Zwartboeken tegen Lenin
Dossier door Per-Ake Westerlund uit ‘De echte Lenin’, een voorwoord op ‘Staat van Revolutie’ van Lenin (een uitgave die in 2019 gepland is).
Eind jaren 1990 kwam niet alleen het Franse propagandaboek ‘Zwartboek van het Communisme’ uit. In Zweden verscheen een gelijkaardig boek: ‘Aldrig mer!’ (Nooit meer!) door Staffan Skott, een journalist bij dagblad Dagens Nyheter. Zelden kregen twee dergelijke boeken zoveel aandacht in alle gevestigde media. De boeken werden voorgesteld als feitelijk correct met tal van nieuwe ‘onthullingen.’
De commentaren van de gevestigde media zijn op zich onthullend, zowel voor een gebrek aan kennis als voor de politieke koers die ze varen. Zo stelde een senior writer van DN, Hanne Kjöller, Lenin voor als de “eerste praktische communist.” Zoals we echter al aantoonden, was er een rode draad van de Communistische Liga van Marx en Engels van 1847-52 tot de Communistische Internationale in 1919. Marx en Engels waren niet alleen theoretici, ze waren ook actief als praktische communisten. De arbeiderspartijen eind 19e eeuw gebruikten het woord ‘communisme’ niet in hun naam, maar ze omschreven zich als revolutionair en marxistisch. Het was Lenin en niet de partijen die de Eerste Wereldoorlog steunden die de traditie van Marx en Engels verderzette.
Een artikel door Nils Erik Sandberg (DN 15 december 1998) ging gepaard met een foto van Stalin. Sandberg waarschuwt: “Ze willen de bedrijven en het spaargeld van individuen opeisen. Rechtvaardig bezit is nochtans een belangrijk onderdeel van menselijke vrijheid en veiligheid.” In de voor deze commentatoren ideale kapitalistische samenleving leven ondertussen 1,3 miljard mensen met minder dan een dollar per dag. De verdediging van “bezit” is eigenlijk een verdediging van de grote bedrijven.
Een derde artikel maakte zich druk over het feit dat Marx een revolutionair was. De volledige erfenis van de burgerlijke revoluties die nodig waren om het kapitalisme te vestigen, werd gemakshalve vergeten. Sommige burgerlijke commentatoren zijn zo bang van revolutie dat ze zich zelfs van hun eigen geschiedenis afkeren. De bezorgdheid gaat vooral over revolutionaire bedreigingen voor het kapitaal, niet over geweld of beperkingen van de democratie door het kapitaal zelf.
Het uitgangspunt van Staffan Skott is dat de Bolsjewieken de macht grepen in 1917 en die behielden tot in 1991. Hun politiek bestond uit “negen gram,” dat is het gewicht van de kogels gebruikt door de vuurpelotons. Er wordt een beeld opgetrokken van een ononderbroken rechte lijn van Lenin tot Stalin, Brezjnev en Gorbatsjov. Vergelijk dat met hoe de burgerlijke historicus EH Carr Lenins regime omschreef: “Ongetwijfeld wilde Lenin in principe, en probeerde hij dit ook in de praktijk om te zetten, dat de basis van de partij en vervolgens ook de arbeidersklasse actief deelnam aan de werking van de partij en de natie.”
Het ‘Zwartboek’ en Skott zeggen niets over het Bolsjewistische beleid of de beslissingen na de Oktoberrevolutie. Er wordt voorbijgegaan aan de strijd tegen het stalinisme in de jaren 1920, een strijd die mee op gang getrokken werd door Lenin zelf. Ze kunnen niet verklaren waarom de eenzijdige burgeroorlog van de bureaucratie in de jaren 1930 gericht was tegen al wie met Lenin kon geassocieerd worden.
De Bolsjewieken waren geen voorstander van een verbod op gelijk welke partij, ook niet de burgerlijke partijen, tenzij ze de wapens opnamen. Aanvankelijk werden enkel de Zwarte Honderd, fascistische benden, illegaal verklaard.
Arbeidersrechten, stakingsrecht, collectieve akkoorden en fabriekscomités werden aangemoedigd en bestonden zelfs tijdens de Burgeroorlog. Het waren de arbeidersraden, de sovjets, die met verkozen en afzetbare leden de regering aanstelden. De Bolsjewistische regering kwam op voor vrouwenrechten, tegen antisemitisme en racisme, voor vrijheid van onderdrukte naties, … Het was de meest progressieve regering die de wereld ooit gezien had. Dit was de eerste staat die een nieuw socialistisch regime probeerde te vestigen, ondanks vreselijk slechte materiële omstandigheden.
De Sovjet-Unie onder Lenin en zijn politiek programma werden de kop ingedrukt door het stalinisme. Dit omvatte een reeks contrarevoluties op alle vlakken, behalve de genationaliseerde economie. De rechten van werkenden, vrouwen, onderdrukte naties, … Alles werd onder de mat geveegd. In plaats van ‘uit te doven’, wat de arbeidersstaat volgens Lenin moest doen, werd de staat uitgebouwd tot een repressief apparaat van gigantische omvang. Het stalinisme werd een nationalistische dictatuur die parasitair groeide op een geplande economie. Dit was geen onvermijdelijk resultaat van de revolutie, het werd veroorzaakt door de concrete omstandigheden: het isolement van de revolutie en de economische onderontwikkeling van het land. Maar het stalinisme was niet in staat om aan de macht te komen zonder verzet, er was een bloedige politieke contrarevolutie nodig. De stalinistische vervolgingen van 1936-38 waren geen onlogische acties maar een bewuste zet van de bureaucratie om de groeiende oppositie de kop in te drukken. De processen en zuiveringen van 1936-38 waren vooral gericht tegen de leiders van de revolutie van 1917: Leon Trotski en zijn aanhangers die massaal opgepakt en geëxecuteerd werden. Stalins vroegere spionagechef Leopold Trepper schreef later: “Wie protesteerde in die tijd? Wie sprak zijn woede uit? De trotskisten kunnen die eer claimen. Vandaag hebben de trotskisten het recht om diegenen die toen met de wolven huilden te beschuldigen.” Het is misschien gepast om hier te vermelden dat Winston Churchill in de jaren 1950 naar Stalin verwees als een “grote Russische staatsman.”
