Staat en Revolutie: de staat vandaag
Dossier door Per-Ake Westerlund uit ‘De echte Lenin’, een voorwoord op ‘Staat van Revolutie’ van Lenin (een uitgave die in 2019 gepland is).
Gedurende vele decennia leek het dat de Europese welvaartstaat volledig anders was dan de welvaartstaat zoals beschreven in ‘Staat en Revolutie’, tenminste als men aan de oppervlakte blijft. De naoorlogse hervormingen maakten dat de kost en verantwoordelijkheid voor o.a. pensioenen, kinderopvang en ouderenzorg bij de overheid terecht kwam. Zelfs de arbeidersklasse zag de staat gedurende vele decennia als overweldigend positief. De staat is de samenleving of “de staat zijn wij allen,” was de algemene stemming. Dit gevoel werd nog versterkt door de lange periode van regeringsdeelname van de sociaaldemocraten en het idee dat een arbeiderspartij ‘heerste’.
Vandaag hebben de burgerlijke strategen een bewuste strategie om de staat te herleiden tot zijn oorspronkelijke rol: het wettelijk gezag van de heersende klasse beschermen. De nachtwakersstaat heet dat in de neoliberale propaganda.
Met de besparingen en privatiseringen van de afgelopen jaren werd de staat afgeslankt en worden de ‘zachte kantjes’ tot een minimum beperkt. Tegelijk wordt geprobeerd om de repressieve delen van de staat te versterken. De politie krijgt meer middelen, het leger wordt gemoderniseerd en geïnternationaliseerd. De wet heeft als doel om het privébezit te beschermen. Arbeidswetten die de rechten van werknemers beschermen, botsen daarmee en worden dus afgebouwd. De staat moet een afspiegeling zijn van hoe de private sector werkt: “bazen moeten baas zijn.”
Besparingen en een herverdelingsbeleid dat neemt van de armen en geeft aan de rijken leiden tot een samenleving die zich meer en meer polariseert. Dit heeft als gevolg dat het moeilijker wordt voor de staat om de rol van verzoener te spelen en conflicten op te lossen met “zachte” maatregelen. De politie, de rechtbanken, en tot op zekere hoogte het leger hebben zich allen meer geprofileerd sinds de jaren 1990. De politie heeft vluchtelingen opgejaagd en gearresteerd in naam van het politieke en economische welzijn van de staat. Mensen die gedwongen zijn om hun thuisland te ontvluchten worden duidelijk gemaakt dat ze niet welkom zijn.
Diezelfde politie heeft ook brutale aanvallen gelanceerd op betogingen en activisten. Er zijn razzia’s op het openbaar vervoer. Het nultolerantiebeleid leidt tot een hardere aanpak van jongeren, maar ook daklozen en bedelaars. Dit alles leidt tot een groeiend bewustzijn over de rol van de staat. Het maakt het noodzakelijk om een analyse te maken van de staat vandaag. ‘Staat en Revolutie’ is daar een nuttig werkinstrument voor. Het biedt bovendien een beeld van hoe een arbeidersstaat er kan uitzien.
De welvaartstaat
De rol van de staat onder het kapitalisme is het beschermen van de belangen van de burgerij in het algemeen, dus ook tegen individuele kapitalisten en bedrijven. Met betrekking tot de arbeidersklasse bestond de rol van de staat erin, zelfs gedurende de naoorlogse periode, de macht van de vakbonden en arbeiders te beperken via de wetgeving. De burgerij, die slechts uit 1 à 2 procent van de gehele bevolking bestaat – de eigenaars van grote bedrijven en banken – zou nooit in staat zijn haar macht te behouden zonder een staatsapparaat. Dit staatsapparaat moet, tenminste gedeeltelijk, neutraal overkomen.
Zelfs de verworvenheden die door de arbeiders als erg betekenisvol worden ervaren, behouden een burgerlijk karakter. Gedurende een periode van iets meer dan 20 jaar [van de jaren ’60 tot de jaren ‘80], groeide de kinderzorg. Vrouwen konden gaan werken in plaats van aan de haard te zitten. Dit was een grote stap voorwaarts. Aan de andere kant werd de uitbreiding van de kinderzorg niet enkel onder druk van de arbeiders- of vrouwenbeweging bekomen, het was ook het resultaat van de nood van grote bedrijven, en dus de staat, aan nieuwe werkkrachten. De productiviteit nam toe en de inherente tegenstellingen van de klassenmaatschappij kregen een zachter kantje.
