De Duitse Revolutie van 1918-19
In november 1918 begon de Duitse Revolutie. Het vond plaats in wat het meest geïndustrialiseerde land ter wereld was, met ook de sterkste arbeidersklasse. Vlak na de Russische Revolutie van 1917 was er de mogelijkheid om de geschiedenis te veranderen. We bekijken deze revolutionaire gebeurtenissen en de relevantie ervan voor socialisten vandaag.
Dossier door Robert Bechert. Deze tekst verschijnt in een boek over de Duitse Revolutie (1918-1923) dat in september uitkomt.
In de winter van 1918 kwam het regime van de Duitse keizer ten val. De kwestie van ‘Weimar’, de geschiedenis en het lot van de eerste Duitse republiek die in 1918-23 ontstond, verdween nooit echt, ook niet na de Tweede Wereldoorlog. De bekende martelaren van het begin van de revolutie, Karl Liebknecht en zeker Rosa Luxemburg, zijn evenmin vergeten.
De media stellen het vaak voor alsof de economische ineenstorting van de jaren 1930 bijna rechtstreeks tot de overwinning van Hitler heeft geleid – soms wordt ook de hyperinflatie van 1923 naar voren gebracht als een reden voor het succes van de nazi’s. Zoals Leon Trotski als eerste opmerkte, was dit niet het geval. De onmiddellijke sleutelelementen die de triomf van Hitler bepaalden, waren de weigering van de leiding van de Sociaaldemocratische Partij (SPD) om te breken met het kapitalisme en, nadien, de ultralinkse opstelling van de leiding van de Communistische Internationale waardoor in de praktijk een eenheidsfront van arbeidersorganisaties tegen het fascisme werd verworpen.
Zoals bij de meeste pogingen om te misleiden, zit er een greintje waarheid in het idee dat de crisis van 1923 een van de redenen van het succes van Hitler was. Maar 1923 stond niet alleen bekend voor hyperinflatie. In essentie is het een verhaal van een gemiste kans. In 1923 was er het einde van de revolutie die in 1918 begon, een beweging waarin voor het eerst een meerderheid van de werkende klasse in een geïndustrialiseerd, imperialistisch land een revolutionaire marxistische partij in de vorm van de Duitse Communistische Partij (KPD) steunde.
Marxisten hadden Duitsland jarenlang gezien als een sleutelland, zowel omwille van de sterke door marxisten geleide arbeidersbeweging als omwille van de economische macht. Ondanks de nederlaag van Duitsland in de Eerste Wereldoorlog en de daarop volgende oorlogsherstellingen, was het nog steeds een beslissend land in Europa. Begin jaren 1920 was Berlijn de vierde grootste stad ter wereld en internationaal gezien de grootste industriële stad.
Toen de Duitse Revolutie in november 1918 begon, was dit bijna exact een jaar nadat de Bolsjewieken in Rusland aan de macht kwamen. Vladimir Lenin was bijzonder opgetogen. Zijn vrouw, Kroepskaja, schreef later dat Lenin “helemaal vervoerd was door het nieuws” en dat “de dagen van de eerste verjaardag van de Oktoberrevolutie de gelukkigste uit zijn leven waren.” Dit was niet enkel omwille van het omverwerpen van de Keizer en het waarschijnlijke einde van de Eerste Wereldoorlog, maar ook omdat Lenin, Trotski en de Bolsjewieken begrepen dat het uiteindelijke lot van de Russische Revolutie verbonden was met het succes van de socialistische revolutie in de rest van Europa, in het bijzonder Duitsland.
Toen de Duitse en Oostenrijks-Hongaarse revoluties begonnen, schreef Lenin naar de Sovjet-leiding dat “de Russische arbeiders de gebeurtenissen met grote aandacht en enthousiasme volgen. Nu zullen zelfs de meest blinde arbeiders in verschillende landen zien dat de Bolsjewieken het bij het rechte eind hadden toen ze hun hele tactiek baseerden op steun voor de wereldwijde arbeidersrevolutie.”
Zoals we echter weten, is de Duitse Revolutie niet gelukt. In plaats van een socialistische samenleving tot stand te brengen, ging het kapitalisme gewoon door. Deze mislukking leidde niet alleen tot de horror van het fascisme en de Tweede Wereldoorlog, het opende ook de weg naar de overwinning van het stalinisme in Rusland en, uiteindelijk, de volledige ondermijning van de verworvenheden van de Russische Revolutie.
Naast het historisch belang voor het verdere verloop van de 20e eeuw, was de Duitse Revolutie van 1918-1923 ook belangrijk voor de lessen die marxisten er vandaag uit kunnen trekken. Het is tot op heden het enige voorbeeld van een revolutie in een modern geïndustrialiseerd land gedurende een periode van enkele jaren. Er zitten veel kwesties van programma, strategie en tactieken in vervat die ook van belang zullen zijn in de komende periode. Deze kwesties komen vooral neer op de vraag hoe een massale marxistische partij kan ontwikkelen, hoe deze de meerderheid van de werkende klasse voor zich kan winnen en uiteindelijk ook wat deze partij moet doen wanneer het deze positie heeft bekomen.