In het Lenin-debat in Zweden in 1999 verklaarden vertegenwoordigers van de Linkse Partij (waarin de vroegere Communistische Partij is opgegaan): “We hebben onze geschiedenis opnieuw bekeken” en stellen vast dat “Lenin geen te volgen voorbeeld is.” Lenin wordt “slimme ideeën” toegeschreven, maar ook fouten, verkeerde inschattingen, … Het blijft echter ontbreken aan wat die vertegenwoordigers van de Linkse Partij ‘slim’ vinden en wat die fouten dan wel waren.
Voor de Linkse Partij is de grootste fout van de Zweedse Communistische Partij (SKP) de deelname aan de Communistische Internationale (Comintern), die opgezet werd in 1919. “Het is niet mogelijk om vanuit één centrum te leiden.” Dat is overigens exact dezelfde verklaring die Stalin gebruikte om de Comintern in 1943 op te heffen. De SKP volgde de koers van Stalin gehoorzaam en na diens dood de lijn van Chroesjtsjov tot eind jaren 1960. De fout van “één centrum” verkondigen, is gemakkelijker dan het bestuderen en bekritiseren van het beleid dat door dit centrum naar voren werd geschoven. De heersende bureaucratie in Moskou leidde revoluties naar nederlagen, zoals in China 1925-27; trad niet op om de machtsovername door Hitler in Duitsland in 1933 te verhinderen; ging zelf over tot het executeren van strijdende arbeiders in Spanje 1936-38; begon een militair offensief tegen de arbeidersrevolte in Hongarije in 1956; … De SKP heeft daar nooit een woord kritiek op gebracht. Er werd evenmin kritiek gegeven op de Moskouse processen tegen de vroegere Bolsjewistische leiders. Trotskisten werden afgedaan als burgerlijk of zelfs als ‘fascisten.’ De huidige Linkse Partij heeft daar overigens ook niets over te zeggen. Vanuit de burgerij wordt vaak de kritiek gebracht dat de voorloper van de Linkse Partij nauwe banden had met de stalinisten in Oost-Europa. De leiding van de Linkse Partij komt nu niet verder dan zeggen dat ze deze banden betreurt.
Het probleem waar noch de burgerlijke criticasters noch de Linkse Partij zelf op antwoorden, is dat de SKP in de meeste gevallen dezelfde politieke standpunten innam als Moskou. Dit geldt bijvoorbeeld voor de opstelling van de Franse Communistische Partij die de revolte in 1968 wilde stoppen, de houding tegenover de oorlog in Vietnam of in Zuid-Afrika in de strijd tegen apartheid. De koers van deze communistische partijen die het advies van Moskou volgden, werd een obstakel voor de strijd van werkenden voor echt socialisme. Zo nam de Zuid-Afrikaanse Communistische Partij in de jaren 1970 het standpunt in dat de strijd slechts een democratisch karakter had en dat het niet mogelijk was om vakbonden en arbeidersstrijd op te bouwen, dat socialistische eisen niet in de strijd tegen apartheid thuishoorden en dat guerrillastrijd, vaak met individuele terreurdaden, de weg vooruit was.
De Linkse Partij mist het belangrijkste element: het stalinisme was geen kwestie van ‘wanbeheer’, het was een specifiek sociaal systeem waarin het kapitalisme afgeschaft was, maar alle macht in handen was van een parasiterende bureaucratie.
Onder Lenin en Trotski handelde de leiding niet vanuit eigenbelang. De principes van de partij waren steeds doorslaggevend: de wil om de arbeidersstrijd vooruit te stuwen op wereldwijd vlak. Daarbij werden alle stappen achteruit erkend die door de omstandigheden nodig waren. Het stalinisme maakte gebruik van de uitzonderlijke omstandigheden die in de jaren van burgeroorlog en massale honger werden ingevoerd. Op die basis werd een nieuw politiek systeem uitgebouwd. De dictatuur werd niet alleen in de Sovjet-Unie ingevoerd, maar in alle communistische partijen. Dit bleef zo tijdens de piekperiode van het stalinisme in de jaren 1950 en 1960. De levendige debatten en alle tradities van de Bolsjewistische partij waren uitgeroeid in de jaren 1920 en 1930. Het stalinisme behield enkel in woorden de band met de revolutie. Marx en Lenin werden omgevormd tot religieuze iconen. Dit enkel omdat het zo gemakkelijker was om de macht te behouden. De bureaucratie wilde de eer van de revolutie opstrijken, wat op zich een bevestiging is van de enorme autoriteit van de revolutie. Tegelijk werden hierdoor zowel ‘marxisme’ als ‘leninisme’ omgevormd van instrumenten van werkenden in strijd tot slogans voor een parasiterende bureaucratie.
