De Nederlandse spoorwegstaking van 1903
“Gans het raderwerk staat stil,als uw machtige arm het wil…”
Het is nu 100 jaar geleden dat in Nederland de spoorwegstakingen plaatsvonden. De eerste vakbonden waren nauwelijks een halve eeuw oud, toen een complex van factoren de eerste landelijke stakingen bij het spoor veroorzaakte. Deze stakingen van 1903 begonnen in de Amsterdamse haven, leidde tot het platleggen van het spoor en tot drastische maatregelen van de zijde van de regering, waarbij veel politie en militairen werden ingezet. Wat waren de achtergronden? Waarom verloor de arbeidersbeweging deze krachtmeting na een aanvankelijke overwinning? Wat waren de gevolgen en welke zijn de conclusie die we voor de arbeidersstrijd van nu kunnen trekken?
DE EERSTE STAKING
Het begon met moeilijkheden in de Amsterdamse haven. Al jaren weigerden de havenwerkgevers de vakbonden te erkennen. Toch was het de arbeiders gelukt om in 1900 verschillende vakverenigingen uit het havenen scheepvaartbedrijf met elkaar te verenigen in een federatie. Twee jaar later besloot de federatie om het lidmaatschap van de bond verplicht te maken en om het de georganiseerde arbeiders te verbieden met ongeorganiseerden te werken. Op 8 januari leidde dit tot een staking, nadat werknemers die aan de oproep van hun bond gehoor gegeven hadden, ontslagen werden. In korte tijd breidde de staking zich over alle haven-en transportbedrijven uit. Op die manier werd ook het spoorwegpersoneel bij de acties betrokken. Jarenlang hadden de grieven zich opgehoopt. De kleinste overtredingen werden streng gestraft. Zelfs lieten de werkgevers arbeiders die gedwongen werden verantwoording af te leggen over hun werk voor de vakbeweging, urenlang in de houding staan! Op 29 januari was de staking op het Centraal Station algemeen. Het was een spontane staking, waar de vakorganisatie buiten stond. De vakbondsleiding had haar bedenkingen. Zij wilde de staking zo snel mogelijk beperken en door onderhandelingen tot een einde brengen. Om niet de greep op de leden te verliezen en om hun leidende rol niet kwijt te raken, stelden de voormannen van de spoorwegbond, waaronder Jan Oudegeest zich aan het hoofd van de beweging.
Toch zou het conflict zich verder uitbreiden. De directie, overrompeld door de gebeurtenissen en naar haar eigen mening onvoldoende gesteund door regering, leger en politie, kapituleerde op 31 januari. De ontslagenen kwamen weer in dienst, het loon werd doorbetaald en de spoorwegdirectie ging over tot erkenning van de vakbonden.
Troelstra,die zich met de SDAP meer richtte op de parlementaire actie (kiesrechtstrijd) dan op directe economische massa-actie, voelde zijn revolutionaire hart kloppen. Het socialistische kamerlid dat in 1918 tijdens de ‘Roode Novemberweek’ nog een keer zijn geestdrift de vrije teugel zou laten, schreef: ‘Arbeiders,kameraden, het gaat goed zoo. Men kan het hooren groeien.’ Het aantal stakingen groeide in januari en februari dan ook geweldig. Vele daarvan waren spont aan en vonden buiten de bondsleidingen om plaats.
In het meest bekende boek ‘de spoorwegstakingen van 1903’van A.J.C.Rüter, niet bepaald een revolutionair, lezen we: “De arbeiders rukten aan de breidels, die hun leiders hun hadden aangelegd, en het leek niet onmogelijk dat ze zich zouden losrukken.”(p. 326)
TEGENMAATREGELEN
De regering, de directie en de burgerij waren nadat ze van de schrik bekomen waren niet van plan zich bij hun nederlaag neer te leggen. De christelijke arbeiders bij de spoorwegen vormden ‘Bonden van Orde’, die in geval van een nieuwe staking onderkruiperswerk moesten verrichten. Voor datzelfde doel werd in het Zuiden van het land een Rooms-Katholieke bond opgericht. In het parlement diende het confessionele kabinet Kuyper een wetsontwerp in dat het staken bij de overheid en bij de spoorwegen verbood, de ‘worgwetten’.
Verder stelde Kuyper voor een spoorwegbrigade in het leven te roepen, die stakingen moest opvangen door het werk over te nemen. Ook stelde hij een onderzoek voor naar de arbeidsvoorwaarden van het spoorwegpersoneel.
Het effect van de gewonnen januaristaking was dat vele arbeiders zich aanmeldden bij de bonden of zelfs nieuwe oprichtten. De grootste bond,de Nederlandse Vereniging van Spoor-en Tramwegpersoneel, waarvan Oudegeest de bestuurder was, groeide in een maand tijd van 4.000 tot 12.000 leden. Er kwam een landelijk Comité van Verweer met daarin vertegenwoordigers van de bonden bij het spoor en in de havens, de Sociaal- Democratische Arbeiders Partij, het Nationaal Arbeids Secretariaat en de vrije socialisten (anarchisten). Doel van het comité was de strijd tegen de worgwetten te leiden en zo nodig een algemene werkstaking voor te bereiden. Terwijl de spoorwegdirectie diverse provocaties organiseerde, groeide het aantal voorstanders van een uitgebreide werkstaking. Onder hen was Pieter Jelles Troelstra, een van de belangrijke leiders van de SDAP. Half maart,toen al besloten was een algemene staking te organiseren, veranderde hij van mening,echter zonder dit in het comité te bespreken. Het doorzetten van de staking was zeker een riskante onderneming. Werkgevers en overheid hadden zich hierop voorbereid door middel van het overhandigen van geheime instructies aan de chefs door militair vertoon en hoopten er stilletjes zelfs op dat het tot een confrontatie zou komen. Sommige anarchisten en syndicalisten zagen in de algmene werkstaking de voorbereiding van de socialistische revolutie, maar daarbij gingen ze echter voorbij aan de werkelijke krachtsverhoudingen. Dit gold echter niet voor het breed samengestelde Comité van Verweer.
