6. Kapitalisme leidt tot nooit geziene kloof tussen rijk en arm

De filosofische rechtvaardiging van het succes van het VS-kapitalisme bestaat uit de bewering dat het opgebouwd is als een “meritocracy”. Dat betekent dat wordt uitgegaan van een sociale mobiliteit waarbij in de VS iedere inwoner in staat is om zich op te werken tot een erg rijke en machtige positie. Dat was nooit correct, slechts een handvol families en hun afstammelingen controleerden een meerderheid van de rijkdom. Maar toch beweerde de voormalige Amerikaanse president John F Kennedy: “Een opkomende vloed kan alle boten optillen”. Die illusie kon deels stand houden zolang de Amerikaanse economie een vooruitgang kende en een aantal kruimels bij de arbeiders en de middenklasse terecht kwamen.

Maar zelfs de fanatiekste verdedigers van het kapitalisme moeten nu erkennen dat dit niet het geval is. Het inkomen van een doorsnee Amerikaanse manager bedraagt nu 300 keer het gemiddelde loon, dat is ruim tien keer zoveel als in de jaren 1970. Het mediaan loon is de afgelopen 20 jaar niet gestegen, wat de basis vormt voor toekomstige politieke en sociale explosies in de VS. De polarisatie tussen arm en rijk heeft een aantal commentatoren ertoe gebracht om te stellen dat de VS “zal eindigen zoals Brazilië”, een land dat bekend staat voor haar concentratie van rijkdom bij een kleine minderheid. Het blad The Economist stelde hierover: “Een kleine opstoot kan leiden tot breed politiek ongenoegen. Het sociale landschap van het land zou daaronder kunnen lijden.” Dat wordt versterkt door de onstabiliteit in het wereldkapitalisme. Van Palestina over Irak, Iran en Somalië zijn er problemen voor de heersende klasse van de VS. De orkaan Katrina, de grootste ramp in de geschiedenis van de VS, heeft ook de sociale en economische tegenstellingen in het land duidelijk gemaakt. Mogelijk heeft dit Bush meer schade berokkend dan zelfs Irak. Het heeft bovendien het economisch model van de VS in de rest van de wereld nog meer gediscrediteerd.

De polarisatie tussen rijk en arm blijft niet beperkt tot de VS, Europa en Japan. De grote kloof tussen arm en rijk op internationaal vlak is sterk toegenomen door het voeren van een neoliberaal beleid. In 1960 werd de kloof tussen de rijkste 20% en de armste 20% geschat op een verhouding van 30:1. Tegen 1997 was die verhouding 74:1 en tegen eind 2005 zelfs een verhouding van 150:1! Dat is een belangrijk gegeven in het moderne kapitalisme en het wordt gecombineerd met de effecten van een toegenomen uitbuiting en de stress van het moderne dagelijkse leven samen met andere sociale druk die zorgen voor een toenemende vervreemding van de samenleving wat duidelijk wordt in alle regio’s van de wereld. Dat zijn elementen die leiden tot sociale desintegratie, zelfs in een aantal imperialistische landen, en het zijn belangrijke thema’s waarop wij en de arbeidersbeweging antwoorden op moeten formuleren.

In de neokoloniale wereld is er een zee van armoede en lijden. Toch slagen een aantal kapitalisten er ook daar in om het uitstekend te doen. Een exclusieve club van rijken die meer dan 1 miljoen dollar bezit (naast hun woning) telt wereldwijd 8,7 miljoen leden op wereldvlak en zag haar rijkdom op een jaar tijd toenemen met 6,5%. De leden van het ‘hoge netwerk van individuen’ dat meer dan 30 miljoen dollar bezit, telt 86.000 leden op wereldvlak en zag haar rijkdom met 10% toenemen. De 1% rijksten van de wereldbevolking controleren 24% van de globale rijkdom. Deze rijke kapitalisten komen nu ook uit Latijns Amerika, het Midden Oosten en Afrika, waar er de “grootste groei van het aantal rijken” was door de stijging van de grondstoffenprijzen.

Dit betekent dat de sterke prijsstijgingen voor grondstoffen afgeroomd werden door een kleine groep in de neokoloniale wereld, net zoals de groei in de ‘ontwikkelde’ kapitalistische landen een handvol miljardairs verder heeft verrijkt. Numeriek gezien is de groep van rijken met 8 miljoen vrij uitgebreid, maar in vergelijking met een wereldbevolking van 6 miljard is dat een erg kleine minderheid. Een nog kleinere proportie van deze miljonairs behoort tot de club van miljardairs die de echte heersers van deze planeet zijn.