De stalinistische vervalsingen van Lenin en het marxisme werden aanvaard door de burgerij en de sociaaldemocratie. De literatuur van de communistische partijen bevatte op bijna elke pagina eerbetuigingen aan “Lenin en Stalin.” Zij zouden de basis gelegd hebben voor het idee dat de partij geleid wordt door leiders en dat de partij de arbeidersklasse controleert. De “partij” kan vervolgens gelijk welk beleid willen, zo lang het maar in het voordeel van de bureaucratie in Moskou is. De plotse bochten van het stalinisme worden schitterend omschreven door George Orwell in zijn boek 1984: “We waren altijd in oorlog met Eurazië en waren steeds een bondgenoot van Oost-Azië.” Het boek was gebaseerd op de ervaring van Orwell met de stalinisten in de Spaanse burgeroorlog en het toont het gebrek aan ideologie bij de stalinisten. Er zijn specifieke politieke kenmerken voor stalinistische partijen, zoals de nadruk op het feit dat elke natie een eigen “pad naar het socialisme” kent en pogingen om een “progressieve burgerij” te vinden waarmee kan samengewerkt worden. Maar zelfs deze fundamentele elementen werden regelmatig overboord gegooid. De eigen belangen waren belangrijker. Het maakte dat de heersende stalinisten in de Sovjet-Unie en Oost-Europa er geen probleem mee hadden om begin jaren 1990 zelf kapitalisten te worden. In Orwells ‘Boerderij der dieren’ werd het onmogelijk om de heersende varkens te onderscheiden van hun vroegere uitbuiters, de mensen.
Marxisten verdedigen vandaag de Oktoberrevolutie van 1917, de vorming van de Communistische Internationale en de eerste vier congressen ervan, alsook de strijd van Lenin en Trotski tegen het stalinisme. Rusland meteen na de revolutie was geen paradijs waar er geen fouten of misbruiken waren. Dat is gemakkelijk te begrijpen door enkel al te lezen wat de meest kritische verdediger van de Bolsjewieken, Lenin zelf, schreef. De grootste zwakte in het debat over Lenin en Rusland vandaag is de vraag wat het alternatief van de critici zou zijn. Dit geldt ook voor het ‘Zwartboek van het Communisme.’
Staffan Skotts school van vervalsingen
Het boek ‘Aldrig Mer!’ (‘Nooit meer!) van Staffan Skott volgt een naïef bijna verhalend patroon, alsof de auteur recent ontdekte dat de wereld een goede en een slechte kant heeft, met het ‘communisme’ als de donkere en slechte kant. Volgens Skott brengt zijn boek “het verhaal van de meest ernstige misdaden en verklaart het hoe dit kon gebeuren, waarom een politieke ideologie de 20e eeuw heeft omgevormd tot een eeuw van genocides en bloedbaden.”
Daarmee wordt de verantwoordelijkheid voor oorlogen en genocides uit de 20e eeuw meteen bij de Bolsjewieken en Lenin geplaatst. De 15 miljoen doden van de Eerste Wereldoorlog, de fascistische regimes, de 60 miljoen doden van de Tweede Wereldoorlog, de koloniale oorlogen (van de Boerenoorlog tot Vietnam), militaire staatsgrepen en bloedbaden in landen als Indonesië, Turkije of Chili, … De verantwoordelijkheid hiervoor wordt herleid tot één politieke ideologie. Enkel Adolf Hitler kwam in ‘Mein Kampf’ tot een gelijkaardig niveau van anti-communisme.
In tegenstelling tot de inleidende verklaring is er niets in ‘Aldrig Mer!’ dat uitlegt “hoe het kon gebeuren” en nog minder waarom. Het feit dat Lenin de duivel was, legt niet uit waarom de God van Skott hem niet gestopt heeft. De enige manier waarop Skott zijn uitgangspunt kan proberen toe te passen, is met de stelling dat alle oorlogen en geweld door Nixon, Hitler en Pinochet slechts uitgevoerd werden als verdediging tegen het communisme. Een verdediging die Skott terecht vindt. Dezelfde argumentatie werd ook door Nixon, Hitler en Pinochet gevolgd. Skott roept op tot volgzaamheid en onderwerping. Slaven en onderdrukten zijn verantwoordelijk voor het geweld tegen hen.
De Eerste Wereldoorlog volstaat als voer voor discussie over de drijfkrachten achter oorlogen en bloedbaden in de 20e eeuw. Zoals we al opmerkten waren Lenin en de Bolsjewieken tot in 1914 deel van de internationale sociaaldemocratie. Het zou absurd zijn om te denken dat Lenin en de Bolsjewieken in staat waren om de Franse, Engelse en Duitse imperialistische machten ertoe te brengen om een oorlog te beginnen. De heersende klassen in Parijs, Londen en Berlijn waren te druk bezig met de eigen ambities om grotere rijken te vormen met economische middelen, grondstoffen, arbeidskrachten en grondgebied. Skott kan misschien stellen dat het tsaristisch regime de oorlog verklaarde om de Bolsjewieken en de groeiende revolutionaire golf in Rusland in 1912-14 te stoppen. Alleszins meent hij dat de verantwoordelijkheid voor de drie miljoen Russische doden niet bij de tsaar kan gelegd worden.
