “communistische” kamp was met de val van het stalinisme grotendeels geweken. De kans om vrijelijk de goedkope arbeidsreserves, eerst voorzichtig in de Aziatische tijgers, dan in de zogenaamde groeilanden en tenslotte in India en China aan te boren, lag open. Tien jaar lang, tussen ’88 en ’98 namen de investeringen in de “Newly industrialised Asian economies” jaarlijks toe met gemiddeld 10,5% van het BBP. Het leek wel alsof we terug waren aanbeland bij de vorige eeuwwisseling, het bloeitijdperk van het imperialisme, van export van kapitaal naar lage loonlanden zonder ontwikkeling van een binnenlandse markt van betekenis.
De volgende cijfers over het gemiddelde jaarinkomen zeggen uiteraard bitter weinig over de verdeling van de rijkdom, maar geven niettemin een indicatie van het teleurstellende effect van die groei op de ontwikkeling van de binnenlandse markt . Zelfs uitgedrukt in koopkrachtpariteit bedraagt het gemiddelde jaarinkomen in Vietnam nauwelijks 2.575 $, in Indonesië 3.569 $, in Thailand 7.809 $, in Maleisië 13.210 $, in India 2.784 $ en in China 5.478 $. (12) Ondanks 25 jaar onafgebroken groeicijfers van bijna 10%/jaar zit China nog mijlenver verwijderd van het inkomen/hoofd in de VS, dat in koopkrachtpariteit uitgedrukt 45.963 $ bedraagt! Zonder te willen afbieden op de spectaculaire groei van de Chinese economie, soms ook wel de machinekamer van de wereldeconomie genoemd, blijft het land in 2007 inzake BBP/hoofd van de bevolking 131ste wereldwijd. Liu Whingzi, directeur statistiek van de Chinese centrale bank, nuanceert – weliswaar iets teveel – het handelsoverschot. “Het is een statistisch gegeven… Wij maken hier wel de producten, maar het leeuwenaandeel van de winsten vloeit terug naar Europa of de Verenigde Staten.” (13)
Militaire globalisering maakt wereld onveiliger
Vlak na de val van het stalinisme, benadrukten we dat de gemeenschappelijke lijm weg was, die de verschillende imperialistisch machten gedurende decennia aan elkaar vast hechte. De bipolaire wereld maakte plaats voor de unipolaire. Het VS-imperialisme kon eindelijk het trauma verwerken dat ze had overgehouden aan het debacle in Vietnam (‘57-‘75). Al in ’91, met de eerste golfoorlog onder Bush Sr., gebeurde de omschakeling. De zogenaamde Monroe-doctrine van niet inmenging – of toch niet al te openlijke inmenging – werd ingeruild voor een politiek van “containment” in internationaal samenwerkingsverband. Daarmee bedoelde men het “in afzondering plaatsen” van potentiële boosdoeners, onder de vlag van de Verenigde Naties. De “democratische” president Clinton week daarvan af met NAVO-bombardementen in Servië in ’99 en gebruikte voor het eerst het begrip “regime change”. De aanslagen van 11 september 2001 hielpen de publieke opinie voorbereiden op de neoconservatieve militaire doctrine van unilaterale en preventieve oorlogen (onder Bush Jr.).
Daarmee leek de cirkel rond: als globalisering onder meer een regime is van opheffing van iedere beperking op de bewegingsvrijheid van kapitaal, dan is de militaire doctrine van unilaterale preventieve oorlogen, niets anders dan globalisering op militair vlak. D.w.z. het wegnemen van iedere beperking op de bewegingsvrijheid van de militaire machine die dat kapitaal moet beschermen..De reductie van de energiefacturen van Amerikaanse bedrijven was de slecht verborgen hoofdreden voor de inval in Irak in 2003. Maar in plaats van nieuwe zuurstof voor de bedrijven op te leveren, onder de vorm van goedkope olie, steeg de prijs van een olievat van 24$ in 2001 naar een voorlopig record van 147, 27 $ op 11 juli 2008. (14) Van de andere oorlogsdoelstelling, nl. een democratiseringsgolf op gang brengen in het Midden-Oosten, waarbij dictaturen plaats zouden ruimen voor verkozen, maar vooral westers gezinde regeringen, kwam al evenmin iets in huis. Er bestaat zoiets als de wet van de remmende voorsprong. Het dialectische verschijnsel waarbij het hebben van een voorsprong leidt tot overmoed en de stimulans ondermijnt om nog beter te worden met als uiteindelijk gevolg dat men ingehaald wordt. Het VS-imperialisme is niet het eerste in de geschiedenis dat haar krachten in die zin overschat.
