Hoe revolutie een einde maakte aan de apartheid in Zuid-Afrika

Hoe werd het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime ten val gebracht? We publiceren een artikel door een deelnemer aan de strijd voor zwarte bevrijding in Zuid-Afrika die destijds een van de organisatoren was van de voorloper van onze Zuid-Afrikaanse werking vandaag. Welke lessen kunnen we trekken uit de strijd tegen apartheid?

In het begin van de jaren negentig werd het apartheidsregime, geleid door de racistische Nationale Partij (NP), gedwongen om Nelson Mandela vrij te laten uit de gevangenis, het verbod op het Afrikaans Nationaal Congres (ANC) op te heffen en te onderhandelen over een zwarte meerderheidsregering.

Er wordt vaak beweerd dat dit gebeurde door sancties en diplomatieke druk van de kant van kapitalistische machten, of door de bombardementen van Mkhonto We Sizwe (MK-‘Speer der Natie’), de gewapende vleugel van het Afrikaans Nationaal Congres (ANC).

In werkelijkheid werd het regime tot deze toegevingen gedwongen na twee decennia van massale strijd door arbeiders en jongeren in Zuid-Afrika. Deze revolutionaire opstand van de meerderheid van de zwarte arbeidersklasse betekende dat het voor de kapitalistische klasse niet langer mogelijk was om te blijven regeren door middel van gewapende onderdrukking, uitsluitend steunend op de sociale en economische privileges van een witte minderheid.

Voor een deel was dit te wijten aan demografische veranderingen. De bevolkingsgroei van zwarte Afrikanen betekende dat het aantal witte mensen afnam van 20% van de bevolking in 1946 tot 13% in 1990. Maar in wezen werd de verandering aan de NP opgedrongen doordat de meerderheid van de zwarte arbeidersklasse krachtige politieke en syndicale strijdorganisaties opbouwde, waarmee ze hun economische en sociale macht vestigden en uitoefenden om zich te verzetten tegen klassenuitbuiting en nationale onderdrukking.

De wortels van apartheid

In het begin van de jaren 1970 domineerde rassendiscriminatie elk onderdeel van de samenleving. Op de werkplek waren de beste jobs bij wet ‘gereserveerd’ voor blanken, of in uitzonderlijke gevallen voor ‘gekleurde’ of Aziatische arbeiders. Segregatie werd wettelijk afgedwongen op elk gebied van het leven – van huisvesting en onderwijs tot toegang tot stranden en zelfs bankjes in parken.

Het ANC en andere zwarte politieke partijen waren verboden. Het was illegaal om afbeeldingen van Mandela te publiceren of zelfs te bezitten. Zwarte vakbonden waren illegaal en de segregationistische Group Areas Act betekende dat ‘niet-blanken’ niet het recht hadden om in stedelijke gebieden te wonen of zelfs maar te reizen zonder een officiële ‘pas’. Dit alles werd met geweld afgedwongen door gewapende politie, gesteund door de spionnen en folteraars van het Orwelliaanse ‘BOSS’ (Bureau of State Security).

Jobreservering, pasjeswetten, groepsgebieden (gedwongen witte en zwarte zones) en het systeem van migrantenarbeid sloten zwarte, vooral Afrikaanse, arbeiders op in onzekere, laagbetaalde, ongeschoolde jobs die een raciaal systeem van goedkope arbeid en superuitbuiting bestendigden.

Dit alles werd in feite ontwikkeld door het Britse imperialisme, dat het continent op wrede wijze koloniseerde om het goud en andere minerale rijkdommen van Zuid-Afrika, die werden veroverd tijdens de Boerenoorlogen (1899-1902), te plunderen. Na de Randopstand van 1922 door witte mijnwerkers gingen de koloniale autoriteiten een stap verder door de arbeiders langs raciale lijnen te verdelen en te controleren.

Opstand van de zwarte arbeidersklasse

Tijdens de opgang van het kapitalisme na de Tweede Wereldoorlog verschoof het zwaartepunt van de Zuid-Afrikaanse economie van de mijnbouw naar de verwerkende industrie. Hierdoor werd de heersende klasse steeds afhankelijker van lokale, geschoolde en halfgeschoolde (in plaats van allochtone en ongeschoolde) zwarte arbeidskrachten. Geconfronteerd met een inflatoire economische crisis voelden arbeiders hun macht en oefenden die uit om hun belangen te verdedigen.