De Oktoberrevolutie, het begin van het einde van de Eerste Wereldoorlog, lag echter in dezelfde lijn als de politiek die de Tweede Internationale voor de oorlog verdedigde. Het waren de Bolsjewieken die het beleid van de sociaaldemocratie in de praktijk brachten. Skott beweert dat het vredesakkoord tussen Duitsland en Sovjet-Rusland in Brest-Litovsk de oorlog heeft verlengd omdat Duitsland troepen kon overplaatsen naar het westelijk front. Hij kan echter niet uitleggen welke andere politieke krachten dan wel een einde brachten aan de oorlog. Het begin van de Duitse Revolutie in november 1918 maakte een definitief einde aan de oorlog, tot grote ontgoocheling van de generaals, de regeringen en de grote bedrijven.
Geen enkel sociaal systeem heeft zulke geavanceerde wapens gecreëerd, zoveel dictaturen gevestigd en zoveel mensen in oorlogen omgebracht als het kapitalisme. De kapitaalbezitters hebben geen probleem met kinderarbeid, massale verkrachtingen, slavernij of apartheid, zolang dit de winsten maar ondersteunt. In de jaren 1930 nog dachten kapitalisten uit de hele wereld dat Hitler en Mussolini de hoop van de mensheid waren. Grote bedrijven steunden zowel Hitler als Mussolini. Pas toen de staat onder het fascisme te onafhankelijk werd, begonnen ze bedenkingen te uiten. Als de kapitalisten zich voordoen als democraten, is dit enkel omdat het op lange termijn voordelen oplevert. “Een democratische republiek is de beste politieke vorm voor het kapitalisme,” merkt Lenin op in ‘Staat en Revolutie.’
Het feit dat het regime van Stalin en de latere stalinistische dictaturen in de Sovjet-Unie, China, … verantwoordelijk waren voor massale terreur tegen grote delen van de bevolking is niet iets wat plots door het ‘Zwartboek’ wordt ontdekt. Leon Trotski – die de ideeën van Lenin verderzette en in 1929 uit de Sovjet-Unie verbannen werd en in 1940 vermoord door een stalinistische agent in Mexico – werd de belangrijkste vijand van het stalinisme omdat zijn aanhangers het terreurregime van Stalin tot in de details bekendmaakten. Toen de Moskouse processen begonnen, was Trotski de belangrijkste beklaagde. Toen de oude Bolsjewieken geëxecuteerd werden, arresteerde de sociaaldemocratische regering van Noorwegen Trotski die op dat ogenblik in het land leefde. De regering maakte het hem onmogelijk om zich in het publiek te verdedigen. De Noorse regering gaf toe aan de directe dreigementen van de Sovjet-Unie tegen Trotski’s onthullingen en commentaren. De burgerij, kapitalisten en sociaaldemocraten in het Westen waren zelf tegenstanders van Trotski omdat hij een revolutionaire marxist was. Trotski was voor een socialistische revolutie in het Westen en een nieuwe politieke revolutie tegen het stalinisme. Hij wilde arbeidersdemocratie en arbeiderscontrole in de Sovjet-Unie opnieuw tot stand brengen. In ‘1984’ van Orwell heet Trotski ‘Goldstein.’ Volgens Orwell komt hij op voor volgend programma: “Hij bekladde Grote Broer, hij noemde de Partij dictatoriaal, hij verlangde dat er onmiddellijk vrede zou worden gesloten met Eurazië, hij bepleitte vrijheid van meningsuiting, vrijheid van drukpers, vrijheid van vergadering, vrijheid van gedachte, hysterisch schreeuwde hij uit dat de revolutie was verraden.”
Westerse leiders werkten met Stalin samen en nog meer met zijn stalinistische opvolgers. De laatste in de rij, Gorbatsjov, werd zelfs een held voor de leiders en de burgerij in het westen. De kapitalisten in het westen droomden van de heropbouw van het kapitalisme. Ze hadden niet de bedoeling om een einde te maken aan de privileges, het machtsmisbruik of de onderdrukking van de arbeidersklasse en mensen van andere nationaliteiten. Ze wilden economisch en politiek voordeel halen uit een toekomstig kapitalistisch Rusland.
Het vaak voorkomend westers standpunt over de Sovjet-Unie van Stalin brengt Skott in de problemen. Hij schrijft: “Wereldoorlog Twee was de grootste gebeurtenis van deze eeuw en een van de twee ergste… Het enige wat meer doden en lijden veroorzaakte, is het communisme.” Het communisme is plots een “gebeurtenis” die erger is dan de Tweede Wereldoorlog. Maar deze “erge gebeurtenis” stond plots aan de goede kant: “Gelukkig dat een groot aantal landen, Engeland en de VS, samen met de Sovjet-Unie, de oorlog tegen nazi-Duitsland wonnen.” Dat de Sovjet-Unie tot de geallieerden in de oorlog behoorde, kan Skott nooit uitleggen. Hij zegt niets over de oorlog in Azië, een resultaat van het Japanse imperialisme, waar de VS in de laatste fase van de oorlog de atoombom gebruikten. Hij vermeldt ook niet dat Stalin tijdens de oorlog aantoonde dat hij het standpunt van Lenin en de Bolsjewieken uitdrukkelijk niet verdedigde. Zo besloot Stalin onder druk van de alliantie onder meer tot het stopzetten van de Communistische Internationale. De Amerikaanse vice-president Henry Wallace legde uit dat “Wereldoorlog Drie onvermijdelijk zou zijn indien Rusland het Trotskistische idee van de verspreiding van wereldrevolutie opnieuw zou opnemen.”