Marxisten noemen de wet van de remmende voorsprong doorgaans de wet van de ongelijkmatige en gecombineerde ontwikkeling. Dat is een completere benadering. Het verschijnsel wordt hier niet alleen vanuit het standpunt van diegene met een voorsprong bekeken, maar ook vanuit het standpunt van diegenen die de voorsprong trachten in te lopen. De imperialistische avonturen hebben de wereld omgetoverd tot een kruitvat van potentiële brandhaarden. Een aantal nieuwe spelers, in het bijzonder China en Rusland, maar ook enkele regionale grootmachten, vooral daar waar het imperialisme ‘orde op zaken’ zou stellen, nl. de as Palestina – Irak – Iran – Afghanistan, eisen hun plaats op. We denken daarbij aan de interventie van Turkije in Noord-Irak, van Israël in Libanon, van Rusland in Georgië, maar ook aan de versterking van de positie op regionaal en/of continentaal vlak van Iran en Brazilië, aan de groeiende handelsbelangen in Afrika en de stijgende militaire uitgaven van China of ook nog aan het sluimerende conflict tussen India en Pakistan. We mogen ons niet laten vangen aan de Westerse propaganda of vervallen in “neutraliteit”. We mogen echter ook niet in de val lopen van diegenen die in de vijand van hun vijand een potentiële vriend menen te herkennen, ongeacht het reactionaire karakter van die vriend. Onze positie moet integendeel vertrekken van de eenheid van de arbeidersklasse als voorwaarde in de strijd tegen het imperialisme.
De VS blijft de dominante imperialistische macht, maar de evolutie van een unipolaire naar een multipolaire wereld is een onmiskenbare trend. Dat lijkt in tegenspraak met de recente evolutie in Irak, waar het aantal aanslagen lijkt af te nemen. Het is geenszins te wijten aan de ‘surge’, het sturen van 25.000 extra troepen sinds begin 2007, maar veeleer aan het succes van de soennitische ‘Awakening militie’, gefinancierd, gewapend en getraind door de VS. Die milities bestaan dikwijls uit opstandelingen die nog tegen de Amerikaanse troepen hebben gevochten, maar omwille van de brutaliteiten van Al Qaeda voorlopig objectieve bondgenoten van de VS zijn geworden. De Irakese regering en internationale waarnemers zijn er niet gerust op wat die milities zullen aanvangen zodra ze in hun gemeenschap orde op zaken hebben gesteld. Er zijn enorme verschillen tussen de Awakening en andere milities in Irak, Hezbollah in Libanon en de Taliban in Afghanistan. Maar zowel deze ontwikkeling, als het offensief van de Taliban in Afghanistan zeven jaar na hun “definitieve” nederlaag, bevestigen dat het model Hezbollah, gebaseerd op steun onder de massa’s of toch een deel ervan, het steeds meer haalt op het model Al Qaeda van totale individuele willekeur door kleine groepjes van buitenaf.
De aankondiging dat in februari 2009 8.000 Amerikaanse troepen zullen worden teruggetrokken uit Irak, is bedoeld om aan te tonen dat de Irakpolitiek vruchten begint af te werpen. Maar dat het niet van ganser harte is, verklaart waarom de operatie gepland is na, en niet tijdens, Bush’ presidentschap. Die zou een terugtrekking tijdens zijn mandaat beschouwen als gezichtsverlies. Spijts alle verklaringen is Irak een puinhoop. De centrale macht is bijzonder zwak, de regio’s beschikken elk over minstens één eigen leger en zonder VS-troepen zal het land hoogstwaarschijnlijk uiteen vallen en de hele regio verder destabiliseren. In het establishment gaan stemmen op om het Irak-avontuur zo snel mogelijk op te geven, een uitweg te zoeken tot elke prijs en zich te concentreren op één conflict. Voor presidentskandidaat Obama is dat dan Afghanistan. Kortom, een operatie schadebeperking. Mc Cain, de republikeinse tegenkandidaat, leeft nog steeds in de illusie overwinningen te kunnen behalen en dat nog wel in beide oorlogen.