Het keerpunt
Naast de economische sterkte van Duitsland was een belangrijk element in deze revolutie de kracht van de arbeidersbeweging. Voor de oorlog van 1914-18 werd de SPD internationaal als een model gezien. Het was de leidinggevende partij van de Tweede Internationale, toen deze bestond uit partijen die zichzelf marxistisch noemden. De SPD stond vooraan in het opbouwen van massale arbeidersorganisatie die minstens formeel tot doel hadden om het kapitalisme omver te werpen. Pogingen om het doel van de partij formeel te beperken tot het hervormen van het kapitalisme, werden verworpen. Dit was onder meer het geval op het SPD-congres van 1901 waar ingegaan werd tegen de “revisionistische pogingen om de kwestie van de machtsverovering door strijd tegen onze vijanden te vervangen door een beleid van samenwerking met de bestaande orde.” De SPD kende een enorme groei. In 1890 kwam de SPD na 12 jaar uit de illegaliteit. Bij alle verkiezingen nam het aantal stemmen toe: tot 4,25 miljoen (34,7%) in 1912. Het ledenaantal piekte een jaar later op 1.085.900.
De revolutionaire erfenis van de SPD werd echter ondermijnd door een combinatie van illusies die voortkwamen uit de economische groei van die periode en, paradoxaal genoeg, ook door de snelle groei van de SPD zelf. De meeste leidinggevende lagen binnen de SPD en de vakbonden begonnen aan te nemen dat de vooruitgang bijna automatisch zou aanhouden tot de partij een meerderheid haalde en stapsgewijze hervormingen zou doorvoeren om het leven van de werkenden te verbeteren. Dit leidde uiteindelijk tot het in de praktijk opgeven van de verwachting dat het systeem kon geraakt worden door een crisis en ook het opgeven van een revolutionair perspectief. De meeste leiders dachten immers dat het kapitalisme in het algemeen een verdere gestage groei zou kennen.
Het uitbreken van de oorlog maakte het klaar en duidelijk dat de meerderheid van de SPD-leiding zich aan een pro-kapitalistisch standpunt had aangepast en zich in de toekomst zou keren tegen een socialistische revolutie. Dat was het belang van het keerpunt op 4 augustus 1914 toen de SPD voor steun aan de ‘eigen’ burgerij in de inter-imperialistische oorlog stemde. De mogelijkheid van een oorlog werd jarenlang besproken in de arbeidersbeweging, maar het was een grote schok dat de partijen van de Tweede Internationale in de meeste oorlogvoerende landen onmiddellijk beslisten om ‘hun eigen’ kant in de oorlog te steunen. De enige uitzonderingen waren Rusland, Servië en Bulgarije. Het feit dat de SPD de oorlog steunde, in tegenstelling tot het verzet van de partij tegen de door Pruisen geleide bezetting van Frankrijk in 1870, en de samenwerking met de regering, vormden een zware slag. De partij kon niet langer beweren dat ze revolutionair was. Het was een beslissende stap naar de integratie van de SPD-leiders in het kapitalistisch systeem en het opende de weg voor de contrarevolutionaire rol die ze speelden na 1918.
Groeiende anti-oorlogsstemming
De opstelling van de SPD-leiding was nochtans geen volkomen onverwachte slag bij heldere hemel. Voor 1914 was er al een scherpe politieke strijd in de partij. In die periode werd Rosa Luxemburg een leidinggevende tegenstander van het groeiende reformisme en de niet-revolutionaire tendensen in de partij. In 1914 was de SPD verdeeld in drie stromingen: de openlijke reformistische vleugel, het zogenaamde centrum (geleid door Karl Kautsky) en de radicalen (de marxistische linkerzijde) onder leiding van Luxemburg, Liebknecht en anderen. In tegenstelling tot de Bolsjewieken in hun strijd in de Russische sociaaldemocratie tussen 1903 en 1912 organiseerden Luxemburg en de marxistische vleugel geen coherente oppositie die stelselmatig voor zijn ideeën opkwam en steun uitbouwde. Dit droeg op tragische wijze bij tot de zwaktes bij het begin van de revolutie in 1918 en vervolgens tot de gemiste kansen en nederlagen.
Vanaf 1914 was er verzet tegen de oorlogsgezinde positie van de SPD-leiders. Heel wat activisten verdedigden de traditionele socialistische internationalistische positie die de partij voorheen had ingenomen. Ze stonden een tijdlang relatief geïsoleerd door de patriottische golf die aanvankelijk alle strijdende landen overspoelde en bovendien was er toenemende repressie door zowel de SPD-leiding als de militaire autoriteiten. De internationalisten waren bovendien niet sterk met elkaar verbonden in de zin van een gemeenschappelijk, duidelijk programma en bijhorende activiteiten. De anti-oorlogsvleugel van de SPD schrok door de nieuwe ervaring: bijna niemand had verwacht dat de SPD de oorlog zou steunen, in het ergste geval vreesden veel linkse SPD’ers dat de partijleiding zich ‘neutraal’ zou opstellen. Lenin weigerde aanvankelijk het nieuws van de SPD-steun voor de oorlogskredieten te geloven. Het gebrek aan politieke en organisatorische coherentie van de linkerzijde van de SPD maakte het echter moeilijker om te antwoorden.