De rol en de omvang van de publieke sector is een bijproduct van de noodzaak om het kapitalistisch systeem zo vlot mogelijk te laten draaien. De kapitalistische klasse en de big business dromen van een “vrij kapitalisme” maar zijn tezelfdertijd afhankelijk van staatsinvesteringen. De publieke sector kan onderverdeeld worden in vier delen in de naoorlogse periode:
- De reproductie van de werkkrachten. Dit wil zeggen “het maken, herstellen en onderhouden” van werknemers en ambtenaren. Hiertoe behoren onderwijs, gezondheidszorg en kinderzorg. Tijdens periodes van kapitalistische groei moet dit onderdeel van de staat groeien. En dit is dan ook het deel dat tijdens de jaren ’90 de hardste aanvallen heeft gekend. Desondanks is dit nog steeds heet grootste onderdeel met de meeste werknemers in dienst van de publieke sector.
- De staatsinvesteringen die het productieproces direct ondersteunen. Dit onderdeel houdt o.a. in: investeringen in onderzoek, ontwikkeling, infrastructuur, defensie en energie. De postdienst, telecommunicatie, spoorwegen, luchtvaart en wegen zijn al lang staatseigendom, maar vandaag worden er enorme privatiseringen en besparingen doorgevoerd in deze onderdelen. De iets meer gebalanceerde ontwikkeling van deze sector tijdens de naoorlogse periode, waar de focus lag op regionale ontwikkeling en toegankelijkheid voor gewone mensen, wordt nu vervangen door elitaire initiatieven vanuit grote privébedrijven.
- de staatsonderdelen die bestaan om sociale “eendracht” te bevorderen – dit zijn de onderdelen die ons een “glimp van het socialisme” hebben gegeven. Deze hervormingen zijn gewonnen door de arbeidersklasse in de naoorlogse periode door middel van strijd met de burgerlijke partijen en de werkgevers. Ze omvatten pensioenhervormingen, gemeentelijke diensten voor thuishulp, vakantieregelingen/verlengd weekend, … Gepaard met bijna onbestaande werkloosheid en een hoge standaard voor huisvesting, werd dit het “Zweedse model” ofwel de welvaartstaat. Dit was in geen geval een cadeau van de rijken, maar een onderdeel van de rijkdom die door de arbeiders werd geproduceerd. Vandaag wordt dat arbeidersaandeel van de productie gedrukt – zowel in de vorm van lonen, als in het aandeel van de publieke sector dat de werkende klasse ten goede komt.
- de repressieve delen van de staat – de politie, het leger, de rechtbanken en gevangenissen. Deze instrumenten moeten de orde handhaven en de macht van de heersende klasse beschermen. Ze hebben geen rechtstreekse functie in de productie of reproductie, hun taak bestaat erin om arbeiders en activisten te ontmoedigen om zich te verzetten, en het creëren van een soort gemeenschappelijke basis van waaruit de burgerij haar winstbejag kan organiseren. Aangezien de repressieve delen van de staat niet in een vacuüm bestaan hebben ook zij de laatste jaren vakbondsactiviteit gekend en besparingen moeten aanvaarden, maar minder dan in andere delen van de publieke sector.
Het vierde deel, het centrale deel van de staat, is het belangrijkste voor de kapitalistische klasse. Deze klassiek marxistische analyse wordt omgekeerd ook aanvaard door de heersende klasse. “Het rechtssysteem is niet zomaar een onderdeel van publieke sector. Het is de essentie van de staat en moet steeds, ongeacht de karigheid van de middelen ter beschikking, voldoende gefinancierd worden om haar taken geschikt uit te voeren.” Zo schreef ‘Svenska Dagbladet’ in een hoofdartikel van februari 1994.
De eerste drie onderdelen van de staat staan onder vuur en zijn grotendeels te verwerpen vanuit het standpunt van de kapitalistische klasse. In de jaren ’90 heeft Zweden het grootste besparingsprogramma van alle EU-landen doorgevoerd, al begonnen ze natuurlijk van een hoger niveau. Het totaal van de publieke uitgaven daalde van 29,3% van het bbp (de opgetelde waarde van al de geproduceerde goederen en diensten in een land van één jaar) in 1980 naar 25,3% in 1997.