Ongeacht welke Amerikaanse presidentskandidaat het haalt, de objectieve omstandigheden zullen militaire conflicten onvermijdelijk op de agenda plaatsen. Het afschrikkingeffect van de VS is aangetast, haar militaire heerschappij zal steeds meer betwist worden. Het zal steeds moeilijker worden zich op te werpen als politieman van de wereld, de oppositie daartegen zal trouwens ook in de VS alleen maar toenemen. Militaire conflicten zullen vooralsnog op verplaatsing worden uitgevochten, maar het gevaar voor rechtstreekse confrontaties, ook tussen de grootmachten, neemt toch toe. Eerst met de erkenning van Kosovo en later in haar reactie op de inval van Rusland in Georgië en de erkenning door Rusland van de onafhankelijkheid van Abchazië en Zuid-Ossetië, heeft de EU aangetoond niet tot een gemeenschappelijk standpunt te kunnen komen. Dat zal met toenemende conflicten alleen maar moeilijker worden. De dreiging van een nucleaire oorlog op regionale schaal, hoewel nog een eind verwijderd, neemt eveneens toe. De massale bewegingen wereldwijd tegen de inval in Irak in 2003 lieten echter zien welke massale reacties dat zou opwekken.
Arbeidersleiders capituleren – opmars van populistisch rechts
De val van het stalinisme leidde tot de ideologische ontreddering van heel wat arbeidersactivisten en de openlijke capitulatie van de politieke en de syndicale leiders van de arbeidersbeweging voor de “vrije” markt. Het liet de systematische aanvallen van de burgerij een hele periode onbeantwoord. Het verklaart waarom ieder politiek debat, iedere stellingname in de media een éénrichtingsaanval werd tegen de verworvenheden van de arbeiders en hun gezinnen. Het legt het verschijnsel van electorale opgang van extreemrechtse of rechts-populistische formaties uit. De greep van die leiders op de vakbondsapparaten verklaart waarom het geloof in collectieve strijd en democratische discussie plaats maakte voor de zoektocht naar sterke leiders, zondebokken en passieve schijnoplossingen. Juist daarom hadden antiracisme campagnes, fascismevrij manifestaties en tolerantiebetogingen die de sociale problematiek uit de weg gingen om de éénheid van de beweging vooral niet te schaden, nauwelijks of geen effect.
Het gevaar van extreemrechts is zeker niet geweken. De verkiezing van Gianni Alemanno, leider van de Alleanza Nazionale (AN) en voormalig leider van de jeugdorganisatie van de neofascistische partij Movimento Sociale Italiano (MSI), in april dit jaar tot burgemeester van Rome, is één van de vele aangelegenheden die ons hieraan herinneren. Het herstel van de vernieuwde FPÖ en de verkiezingsoverwinningen van het BNP zijn andere. De electorale successen van extreemrechts tijdens de voorbije 20 jaar waren echter nooit een uitdrukking van actieve steun aan een fascistisch programma. Het fascisme stond nooit opnieuw voor de deur, net zomin als de maatschappij aan het “fasciseren” was, wat dat ook mag betekenen. Wel was het een uitdrukking van het verlies aan autoriteit van de klassieke burgerlijke politieke instrumenten alsook een gevolg van de totale verburgerlijking van de voormalige “burgerlijke arbeiderspartijen”, zoals Lenin de sociaaldemocratie definieerde.
De basis van het succes van extreemrechts was populisme. De economische crisis en de verarming die daarmee gepaard zal gaan, zullen die basis nog verbreden. Racisme en nationalisme zullen de komende jaren nog meer uitgespeeld worden door extreemrechts en rechtse populisten. Toch is de situatie verschillend van die in de jaren ’90. Ook toen kende extreemrechts haar electorale successen. Denken we maar aan het FN in Frankrijk en in veel mindere mate in België, de Republikaner en het DVU in Duitsland, het MSI in Italië en later de Alleanza Nazionale en de Lega Nord, de partij van Blocher in Zwitserland, het FPÖ in Oostenrijk, de Deense Volkspartij, de Noorse Vooruitgangspartij, Lijst Pim Fortuyn en uiteraard het Vlaams Blok, intussen Vlaams Belang. Vandaag is dat niet verdwenen, maar staat daar ter linkerzijde in een aantal landen een sterker ontwikkelde kracht tegenover dan destijds.