Zodra duidelijk werd dat de oorlog niet van korte duur zou zijn, het nieuws van de vreselijke slachtpartijen in de loopgraven bekend raakte en er overal tekort aan voedsel was, begon het verzet tegen de oorlog toe te nemen. Het kwam relatief snel tot protest tegen zowel de oorlog als de gevolgen ervan, vooral op vlak van prijzen en de soms drastische tekorten aan voedselvoorzieningen. Het protest kwam tot uiting op straat, op de werkvloer en in het parlement. Tegen 1916 waren er stakingen rond de voedselbevoorrading en de lonen. Nadat het linkse anti-oorlogsparlementslid Karl Liebknecht op 1 mei was opgepakt, namen 55.000 mensen deel aan een proteststaking in Berlijn. In december 1914 was Liebknecht de eerste van de 110 parlementsleden van de SPD die tegen de oorlog stemde. Een jaar later stemden 20 verkozenen tegen en waren er 24 onthoudingen.
Het verzet tegen de oorlog werd gesterkt door de Russische Revolutie van 1917, zowel de Februarirevolutie waarmee het tsarisme omvergeworpen werd als de Bolsjewistische overwinning in de Oktoberrevolutie. Voor de Duitse arbeiders werd Rusland meteen een voorbeeld van omverwerping van de monarchie en vestiging van een republiek. Zeker de sovjets, de raden die opgezet werden door de Russische arbeiders, boeren en soldaten, werden een voorbeeld. De staking van ongeveer 300.000 arbeiders in april 1917, vooral in Leipzig, leidde tot het opzetten van de eerste arbeidersraden (“Räte”) in Duitsland. Behalve een toenemende radicalisering onder werkenden, was er ook groeiende onrust in het leger met mariniers die een geheime organisatie vormden. De uitstraling van de Russische Revolutie werd erg groot na de Oktoberrevolutie, toen de macht overging op de door de Bolsjewieken geleide sovjets. Een sleutelfactor hierin was het consistente beleid van de Bolsjewieken om zich tot de arbeiders in de rest van Europa te richten, en de Duitse arbeiders in het bijzonder, om het voorbeeld van de Russische arbeiders te volgen in het afdwingen van democratische rechten, het stoppen van de oorlog en het omverwerpen van het kapitalisme.
Tegen deze achtergrond waren de stakingen van januari 1918 in Duitsland nog groter. De slogan ‘Vrede, vrijheid en brood’ deed denken aan de Bolsjewistische slogan ‘Vrede, land, brood.’ In Berlijn staakten een half miljoen arbeiders gedurende vijf dagen uit protest tegen de annexatie-eisen van de Duitse regering in de vredesonderhandelingen met Sovjet-Rusland in Brest-Litovsk. De SPD-leiders stelden dat ze de economische eisen van de arbeiders steunden, maar pleitten er tegelijk voor dat een ‘overwinning’ in de wereldoorlog noodzakelijk was.
De linkerzijde organiseren
Bijna van bij het begin van de oorlog botste de anti-oorlogslinkerzijde op obstakels. Er was de impact van de verrassing, maar tegelijk was er ook repressie door de staat en door de SPD-leiding met censuur, militaire repressie, vervolging binnen de partij en een vastberaden poging om de oppositie het zwijgen op te leggen. De kwestie was welke lessen en conclusies uit dit keerpunt moesten getrokken worden nu de SPD omgevormd werd van een wapen om het kapitalisme omver te werpen tot een instrument dat het kapitalisme veilig wil stellen. Dit was een nieuwe ervaring voor de arbeidersbeweging. Er waren eerder voorbeelden van individuen die het idee van strijd voor een socialistische revolutie hadden opgegeven of verworpen om het kapitalisme openlijk te steunen, maar deze bocht door de overgrote meerderheid van de partijen van de Tweede Internationale was ongezien.
Er was nood aan een duidelijk programma en een benadering naar die arbeiders die de SPD nog steunden vanuit loyaliteit uit het verleden en hoop dat het toch een instrument tot verandering voor de werkende klasse kon worden, maar die niet volledig begrepen wat er aan de hand was met die omvorming van de SPD.
Het vroegere falen om de revolutionaire elementen binnen de SPD te organiseren, maakte het moeilijker om de nodige politieke en organisatorische conclusies te trekken. De publicatie van het ‘Junius pamflet’ door Rosa Luxemburg in februari 1916 had een grote impact op de tegen oorlog gekante linkerzijde in Duitsland. Lenin besprak het pamflet en stelde dat het “in het algemeen een schitterend marxistisch werk” was, maar hij voegde er aan toe dat het een beeld gaf van een “eenzame strijd” waarbij de Duitse linkerzijde, die in een semi-dictatuur moest werken, te lijden had onder het “gebrek aan een consistente illegale organisatie.”