Kritiek op Stalin werd gecensureerd tijdens de Tweede Wereldoorlog. Zo werd Trotski’s laatste boek over Stalin verboden in de VS. Marxisten, aanhangers van Trotski, verdedigden de Sovjet-Unie tijdens de oorlog, maar weerhielden er zich niet van om de omverwerping van het stalinisme te eisen. Ze verdedigden de laatste overblijvende verworvenheid van de revolutie, de genationaliseerde economie, maar niet het regime. Zo stelde Trotski de eis voorop van een onafhankelijk socialistisch Oekraïne als socialistisch antwoord op de beweging tegen Russische onderdrukking in de Oekraïne. Maar voor de burgerij in het westen betekende de alliantie dat kritiek op Stalin uit den boze was.
Skott ziet het einde van Wereldoorlog Twee als volgt: “Het kan niet genoeg benadrukt worden: het einde van de oorlog in de lente van 1945 was een zegen voor West-Europa, maar het betekende tegelijk ook slavernij en vernedering voor Oost-Europa.” Dit is een valse verheerlijking van de situatie in Oost-Europa voor en tijdens de oorlog. Polen, Hongarije, Bulgarije, Roemenië, Joegoslavië, Albanië, Estland, Letland en Litouwen kenden allemaal fascistische, semi-fascistische regimes of staatsgrepen in de jaren 1920 en 1930. Ze kenden allemaal een zwakke economische ontwikkeling en waren met het Duitse kapitalisme verbonden in een soort van koloniale verhouding. Tsjechoslowakije kende de derde grootste communistische partij van Europa. Het land werd in 1938-39 door Hitler bezet. De ‘democratische’ regeringen van Groot-Brittannië en Frankrijk stemden in met de annexatie door Hitler.
Skott suggereert dat de verderzetting van de oorlog beter was geweest voor de bevolking van Oost-Europa. Maar de vele activisten die tegen het fascisme streden, wilden geen terugkeer naar de situatie van voor de oorlog. Miljoenen hoopten op een nieuw systeem, een echte socialistische samenleving. Deze opvattingen hadden een massale invloed in Tsjechoslowakije in 1945 voor het Rode Leger van Stalin de macht overnam. Ook tijdens de Hongaarse revolutie tegen het stalinisme in 1956 werd het idee van arbeiderscontrole naar voor geschoven. Na de val van het stalinisme in 1989-91 werd het kapitalisme opnieuw ingevoerd in de Sovjet-Unie en Oost-Europa. Dit heeft de levensstandaard niet opgetrokken tot dat van West-Europa, de meerderheid van de bevolking in de nieuwe kapitalistische staten was armer, zieker en even ver verwijderd van macht en invloed als voorheen. Het herinvoeren van het kapitalisme heeft heel wat levens gekost, zo nam de kindersterfte fors toe en viel de levensverwachting met meer dan tien jaar terug.
Skott beweert dat het communisme verantwoordelijk was voor de “moord” op “150 miljoen onschuldige slachtoffers.” Het Zwartboek van het Communisme heeft het over 85 miljoen. Rummel, die in beide boeken wordt aangehaald, spreekt van 61 miljoen doden. De Sovjet-Unie onder Stalin en China staan in voor het grootste deel van deze cijfers. Het omvat ook de doden in Rusland/Sovjet-Unie onder Lenin en Trotski als gevolg van de Burgeroorlog opgestart door de Witten in 1918 of als gevolg van de hongersnood veroorzaakt door de blokkades ingesteld door de ‘democratieën’ in het Westen. Skott beweert droogweg op kinderlijke wijze: “Als deze misdaden ernstiger waren bestudeerd, hadden we de genocides in ex-Joegoslavië en Afrika kunnen vermijden.” Aangezien Skott beweert dat hij deze misdaden nu heeft ‘bestudeerd’, kunnen we ervan uitgaan dat hij de kennis heeft om alle toekomstige genocides te vermijden? Onder de tussentitel ‘Wat moeten we eruit leren?’ trekt hij enkele conclusies: “Democratie hoort bij de mensenrechten” en “Eenvoudige oplossingen oefenen vaak een gevaarlijke aantrekkingskracht uit op mensen.” Hoe deze platitudes genocide kunnen stoppen, blijft een mysterie. Geen enkele van deze conclusies gaat over wat er moet gedaan worden. De genocide in Rwanda vond zijn oorsprong in het traditionele verdeel-en-heersbeleid van de koloniale machten, Frankrijk en België, waarbij in Rwanda de Hutu’s tegen de Tutsi’s werden uitgespeeld. Het Westen, en Frankrijk met een sociaaldemocratische regering in het bijzonder, bleef gewoon toekijken toen tot een miljoen Tutsi’s vermoord werden begin jaren 1990.
Skott meent dat “democratie nooit zo sterk stond als vandaag” (in de jaren 1990). Dat is dezelfde periode als de genocides in Rwanda en ex-Joegoslavië. De zogezegd sterke democratie was niet in staat om deze genocides te vermijden, in verschillende gevallen was er zelfs actieve betrokkenheid. Hierbij komt Skott niet verder dan dat de “misdaden van het communisme” onvoldoende bestudeerd zijn.
Democratie en socialisme
Staffan Skott zegt dat hij een sociaaldemocraat is waarbij zijn socialisme gericht is op “de grootst mogelijke vrijheid en welvaart voor zoveel mogelijk mensen.” Hij stelt dat er veel stappen in die richting gezet zijn in “democratisch bestuurde staten.” In de wereld van Skott is er geen strijd en zijn er geen tegenstrijdige klassenbelangen. “In een democratie probeer je samen de beste oplossingen voor de problemen te zoeken.”