In 1973 gingen 10.000 arbeiders in de textiel-, chemische en andere sectoren in Durban over tot illegale stakingsacties, waarbij ze in de meeste gevallen loonsverhogingen in de wacht sleepten. De NP-regering werd gedwongen om stakingen door zwarte arbeiders als wettelijk te erkennen zelfs indien de vakbonden illegaal bleven. Desondanks begonnen zwarte arbeiders onafhankelijke democratische vakbonden op te richten en in 1979, toen ze eindelijk een zekere mate van legaliteit kregen, had de nieuw opgerichte Federatie van Zuid-Afrikaanse Vakbonden (FOSATU) 54.000 leden.

Ondertussen brak in juni 1976 een opstand uit van honderdduizenden jongeren in de township Soweto, die voortkwam uit een schoolboycot uit protest tegen gedwongen onderwijs in het Afrikaans (de taal van de blanken die het meest met de NP en de apartheid geassocieerd werden). Hoewel de opstand bloedig werd onderdrukt, waarbij honderden betogers door de politie werden gedood, vestigde het een traditie van jongerenstrijd, inclusief uitgebreide boycots, revolutionaire jongerenorganisaties en georganiseerde brandstichtingen op scholen, die met pieken en dalen twee decennia aanhield. De jongerenbeweging putte kracht uit de groeiende macht van de vakbonden, net als uit de strijd in de wijken en townships.

Talloze gevechten onderstreepten dit, zoals het tien jaar durend verzet van de Crossroads gemeenschap van 60.000 ‘illegale krakers’ tegen de pogingen van de staat en gewapende burgerwachten om hen uit hun huizen buiten Kaapstad te zetten. In 1985 had alleen al de strategisch belangrijke National Union of Mineworkers (NUM) 110.000 leden. Aan het eind van dat jaar verenigden de meeste vakbonden zich in het Congress of South African Trade Unions (COSATU), dat bijna een half miljoen leden telde.

Op het oprichtingscongres van COSATU verklaarde haar voorzitter, NUM-lid Elijah Barayi: “We geven president Botha zes maanden de tijd om de pasjeswetten af te schaffen, die ons verhinderen te werken waar we willen. Als hij dat niet doet, nemen we alle pasjes van de zwarte mensen mee en verbranden ze.” Geconfronteerd met deze deadline verdwenen deze wetten op wonderbaarlijke wijze uit het wetboek.

Steeds meer jongeren-, gemeenschaps- en arbeidersorganisaties koppelden de strijd tegen racisme en armoede aan de noodzaak van socialistische verandering. Een populaire slogan van de beweging in die tijd was “apartheid en kapitalisme: twee kanten van dezelfde bloedige medaille.”

Barayi vertelde het congres: “COSATU gaat dit land regeren.” Arbeiders waren een beweging aan het opbouwen met het potentieel om dat effectief te doen. In veel gemeenschappen waren er elementen van wat marxisten ‘dubbele macht’ noemen, waar een nieuwe macht die rust op de meerderheid van de arbeidersklasse ongemakkelijk naast de kapitalistische staat bestaat.

Alexandra (een township buiten Johannesburg) viel in handen van het Alexandra Action Committee (AAC), voorgezeten door de leider van de metaalarbeiders Moses Mayekiso. Het AAC organiseerde de verdediging van de gemeenschap tegen de staat (het graven van greppels over de wegen om te voorkomen dat pantserwagens de stad binnenkwamen) en huurstakingen via een netwerk van democratische comités. Politiespionnen (‘imipimpi’ in Zulu) werden uit de gemeenschappen gejaagd door middel van de ‘halsketting’-straf die door volksrechtbanken werd opgelegd: veroordeelden kregen een autoband gevuld met benzine om hun nek gehangen en werden in brand gestoken. Dit was ongetwijfeld grimmig, maar het was een noodzakelijke methode gezien het lot dat activisten te wachten stond als ze door de staat werden opgepakt.

Revolutie en contrarevolutie

De groei van de beweging werd zelfs niet gestopt door een vier jaar durende ‘noodtoestand’ vanaf juni 1986. In het eerste jaar van die ‘noodtoestand’ werden 26.000 mensen (waaronder Barayi en Mayekiso) zonder proces opgesloten. Het ledental van COSATU verdrievoudigde tijdens de noodtoestand. Tussen 1985 en 1994 vonden minstens één keer per jaar politieke algemene stakingen plaats, waaraan in 1990 twee miljoen arbeiders deelnamen – ruwweg één op de drie.