In januari 1916 was er een bijeenkomst van aanhangers van ‘Die Internationale’, de krant die Luxemburg in 1915 mee had helpen opzetten. Die bijeenkomst bevestigde haar stellingen over de oorlog en richtte de ‘Gruppe Internationale’ op. Deze groep zou snel bekend worden als de Spartakisten, na een reeks ‘Spartacus brieven’ die vanaf 1916 werden uitgebracht.
Luxemburg was bang dat het opzetten van een onafhankelijke revolutionaire organisatie zou leiden tot isolement van de brede massa’s die nog steeds uitkeken naar de SPD (en nadien naar de USPD). Marxisten moeten vermijden dat er sectaire obstakels zijn tussen henzelf en brede lagen van de arbeidersklasse, maar zich niet organiseren is daar geen antwoord op. Zonder organisatie was er geen arena om ideeën en ervaringen te bespreken, voorstellen te formuleren en deze op een gecoördineerde wijze uit te voeren. Luxemburg reageerde tegen het feit dat de SPD een bureaucratische hindernis voor arbeidersstrijd was geworden. Ze dacht dat de arbeiders in strijd op spontane wijze de nodige politieke duidelijkheid en organisatie zouden ontwikkelen.
Uitsluitingen uit de SPD
De groeiende oppositie tegen de oorlog en de woede tegen wat terecht werd gezien als verraad door de SPD-leiders, kwam tot uiting in interne strijd binnen de SPD. De SPD-leiding ging over naar de kant van de heersende klasse, maar in de partij waren er nog veel aanhangers van de marxistische tradities en van verzet tegen de oorlog.
Deze spanningen kwamen ook tot uiting aan de top van de SPD, in de parlementaire fractie. Na minder dan twee jaar in de oorlog werden 20 dissidenten uit de parlementaire fractie gesloten. De verdeeldheid in de partij bleef toenemen. In april 1917 werd de splitsing geformaliseerd met de vestiging van een linkse anti-oorlogspartij: de Onafhankelijke Sociaaldemocratische Partij (USPD). Dit was een gevolg van de uitsluiting van de anti-oorlogsoppositie uit de SPD in januari van datzelfde jaar, nadat die oppositie een nationale conferentie had gehouden. De nieuwe partij nam tussen een kwart en een derde van de SPD-leden mee. De sterkte verschilde van regio tot regio: in Berlijn, Leipzig en vier andere gebieden ging de volledige regionale structuur van de SPD over naar de USPD. Ongeveer de helft van de leden van de nieuwe partij waren geconcentreerd in Berlijn, Leipzig en de regio Düsseldorf-Elberfeld.
Politiek gezien was de USPD erg gemengd. Het omvatte vertegenwoordigers van de vooroorlogse reformistische vleugel, zoals Edward Bernstein, die tegen de oorlog waren vanuit een pacifistisch oogpunt. Karl Kautsky, een leidinggevende vertegenwoordiger van de centrumvleugel voor de oorlog, sloot er zich ook bij aan. Tegelijk waren er in de USPD heel wat leden die in revolutionaire richting gingen. Dat was de reden waarom Luxemburg, Liebknecht en de ‘Gruppe Internationale’ erbij aansloten.
De situatie veranderde snel midden 1918. Het mislukken van het lente-offensief door het Duitse leger en de groeiende betrokkenheid van Amerikaanse troepen in Europa overtuigde de militaire leiding dat de oorlog niet kon gewonnen worden. Op 29 september vroeg de legerleiding aan de regering om vrede te sluiten. De legerleiding wilde de politieke verantwoordelijkheid voor de erkenning van de nederlaag in de oorlog niet nemen. Het wilde dit naar de parlementaire leiders doorschuiven en daarom werd de dictatoriale macht opgegeven. Voor het eerst werd een Duitse regering gevormd die formeel verantwoording aan het parlement moest afleggen in plaats van aan de Keizer. Midden oktober vroeg die regering de Amerikaanse president Woodrow Wilson om te onderhandelen over vrede. In een open breuk met zijn verleden leverde de SPD twee ministers (één van hen was ook vicevoorzitter van de vakbonden) in de kapitalistische coalitie onder leiding van prins Max von Baden.
Novemberrevolutie
De vonk die de revolutie in gang zette, was een muiterij in de marinebasis van Wilhemshaven die snel navolging vond in Kiel waar de mariniers weigerden om deel te nemen aan een laatste nutteloze strijd met de Britse marine. Het leidde in Kiel op 3 november tot een confrontatie waarbij zeven betogers omkwamen en vele anderen gewond raakten. De mariniers stuurden het nieuws hiervan rond in heel het land, waarop ook de revolutionaire opstand zich op enkele dagen tijd verspreidde. In tal van steden, dorpen en havens werden arbeiders-, soldaten-, en mariniersraden opgezet.