Vervolgens wordt dit toegepast op Rusland. De Bolsjewieken en Mensjewieken verschilden volgens Skott van elkaar in de zin dat “een tendens revolutie wilde en de andere voor een vreedzame democratische ontwikkeling stond.” In werkelijkheid omschreven beide organisaties zich als revolutionair marxistisch. Hij schrijft dat de ‘communisten’ de sociaaldemocraten revisionisten noemden, dat ze de werken van Marx herzagen. Dit is een complete vervalsing. Het debat tussen de revisionisten (reformisten) en de revolutionaire marxisten vond vooral in de Duitse sociaaldemocratie plaats aan het begin van de jaren 1900. Karl Kautsky verdedigde toen nog het marxisme en was de meest uitgesproken stem tegen de standpunten van Edward Bernstein. Skott beweert dat “voor de sociaaldemocraten vreedzame democratie een waarde op zich had.” Los van het feit dat dit niet klopt, legt hij niet uit tot wat dit beleid heeft geleid. De rechterzijde van de Duitse sociaaldemocratie steunde het Duitse kolonialisme in Afrika en gaf tijdens de Eerste Wereldoorlog steun aan het regime van de keizer. Ze braken de revolutionaire inspanningen van de werkende klasse tussen 1918 en 1923. Niets van dit alles leidde tot “democratie.” Het bereidde de weg voor op de nachtmerrie van het nazisme.
Het wordt nog erger als Skott de tsaar probeert voor te stellen als een democratisch voorbeeld. Volgens Skott werden “grote stappen in de richting van vrijheid van pers en vrije meningsuiting gezet” in Rusland na 1905. Er kwam “tenminste een parlement, zelfs indien het geen macht had.” Skott denkt dat de lezers niets weten over de revolutie van 1905, de reden waarom de tsaar enkele kunstmatige toegevingen moest doen na een eerste poging om de macht op gewelddadige wijze te behouden tijdens de Bloedige Zondag van januari. De persvrijheid betekende weinig voor wie onvoldoende kapitaal had en deze vrijheid gold niet voor socialistische of revolutionaire media en heel wat andere media. Vanaf 1907 was de repressie bijna compleet. De persvrijheid die van 1912 tot 1914 bestond, werd afgedwongen door de werkenden zelf. Het werd met een pennenstreek afgeschaft toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak.
Skott brengt het volgende beeld van de ontwikkeling na de Februarirevolutie in 1917: “Er zou algemeen stemrecht komen en de mensen zouden een parlement verkiezen. (…) Er doken veel problemen op en de kleine Communistische Partij van Lenin deed er alles aan om de democratie te ondermijnen en problemen voor de Voorlopige Regering te veroorzaken.” Skott moet erkennen dat de Bolsjewieken onder Molotov en Stalin voor april dichter bij de Voorlopige Regering stonden. Waarom waren er in die twee maanden geen verkiezingen? Of in juli-augustus, toen de Bolsjewieken verboden waren? Wat waren de “vele problemen” die de Bolsjewieken veroorzaakten? Daarover rept Skott met geen woord. Welke “democratie” werd ondermijnd? Waren het de Bolsjewieken of de oorlog en het regeringsbeleid die voor problemen zorgden?
Skott gaat verder: “Gedurende acht maanden in 1917 was Rusland democratisch. De kleine Communistische Partij maakte dan misbruik van de nieuw gewonnen vrijheden en ging over tot intensieve politieke activiteit en heel wat grote beloften die in de hoge oplages van hun kranten verspreid werden. Het geld hiervoor kwam van de Russische tegenstanders in de oorlog: Duitsland.” Voor Skott begon het succes van de Bolsjewieken in 1917. Ofwel weet hij het niet ofwel verkiest hij dit te negeren, maar in 1912-1914 kenden de kranten van de Bolsjewieken een “enorme” oplage toen de partij de steun van de meerderheid van de Russische arbeiders won. Hij vergeet ook te vermelden dat de Bolsjewieken de meest vervolgde partij in Rusland waren in 1917. Bolsjewistische soldaten en arbeiders werden vervolgd door het leger en de werkgevers. De Bolsjewistische drukkerijen werden vernield toen de partij ondergronds moest werken in juli-augustus. Dat de Bolsjewieken Duits geld zouden gekregen hebben, is een oude leugen die onder meer wordt tegengesproken door de Duitse militaire chef in de oorlog, Ludendorff. Zelfs het rolmodel van Skott, de Moskouse historicus Volkogonov, vond geen enkel bewijs voor dit gerucht. Ook in Duitsland, waar een aantal anti-Bolsjewistische regeringen toegang hadden tot alle archieven, kwam er geen enkel feit dat de stelling over Duits geld ondersteunde. Skott vraagt zich af: “Waarom aanvaardde Lenin de nieuwe democratie die uit de Februarirevolutie ontstond niet in plaats van het te ondermijnen en uiteindelijke omver te werpen met een staatsgreep in oktober/november?” Deze vraag wordt wellicht best beantwoord door het beleid van de Voorlopige Regering te beschrijven. Skott weigert echter om te zien hoe deze regering door de oorlog verder te zetten enorme armoede opdrong aan de Russen en hoe dit de weg voorbereidde voor een rechtse coup door de toenmalige legerleiding. Toen generaal Kornilov in augustus de macht probeerde te grijpen, was dit slechts een generale repetitie.