Om de apartheid en het kapitalisme omver te werpen, moest de revolutionaire beweging echter de macht van de staat breken. Wat de weg voorwaarts wees, was een opstand van duizenden (overwegend, maar niet uitsluitend) zwarte agenten die zich aansloten bij de Police and Prison Civil Rights Union, opgericht nadat de ‘gekleurde’ luitenant Gregory Rockman het neerschieten van betogers in 1989 had aangeklaagd.

De kern van de staat bleef echter uitsluitend wit. Het zou mogelijk zijn geweest om ook dit te versplinteren, vooral door een klassenoproep te doen om op zijn minst de oorlogsmoeheid van de witte dienstplichtigen uit de arbeidersklasse, die het grootste deel van het leger vormden, te benutten. Maar zij, en zelfs meer dan 50.000 geharde witte beroepspolitieagenten, zouden de gelederen niet verbreken zolang arbeiders en jongeren slechts gewapend met stenen, benzinebommen en halskettingen tegenover gepantserde voertuigen en automatische wapens kwamen te staan.

De beweging had wanhopig behoefte aan een goede bewapening onder leiding van democratisch verantwoordelijke structuren die de strijd op de werkvloer en in de townships in goede banen leidden. Dit werd des te dringender toen de staat een zogenaamde ‘derde macht’ van zwarte burgerwachten begon op te bouwen en te bewapenen, vooral de ‘Inkatha Vrijheidspartij’ van de marionettenleider van het Zoeloe ’thuisland’ Gatsha Buthelezi.

Leden van de Marxist Workers Tendency (MWT) van het ANC (voorlopers van de huidige ISA-afdeling in Zuid-Afrika, de Workers and Socialist Party) organiseerden gewapende zelfverdediging. Een van deze marxisten, Philemon Mauku, uit Alexandra, werd gearresteerd toen hij in het bezit was van twee AK-47’s. Hij werd veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf en leidde een hongerstaking in de gevangenis. Ivin Malaza, een mijnwerkersleider in de Oostelijke Rand werd vermoord toen hij het (uiteindelijk succesvolle) verzet van zijn leden tegen Inkatha gangsters organiseerde.

Tragisch genoeg waren de wapenarsenalen die met veel moeite door onze kameraden en anderen waren samengesteld, niet toereikend voor de taak. De massa’s werden consequent overklast door de krachten van de reactie. Alleen al in Transvaal werden van juli tot september 1990 maar liefst 800 mensen door Inkatha afgeslacht. Arbeiders uitten hun frustratie toen de ANC-leiders in ballingschap hun tienduizenden getrainde en goed bewapende guerrilla’s niet naar de frontlinie stuurden. Zelfs eenheden in het land werden geïsoleerd gehouden van de beweging en kregen de opdracht om bombardementen uit te voeren op politiebureaus en economische doelen (vaak werkplekken waar de vakbonden actief waren).

Na de vrijlating van Mandela in februari 1990 begonnen onderhandelingen tussen het ANC en de staat, waardoor de situatie verslechterde. Gewapende eenheden van het ANC werden teruggetrokken terwijl de krachten van de reactie hun aanvallen opvoerden. Het dieptepunt was misschien wel de massamoord in juni 1992 op 45 inwoners van Boipatong in de Vaal Driehoek door Inkatha misdadigers. Hierna trok het ANC zich terug uit de gesprekken, maar er kwam geen oproep tot mobilisatie of actie als antwoord. Op een herdenkingsbijeenkomst met 20.000 aanwezigen werd Mandela geconfronteerd met borden met de eis: “Geef ons wapens.”

De passiviteit van het ANC volgde onvermijdelijk uit het proces dat ze waren aangegaan: onderhandelen over een ‘machtsoverdracht’ binnen het kader van het kapitalisme. Apartheid en wereldkapitalisme waren vastbesloten om koste wat het kost vast te houden aan de essentie van de macht. Nelson Mandela zou de sleutels van het presidentiële huis kunnen krijgen, maar het bewapenen van de arbeiders, of het toestaan dat de controle over de rijkdom van Zuid-Afrika overgaat naar degenen die deze rijkdom creëren, stond nooit op de agenda. De Marxist Workers Tendency legde destijds uit: “De ANC-leiders zijn bezig de heersende klasse te omarmen en de zwarten van de arbeidersklasse uit te leveren aan het kapitalisme. Ze scheiden zich steeds meer af van de arbeidersklasse.”

De strijd gaat door

Niet in staat om de macht van COSATU te breken, sloot het apartheidsregime, gesteund door de imperialistische machten, een deal met hun leiders over de hoofden van de massa’s heen, om het systeem waarop uitbuiting en onderdrukking rustte in stand te houden.