Het ging snel. Op 9 november riepen de SPD-leiders voorzichtig een republiek uit. Na het ontslag van von Baden werd SPD-leider Friedrich Ebert kanselier (premier). De SPD zocht wanhopig naar manieren om de situatie onder controle te krijgen. De partijleiding begreep de revolutionaire stemming en wilde de arbeiders en de opstandige basis sussen terwijl tegelijk het kapitalistische systeem werd verdergezet. De inmiddels door de SPD geleide regering probeerde zich revolutionair voor te doen en noemde zich ‘Rat der Volksbeauftragten’ (RdV – Raad van Volkscommissarissen), een expliciete verwijzing naar de Bolsjewistische regering in Sovjet Rusland. De naam was dan wel dezelfde, maar er was een fundamenteel verschil tussen de SPD-regering die het kapitalisme wilde redden en de Bolsjewistische regering die er internationaal een einde aan wilde maken.
De SPD probeerde op hetzelfde ogenblik de linkerzijde te neutraliseren door onder de slogan van ‘eenheid van de arbeidersklasse’ de USPD in de nieuwe regering te betrekken en drie Volkscommissarissen aan te bieden, hetzelfde aantal als de SPD. De SPD suggereerde zelfs dat Liebknecht, die pas uit de gevangenis was vrijgelaten, ‘welkom’ was in de regering. Terecht weigerde hij dit aanbod. De USPD-leiders hadden de illusie dat ze in de regering zouden treden om “de verworvenheden van de socialistische revolutie te beschermen.” In het beste geval was dit ‘wishful thinking’. De SPD-leiders hadden immers al duidelijk gemaakt dat ze wel socialistische frasen gebruikten, maar vooral tot doel hadden om het kapitalisme te redden door een herhaling van de Russische Oktoberrevolutie in Duitsland te vermijden.
Verraad door de SPD
De SPD-leiders hadden een bewuste politiek om een omverwerping van het kapitalisme te vermijden. Aan de vooravond van het aftreden van de Keizer, klaagde Ebert: “Als de keizer niet aftreedt, is een sociale revolutie onvermijdelijk. Ik wil dat niet, ik haat het als een zonde.” Het prestige van de SPD, die door veel Duitse arbeiders nog steeds gezien werd als ‘hun’ partij, werd gebruikt door de leiding om tijd te winnen voor de stabilisering van het kapitalisme. In sommige gebieden namen lokale SPD-leiders het initiatief om raden op te zetten. Ze deden dit om er zeker van te zijn dat zij de controle erover hadden. De revolutie bracht eisen voort zoals de ‘socialisatie’ (nationalisatie onder democratische controle). Om deze eis schijnbaar in te willigen, maar eigenlijk vooral om het op een zijspoor te zetten, besloot de RdV midden november om een comité op te zetten dat moest nagaan welke sectoren ‘rijp’ waren voor socialisatie. Het is overbodig om te zeggen dat hier niets van in huis kwam. Toen het eerste nationale congres van Arbeiders- en Soldatenraden in december begon, verklaarde Ebert dat “de winnende arbeidersklasse geen klassenbewind zal vestigen.”
De SPD-leiders hadden de lessen van de Russische Revolutie geleerd. Ze probeerden zo snel mogelijk de raden aan de kant te schuiven of de impact ervan te beperken. Op het nationale radencongres in december slaagde de SPD er met 344 tegen 98 stemmen in om de uitroeping van de socialistische republiek te verwerpen en in de plaats daarvan verkiezingen voor een nationaal parlement uit te roepen in januari met als duidelijk doel om een grondwet voor een kapitalistische republiek op te maken.
De revolutie ging echter snel, zeker in Berlijn en enkele andere regio’s. Delen van de arbeiders, soldaten en mariniers waren enkele weken na het begin van de revolutie gefrustreerd en kwaad omdat het oude regime en het kapitalistisch systeem niet volledig van de kaart geveegd werden. Begin november werd geschoten op linkse betogers in Berlijn. Begin december vielen 14 doden toen aanhangers van de regering op een revolutionair soldatenprotest schoten. Twee dagen later was er een aanval op het dagblad van de Spartakisten, ‘Die Rote Fahne’, en werd geprobeerd om Liebknecht te ontvoeren. Het leidde een dag erna tot een betoging met 150.000 deelnemers.
Deze radicalisering en groeiende steun voor de linkerzijde maakten dat de SPD stappen moest zetten om de controle te behouden. Op 24 december was er een aanval op de Volksmarinedivision (Divisie van de Volksmarine), een kracht die aanvankelijk naar Berlijn gestuurd werd om de SPD te beschermen maar steeds meer begon te radicaliseren. De divisie nam deel aan een betoging geleid door Spartakisten en hield SPD-leider Otto Wels vast. Daarop besloot de regering dat 80% van de troepen in de divisie ontslagen werden. De mariniers weigerden dit bevel uit te voeren, waarop de SPD andere militaire eenheden erop afstuurde. Dit leidde tot de zogenaamde ‘bloedige kerst’, toen de mariniers zich op succesvolle wijze verdedigden.