In het begin van de jaren ’90 was er uiteraard de vorming van de PRC in Italië en ook IU in Spanje en later het Links Blok in Portugal. De Nederlandse SP was al bezig aan haar opgang en in Denemarken had de Rood-Groene Alliantie haar opleving ingezet. In Frankrijk kenden LO en later ook LCR hun eerste successen en in Schotland realiseerde de SSP een doorbraak. Maar de dagorde werd toen, zelfs in Italië, gedomineerd door de electorale doorbraak van populistisch rechts en extreemrechts. Vandaag, zeker in Duitsland, ook in Nederland en in Frankrijk, eist vooral de electorale opgang van nieuwe linkse formaties de aandacht op. Wellicht is dat deels te wijten aan een zekere gewenning betreffende de resultaten van populistisch rechts, maar het is hoofdzakelijk de weerspiegeling van een opleving van de klassenstrijd, een fenomeen dat de volgende jaren nog sterker zal worden.
Arbeidersleiders capituleren – illusies nemen toe
Het verraad van de arbeidersleiders is de fundamentele verklaring waarom de burgerij erin geslaagd is het globaliseringsproces in dergelijke mate door te voeren. Het gaat hoofdzakelijk om een politiek regime dat via liberalisering, privatisering en flexibilisering alle beperkingen op kapitaalbewegingen opheft Heel de wereld werd omgevormd tot één grote goktent. De wetenschappelijke en technische vernieuwingen, onder andere de internetsnelweg, hebben aan dit proces van globalisering zonder enige twijfel een reële bijdrage geleverd. Technische en wetenschappelijke vooruitgang vereisen een steeds verder doorgedreven internationale arbeidsdeling. Het vond in het tijdperk van de globalisering zijn uitdrukking in de creatie van handelsblokken en zelfs de creatie van één Europese munt, iets wat wij lang voor onmogelijk achtten op kapitalistische basis.
Er bestaat geen twijfel over dat de val van het stalinisme een nederlaag was voor de arbeidersbeweging en de burgerij de kans bood de uitbuitingsgraad fors op te drijven. Toch waren we het oneens met diegenen die de balans te ver in de andere richting lieten overhellen. Het was zeker niet het einde van de geschiedenis zoals Fukuyama, een Amerikaanse filosoof die toen kortstondig zijn ‘moment de gloire’ beleefde, beweerde. Het was evenmin een nederlaag vergelijkbaar met die in aanloop naar en tijdens WOII. Een stelling die tot een polemiek leidde met de stalinistische PvdA.(15) Het luidde ook geen nieuwe periode van groei in, vergelijkbaar met die van de gouden jaren ’50 -’73, zoals anderen argumenteerden. In de periode ’60–’73 bedroeg de jaarlijkse groei van de productiviteit in Europa nog meer dan 5%, in Japan meer dan 6% en in de VS ruim 2,5%.(16) Tussen ’95 en 2007 was dat slechts 1,4% in het zogenaamde oude Europa (15), 1,8% in Japan en 2,1% in de VS.(17) Die vertraging van de productiviteitsgroei was hoofdzakelijk te wijten aan de afname van de investeringen. In de periode ’73–’90 lagen die in Japan en Europa gemiddeld een derde onder het niveau van de periode ’60 – ’73.(18)
Wel bood de val van het stalinisme de burgerij de kans om, door middel van de al aangehaalde fiscale geschenken en privatiseringen, maar ook door het opdrijven van de uitbuitingsgraad, de overdracht van collectieve middelen naar de bedrijven die was ingezet met het begin van de neoliberale politiek in 1980, verder te zetten. Zo is het aandeel van de lonen in de samenstelling van het BBP fors teruggedrongen. In de eurozone van 69,9% in ‘75 tot 57,8% in 2006 (19) en nog aanzienlijk forser in de nieuwe lidstaten. In de VS minder spectaculair, maar toch van 65,9% in ’70 naar 60,9% in 2005. In Japan van 76% in ’75 tot 60% in 2006.