DE TWEEDE STAKING
Op 1 april kwamen de dwangwetten in de Tweede Kamer in behandeling.Een dag later vergaderde het Comité van Verweer en besloot tot het uitroepen op een nader te bepalen tijdstip van een staking. Met grote meerderheid,inclusief de vertegenwoordigers van de SDAP, stemde iedereen in. De staking uitgeroepen in de nacht van 5 op 6 april was algemeen onder de havenarbeiders, gemeentewerklieden, de metaalarbeiders en de diamantarbeiders, maar de staking onder het spoorwegpersoneel slaagde niet. Militairen bewaakten de emplacementen en de Bonden van Orde deden hun werk. Wie niet binnen 24 uur op zijn werk verscheen was ontslagen. Een Comité van Verdediging bestaande uit katholieken en christelijken voerden anti-stakingspropaganda. De na januari opgerichte christelijke en katholieke vakorganisaties verklaarden zich gezagsgetrouw en spoorden hun leden aan vooral aan de slag te blijven.
Het resultaat was dat het grootste deel van de treinen bleef rijden. Het hoofdbestuur van de Nederlandse Vereniging raakte in paniek en zoch buiten het Comité van Verweer om contact met de spoorwegdirectie. Op 10 april beëindigde het comité abrupt de staking. De dwangwetten waren inmiddels door het parlement aangenomen.
Na de eerste spoorwegstaking van 1903 tekende Albert Hahn zijn prent met de titel ‘Gansch het raderwerk staat stil,als uw machtige arm het wil’ voor het Nederlandse dagblad ‘Het Volk’ |
GEVOLGEN VAN DE MISLUKTE STAKING
Na deze nederlaag namen de ondernemers wraak. Alleen al bij de spoorwegen ont sloeg de directie tussen de 3.000 en 5.000 arbeiders, die samen met hun gezinnen aan de honger werden prijsgegeven. Links organiseerde solidariteitsacties. Verschillende coöperaties, waarvan sommigen zelfs hun ontstaan te danken hadden aan de staking, sprongen in met hulp.
De vakorganisatie van de spoorwegarbeiders was totaal vernietigd. De nederlaag verscherpte de tegenstellingen binnen de arbeidersbeweging. De vrije socialisten oftewel de anarchisten rond Domela Nieuwenhuis en de syndicalisten binnen het NAS beschuldigden de sociaal-democraten, in het bijzonder Troelstra, van ‘verraad’. Een ingestelde Commissie van Onderzoek, in meerderheid bestaande uit vrije socialisten en NAS-leden stelde vast dat deze beschuldiging ongegrond was. Wel werd het optreden van Troelstra bekritiseerd. Dat gebeurde overigens ook op het SDAP-congres van eind mei 1903. Zowel gematigde als radicale woordvoerders keurden zijn optreden af. Op de achtergrond woedde de discussie over het gebruik van de politieke massa-staking.
Voor de rechtervleugel van de SDAP lag de nadruk op het algemeen kiesrecht. De strijd moest zich langs de weg van parlementaire actie en verkiezingen voltrekken. De linkervleugel in de SDAP stonden revolutionaire massa-actie voor mits de politieke omstandigheden hiervoor rijp waren. Daarbij schermden ze zich af van de anarchisten en syndicalisten, die stelden dat de algemene staking de plaats in moest nemen van de parlementaire strijd. Binnen de vakbeweging groeide de overtuiging dat een meer centrale leiding van de vakorganisaties met betaalde bestuurders voorwaarde was voor meer vakbondsmacht. Dat leidde tot de oprichting van het Nederlands Verbond van Vakverenigingen in 1906, dat in tegenstelling tot het NAS wel verbonden was met een politieke partij, namelijk met de SDAP.
Wat zijn anno 2003 de lessen die we kunnen trekken voor de strijd van nu? Het is nog immer van belang op te komen voor het stakingsrecht en tegen elke aantasting daarvan, zoals we dat zagen in 2001 tijdens de stakingen bij Nederlandse Spoorwegen. VVD-kamerlid Hofstra riep toen op tot een stakingsverbod. De bureaucratisch-centralistische vakbeweging, die we tegenwoordig kennen komt rechtstreeks voort uit de verloren tweede spoorwegstaking van 1903. Maar er kunnen natuurlijk terecht vraagtekens gezet worden bij dit model. De afstand tussen bestuurders en leden is wel erg groot geworden. Het onstaan van de radicale personeelscollectieven bij de spoorwegstaking van 2001 was dan ook een gezonde reactie hierop. Deze beweging kende dan ook grote gelijkenissen met de eerste spoorwegstaking van 1903, die juist gebaseerd was op organisatie van onderaf. Dat element van democratische organisatie van de basis als onderdeel van een landelijke en Europese aanpak zullen we nodig hebben in de komende gevechten tegen de verslechtering van de arbeidsvoorwaarden en de afgekondigde bezuinigingen.