Het leidde tot een finale crisis in de coalitie van SPD en USPD. De Volkscommissarissen van de USPD namen op 29 december ontslag omwille van de ‘bloedige kerst’ en omwille van de weigering van de SPD om de ‘Punten van Hamburg’ uit te voeren, een programma dat de soldatenraden de macht moest geven zoals overeengekomen op het nationale radencongres. De USPD-commissarissen werden vervangen door drie SPD’ers, waaronder Gustav Noske, die verantwoordelijk werd voor het leger en de marine. Hij begon ook snel de militaire krachten van de contrarevolutie te organiseren: de Freikorpsen (veel van die Freikorpsen zouden in de jaren 1920 bij de nazi’s aansluiten.) Tegen eind 1918 begon de SPD eenheden van de Freikorpsen in de buurt van Berlijn in te zetten als voorbereiding op het neerslaan van de revolutie.
Vroege hoop en illusies
In zekere zin leken de eerste stadia van de Duitse Revolutie op die in Rusland, maar ontwikkelden ze aan een veel sneller ritme. De Novemberrevolutie bracht de raden effectief aan de macht in een aantal steden waaronder Hamburg. In Beieren werd een ‘radenrepubliek’ uitgeroepen. In Saksen was brachten de raden van Dresden, Leipzig en Chemnitz samen een manifest uit waarin stond dat het kapitalisme in elkaar gestort was en de arbeidersklasse de macht overnam. In sommige regio’s werden gewapende arbeiderseenheden opgezet om de revolutie te beschermen.
Revoluties worden gekenmerkt door het feit dat brede lagen van de bevolking actief op het toneel verschijnen. Dit was ook het geval in Duitsland. De arbeidersorganisaties groeiden bijzonder snel, deels omdat soldaten die van het front terugkwamen bij deze organisaties aansloten, maar vooral omdat brede lagen van de bevolking voor het eerst actief werden. Het aantal vakbondsleden nam toe van 2,8 miljoen in 1918 naar 7,3 miljoen een jaar later. De SPD groeide van 249.400 leden in maart 1918 tot meer dan 500.000 een jaar later. Het aantal leden van de linkse USPD steeg tussen november 1918 en februari 1919 van 100.000 tot 300.000.
Deze plotse groei zorgde ervoor dat de meer actieve, geradicaliseerde lagen een minderheid werden. De lagen die nu actief werden, hadden meer illusies en hoop in de SPD en de vakbondsleiders. Dit was ook het geval in de eerste dagen van de Russische Revolutie toen de Bolsjewieken, ook al waren ze voor Februari de grootste arbeiderspartij, een minderheid vormden in de sovjets terwijl de meerderheidssteun naar de Mensjewieken en de Sociaal-Revolutionairen ging. Een combinatie van de ervaringen van de werkenden en boeren, samen met het werk van de Bolsjewieken, zorgde ervoor dat ze de steun van de meerderheid konden verkrijgen en de Oktoberrevolutie konden doorvoeren.
De SPD-leiders wilden dit absoluut voorkomen. Ze deden er bewust alles aan om een succesvolle omverwerping van het kapitalisme te vermijden. Niet alleen de arbeidersbeweging leerde uit de Russische Revolutie, ook de contrarevolutie werd bewuster.
Onmiddellijk na november kende Duitsland een situatie van dubbelmacht. De revolutie had grote delen van het oude regime van de macht verdreven. Gedurende minstens enkele weken hadden de raden van arbeiders, soldaten en mariniers de reële macht in handen. Maar dit werd niet geconsolideerd en de SPD-leiders deden er samen met de kapitalisten alles aan om de raden te neutraliseren en een normale burgerlijke regering te herstellen. De SPD moest voorzicht handelen omdat de revolutionaire golf nog niet afgenomen was. Maar zoals dit in de meeste revoluties gebeurt, komt er een ogenblik waarop delen van de arbeiders het gevoel hebben dat de macht uit hun handen glipt en de kapitalistische orde opnieuw herstelt. In heel wat gevallen, zoals in de Julidagen in Rusland, kan dit leiden tot spontane pogingen om te vermijden dat de revolutie terugtrekt. De SPD-leiders probeerden de meer radicale arbeiders tot premature acties te provoceren – acties die prematuur waren omdat de massa’s van de werkenden nog niet dezelfde conclusies getrokken hadden.
In de Russische Revolutie begrepen de Bolsjewieken dit. Ze boden een leiding en strategie om te vermijden dat de meer vooruitgeschoven activisten zich zouden isoleren. Deze strategie was erop gericht om deze activisten in staat te stellen om de massa’s van de arbeiders en de armen te overtuigen van de acties die nodig waren om de revolutie te vervolledigen. In Duitsland echter was er geen kracht die dezelfde rol als de Bolsjewieken kon spelen.