Terwijl de reële lonen in “efficiëntie éénheden” (20) – bedoeld wordt het loon per éénheid productie – in de periode ’60-’80 in de meeste Europese landen nog toenamen, namen ze in de periode ’81–’06 overal af. Daar waar ze reeds afnamen in de eerste periode, namen ze in de tweede periode nog sneller af. Nochtans nam het aandeel hooggeschoolde arbeidskrachten waarvan je toch zou verwachten dat de lonen hoger liggen, overal toe. In alle ontwikkelde kapitalistische landen kende het aandeel van laaggeschoolden in het loonaandeel van het BBP vanaf 1980 een forse daling. Het aandeel van de hooggeschoolden nam overal toe. De groep er tussenin stijgt licht in de Eurozone en in Japan en staat er telkens in voor bijna 60% van het loonaandeel in het BBP. In de VS daalde het aandeel van die groep tot slechts 48%, terwijl de hooggeschoolden een even groot deel van de totale loonsom opstrijken. Wellicht verklaart dit waarom het loonaandeel in het BBP in de VS minder spectaculair afnam dan in Japan en de Eurozone. (21)
De ontwikkelingen in de juiste verhouding inschatten – Globalisering en de nationale staat
Het is altijd een evenwichtsoefening om nieuwe ontwikkelingen in een juiste verhouding in te schatten, om de tendensen en het belang ervan tijdig te erkennen, zonder zich echter mee te laten slepen met conjuncturele verschijnselen en ze bijgevolg systematisch te overdrijven. Marx stelde ooit dat de slavernij de mens bevrijd had. Dat maakt van hem geen verdediger van de slavernij, en zeker niet in de 19de eeuw, toen de slavernij al lang had opgehouden ‘de mens te bevrijden’. Hij gaf met die uitspraak hooguit blijk de historische rol van de slavernij in de ontwikkeling van de mens juist in te weten schatten. Marx en Engels verleenden – zeer kritische – “steun” aan Bismarck (22) , maar enkel voor zover hij erin slaagde Duitsland één te maken. Ze waren het grondig oneens met Lasalle (23) die in zijn enthousiasme dacht het algemeen stemrecht te kunnen verkrijgen via onderhandelingen met Bismarck en diens regering.
Lenin erkende de dominantie van het financiekapitaal rond de vorige eeuwwisseling en beschreef het imperialisme als het hoogste stadium van het kapitalisme. Hij voerde niettemin een harde polemiek tegen Kautsky (24) , die daaruit meende te besluiten dat de nationale staten op een natuurlijke wijze overstegen zouden worden door een nog te realiseren hyperimperialisme. Wij erkenden het proces van globalisering, maar waren het grondig oneens met diegenen die beweerden dat de nationale staten irrelevant geworden waren of toch minstens zo fors aan relevatie hadden ingeboet dat men niets kon realiseren op het niveau van de individuele staten, maar enkel binnen het kader van de grote handelsblokken. Burgerlijke politici misbruikten die misvatting om de verantwoordelijkheid voor hun neoliberale afbraakpolitiek door te schuiven naar “hogere instanties”.
Dit bereikte echter zijn limieten in mei, juni 2005 toen achtereenvolgens in Frankrijk en in Nederland een ruime meerderheid van de bevolking zich uitsprak tegen het voorstel van Europese Grondwet. Sindsdien is de burgerij beduidend voorzichtiger geworden in de mate waarin ze Europa als argument gebruikt om afbraakmaatregelen te doen aanvaarden. Dat kon echter niet verhinderen dat ook de afgezwakte versie van de grondwet, het verdrag van Lissabon, op 12 juni 2008 werd afgewezen door een meerderheid van de Ieren, de enigen in Europa die zich in een referendum konden uitspreken. In de burgerlijke pers probeerde men het voor te stellen alsof 4 miljoen Ieren 500 miljoen Europeanen hadden gegijzeld. De voorzichtigheid waarmee Europese politici zich over het referendum uitlaten, doet echter vermoeden dat ook zij beseffen dat de Ierse neen-stemmers stemden voor de 500 miljoen Europeanen die zich niet mochten uitspreken.