Deze kenmerken van het kapitalisme van de 21ste eeuw, samen met de gevolgen van de globalisering, leiden tot nieuwe taken voor de arbeidersbeweging en voor marxisten. De tendens om de industrie te herlokaliseren naar China en Azië leidt tot een verzwakking van de industrie en het industriële proletariaat in Europa, de VS en Latijns Amerika en een versterking van de dienstensector en een proletarisering van nieuwe lagen. Deze lagen beschikken echter niet over de ervaring en de traditie van de traditionele arbeidersklasse. Dat brengt een aantal nieuwe taken met zich mee om de arbeidersbeweging op te bouwen en deze arbeiders bij te staan in de ontwikkeling van hun organisaties en hun strijdervaringen. Het ontwikkelen van dit aspect van het werk en van het programma is van vitaal belang voor het CWI.

 

Wereldeconomie

Vooraan bij de superrijken vinden we uiteraard de heersende klasse van de VS. Maar terwijl de VS nog de enige militaire supermacht ter wereld is, zien we dat de economische fundamenten wel ondermijnd zijn. Dat wordt gesymboliseerd door het tekort van 7% op de huidige begroting in de VS. We zullen in een aparte resolutie ingaan op de wereldeconomie, maar de economische processen hebben een diepgaand effect op de wereldrelaties en uiteindelijk zijn het de fundamenten voor de verhoudingen tussen verschillende concurrerende machten en ook voor de verderzetting van het systeem. Terwijl de groei op het eerste gezicht indrukwekkend lijkt, wordt dit niet weerspiegeld in een sterke verbetering in de ontwikkeling van de productiekrachten. Het wordt bedreigd, zelfs in de VS waar negen op de tien Amerikanen ervoor vreest dat jobs zullen verdwijnen door herlokalisering. Tijdens het presidentschap van Bush werden 1 miljoen jobs geherlokaliseerd binnen de grenzen van de VS.

Op international vlak is de economische samenwerking tussen verschillende kapitalistische naties geleidelijk aan stilgevallen. Dat kwam symbolisch naar voor bij het vastlopen van de onderhandelingen over de liberalisering van de handel (de zogenaamde Doha-ronde) en de strijd tussen de VS en China waarbij de VS het Chinese regime probeert onder druk te zetten om de Chinese munt, de renminbi, te revalueren. Er is een grote revolte, in het bijzonder in de neokoloniale wereld, tegen de gevolgen van door de VS gecontroleerde internationale financiële en handelsinstellingen zoals de Wereldhandelsorganisatie (WHO) en het Internationaal Monetair Fonds (IMF).

Gedurende het grootste deel van de na-oorlogse periode was de VS door een politiek van georganiseerde handel – voornamelijk gestimuleerd door de VS-regering zelf – in staat om de handelstaksen te beperken. Dat was in het belang van het kapitalisme en kwam samen met andere factoren die uit de Tweede Wereldoorlog naar voor kwamen en die er voor zorgden dat de wereldeconomie snel kon ontwikkelen. Dit werd gevolgd door het aanvaarden van een radicale kapitalistische globalisatie begin jaren 1990 waarbij de ‘markt’ het werk van de regeringen zou overnemen. Dat ging gepaard met de opkomst van wereldwijde bedrijven, vooral in de sector van de handel en de elektronica, en het werd nog versneld door de creatie van de Wereldhandelsorganisatie (WHO). De verschrikkelijke effecten op de neokoloniale wereld – in het bijzonder, maar niet alleen, op de landbouw – hebben geleid tot een revolte tegen de pogingen van het VS-imperialisme om de voorwaarden van de wereldhandel op te leggen. Dat heeft op zijn beurt geleid tot een achteruitgang van de opvattingen van een economisch ‘utopisch universalisme’ doorheen internationale economische instellingen.

In plaats daarvan probeert de VS nu steeds meer bilaterale economische en handelsovereenkomsten te sluiten met ‘bevoorrechte naties’. Dat wordt ook weerspiegeld door de concurrentie van het Europese en Japanse kapitalisme die ook proberen toegang te krijgen tot de wereldmarkten en in het bijzonder in relatie tot China. Anderzijds speuren de imperialistische mogendheden, en in het bijzonder de VS en China, heel de wereld af om meer toegang te verkrijgen tot energiebronnen. Deze ‘energie-oorlog’ waarin China een grote rol speelt, heeft geleid tot het ‘heroveren’ van Afrika met speciale akkoorden die werden gesloten met bijvoorbeeld Nigeria en Angola die deze olie-exporterende landen een nieuwe rol gaven in het wereldkapitalisme. Rusland is van een verzwakte bijna ex-industriële macht na de val van het stalinisme opgeklommen tot een supermacht op het vlak van energie tegenover West- en Centraal-Europa en zelfs tegenover China. Het Midden Oosten blijft natuurlijk de belangrijkste olieproducerende regio met de grootste concentratie van gekende oliereserves.