Ongeduldig voor verandering
De Spartakusbond was pas midden november 1918 opgezet. De exacte sterkte ervan is niet duidelijk. Wellicht waren er ongeveer 10.000 aanhangers, maar bij de oprichting ervan waren er een paar duizend leden. De Spartakusbond groeide wel snel. Van bij het begin waren er binnen de Spartakisten en de bredere revolutionaire linkerzijde discussies over hoe zou gewerkt worden.
Van bij de oprichting van de USPD waren Luxemburg, Liebknecht en de Spartakisten betrokken bij deze nieuwe partij, terwijl ze tegelijk hun eigen groep en publicaties behielden. Dit ging zo door tijdens de revolutie met, bijvoorbeeld, een groot debat in Berlijn midden december over de vraag of de USPD in de coalitieregering moest blijven.
Tegelijk was er een debat over de vraag of de Spartakisten samen met anderen die niet in de USPD zaten, zoals de linkerzijde in Bremen, een Communistische Partij moesten opzetten. Luxemburg was ertoe geneigd om binnen de nog steeds groeiende USPD te blijven, minstens tot het volgende congres. Liebknecht en anderen wilden onmiddellijk een partij opzetten. Het was duidelijk dat er nood was aan een onafhankelijke revolutionaire partij. Het was ook belangrijk om aandacht te schenken aan wat er gebeurde binnen de snel radicaliserende USPD. In 1920 zou de Communistische Partij (KPD) een echte massakracht worden na een fusie met de meerderheid van de USPD.
Op dat ogenblik was er een groot ongeduld onder veel Duitse revolutionaire socialisten. Dit kwam door een aantal factoren, vooral de dringende nood om de Novemberrevolutie te vervolledigen en Sovjet Rusland te helpen door het kapitalisme in Duitsland omver te werpen. Daarnaast was er een enorme en groeiende haat tegen de SPD-leiders omwille van wat ze in de oorlog gedaan hadden, de rol die ze in de revolutie speelden en de toenemende bereidheid van de SPD-leiders om linkse oppositie bloedig de kop in te drukken.
Het was tegen deze achtergrond dat bij de oprichting van de KPD eind 1918 een meerderheid besliste om niet deel te nemen aan de parlementsverkiezingen. Luxemburg, Liebknecht en anderen waren het daar niet mee eens. Maar de meerderheid zag jammer genoeg niet dat er een grote steun zou zijn voor de eerste volledig democratische parlementsverkiezingen in de Duitse geschiedenis en dat het voor marxisten nodig was om de verkiezingen te gebruiken om hun standpunt aan de kiezers uit te leggen. De radicalisering in Berlijn en sommige andere regio’s leidde er tegelijk toe dat er een overschatting was van de steun voor een nieuwe revolutie om die van November te vervolledigen. Dit kwam bijvoorbeeld tot uiting toen enkele Spartakisten op kerstmis in Berlijn een krant uitbrachten die opriep tot de onmiddellijke omverwerping van de regering om deze te vervangen door “echte socialisten, dat is door communisten.”
Een kenmerk van de Duitse Revolutie was dat de ontwikkeling ervan aan verschillende ritmes gebeurde doorheen het land. In verschillende regio’s waren er pogingen door de arbeiders om de controle in eigen handen te nemen. Maar er was geen nationale kracht die in staat was om richting te geven aan deze pogingen en die ook kon oordelen wat de beste timing was en hoe bewust nationale steun kon uitgebouwd worden. De regering was te zwak om alle bewegingen op hetzelfde ogenblik neer te slaan, maar de contrarevolutie kon de verschillende ritmes gebruiken om stad per stad in Duitsland aan te pakken. Begin 1919 was Berlijn cruciaal, omdat de situatie van dubbelmacht daar nog niet opgelost was.
Provocatie in Berlijn
De SPD-regering besloot in december om een provocatie te organiseren in Berlijn. Er werden contrarevolutionaire Freikorps-troepen verzameld buiten de stad. De Berlijnse politiechef, het USPD-lid Emil Eichhorn, werd afgezet. De Berlijnse USPD, de organisatie van revolutionaire delegees en de KPD riepen op tot een massabetoging op 5 januari tegen het ontslag van Eichhorn. Het succes van dat protest overtuigde sommige leiders ervan dat het mogelijk was om de regering omver te werpen en er werd daartoe een Voorlopig Revolutionair Comité van de drie organisaties gevestigd. In dat comité stelde Liebknecht, ondersteund door de latere Oost-Duitse leider Wilhem Pieck, tegen de KPD-koers in dat het “mogelijk en nodig” was om de SPD-regering meteen omver te gooien. De volgende dag, op 6 januari, was er een nog grotere betoging met 500.000 deelnemers, waaronder veel gewapende betogers. Ze wachtten uren in de regen voordat de betoging ontbonden werd, maar het Revolutionair Comité was niet in staat om voorstellen te formuleren over wat er moest gebeuren.