De burgerlijke politici zijn niet de enigen die regelmatig beroep deden op de paraplu van de handelsblokken. Binnen de Europese vakbonden werd het argument dat men pas echt iets kan realiseren als dat op Europees niveau gebeurt meermaals aangewend om strijd stop te zetten en/of eisen af te zwakken. Het Europese Vakverbond organiseert jaarlijks een actie of betoging, laatst op 5 april 2008 in Ljubljana voor meer loon, meer koopkracht en meer gelijkheid. Datzelfde EVV riep echter in 2004 op, daar waar de bevolking zich mocht uitspreken via referendum, om voor het neoliberale ontwerp van Europese Grondwet te stemmen, “omdat dit een springplank zou zijn voor een meer sociaal Europa”. Sindsdien is ook het EVV iets voorzichtiger geworden, maar een oproep om tegen het verdrag van Lissabon te stemmen, kon er niet af. Europese ondernemingsraden, daar waar ze bestaan, zijn meestal een verlengstuk van het Europese management. In het beste geval wordt beslist om de effecten van herstructureringen onder de verschillende vestigingen te delen (zoals de Europese solidariteitsverklaring bij GM in dec 2005 (25) ), in het slechtste wordt de zwarte piet doorgeschoven naar de bonden in andere landen (zoals de aanvallen van de vakbonden van VW-Vorst op IG-Metall in 2006).
Met dergelijke politieke en syndicale leiders werd strijd in het tijdperk van globalisering, vooral in filialen en/of bedrijven afhankelijk van multinationale ondernemingen, een riskante onderneming. Bovendien bevestigden linkse intellectuelen allerhande met hun wellicht oprechte, maar totaal overdreven stelling dat de nationale staat irrelevant geworden was, de idee dat eisen als “nationalisatie onder arbeiderscontrole” of “opening van de boeken” futiel geworden waren en maar beter ingeruild werden voor “reconversie” en/of controle door een nog te creëren “sociaal” Europa. In het algemeen leidde dit uitzichtloos perspectief ter linkerzijde, met inbegrip van radicaal links, tot capitulatie betreffende het programma.
Niet alleen de linkerzijde, maar ook burgerlijke nationalisten lieten zich door het perspectief van een onophoudelijk globaliserend kapitalisme meeslepen. Dit uitte zich in de illusie van de verdamping van de nationale staten en hun vervanging door het imaginaire Europa van de regio’s. Wij stelden integendeel dat het proces van globalisering op bepaald moment onvermijdelijk op haar grenzen zou stoten. Dat, met andere woorden, het objectieve proces van steeds meer behoefte aan internationale arbeidsdeling, vroeg of laat in conflict zou komen met de archaïsche belemmeringen van het kapitalisme en het onvermogen van het kapitalisme om deze gedurende langere tijd te overstijgen, namelijk het bestaan van nationale staten en privé-bezit van productiemiddelen. Dat betekent niet dat het hele proces in tegengestelde richting weer afloopt, maar wel dat de trend naar globalisering vastloopt op groeiend protectionisme en het uiteenvallen van bestaande allianties. De mislukking van de Doha-ronde van de Wereldhandelsorganisatie (WHO) en de bijeenkomst van Frankrijk, Duitsland, Italië en het Verenigd Koninkrijk voor een gezamenlijk antwoord op de financiële crisis, waarbij andere Europese lidstaten werden uitgesloten, illustreren dit.
Ideologie, inhoud en vormgeving
We wezen er eerder op dat de val van het stalinisme gepaard ging met de openlijke capitulatie van de politieke en de syndicale leiders van de arbeidersbeweging voor het neoliberalisme. Hoe dit ervoor gezorgd had dat de aanvallen van de burgerij een hele tijd onbeantwoord bleven. De burgerij riep het einde uit van de ideologieën, in werkelijkheid het neoliberale eenheidsdenken. Voortaan waren er geen kapitalisten en arbeiders meer, enkel nog burgers, waarvoor Verhofstadt trouwens drie manifesten schreef. De media brachten nog slechts één verhaal, een eenrichtingsaanval tegen de verworvenheden van de arbeidersbeweging. Zonder wederwoord verdween stilaan de behoefte aan inhoud en won vooral de vorm, de presentatie, aan belang. Politici werden door de pers gemaakt of gekraakt, hoefden geen ideologische vorming meer, maar mediatraining, waarbij de inhoud steeds meer ondergeschikt werd aan de “perceptie” en spin doctors belangrijker waren dan programma’s.