De onderdrukte nationaliteiten – de Baltische staten, Finland, Oekraïne, … – werden onder direct bewind van de Voorlopige Regering geplaatst. Na oktober blonken de nationale burgerlijke klassen niet uit in strijd voor onafhankelijkheid, maar in het uitnodigen van buitenlandse troepen. In de Oekraïne reageerden de Duitse troepen met een verbod op het ‘parlement’, de Rada, die hen uitgenodigd had.
De nationale rechten in de Oekraïne werden pas erkend toen de Sovjets en de Bolsjewieken de macht grepen. Skott toont zelf het bevrijdende effect van de revolutie en onbedoeld hoe dit werd doorbroken door Stalin, en niet door Lenin en Trotski. “In de tijd van de tsaar waren de Oekraïense en de Wit-Russische talen niet toegelaten. Na de revolutie ontwikkelde de onafhankelijke cultuur van de twee landen heel snel met literatuur, theater, kranten en kunst. Maar Stalin wilde niet dat de ‘onafhankelijkheid’ te ver ging en zou leiden tot echte onafhankelijkheid. Na de jaren 1930 bleef er weinig over van Oekraïense en Wit-Russische literatuur – bijna alle schrijvers waren neergeschoten of naar gevangenenkampen gestuurd om er te sterven.” Er was een verschil van leven en dood tussen de periode “na de revolutie” en de jaren 1930.
Op een zelfde manier beantwoordt Skott zijn eigen argumenten over de heerschappij door de Bolsjewistische partij. Eerst schrijft hij: “De beslissende factor voor de partij was niet het geloof in Marx, maar het geloof in de onfeilbaarheid van Lenin.” Vervolgens beschrijft hij de zuiveringen onder Stalin die “de partij ontdeden van de oude arbeiders die nog de periode gekend hadden toen er onafhankelijk denkende mensen waren. Er kwam een nieuwe generatie partijmilitanten die wist wat belangrijk was: totale gehoorzaamheid naar boven toe, complete brutaliteit naar beneden.” Anders gezegd: diegenen die overtuigd waren van de standpunten van Lenin, waren onafhankelijk en dit scheidde hen van de bureaucraten onder Stalin.
Toch ziet Skott geen verschil tussen Lenin en Stalin. “De Sovjet-Unie onder Lenin en Stalin was geen normaal land. Het was een grote natie waar een groep criminelen de macht had gegrepen en nu het land beheerste. Ze lieten uitschijnen dat het om een normaal land ging met een regering en politie en andere instellingen – maar normaal was het niet.” Skott zal echter nergens een verklaring van Lenin vinden waarin hij de Sovjet-Unie omschrijft als een ‘normaal’ land. Lenin zag de Russische Revolutie als de eerste stap naar een wereldrevolutie, hij erkende de vele tekorten, maar de arbeiders hadden de macht.
Skott is net zoals vele anderen in dit debat niet in staat om de strijd tussen Trotski en Stalin te verklaren. Als Stalin hetzelfde als Lenin was, en als Trotski hetzelfde als Lenin was, waar ging de strijd dan om? Skott schrijft over de stalinistische terreur: “Onder de valse beschuldigingen waar gevangenen voor veroordeeld werden, was er één specifiek gevaarlijk: om als ‘trotskist’ neergezet te worden, een aanhanger van Stalins’s tegenstander Leon Trotski.”
Als Skott schrijft dat “Lenin na zijn dood werd afgebeeld als een nobele, wijze en vriendelijke man, als een tegengewicht voor Stalin wiens wreedheid al te opzichtig was,” dan is het moeilijk om hem te volgen. Over welke afbeelding heeft hij het? In de stalinistische Sovjet-Unie werd geen dergelijk onderscheid gemaakt, de brutaliteit van Stalin mocht niet vermeld worden. Voor de grote massa’s in het Westen werden Lenin en Stalin beiden als ‘brutaal’ afgebeeld, zelfs indien ernstige historici op cruciale verschillen wezen. Trotski en de trotskisten verdedigden de politieke erfenis van Lenin, maar niet het idee dat hij nobel of vriendelijk was. De trotskisten hebben zich steeds verzet tegen een persoonsverheerlijking. De trotskisten hadden met een klassenstandpunt en een programma om de arbeiderscontrole op de genationaliseerde economie te vestigen een veel sterker ontwikkelde kritiek op het stalinisme dan gelijk welke burgerlijke criticus in het westen. Het waren Trotski en zijn aanhangers die wezen op de enorme gevolgen van de gewelddadige gedwongen collectivisatie van de landbouw onder Stalin in 1929-1933, een collectivisatie die sommige burgerlijke commentatoren nu zelfs aan Lenin proberen toe te schrijven.
Er wordt dan maar geprobeerd om het voor te stellen als een pure “machtsstrijd” tussen Stalin en Trotski, waarbij beiden voor twee varianten van hetzelfde beleid stonden. In de jaren 1920 en 1930 stonden ze diametraal tegenover elkaar in alle cruciale kwesties, zoals landbouw en industrialisering, cultuur en het gezin, of nog de democratische en nationale rechten. Ook rond internationale thema’s was dit het geval: van de Chinese Revolutie in 1925-27 tot de strijd tegen het nazisme in Duitsland en de Spaanse Revolutie in 1936-38. In Spanje werden de trotskisten net zoals in de Sovjet-Unie beschuldigd en vervolgd door de stalinisten die hen afdeden als “nazispionnen.” Skott plaatst zich net als veel van zijn vrienden aan de kant van Stalin in het debat met Trotski en de trotskisten als hij benadrukt dat revolutionaire socialistische strijd “onrealistisch” was. Nochtans beweert Skott tegelijk dat de twee kampen voor hetzelfde stonden. De positieve verwijzingen naar Chroesjtsjov tonen aan hoe Skott net als grote delen van de burgerij eigenlijk sympathiek staat tegenover het steeds conservatievere stalinisme in de Sovjet-Unie in de jaren 1950 en 1960. Zelfs indien de acties van Stalin in vraag gesteld werden, bleef het systeem gewoon bestaan zoals het was.
