China. Kan de economische opgang blijven duren? Is China nog “communistisch”?

China was het voorwerp van heel wat artikels en analyses van het CWI. De redenen daarvoor zijn evident: het fenomeen van de opgang van China in concurrentie met in het bijzonder de tanende macht van de VS. Dit zal wellicht deze eeuw domineren op het vlak van de wereldrelaties tot op het ogenblik dat socialistische revoluties de heersende elite in beide landen omverwerpen. Binnen het CWI zijn we het eens dat er een proces van kapitalistisch herstel is die reeds minstens 26 jaar aan de gang is. De economische hervormingen in de jaren 1980 moesten de exportgerichte industrieën aan de kust versterken. Dat heeft China doen veranderen in een werkplaats voor de goedkope goederen in het Westen. Er was een jaarlijkse economische groei van 10%.

Dat wordt voorgesteld als een triomf van de ‘markt’ op de verouderde ‘centrale planning’. Deze poging om de geschiedenis te herschrijven, werd versterkt door de literatuur met bijvoorbeeld de werken van Jung Chang of Jon Hallidays biografie van Mao waarin de Chinese revolutie van 1944-49 wordt voorgesteld als een enorme ramp voor China en Azië in het algemeen. Nochtans was het wellicht de tweede belangrijkste gebeurtenis uit de geschiedenis waarbij de burgerlijk-democratische revolutie werd doorgevoerd en in navolging van Trotski’s theorie van de permanente revolutie een stap verder moest gaan, ook al was het in een karikaturale vorm.

Er kwam een geplande economie voort uit de Chinese revolutie, maar heel wat van de voordelen van een geplande economie konden niet worden ontplooid door het bestaan van een autoritair één-partijstelsel waarbij het maoïstisch/stalinistisch regime de staat en de samenleving controleerden. Het regime was relatief progressief – meer dan het huidige regime – en zorgde ervoor dat het nationale inkomen van China vijf keer zo groot werd tussen 1952 en 1978. De lonen waren laag, maar er was werkzekerheid en sociale zekerheid: pensioenen, gezondheidszorg en andere voorzieningen die zorgden voor een hoge graad van persoonlijke veiligheid. Deze voordelen, of toch de meeste ervan, zijn verdwenen in de terugkeer naar de markt.

Dat gebeurde niet zonder een massale oppositie van de arbeiders en boeren, zelfs in de eerste stadia van het proces. Vandaag wordt de opstand op het Tienamenplein vaak voorgesteld als een soort van voorbeeld voor de huidige ‘oranje’ of andere revoluties in Oost-Europa waar wordt opgekomen voor een Westerse stijl van vrijheid en democratie. Dat is een compleet verkeerd beeld van wat de opstand op Tienamen betekende. Er was een massale oppositie tegen de afbraak van de Chinese ‘welvaartstaat’ wat leidde tot prijsstijgingen. In de maoïstische periode werd de inflatie onder controle gehouden. Een laag van de bevolking in de stedelijke gebieden is uit extreme armoede weg geraakt, maar er was wel een alarmerende toename van sociale en economische ongelijkheden.

Volgens een schrijver leidt dit ertoe dat de situatie nu als volgt is: “China is nu één van de meest ongelijke landen ter wereld, zelfs meer dan de VS” ( Pankaj Mishra in The Guardian, 10 juni 2006). De gezondheidszorg en de lagere scholen zijn erop achteruit gegaan. De economische groei, die er indrukwekkend uitziet in de overzichtscijfers, blijft beperkt tot de stedelijke gebieden en leidt bovendien niet tot de creatie van nieuwe jobs. De meerderheid van de bevolking bevindt zich nog steeds in de landelijke gebieden en heeft te maken met een stagnerende of zelfs achteruitgaande levensstandaard.

In het algemeen blijft China nog vooruitgaan op dit ogenblik, maar haar groeivooruitzichten kunnen ernstig beperkt worden naargelang de ernst van een recessie of economische achteruitgang van het wereldkapitalisme. Eén van de belangrijke factoren die de groeiperspectieven voor China bepalen is natuurlijk de strijd van de arbeidersklasse. Er is nu wat kapitalistische economen een “opwaartse druk op de lonen” noemen in de grote Chinese steden, vooral Shanghai en Peking. Zoals we voorspelden, blijven de Chinese massa’s zich niet zomaar neerleggen bij slavenlonen. Er was reeds een sterke toename van massaprotesten met stakingen van arbeiders tegen gezondheids- en veiligheidscondities en zeker ook rond de lonen. Dit zal wellicht blijven toenemen, zeker indien de economie blijft vooruitgaan. De kwestie van vakbonden, een discussie die reeds op de agenda van de arbeidersstrijd staat, zal steeds meer naar voor komen.