De poging om de macht te grijpen, was prematuur en werd uitgelokt door de SPD-leiders. Die konden het voorstellen als een aanval op de regering, de meerderheid van het nationaal radencongres en de komende nationale parlementsverkiezingen. Het was wellicht zo dat er op de betoging van 5 januari provocateurs waren die ervoor pleitten om de SPD-kantoren en die van burgerlijke kranten te bezetten. Dat waren niet meteen de belangrijkste doelwitten voor een geslaagde revolutie, maar wel een gunstig terrein voor een reactie door de Freikorps-troepen. De revolutionaire arbeiders waren wellicht sterk genoeg om de macht in Berlijn over te nemen, maar dit was niet het geval in de rest van Duitsland waar er nog illusies en hoop in de SPD-regering bestonden. Zoals in andere Duitse steden in de daaropvolgende maanden bleek, zou een geslaagde opstand in Berlijn op dat ogenblik wellicht geïsoleerd gebleven zijn en de weg geopend hebben voor contrarevolutionaire aanvallen.
Op 8 januari begonnen de troepen van Noske aan hun offensief, politiek voorgesteld als een strijd tegen ‘terrorisme.’ In een verklaring stelde Noske dat hij, als verdediger van de geschiedenis van de SPD, “als arbeider de hoogste macht uitoefent in de socialistische republiek.” De realiteit was helemaal anders. Noske maakte geen grap toen hij vlak voor de strijd stelde: “Iemand moet de bloedhond zijn. Ik zal niet aarzelen om die verantwoordelijkheid op te nemen.” Noske hielp de Freikorps-troepen te organiseren als contrarevolutionaire kracht met als doel om de revolutie te onthoofden door de bekendste communisten, Luxemburg en Liebknecht, te vermoorden en de beweging te onderdrukken in de hoofdstad. Op 15 januari werden Liebknecht en Luxemburg vermoord door Freikorps-officieren. Dit was drie dagen na het einde van de gevechten.
De bloedige nederlaag was een zware slag voor de revolutie en de KPD in het bijzonder, maar het was niet het einde van de radicalisering van de Berlijnse arbeidersklasse. Het kwam tot uiting in de nationale parlementsverkiezingen amper een week na de onderdrukking van de ‘Spartakusopstand.’ De linkse USPD haalde 27,6% in Berlijn, tegenover 7,6% op nationaal vlak. De SPD haalde 36,4% in Berlijn (tegenover 37,9% op nationaal vlak).
De gevechten in Berlijn waren gestopt, maar er werd al meteen een radenrepubliek uitgeroepen in Bremen. Nadat het werk in Berlijn opgeknapt was, stuurde Noske de Freikorps-eenheden naar Bremen om de beweging daar te stoppen. Dit leidde tot massastakingen en gevechten in het Ruhr-gebied, Rijnland en Saksen, en begin maart een algemene staking en meer gevechten in Berlijn. Elders, zoals in Hamburg en Thüringen, was er eveneens een situatie die dicht bij een burgeroorlog aanleunde. De radenrepubliek van München was een van de laatste om te vallen. Dat gebeurde begin mei.
De Novemberrevolutie toonde de enorme kracht van de arbeidersklasse in een moderne samenleving. De Duitse arbeiders waren in staat om de virtuele militaire dictatuur die het land beheerste in de oorlog en het imperialistische regime omver te werpen. Er werden arbeiders- en soldatenraden opgezet doorheen het land, de politieke partijen en vakbonden groeiden bijzonder snel en eisten ‘socialisatie.’ Er was een mogelijkheid om de macht zelf over te nemen, maar dit botste op de SPD, de partij die oorspronkelijk opgezet was om het kapitalisme omver te werpen. Het Duitse kapitalisme kon in 1918 enkel overleven door de sociaaldemocratische leiders, die meteen een grote verantwoordelijkheid dragen voor het verdere verloop van de geschiedenis in de 20e eeuw.
De kracht van de beweging was, ondanks de nederlaag in 1918-19, voldoende om te vermijden dat de contrarevolutie alle democratische rechten de kop indrukte. De contrarevolutie was gedwongen om een ‘democratische’ vorm aan te nemen, soms moest het zelfs een ‘socialistische’ fraseologie aannemen.
Het kapitalisme had de eerste ronde overleefd, maar de Duitse Revolutie was niet voorbij. Miljoenen arbeiders gingen naar links, zegden hun steun aan de SPD op en tegen eind 1920 was de KPD een echte massapartij. Het is echter tragisch dat de KPD na een reeks heldhaftige strijdbewegingen in 1923 effectief de steun van de meerderheid van de arbeiders genoot, maar de kans op een geslaagde revolutie liet voorbijgaan. De gevolgen hiervan waren rampzalig. In plaats van de wereld volledig te veranderen, was er de opkomst van het stalinisme en nadien de overwinning van Hitler en al wat deze ontwikkelingen met zich meebrachten voor de mensheid.