Loon, prijs en winst: hoofdstuk 4
4. [Vraag en aanbod]
Onze vriend Weston blijft het Latijnse spreekwoord trouw, dat `repetitio est mater studiorum’, d.w.z. dat de herhaling de moeder van de studie is, en dientengevolge herhaalde hij zijn oorspronkelijke dogma weer in de nieuwe vorm, dat de inkrimping van de geldcirculatie, die het gevolg zou zijn van een loonsverhoging, een vermindering van kapitaal zou veroorzaken enz. Daar we ons al met zijn stokpaardje van de geldomloop hebben beziggehouden, acht ik het volstrekt nutteloos in te gaan op de denkbeeldige gevolgen die hij uit zijn denkbeeldige circulatietegenspoeden ziet ontstaan. Ik zal er thans toe overgaan zijn dogma, ,dat steeds hetzelfde is, in hoeveel verschillende gestalten het ook herhaald wordt, tot zijn eenvoudigste theoretische uitdrukking te herleiden.
De onkritische manier waarop hij zijn onderwerp heeft behandeld, wordt door één enkele opmerking duidelijk. Hij spreekt zich uit tegen een loonsverhoging of tegen een hoog arbeidsloon als gevolg van zulk een verhoging. Nu vraag ik hem: Wat is een hoog en wat is een laag arbeidsloon? Waarom betekenen b.v. vijf shilling een laag en twintig shilling een hoog weekloon? Als vijf bij twintig vergeleken laag is, dan is twintig nog lager vergeleken met 100. Wanneer iemand, die een voordracht over de thermometer moet houden, zou beginnen te oreren over hoge en lage graden, zou niemand daar iets wijzer van worden. Hij zou me allereerst eens moeten vertellen hoe het vriespunt wordt gevonden en hoe het kookpunt en hoe deze vaste punten door natuurwetten worden bepaald en niet door de luimen van de verkopers of de producenten van thermometers. Met betrekking tot het arbeidsloon en de winst heeft burger Weston niet alleen nagelaten zulke vaste punten uit economische wetten af te leiden, doch het zelfs niet nodig geoordeeld ernaar uit te kijken. Hij stelde zich ermee tevreden de gangbare alledaagse termen ‘laag’ en ‘hoog’ te aanvaarden als vaststaande uitdrukkingen, hoewel het volkomen duidelijk is, dat arbeidslonen alleen maar hoog of laag genoemd kunnen worden, wanneer men – ze vergelijkt met een standaard, waaraan hun grootte gemeten kan worden.’
Hij zal niet in staat zijn mij te verklaren, waarom een bepaalde hoeveelheid geld voor een bepaalde hoeveelheid arbeid gegeven wordt. Mocht hij mij antwoorden, dat ‘dit door de wet van vraag en aanbod wordt bepaald’, dan zou ik hem allereerst vragen, door welke wet vraag en aanbod zelf dan wel gereguleerd worden. En zo’n antwoord zou hem onmiddellijk buiten gevecht stellen. De betrekkingen tussen vraag en aanbod van arbeid ondergaan voortdurend veranderingen en daarmee ook de marktprijzen van de arbeid. Als de vraag groter is dan het aanbod, stijgt het arbeidsloon; als het aanbod groter is dan de vraag, daalt het arbeidsloon, hoewel het onder dergelijke omstandigheden noodzakelijk kan zijn de werkelijke stand van vraag en aanbod door een staking b.v. of op een andere manier te toetsen. Als u echter vraag en aanbod aanvaardt als de wet die het arbeidsloon regeert, zou het even kinderachtig als doelloos zijn tegen een loonstijging te keer te gaan, omdat een periodieke loonstijging krachtens de hoogste wet, waarop u zich beroept, even noodzakelijk en wetmatig is als een periodieke daling van het arbeidsloon. Als u daarentegen vraag en aanbod niet aanvaardt als de wet, die het arbeidsloon regelt, dan herhaal ik nogmaals de vraag: waarom wordt een bepaalde hoeveelheid geld voor een bepaalde hoeveelheid arbeid gegeven?
Om echter de zaak wat ruimer te bekijken: u zoudt de plank volkomen misslaan als u meent, dat de waarde van de arbeid of van welke andere waar dan ook in laatste instantie door vraag en aanbod wordt vastgesteld. Vraag en aanbod regelen niets anders dan de tijdelijke fluctuaties van de marktprijzen. Ze zullen u verklaren, waarom de marktprijs van een waar boven haar waarde stijgt of er onder daalt, maar ze kunnen nooit die waarde zelf verklaren. Laat ons veronderstellen, dat vraag en aanbod in evenwicht zijn of, zoals de economen dat noemen, elkaar dekken.
Welnu, op hetzelfde moment dat deze tegengestelde krachten gelijk worden, heffen zij elkaar op en werken niet langer in de ene of de andere richting. Op het moment, dat vraag en aanbod elkaar in evenwicht houden en derhalve ophouden werkzaam te zijn, valt de marktprijs van een waar samen met haar werkelijke waarde, met de standaardprijs, waaromheen haar marktprijzen schommelen. Bij het onderzoeken van de aard van deze waarde hebben we dan ook volstrekt niets te maken met de tijdelijke inwerkingen van vraag en aanbod op de marktprijzen. Hetzelfde geldt voor het arbeidsloon, evenals voor de prijzen van alle andere waren.
>> Inhoudstafel