Het bewustzijn van de arbeiders, laat staan van de arbeiders, lijkt vrij beperkt te zijn. Dat betekent dat een strijd voor vakbondsrechten en democratische rechten het centrale punt zal zijn waarrond de arbeidersklasse in actie zal komen. Na een lange periode van totalitair bewind onder het maoïsme na een periode van 20 jaar burgeroorlog en bedekte dictaturen waar er geen democratische rechten waren, is het logisch dat het huidige begrip van de Chinese massa’s op dat vlak beperkt is. Het lijkt zelfs beperkter te zijn dan het bewustzijn in Rusland ten tijde van de revolutie van 1905 of zelfs de eerdere Russische stakingen van 1896. We krijgen in zekere zin te maken met een beweging van voor 1896 maar dan wel op een gigantische schaal. De woede en de klachten stapelen zich op waardoor de Chinese arbeiders een periode die lijkt op 1896 tot 1905 in Rusland wel eens op versneld tempo zouden kunnen meemaken.

Heel wat van de kleine georganiseerde of semi-georganiseerde oppositiegroepen lijken zich in eerste instantie te richten tot maoïstische opvattingen. Dat is onvermijdelijk gezien het contrast dat er is tussen de voorwaarden waaronder de massa’s leefden onder het maoïstische China en de ondraaglijke polarisatie van rijkdom, de problemen van gezondheid en van het milieu,… die het moderne China domineren.

Het klassenkarakter van China was een bron van discussie, debat en meningsverschillen in het CWI. Er is wel een algemeen akkoord dat China in de richting gaat van een volledige kapitalistische economie. Onvermijdelijk zal dat de staat die dit proces controleert op een bepaald ogenblik de belangrijkste klassentegenstellingen in de samenleving zal weerspiegelen. Dit punt is belangrijk in de ontwikkeling van het kapitalisme in China. De enorme omvang van China, waar een kwart van de wereldbevolking woont, en de enorme geografische verschillen, historische ontwikkelingen,… zullen ervoor zorgen dat er grote verschillen zijn tussen de verschillende provincies en staten. Terwijl de Chinese vorm van kapitalisme sterk naar voor komt, zijn er ook overblijfselen van de voormalige gecentraliseerde staat waarbij delen van de economie in staatshanden blijven. Bovendien zal een economische recessie op wereldvlak enorme gevolgen hebben in China waardoor de overheid kan gedwongen worden om haar controle op delen van de private industrie te heroveren om sociale opstanden tegen te gaan. Dat zal geen poging zijn om terug te keren naar een geplande economie met een stalinistisch regime. Dat is immers een hoofdstuk dat in China en elders gesloten is. Het is echter mogelijk dat China een aantal ‘staatskapitalistische’ maatregelen neemt (niet in de zin dat het gebruikt wordt door de International Socialist Tendency, maar wel zoals het werd begrepen door Engels).

Een aantal kameraden meent dat China reeds is aangekomen in het ‘eindstation’, dat het een kapitalistische economie kent en een kapitalistische staat die daarmee overeenstemt. Er kunnen echter periodes in de geschiedenis zijn, zelfs overgangsperiodes die decennia lang blijven duren, waarbij tegengestelde processen samen bestaan in sommige staten waardoor het moeilijk is of zelfs prematuur om een blijvende karakterisering te geven aan een proces dat nog niet beëindigd is. Langs de andere kant van de situatie die we vandaag in China zien, zagen we in de periode tussen 1945 en de jaren 1980 regimes in voornamelijk de neokoloniale wereld die een hybride karakter aannamen: elementen van kapitalisme werden gecombineerd met elementen van een ‘gedeformeerde arbeidersstaat’. Daardoor was het moeilijk om een klassenclassificatie te maken voor deze landen. Er werden soms haastige standpunten ingenomen tegenover bepaalde regimes omdat de meerderheid van de productiekrachten werden overgedragen aan de overheidssector. Achteraf gezien was het beter geweest om voorzichtiger te zijn in de benoeming van het klassenkarakter van deze regimes om op basis van de verdere ontwikkeling te zien in welke richting het proces ging.