Deze nieuwe afgeslankte openbare sector is bureaucratischer, heeft langere wachttijden en is onrechtvaardiger dan ooit. Dit is niet enkel het resultaat van besparingen en privatiseringen, maar ook van een nieuw soort ideologie. Nu is het de staat die eisen stelt aan de mensen die ziek zijn of werkloos in plaats van omgekeerd. Gepensioneerden en zieken worden aan strengere controles onderworpen om hun nood aan zorg vast te stellen. Instellingen voor verslaafden of mentale gezondheidszorg zijn gesloten zonder een alternatief daarvoor in de plaats te stellen. Families met problemen krijgen minder en minder hulp en steun. Taalopleidingen voor anderstalige studenten zijn afgeschaft. De capitulatie, of zelfs actieve deelname, van de vakbonden aan dit afbraakproces heeft geleid tot zwaardere werkomstandigheden. Lonen worden nu op individuele basis onderhandeld om de verenigde kracht van werknemers te breken.
Privatisering heeft verschillende doeleinden. Een daarvan is het opengooien van winstgevende markten voor bedrijven, zoals al is gebeurd met het Zweedse openbaar vervoer. Een hoger werktempo, slechtere werkuren, slechtere arbeidsomstandigheden en lagere lonen voor de arbeiders waren er de resultaten van. Dankzij privatiseringen kunnen de openbare uitgaven teruggeschroefd worden en daardoor kunnen de belastingen voor de rijkste lagen van de bevolking ook verlaagd worden. Deze rijkere mensen kunnen natuurlijk de langere wachtrijen omzeilen door duurdere privédiensten op te zoeken.
De ideologische redenen voor privatisering zijn het verzwakken van de arbeidersbeweging en de arbeidersklasse in het algemeen. Burgerlijke strategen weten dat de klassenstrijd zal toenemen, niet in het minst door hun eigen aanvallen. Daarom willen ze de vakbonden in de openbare diensten verzwakken en de invloed van politiekers doen afnemen. Ook al zijn het deze laatste die de besparingen uitvoeren, in de ogen van de burgerij is er altijd een risico dat ze beïnvloed worden door de publieke opinie en protest. Meerderheidsbeslissingen worden altijd bekritiseerd omdat ze minder ‘effectief’ zouden werken dan ‘de vrije markt’.
De politieke factor van de tegenreactie van de arbeidersklasse is het enige dat een volledige slachtpartij in de openbare diensten tegenhoudt. Ondanks de onzekerheid die wordt gecreëerd door besparingen, het gebrek aan verzet binnen de vakbonden en de individualisering van arbeidsvoorwaarden, heeft de Zweedse arbeidersklasse een enorme potentiële kracht. De burgerlijke regering van Carl Bildt van 1991-94 was gedwongen haar uitgaven voor werkloosheidsuitkeringen met tienduizenden Zweedse Kronen te doen stijgen om de sociale onrust tot bedaren te brengen. Op hetzelfde moment werden de banken, een centrale industrie van de kapitalistische vrije markt, door de overheid gered. Er werd zelfs niet gesproken over de miljarden toen het nodig was hun klassenbroeders van de ondergang te redden. Zoals altijd in tijden van crisis of oorlog, toch sinds Lenin’s tijd, stonden de sociaaldemocraten aan de kant van de burgerij.
Zelfs zonder een openlijke confrontatie wordt de rol van de staat steeds duidelijker en belangrijker. Parallel aan de privatiseringen zijn er belangrijke wijzigingen geweest op het niveau van de overheidsinstellingen. Vervreemding neemt toe, en wordt bewust verergerd door de staat. Zij die steunen op een leefloon kunnen bevestigen dat er een nieuwe hardere aanpak is sinds de jaren ’90. De sociale zekerheid en andere sociale instellingen krijgen steeds meer een controlerend en repressief karakter. De staat lijkt minder en minder geïnteresseerd in het voortbrengen van de arbeidskrachten die ze niet nuttig acht. De tegenstand tegen academisch (in tegenstelling tot praktisch) onderwijs moet in dit licht worden gezien. Al de praatjes over het recht van iedereen op onderwijs en werk zijn een aanfluiting aan het adres van de langdurig werklozen en laaggeschoolde arbeiders die in aantal blijven stijgen. De oplossing is zogezegd tijdelijk werk aan lage lonen, zonder vakbondsvertegenwoordiging.