Dit werd in de hand gewerkt door de unieke geopolitieke situatie aan het begin van de jaren negentig. De ineenstorting van de Sovjet-Unie en andere stalinistische regimes leek de argumenten te ondersteunen dat er geen alternatief was voor het kapitalisme. De macht van het imperialisme leek onweerstaanbaar voor leiders die niet begrepen dat het niet mogelijk was om echte bevrijding te bekomen zonder de macht van de werkende massa’s in het hart van de beweging te plaatsen.

Soortgelijke zwakheden beperkten campagnes om het regime economisch te isoleren. Zuid-Afrikaanse arbeiders riepen op tot steun van arbeiders op internationaal niveau en verwierpen argumenten dat dit de zwarte meerderheid zou schaden. Elijah Baryi legde aan het COSATU-congres uit dat de bazen “ons vertellen dat ze tegen desinvestering zijn omdat de zwarte bevolking dan zou verhongeren, maar de zwarte bevolking verhongert hier al sinds de eerste witte kolonisten in 1652 arriveerden.”

Het was echter naïef om te verwachten dat grote bedrijven de belangen van onderdrukte arbeiders boven hun eigen winst zouden stellen. Kapitalistische staten leggen alleen sancties op als dit in hun eigen imperialistische belang is. Wanneer ze dat doen, koopt de rijke heersende elite in de onderworpen staten zich steevast een uitweg uit de gevolgen en dwingt ze de meerderheid van de bevolking tot ontbering en zelfs uithongering. Dit gebeurde in het Irak van Saddam en het wordt herhaald in het Rusland van Poetin, wat in beide gevallen het aanzien van beide regimes juist versterkte. Imperialistische sancties kunnen om deze reden geen effectieve methode zijn waar solidariteitsbewegingen op vertrouwen.

Maar al te vaak werd de campagne voor solidariteit overgelaten aan consumentenboycots door individuen. Hoewel deze instinctieve solidariteitsacties moreel correct waren en dienden om de internationale solidariteit te tonen en zelfs te vergroten, waren ze op zichzelf absoluut niet voldoende om het regime te isoleren. Wat nodig was, was een campagne onder leiding van arbeiders om de apartheid te isoleren, met inbegrip van syndicale acties om de handel te stoppen en solidariteitsacties die arbeiders internationaal met elkaar in contact brachten.

Terwijl het ANC-leiderschap deze strategie ten koste van alles vermeed, organiseerde de Marxist Workers Tendency in 1984 een tour door de mijnen van Zuid-Afrika met een stakende Britse mijnwerker, Roy Jones. Als deze tactiek door vakbonden over de hele wereld was overgenomen, had dat het tempo en de omvang van de Zuid-Afrikaanse arbeidersstrijd aanzienlijk kunnen verhogen.

Door braaf de regels van de imperialistische diplomatie te volgen, in plaats van de kracht van de massabeweging te mobiliseren om het kapitalisme omver te werpen, bestendigden president Mandela en zijn opvolgers de uitbuiting en onderdrukking van het volk, wiens strijd hen naar deze lege ‘machtsposities’ dreef.

Het ANC in Zuid-Afrika ziet vandaag toe op een toenemende verarming van de zwarte meerderheid. ANC-ministers mogen dan wel herenhuizen kopen in de lommerrijke ‘miljonairslaan’ van Morningside, maar aan de andere kant van de snelweg M1 is 60% van de Alexandra-arbeiders werkloos (het dubbele van 1994).

De diepte van het ANC-verraad werd onthuld op 16 augustus 2012, toen de Zuid-Afrikaanse politie 34 stakende arbeiders doodschoot in de platinamijn van Marikana. Het onderzoek naar het bloedbad onthulde dat de huidige ANC-president Cyril Ramaphosa, toen een directeur van Lonmin, de Britse multinational die eigenaar is van de mijn, bij ministers lobbyde om te eisen dat er actie werd ondernomen tegen “deze criminelen.”

Tot 1991 was Ramaphosa de stichtende algemeen-secretaris van de NUM. Als directeur van een van de grootste mijnbouwbedrijven van Zuid-Afrika, zette hij in 2012 aan tot de moord op stakende mijnwerkers. De arbeidersbeweging in Zuid-Afrika moet de heerschappij van het ANC verwerpen en een eigen partij oprichten om de strijd, die in 1994 halverwege werd gestaakt, te voltooien.

0
    0
    Je winkelwagen
    Er zit niets in je winkelwagenKeer terug naar de winkel