4. Bologna: Europees hoger onderwijs in de 21e eeuw…volgens de burgerij
4.1. Oorsprong en context
Tegen het einde van de jaren ’80 – begin jaren ‘90 is de arbeidersbeweging ongelooflijk in het defensief gedreven. Daar waar de burgerij voorheen dikwijls tot voorzichtigheid is geboden bij het toepassen van haar antisociale politiek, breekt nu een nieuwe periode aan. De val van het Stalinisme in Oost-Europa, en de ideologische aanval op alle tradities van de arbeidersklasse die erop volgt, zorgen voor een grote verslagenheid en verwarring onder brede lagen van de arbeidersklasse. De burgerij maakt van die situatie dankbaar gebruik om haar programma van sociale afbraak steeds harder en sneller door te voeren.
Ook in het hoger onderwijs is dit voelbaar. Tot nog toe was het publiek gefinancierde hoger onderwijs in West-Europa een stevige verworvenheid van de arbeidersbeweging waar moeilijk aan te tornen viel. Nochtans hadden de meest dynamische delen van de burgerij reeds hun begerige blik laten vallen op deze grote sector, die nieuwe investeringsmogelijkheden bood. Verder hadden vetbetaalde specialisten ondertussen uitgerekend dat het wel bijzonder onproductief is om hoger onderwijs voor de massa’s te organiseren. In de huidige economie heeft de burgerij immers geen nood meer aan massaal veel arbeiders met dure diploma’s. Vandaag studeren er in Vlaanderen 160 000 studenten in het hoger onderwijs, waarvaan 60.000 aan universiteiten. De bedoeling is dat dit de komende jaren een pak minder is. In het begin van de jaren ’90 organiseerde oud-president Gorbatchev in Moskou een topconferentie voor internationale bedrijfsleiders, waarop hij aankondigde dat Europa het makkelijk met 40% minder hoogopgeleiden zou kunnen doen. We weten waaraan we ons mogen verwachten…
De Europese Ronde Tafel van industriëlen, het select clubje van de grootste en machtigste patroons uit Europa, publiceert vanaf 1989 een serie documenten waarin ze de Europese nationale regeringen oproepen om de publieke financiering van het hoger onderwijs geleidelijk aan af te bouwen om ruimte te laten voor de privé-sector, en een Europese onderwijsmarkt te creëren waarin onderwijsinstellingen kunnen concurreren, zowel binnen Europa, als met internationale instellingen. Het zijn die teksten die in 1999 uiteindelijk zullen uitmonden in de beruchte “Bologna-akkoorden”, waarin de ministers van onderwijs van verschillende landen plechtig beloven het onderwijsprogramma van het Europese grootkapitaal naar eigen inzicht en vermogen door te voeren. Afgesproken wordt dat tegen 2012 het hele boeltje “hervormd” moet zijn.
De bedoeling van Bologna is de besparingen en neoliberale hervormingen in Europa op het gebied van het hoger onderwijs beter te coördineren en te plannen. Tot nu toe gebeuren de aanvallen tegen het onderwijs door de verschillende nationale regeringen in verschillende tempo’s, en op wanordelijke wijze. De bedoeling van het plan is om op termijn in heel Europa eenzelfde structuur te krijgen in het hoger onderwijs. Hierbij gebruikt men dezelfde tactieken om de lidstaten te verdelen, zoals we die in België ook kennen binnen de federale structuur: als één lidstaat een hervorming doorvoert, worden de andere lidstaten onder druk gezet om dezelfde stap ook te zetten. De uiteindelijke bedoeling is om het Europese hoger onderwijs te hervormen naar Angelsaksisch model. Niet alleen door de invoering van blitse Engelse termen zoals “bachelor”, “master” en “credits”, maar vooral door het onderwijs nauwer te doen aansluiten bij de markteconomie, en zo voor extra financiële middelen te zorgen uit de privé-sector. In West-Europa wordt gemiddeld 1 tot 1,5% van het BNP uitgegeven aan hoger onderwijs. Het leeuwendeel van dit budget komt voort uit overheidsuitgaven. In een land als de VS wordt elk jaar 2,6% van het BNP aan hoger onderwijs besteed. Meer dan de helft van dit bedrag komt uit de private sector, inschrijvingsgelden, bijdragen vanuit het bedrijfsleven, giften,… Hierdoor is het hoger onderwijs in de VS veel minder toegankelijk, maar beschikt het over veel meer financiële middelen.