Het verzet tegen de privatiseringen en de afbraak van de openbare sector wordt door een grote meerderheid ondersteund. De staat wordt echter niet bestuurd door deze mensen maar in het belang van de kapitalistische klasse. Tegelijkertijd is de verdediging van vorige hervormingen geen verdediging van de huidige hiërarchische en resultaat gebonden praktijken, die slechts een imitatie zijn van de private sector. Er is nood aan een strijd voor arbeiderscontrole en de democratisering van de publieke sector, waaraan werknemers, gebruikers en de lokale bevolking kunnen deelnemen op een volledig andere manier dan vandaag. Dit zou zowel een toevloed aan middelen, een vermindering van de werkuren zonder loonverlies en een algemene democratische hervorming vergen.
Wie controleert de staat?
De onderdelen van de staat die nu geprivatiseerd worden of verdwijnen zijn dezelfde die voor massale steun zorgde aan het sociaaldemocratisch beleid van de jaren ’50, ’60 en ’70. Er heerste een overtuiging dat er een weg naar het socialisme mogelijk was via constante hervormingen, ook al was het een trage weg. Maar nu is dit reformisme ineengestort samen met haar hervormingen. Het zogenaamd stabiele en democratische pad naar socialisme leidde enkel tot de afbraak van de welvaartstaat, tot armoede en miserie.
De invloed van de sociaaldemocratie op het staatsapparaat tijdens de naoorlogse periode is aanzienlijk overdreven. Elke overheid in een kapitalistische systeem moet noodzakelijkerwijs samenwerken met de heersende klasse. Zo niet zal ze geconfronteerd worden met een kapitaalvlucht, investeringsstop of andere vormen van economische sabotage, en gedwongen zijn om te capituleren of te vechten. In de meeste gevallen heeft de kapitalistische klasse de media en de staatsinstellingen aan haar kant. Zo’n tegenreactie van de kapitalistische klasse dwong de Franse president Mitterand in 1982 om een volledige U-bocht te maken, van een radicaal hervormingsprogramma naar een besparingsbeleid.
De sociaaldemocraten zijn altijd aan de zijlijn gehouden, of op zijn best uitgenodigd als het verre achterneefje, als het aankwam op belangrijke beslissingen aangaande de politie of het leger. Zowel de Duitse sociaaldemocratie in 1918 als de Allende-regering van Chili in 1970-73 waren gedwongen toe te geven dat er zo’n breuk bestond tussen de gewapende macht en de overheid dat ze geen invloed meer hadden.
De sociaaldemocratische regeringen van de naoorlogse periode hebben een openlijk burgerlijk beleid gevoerd als het aankomt op de centrale delen van de staat. Dat wil zeggen: de monarchie, de meest hoogstgeplaatste ambtenaren, de kernenergie-industrie en het milieu, de defensie-industrie en de staatssteun aan de exportindustrie. “Het regeringsbeleid is in feite apolitiek geweest als het aankomt op de openbare administratie,” schreef de politieke wetenschapper Anders Melbourn.
Zelfs de arbeidersbeweging is verbonden met de staat door de sociaaldemocratie en de vakbonden. Zo werden bijvoorbeeld communistische en andere activisten aangegeven bij de staatsveiligheid. Vakbonden hielpen om wilde stakingen onder controle te krijgen. De sociaaldemocratie zette het staatsbelang voorop.
Dit proces is onvermijdelijk. Veel groene partijen kenden dezelfde ontwikkeling, maar dan op veel kortere tijd: op een paar jaar in plaats van een paar decennia. De voormalige vredesactiviste, toen Minister voor Buitenlandse Zaken van de Groenen, Joschka Fischer, was verantwoordelijk voor het uitzenden van de eerste Duitse troepen naar het buitenland sinds de Tweede Wereldoorlog, tijdens het conflict van de NAVO met Servië-Joegoslavië. De sociaaldemocratie doorheen Europa stond in de voorhoede van deze oorlog. De Spaanse sociaaldemocraat Javier Solana en zijn Britse partijgenoot George Robertson waren algemeen secretaris van de NAVO in deze periode.