Het proces in China vandaag is duidelijk en er is een volledige overeenstemming in onze organisatie over het feit dat China in de richting van een volledig kapitalistisch regime aan het gaan is. Op dit ogenblik denken we dat het proces nog niet volledig voltooid is, zelfs op economisch vlak. De staat heeft een aantal overblijfselen van het vroegere maoïstisch-stalinistische regime met ook ‘openlijk kapitalistische elementen’. Niet alleen de ambtenarij maar ook het Chinese leger (het Volksbevrijdingsleger) heeft kapitalistische kenmerken naast oude overblijfselen van het maoïsme-stalinisme. Er zijn verschillende standpunten over hoe ver het proces van kapitalistisch herstel is gegaan, maar er is wel overeenstemming over de taken en eisen om te komen tot een revolutionaire verandering in China. Er is geen ‘klassieke politieke revolutie’ nodig, zoals het geval zou zijn in een gedeformeerde arbeidersstaat zoals destijds in Oost-Europa of de Sovjetunie voor 1989. Toen was het geen kwestie van sociale verandering, maar was het nodig dat de bureaucratie werd vervangen door een arbeidersdemocratie. De stalinistische staten moesten vervangen worden door gezonde arbeidersstaten. De situatie is vandaag in China niet zo eenvoudig gelet op de gemengde economische en staatsvormen. Het programma voor een nieuwe revolutie zou een gecombineerd karakter moeten hebben van elementen van het programma van ‘politieke revolutie’ en elementen die nodig zijn voor een ‘sociale revolutie’ zoals onder het kapitalisme.

In de nog steeds aanzienlijke overheidssector moeten de Chinese arbeiders opkomen voor het verwijderen van de bureaucratie, de verkiezing van alle vertegenwoordigers en functionarissen, afzetbaarheid van verkozenen, het feit dat verkozenen niet meer mogen verdienen dan een gemiddelde arbeider, strikte beperkingen voor het inkomen van specialisten en de vervanging van het bureaucratisch staatsapparaat van het leger door de gewapende bevolking. In de groeiende ‘private sector’, moet worden opgekomen voor de nationalisatie of de hernationalisatie van voormalige overheidsbedrijven (SOE’s) en de nationalisatie met minieme compensaties van de imperialistische monopolies die actief zijn in China zodat ook deze onder arbeidscontrole en -beheer kunnen worden geplaatst. De opbouw van een machtige arbeidersbeweging in China van het grootste belang voor de wereldwijde strijd voor socialisme.

De regerende elite in China zal proberen haar macht verder te zetten, zowel op intern vlak als op internationaal vlak. Zoals we eerder reeds stelden is het steeds meer een bedreiging voor het VS-imperialisme, in het bijzonder in de neokoloniale wereld, door zich op te stellen als verdediger van de belangen van de arme landen tegen de rijke Westerse naties. Het geeft ook heel wat steun aan regimes in Afrika, Latijns Amerika en Azië om zo gemakkelijker toegang te verwerven tot de grondstoffen (vooral olie en metalen) die nodig zijn voor de groeiende industriële basis in China. De behoeften aan energie zijn erg groot in China en zorgden reeds voor akkoorden met Brazilië, Venezuela en Cuba in Latijns Amerika en ook met een aantal Aziatische landen. Angola nam recent de rol van Saoedi-Arabië over als belangrijkste olieleverancier aan China. China investeerde ook heel wat in het ontwikkelen van productie in de neokoloniale wereld. De situatie in de Chinese fabrieken weerspiegelen de algemene situatie in het land: geen democratische rechten, geen vakbonden,… Dat leidt tot oppositie en zelfs haat van die arbeiders die verliezen door deze genadeloze kapitalistische uitbuiting.

China probeert een sterke militaire macht uit te bouwen, het heeft nu reeds na de VS het tweede grootste defensiebudget. Het Instituut voor Strategische Studies dat in Londen gevestigd is, stelt dat de Chinese militaire uitgaven het afgelopen decennium met 300% zijn toegenomen in reële termen. Het echte militaire budget bedraagt wellicht 70% meer dan het officiële budget. Het totale militaire budget voor 2003 was bijna 40 miljard dollar, 2,7% van het Bruto Binnenlands Product. In de VS was dat 3,7% van het BBP. In feite zijn de Amerikaanse uitgaven aan wapens beperkt in vergelijking met China vandaag. Achter de Amerikaanse schermen is er een vrees voor een militair conflict met China op een bepaald ogenblik.

Taiwan is het evidente voorwerp van een mogelijke confrontatie waarbij ook Japan betrokken zou kunnen worden in een gewapend conflict, aangezien het deel uitmaakt van een militaire alliantie met de VS. Het is echter niet enkel in het ‘Aziatisch theater’ dat het potentieel van een conflict tussen de VS en China op de agenda staat. De toenemende imperialistische spanningen en de concurrentie tussen China en Japan zorgen ook voor een potentieel van conflicten in de neokoloniale wereld.