De Europese overheden balen bij het feit dat bij de 20 beste universiteiten ter wereld er slechts 2 Europese terug te vinden zijn. Ze willen een kwalitatief hoogstaander hoger onderwijs, maar zonder er extra overheidsmiddelen voor vrij te maken. Een Europese onderwijsmarkt waarbinnen universiteiten op internationaal niveau met elkaar kunnen concurreren, zal er voor kunnen zorgen dat er zich een aantal topuniversiteiten kunnen ontwikkelen, die in staat moeten zijn de concurrentie met de Amerikaanse instellingen aan te gaan. Bedrijven en rijke geldschieters zouden dan ook veel sneller bereid zijn om met geld over de brug te komen om die instellingen te financieren. Dat de inschrijvingsgelden tot spectaculaire hoogtes zouden kunnen stijgen is hierbij geen probleem: voor kwaliteit moet men betalen… als men dat kan…
Toen in Groot-Brittannië vorig jaar de inschrijvingsgelden naar 4500€ werden verhoogd, verklaarde de rector van de University of London dat deze prijsverhoging slechts een eerste stap mocht zijn: een prestigieuze Europese universiteit zou moeten in staat zijn 25 000 tot 35 000€ inschrijvingsgeld te kunnen vragen.
Diegenen die zulke bedragen niet kunnen neertellen, zullen zich tevreden moeten stellen met onderwijs aan “vuilbakuniversiteiten”, waar de inschrijvingsgelden geen tienduizenden euro’s zullen bedragen, maar toch kunnen oplopen tot enkele duizenden euro’s. Het feit dat een diploma een zo’n universiteit veel minder waard is, moet je er dan maar bij nemen…
De evolutie van studiekosten In vergelijking met het studiejaar 1986-87 zijn de studiekosten, naargelang het studietype en het al dan niet kotstudent zijn, gestegen met 60% tot 90%. Na uitzuivering van de inflatie is de studiekost in het hoger onderwijs met 35% à 62% gestegen.
|
Natuurlijk is dit niet de manier waarop Bologna in het algemeen wordt voorgesteld. Zulke openheid over dit soort plannen vind je enkel in de kwaliteitsbladen van de burgerij, of in rapporten van de ERT, het OESO, de GATS ,… Naar de studenten en het brede publiek wordt gesteld dat de hoofdreden voor de creatie van een Europese onderwijsmarkt is om studenten de kans te geven hun studies in verschillende Europese landen te volgen. Op zich natuurlijk een nobel streven. Al snel is duidelijk dat het hier slechts om woorden gaat: nergens worden extra middelen voorzien om studenten de financiële mogelijkheden te bieden om dergelijke dure studiereizen te maken. De internationale mobiliteit zal opnieuw beperkt blijven tot een kleine groep van studenten die het zich kunnen veroorloven, of die via reeds bestaande projecten, zoals bvb. Erasmus, in het buitenland kunnen studeren. Een andere “officiële” reden voor de Bolognahervorming is het streven naar een harmonisering van de diploma’s aan verschillende universiteiten in Europa. Ook hier zien we dat de realiteit de mooie woorden doorkruist: reeds vandaag kennen universiteiten en internationale bedrijven maar al te goed de waarde van diploma’s die uitgegeven worden aan de diverse onderwijsinstellingen in Europa. In de Verenigde Staten wordt bijvoorbeeld een diploma van een Belgische universiteit bijzonder hoog ingeschat. Bologna wil de verschillen tussen onderwijsinstellingen enkel wegwerken om alle universiteiten om te vormen tot ondernemingen die op Europees, en later op wereldwijd niveau elkaar beconcurreren.