Sommigen leidden daaruit af dat de pers de vierde macht was geworden, naast de uitvoerende, de wetgevende en de juridische. Anderen zien in de ambtenaren en de lobbyisten respectievelijk de 5de en de 6de macht. We ontkennen uiteraard de impact van de massamedia niet, noch de conservatieve invloed van de ambtenarij of de invloedrijke lobbygroepen. Ze maken allen deel uit van het arsenaal van instrumenten waarover de burgerij beschikt om haar belangen in de klassenstrijd te ondersteunen. Ze weerspiegelen indirect de krachtsverhoudingen tussen de klassen en dus uiteraard ook de afwezigheid van een politiek instrument van de arbeidersbeweging. Naarmate de klassenstrijd toeneemt, zal de zoektocht naar antwoorden, de behoefte aan inhoud en de zucht naar eigen persorganen sterker worden. In zekere zin was het ontstaan van “onafhankelijke” media daar een eerste, zij het nog van illusies doordrongen, uitdrukking van. De burgerlijke media zullen niet anders kunnen dan die ontwikkeling weerspiegelen. De vraag naar ideologische opheldering zal het belang van een inhoudelijk onderbouwde revolutionaire pers nog doen toenemen.
Noten deel 1
- Het groeicijfer van 2004, 5,2%, in onze tekst van 2006, werd intussen herzien naar 4,9%
- Australië, België, Canada, Cyprus, Denemarken, Duistland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongkong, Ierland, IJsland Israël, Italië, Japan, Korea, Luxemburg, Malta, Nederland, Nieuw Zeeland, Noorwegen, Oostenrijk, Portugal, Singapore, Slovenië, Spanje, Taiwan, Verenigd Koninkrijk, Verenigde Staten, Zweden, Zwitserland.
- Alle groeicijfers uit World Economic Outlook van april 2008, reëel bruto product: http://www.imf.org/external/datamapper/index.php
- onder de uitbuitingsgraad verstaan marxisten de verhouding tussen de meerwaarde of de onbetaalde arbeid (het bedrijfsresultaat verminderd met het tijdens de productie verbruikte vast kapitaal voor huur van gebouwen, aankoop van grondstoffen en afschrijving van machines, en variabel kapitaal, de brutolonen inclusief patronale bijdragen) en de betaalde arbeid (het variabel kapitaal) die de arbeider levert
- Dat is de hoeveelheid winst per geïnvesteerde hoeveelheid kapitaal
- Bonapartisme, verwijst naar het regime van Napoleon Bonaparte I, na diens staatsgreep in november 1799. Hier op repressie gebaseerde regimes die zichzelf in stand houden door verschillende lagen van de bevolking tegen elkaar uit te spelen.
- In ’89 bedroeg het BBP in Geary Khamis koopkrachtpariteit – dat is een internationale vergelijkingsstandaard gebaseerd op de Amerikaanse $ van 1990 – voor Rusland 1.186 miljard GK-$ (toen 166 miljard GK-$ in België). In ’98 was dat teruggelopen tot 661 miljard GK-$ (toen in Belgiê 197 miljard GK-$). In 2007 behaalde het BBP van Rusland voor het eerst opnieuw een resultaat net boven dat van ’89, 1208 miljard GK-$ (in België 242 miljard GK-$). Zie: The Conference Board & Groningen Growth and Development Centre – total economomy database
- De Tijd, 16 augustus ’08, De achilleshiel van het sterke Rusland
- Zie ook paragraaf 16 in Toenemende klassenstrijd bedreigt fragiele evenwichten. www.marxisme.be – interne documenten
- Alle cijfers over fiscaliteit – De Tijd vrijdag 4 juli en dinsdag 9 september 2008
- De Standaard, 19 januari 2008, Repo over Bulgaarse wezen onthutst
- Alle gegevens: https://www.economist.com/topics
Het inkomen uitgedrukt in Koopkrachtpariteit of “purchasing power parity” (PPP). Tot voor 20 jaar werden uitsluitend cijfers van het inkomen tegen de officiële wisselkoers gebruikt. De wisselkoers wordt in belangrijke mate bepaald door de prijzen van goederen en diensten die op de wereldmarkt verhandeld worden. De bevolking in arme landen kan zich deze goederen en diensten dikwijls niet veroorloven en consumeert goederen en diensten die ter plaatse aan lage arbeidskosten geproduceerd worden. Volgens burgerlijke economen zijn de kosten van levensonderhoud hierdoor lager dan in rijke landen. Het inkomen uitgedrukt tegen de officiële wisselkoersen