De internationale rol van China wordt echter mee bepaald door interne ontwikkelingen en in het bijzonder de verdere ontwikkeling van de economie. Dat is op zijn beurt afhankelijk van de mogelijkheid van China om de ontwikkelde industriële landen ‘bij te benen’, zeker op het vlak van technologie. Zich bewust van de dreiging op langere termijn, pleiten steeds meer invloedrijke figuren van de Amerikaanse heersende klasse voor een stopzetting van technologische transfers naar China.

Dat is een opvallend verschil in de houding van het VS-imperialisme tegenover de ‘Tijgers’ vlak na de Tweede Wereldoorlog. Toen hielp de VS bij de creatie van de ‘tijgers’ – Hong Kong, Singapore, Taiwan, Zuid-Korea, Maleisië tot op zekere hoogte – omdat ze de concurrentie aangingen met China in Azië op een ogenblik dat China nog een bureaucratisch geplande economie kende. Bovendien waren de tijgereconomieën klein, zeker bij het begin van hun ontwikkeling, waardoor ze geen ernstige bedreiging konden vormen voor de Amerikaanse industrie. China zit in een andere situatie, wat heeft geleid tot een zekere economische en politieke schizofrenie in de VS. Enerzijds steunt China de Amerikaanse economie door goedkope goederen te leveren. Dat zorgt ervoor dat de inflatie beperkt blijft. China is ook de belangrijkste Aziatische natie die dollars blijft opkopen waardoor het tekort van 7% in de VS wordt gedekt. Maar anderzijds wordt in de VS ook gevreesd dat China uiteindelijk de VS op economisch vlak kan bijbenen en het kan vervangen als de dominante macht op de planeet.

Het Europees kapitalisme, bij monde van de Duitse kanselier Merkel, weerspiegelde recent de Amerikaanse vrees toen China werd aangeklaagd voor de gedwongen transfer van technologie die plaats vond. Merkel verwees naar ‘niet geautoriseerde kopieën’ van in Europa of de VS geproduceerde technologische goederen die werden overgenomen door Chinese bedrijven en de markten overspoelen en “onze bedrijven op een directe en massale wijze schade berokkenen”. De irritatie wordt nog versterkt door het feit dat China volgens Merkel althans, geen “markteconomie” is. Het is een gecentraliseerde economie met een regering die deze economie probeert te ontwikkelen met de onvrijwillige hulp van buitenlandse bedrijven… Merkels definitie van een “gecentraliseerde economie” houdt in dat de staat bij zowat 60% van de goederen voor de Chinese markt tussenkomt of regels oplegt. Het wereldkapitalisme wil een totaal vrij Chinees kapitalisme zonder regels en het opdoeken van alle regels of beperkingen op buitenlandse controle van Chinese middelen en eigendommen. De Chinese overheid zal wellicht niet onmiddellijk instemmen met dergelijke eisen.

Op de verdere weg naar kapitalistische ontwikkeling in China liggen nog heel wat hindernissen en gevaren. De omvang van het land en de grote verschillen tussen de provincies zorgen ervoor dat er een potentieel is van conflicten tussen de provincies en zelfs van een vorm van opbreken van China in de toekomst. Daarnaast is er het niet onbelangrijke aspect van de milieukost van de huidige ontwikkeling. Zelfs burgerlijke commentatoren moeten het punt aanhalen dat het CWI reeds lang stelt, met name dat een aanhoudende ontwikkeling van het Chinese kapitalisme zoals de afgelopen 20 jaar zal leiden tot onaanvaardbare ecologische problemen in China maar ook voor heel de planeet. Een poging om tot de huidige Amerikaanse levensstandaard te komen, zou in China vier keer alle middelen van de wereld kosten.

Moeten de Chinese massa’s dan maar in huidige weinig benijdenswaardige economische en culturele positie blijven door het tegenhouden van een industriële ontwikkeling? Dit stelt ook de kwestie van het lot van de Chinese bevolking en de meerderheid van de mensheid, met name de bevolking van de neokoloniale wereld. Onder het kapitalisme staat landbouw gelijk met achterstelling en industrie staat gelijk met vooruitgang en een stijging van de levensstandaard. In een niet gereguleerde “vrije markt” betekent dit dat iedere nationale staat probeert te komen tot een zelfde industriële en economische ontwikkeling als de meest ontwikkelde landen en regio’s ter wereld. Dat leidt niet enkel tot verspilling, maar het zorgt bovendien voor een ecologische bedreiging voor de planeet. Onder een wereldwijd geplande economie met democratie controle door de massa’s en hun organisaties, zou het mogelijk zijn om een democratische en evenwichtige arbeidsdeling te maken waarbij landbouw niet automatisch leidt tot achterstelling en ‘onderontwikkeling’.

>> Inhoudstafel

Geef een reactie

0
    0
    Je winkelwagen
    Er zit niets in je winkelwagenKeer terug naar de winkel