Nog voor het Bologna-akkoord stelde de Europese burgerij een ander plan voor, het zogeheten “Memorandum over het Hoger onderwijs”. Dit memorandum had ongeveer dezelfde inhoud als de Bolognaverklaring, maar was veel opener in haar bedoelingen. Er werd zeer duidelijk een puur economische visie op het onderwijs naar voren gebracht, wat zorgde dat het memorandum totaal onverdedigbaar was. Bologna probeert dezelfde plannen naar voren te schuiven die ook in het Memorandum stonden, maar blijft een pak vager over de economische bedoelingen. De achtergrond en de concrete uitwerking van de Bologna-akkoorden laten er echter geen twijfel over bestaan dat niets anders dan de volledige commercialisering van het hoger onderwijs op het programma staat.
4.2. Bologna in Vlaanderen
In Vlaanderen werd de Bolognahervorming in verschillende fasen doorgevoerd. Tussen 2002 en 2005 werden een aantal structurele aanpassingen doorgevoerd om het Vlaamse hoger onderwijs aan te passen aan de nieuwe Bolognastructuren: semestersysteem, bachelor-masterssysteem, nieuwe namen voor de opleidingen, flexibiliseringdecreet, aanpassen van het studiepuntensysteem ed. …
Reeds tijdens deze aanpassingen werd het duidelijk dat de belangen van studenten en personeelsleden niet de belangrijkste bekommernis waren. De hervormingen legden een enorme administratieve last op aan het onderwijzend en administratief personeel. Het semestersysteem zorgde voor een sterke achteruitgang van het sociale leven aan de universiteiten, en een verhoging van de studiedruk, bvb. doordat taken nu veel eerder moesten worden afgewerkt, en de leerstof in een sneller tempo moest afgewerkt dan voordien. De invoering van het flexibiliseringdecreet tijdens het academiejaar 2005-2006 zorgde voor een enorme vertraging bij de inschrijvingen van studenten, en zorgde dat bijvoorbeeld universiteitsstudenten die tweede zit hadden hun inschrijvingsbewijzen en studiebeurzen bijzonder laattijdig ontvingen.
De financiering van het nieuwe hoger onderwijssysteem zou pas vanaf 2008 in werking treden. Hierbij werd gebruik gemaakt van een aloud sociaaldemocratisch principe: als je een besparing wil doorvoeren, verander dan eerst de instellingen, en ontken dat het om een besparing gaat. Een aantal jaren later pas je de financiering aan de nieuwe instellingen aan, zodat de besparing “onvermijdelijk” lijkt.
De Actief Linkse Studenten hebben zich altijd verzet tegen de “structurele” hervormingen die pasten in het Bolognaproces. Wij hebben altijd naar voren gebracht dat het hier niet ging om pure administratieve vereenvoudigingen of technische hervormingen. Toen in 2001 in Brussel en Gent de rectoraten van de universiteiten werden bezet als protest tegen de Bolognahervormingen, schreven we in onze pamfletten dat Bologna enkel tot doel had het Europees onderwijs om te vormen naar de vrije markt. In de verklaring die naar aanleiding van de rectoraatsbezetting werd geschreven stond daarenboven letterlijk dat er een gevaar bestond dat bepaalde richtingen zouden worden afgebouwd, en dat vooral kleinere universiteiten afgebouwd zouden moeten worden. We schreven dat de Bolognaverklaring opzettelijk zeer vaag werd gehouden, om protest tegen te gaan, maar dat de politieke bedoeling die er achter lag overduidelijk was. Dit werd toen tegengesproken door diegenen die zich willen opwerpen als de officiële vertegenwoordigers van de studenten. Het VVS (de zogenaamde Vlaamse Vereniging van Studenten) verklaarde geen graten te zien in de hele hervorming, en wilde vooral de positieve aspecten van het plan naar voren laten komen. Vandaag, 5 jaar later, en op het moment dat de financiële implicaties van de voorbije hervormingen duidelijk worden, vragen wij ons af wanneer we eindelijk iets gaan zien van die “positieve” aspecten…
Bij de vorming van de nieuwe Vlaamse regering in 2004 werd Frank Vandenbroucke, de SP.a-minister die sneller bespaart dan zijn schaduw, opgetrommeld om Vlaams Minister van Onderwijs en Werk te worden. Hij zou verantwoordelijk worden voor het schrijven van het decreet dat de financiering van Bologna in Vlaanderen moest regelen. Eind 2005 was het Plan Vandenbroucke klaar.