overschat volgens hen de rijkdom in de rijke landen en onderschat die in de arme landen. Om dit ‘onrecht’ recht te trekken, gebruikt men tegenwoordig steeds vaker cijfers uitgedrukt in koopkrachtpariteit. Deze alternatieve manier om de relatieve koopkracht van twee landen te vergelijken, is waardeloos als het gaat om vergelijking van de invloed op de wereldmarkt. Tegen wisselkoersverhouding bedraagt het gemiddelde jaarinkomen in Vietnam 823 $, in Indonesië 1.845 $, in Thailand 3.697 $, in Maleisië 6.872 $, in India 1.030 $, in China 2.453 $ en in de VS 45.963 $. In Azerbeidjan bedraagt het 3.407 $. - De Tijd, 10 mei 2008, Wij zijn helemaal geen ruziestokers. We stabiliseren het financiële systeem
- Voor een overzicht van de ontwikkelingen van de aardolieprijzen: https://en.wikipedia.org/wiki/Oil_price
- Zie https://socialisme.be/ – stelling 4
- Andrew Glyn, 2006, Capitalism Unleashed, fig. 1.7 blz.14
- The Conference Board & Groningen Growth and Development Centre, Total Economy Database, summary statistics www.ggdc.net
- Andrew Glyn, 2006, Capitalism Unleashed – blz. 13
- European Commission, Employment in Europe report, 2007, chapter 5 p 240
- Bij de berekening van de reële lonen wordt, in tegenstelling tot de nominale lonen, rekening gehouden met de geldontwaarding door inflatie. In ‘efficiëntie-eenheden’ betekent dat rekening werd gehouden met de productiviteit nl. de geproduceerde (ruil)waarde per arbeider per uur. Eenvoudig gesteld gaat het om het reële loon per éénheid productie.
- In België, Nederland en Frankrijk nam het reële loon per éénheid productie in de periode ’60–’80 jaarlijks toe met respectievelijk 0,11%, 0,82% en 0,39%. In de periode ’8 –‘06 nam het echter jaarlijks af met respectievelijk -0,40%, -1,39% en -0,66%. In de VS en Japen namen de reële lonen per éénheid productie in beide periodes af eerst met respectievelijk -0,38% en -0,04% en in de tweede periode sneller met -0,51% en -0,47%. Zie daarvoor hetzelfde document als voetnoot 18 p 244 – 246
- Bedoeld wordt Otto von Bismarck die in 1871 na de Frans-Duitse oorlog de Duitse staten verenigde in het Duitse Keizerrijk. Als rijkskanselier nam hij het initiatief tot de soocialistenwet die bijeenkomsten en publicaties van de Socialistische Arbeidersparij verbood.
- Ferdinand Lasalle was de stichter van de Allgemeiner Deutscher Arbeiterverein – ADAV in 1863 dat op het Congres van Gotha fusioneerde met de Eisenachers, de aanhangers van Marx. In “Kritiek op het programma van Gotha” spreekt Marx zich sterk uit tegen deze principeloze fusie.
- Karl Kautsky, oud-secretaris van Engels, hanteerde het marxisme als een dogma. Verweet Lenin, Trotsky en de bolsjewieken een revolutie doorgevoerd te hebben in een land dat daar nog niet rijp voor was. Verdedigde in 1914 de politiek van de SPD toen die de oorlogskredieten stemde in de Rijksdag. Lag mee aan de basis van de oprichting van de USPD (de onafhankelijke SPD), maar sloot met een minderheid opnieuw aan bij de SPD nadat de basis van de USPD zich tegen het advies van de leiding had uitgesproken voor aansluiting bij de communistische internationale. Wordt zowel door Lenin in “De renegaat Kautsky”, als door Trotsky in “Terrorisme en Communisme” en door Rosa Luxemburg in “De Russsische Revolutie” van antwoord gediend.
- In december 2005 sloten de vakbondsverantwoordelijken van GM Antwerpen, Bochum, St.-Ellesmereport, Gliwice, Trolhättan, de zogenaamde Delta-fabrieken waar de Astra gebouwd werd, een Europese solidariteitsverklaring. “Wij laten ons door de Opel-voorzitter niet tegen elkaar uitspelen. Fabriekssluitingen of een ongelijke verdeling van de productie tussen de plants zullen we niet accepteren. Wie een fabriek bedreigt, zal een gezamenlijk antwoord krijgen van alle landen… Het ondertussen onderhandelde herstructureringsprogramma is het zwaarste geweest sinds de 2de W.O. Wij zullen daarbovenop geen verdere afbouw van de tewerkstelling of fabriekssluitingen eender waar in Europa toelaten”, aldus hun persmededeling.
>>> Inhoud