De recente groei van de wereldeconomie en de bijzonder snelle ontwikkeling van China in het bijzonder, hebben geleid tot een intensere concurrentie voor grondstoffen en daarbij vooral voor de belangrijkste grondstof met name energie. Dat heeft heel wat gewicht gegeven aan het olieproducerende Venezuela waardoor Chavez meer manoeuvreer ruimte kreeg dan wat ooit mogelijk was in het Cuba van Castro, in de strijd met een interne en externe contrarevolutie. Het Rusland van Poetin heeft aan de andere kant niet geaarzeld om haar energiemacht te gebruiken voor wat kapitalistische commentatoren in het Westen een nieuwe fase van “grondstoffen nationalisme” noemen. Rusland staat in voor 60% van de energiebehoefte van de EU. Er was een verontwaardiging onder het Europese kapitalisme en de VS toen Rusland haar nieuwe macht gebruikte om voormalige satellietstaten zoals Oekraïne of Georgië terug in de lijn te laten lopen. Dit werd nog versterkt toen Rusland probeerde de prijs voor de energietoevoer aan West-Europa op te drijven, ook al was dat slechts een beperkte stijging in vergelijking met de verviervoudiging van de olieprijzen in 1974-75 door de Opec. Bovendien aarzelt het VS-imperialisme niet om haar technologische voorsprong te gebruiken om de economische prijs te bepalen bij de uitvoer van technologische goederen naar haar kapitalistische ‘bondgenoten’.

De strijd rond energie en water zal deze eeuw blijven duren, zo lang het kapitalisme en het imperialisme bestaan. Tegelijk moeten we echter vaststellen dat de huidige energiebronnen, en zeker olie, eindig zijn. Het aantal ontdekkingen van nieuwe olievelden kende een hoogtepunt in 1964. De combinatie van onderinvesteringen, lage olieprijzen en een intense stijging van de vraag door de groei van belangrijke economieën zoals China, hebben ertoe geleid dat de olieproductie vandaag zowat haar limieten bereikt. De verwachting dat de huidige hoge olieprijzen zullen dalen, zal niet noodzakelijk gerealiseerd worden door een ineenkrimpen van de wereldeconomie. Burgerlijke economen verwachten dat indien de olieprijzen hoog blijven, er koortsachtig zal gezocht worden naar alternatieven. Op basis van een perspectief van energietekorten, is er een wereldwijde druk voor een zoektocht naar alternatieven. Dat heeft geleid tot een vernieuwde belangstelling voor kernenergie of energiecentrales op basis van nucleaire splijting. Dat alternatief is niet aanvaardbaar voor socialisten en marxisten omwille van hoe er wordt omgegaan met het afval van deze energie. Dat vormt een bedreiging voor de toekomstige generaties.

In het geval van Iran is het VS-imperialisme, en zeker ook haar bondgenoot Israël, hypocriet. Het bezit immers zelfs nucleaire installaties, maar eist dat Iran geen dergelijke installaties bouwt of zelfs het potentieel zou hebben om kernwapens te produceren. Iran heeft ongetwijfeld het recht om een kernmacht te worden als het dat wil. Maar het CWI zal, in tegenstelling tot andere linkse formaties, geen steun verlenen of zich uitspreken tegen een dergelijke ontwikkeling. De echte verdediging van de Iraanse bevolking moet gezocht worden in een oppositie tegen het imperialisme door de Iraanse massa’s en een wereldwijde oppositie tegen gelijk welke militaire actie tegen Iran.

 

De VS

De effecten van de oorlog in Irak samen met die van de orkaan Katrina hebben geleid tot een historisch lage populariteit voor Bush, in het midden van 2006 stond Bush nog op 31%. Hij is de meest onpopulaire president van de VS sinds 1945, met uitzondering van de gehate president Nixon die van het presidentschap werd verdreven als gevolg van de Vietnam-oorlog en de gevolgen van het Watergate schandaal. Dat kwam tot uiting in de parlementsverkiezingen in november 2006, ook al was dat niet volledig zeker door het rotte karakter van de Democratische Partij. De meeste Democratische kandidaten voor de presidentsverkiezingen van 2008 – en in het bijzonder Hilary Clinton – hadden een oorlogszuchtig standpunt door op te komen voor het sturen van extra troepen, maar moeten noodgedwongen hun standpunt wat verzachten.

Het is niet enkel Irak, maar ook elders in de neokoloniale wereld, dat het project voor een Amerikaans ‘imperium’ nederlagen heeft geleden. De Romeinse elite stelde bij de onderdrukking van haar koloniale slaven: “Laat hen ons maar haten, zolang ze ons maar vrezen” (oderint dum metuant). Dat was ook de filosofie van Bush en zijn bende na de aanslagen van 11 september 2001 toen hij zijn burgerlijke critici, zowel in eigen land als internationaal, brutaal negeerde. De gevolgen zijn er naar, de massa’s in de neokoloniale wereld en zelfs wereldwijd, blijven het VS-imperialisme haten maar hebben ook hun angst voor de Noord Amerikaanse reus verloren. Dat werd aangetoond in Somalië, Afghanistan, Iran en in het conflict met Noord-Korea.

>> Inhoudstafel

Dit vind je misschien ook leuk...