De enige conclusie die getrokken kan worden is dat de staat nog steeds geleid wordt door de belangen van de heersende klasse. Er is geen kleine commissie die bevelen kan uitvaardigen aan het staatsapparaat, maar dat neemt niet weg dat de er nog steeds tegenstellingen zijn en dat de restanten van het reformisme nog steeds bestaan. Het bestuur van de staat baseert zich op de economische macht die ze vertegenwoordigt in naam van de werkgevers. Ze wordt ondersteund door traditie, door de hoge ambtenaren en de mediamagnaten die in dezelfde instellingen onderwezen worden, aan dezelfde tafels eten. Zoals we de voorbije jaren gezien hebben, is het de markt – de bezitters van het kapitaal – die de agenda bepalen en beslissen welke richting de politiek moet uitgaan.
De staat is niet neutraal. Haar voornaamste opdracht is om de macht en het bezit van de kapitalisten tot de laatste snik te beschermen. Dit komt het duidelijkst naar voor in situaties zoals oorlog, diepe economische crisissen, en harde klassenstrijd.
De harde kern van de staat
Kan de heersende klasse van kapitalisten haar staat in een periode van diepe economische crisis vertrouwen? Dit is niet zeker. Een brede strijd van de arbeidersklasse en andere onderdrukte delen van de bevolking kunnen de staat, toch voor een zekere periode, ondermijnen. In 1979 stortte in Iran het gehele regime van de Sjah in elkaar onder druk van de revolutie.
De kapitalisten kunnen de staat echter voorbereiden. Haar leiderschap moet gescheiden blijven van de grillen en stemmingen van de gewone bevolking en de hiërarchie van het apparaat moet intact blijven. Omdat de waarschijnlijkheid van een nieuwe loopgravenoorlog klein is, pleiten de Europese burgerij voor een professioneel leger en lidmaatschap van de NAVO. Ook de politie moet een hogere “status” krijgen als onderdeel van de nieuwe tijden. Politie en rechtbanken bestaan om de “openbare orde” te handhaven en de status-quo te beschermen.
Tegenover het huidige kapitalistische staatsapparaat moeten marxisten de eis stellen dat zowel de staatsveiligheid als de nieuwe gemilitariseerde politie worden opgedoekt. We eisen dat de boeken worden geopend om te tonen hoe de politie haar toegekende middelen gebruikt. De archieven moeten worden opengesteld. Beslissingen inzake het werk en de toekenning van middelen aan de politie moeten gemaakt worden door verkozen vertegenwoordigers.
Socialisten en arbeiders die hun omstandigheden willen verbeteren of de maatschappij willen veranderen, moeten Lenin’s analyse van de staat lezen. Het “permanente staatsapparaat” kan niet worden overgenomen voor socialistische doeleinden. Dit is evenzeer van toepassing op het leger als op de politie. Zweedse officieren speelden een sleutelrol in de slachtpartij van Finse arbeiders tijdens de burgeroorlog van 1918. Velen van hen werden oversten in het leger en Nazi sympathisanten tijdens de Tweede Wereldoorlog. In de jaren ’80 en ’90 werden verschillende legeroversten ontmaskerd als rechts extremisten.
De strijd voor socialisme moet onafhankelijk gevoerd worden van het staatsapparaat. Antiracistische betogingen hebben stewards uit hun eigen rangen nodig. Hetzelfde geldt voor stakers, die in periodes van verscherpte klassenstrijd zullen aangevallen worden door stakingsbrekers, bewakingsagenten of politieagenten, zoals het geval is in veel andere landen.
Het is duidelijk dat de staat van vandaag niet gebruikt kan worden voor een socialistische arbeidersregering. De overgang naar een socialistische maatschappij betekent dat het kapitalistisch economisch model en diens staatsapparaat afgeschaft moeten worden. Een arbeidersstaat impliceert een veel meer geavanceerde vorm van democratie dan wat vandaag bestaat in alle kapitalistische staten. Vandaar de nood aan een nieuwe democratische structuur met verkozen vertegenwoordigers. Hoe deze nieuwe arbeidersstaat er zal uitzien, zal doorheen de strijd duidelijk worden. De fundamentele stellingen van ‘Staat en Revolutie’ , die ontwikkeld werden gedurende de Parijse Commune en de Russische Revolutie, houden vandaag nog stand. De afschaffing van privileges, de permanente afzetbaarheid van verkozenen, democratische controle over het leger en de rotatie van taken zullen de basis vormen voor de nieuwe socialistische staat.