“Pacifisme”
Staffan Skott is voorstander van ‘democratie’ als te volgen voorbeeld en hij stelt geweld voor als het tegendeel ervan. “Waar de ontwikkeling van de samenleving veranderde door geweld, ging de ontwikkeling in de omgekeerde richting.” Het weerhoudt hem er niet van om, zoals we eerder zagen, erg positief te staan tegenover de Februarirevolutie die op gewelddadige wijze de tsaar omverwierp en meer slachtoffers maakte dan de Oktoberrevolutie. Het houdt hem ook niet tegen om steun uit te spreken voor de Witte Legers tijdens de burgeroorlog. Skott schrijft op neutrale toon dat er “een burgeroorlog was waarin de communisten de Roden waren en hun tegenstanders de Witten.” Hij schrijft dat de Witte generaals een “democratisch verkozen parlement” wilden. Zoiets bestond nochtans niet onder de tsaar en ook niet in de periode die Skott als democratisch omschrijft, tussen de val van de tsaar in februari 1917 en de machtsovername door de Sovjets in oktober. Skott negeert het geweld door de Witte Legers. Zelfs de anticommunist Richard Pipes schat dat er 70.000 Joden vermoord zijn in pogroms in door Witte Legers gecontroleerd gebied. En hoe zat het in Samara waar admiraal Kolchak een eigen dictatuur vestigde? Welke democratie was er onder de generaals Denikin, Wrangel of Yudenich? Hoe zat het in Finland waar de Witten 30.000 Roden afslachtten? Dat staat ver af van “democratie” en toch wordt het gesteund door Staffan Skott. Hij vermeldt niet eens de “kruistocht van de veertien naties,” zoals Churchill de buitenlandse invasie tegen het Sovjet-regime omschreef. Onder die naties waren er zowel “democratieën” zoals Engeland als dictaturen zoals Japan.
Een paar zinnen later is de burgeroorlog voorbij in Skotts boek. Hij vermeldt niet hoe lang de oorlog duurde, van de eerste Witte aanvallen in 1918 tot in 1921. Er wordt niets gezegd over de voedselblokkades tegen Sovjet-Rusland of over hoe de situatie was in de door Witte Legers gecontroleerde gebieden. Skott houdt het erop dat de Bolsjewieken met hun “veel grotere en beter uitgeruste Rode Leger al gauw de Witten versloegen.” Hoe was het mogelijk dat dit Rode Leger zoveel groter en beter uitgerust was?
Skott faalt in zijn rol als pacifist. Geweld is altijd een kwestie van wie het pleegt tegen wie. Trotski merkte op dat de democratie niet op democratische wijze ontstond, maar eerder als resultaat van revolutionaire strijd. Lenin beschreef de burgerlijke democratie in West-Europa als “onderworpen aan de beurzen en de bankiers.” Daar tegenover plaatste hij arbeidersdemocratie. Het is echter verkeerd om Lenin ervan te beschuldigen dat hij maar één model voor arbeidersbewind had. Hij waarschuwde integendeel zelf tegen het gebruik van de Russische Revolutie als enige model:“De proletarische democratie, waarvan een van de vormen de Sovjetmacht is, heeft een in de wereld ongekende ontwikkeling en uitbreiding aan de democratie gegeven, juist voor de reusachtige meerderheid van de bevolking, voor de uitgebuitenen en de werkers.”
“De Sovjetmacht is de eerste in de wereld (streng genomen de tweede, want de Commune van Parijs had hier reeds een begin gemaakt) om de massa’s, juist de uitgebuite massa’s, bij het staatsbestuur te betrekken. De deelname aan het burgerlijk parlement (dat bovendien in de werkelijk belangrijke vraagstukken onder de burgerlijke democratie nooit een beslissing heeft te nemen; die beslissing nemen de beurs en de banken) is de arbeidende massa door duizenderlei hindernissen versperd en de arbeiders weten, voelen, zien zeer goed, dat het burgerlijke parlement een aan hun belangen vreemde instelling is…” (Uit: “De proletarische revolutie en de renegaat Kautsky’, 1918)
Lenin stelde evenmin dat de wijze waarop de Sovjets stemden overal moest gekopieerd worden. “We moeten opmerken, dat de kwestie van het ontnemen van het kiesrecht aan de uitbuiters een zuiver Russische zaak is en niet een kwestie van de dictatuur van het proletariaat in het algemeen.” (‘De proletarische revolutie en de renegaat Kautsky). Lenin en Trotski waren zich bewust van de specifieke omstandigheden in Rusland. Lenin schreef in 1920 dat de overwinning van de arbeiders in “minstens een van de ontwikkelde landen” de rol van de Russische Revolutie zou veranderen. “Rusland zal niet langer het model zijn, maar opnieuw een achtergebleven land (in ‘Sovjet’ en socialistische betekenis).” (‘De linkse stroming, een kinderziekte van het communisme’). Het was het stalinisme dat nadien een model vestigde dat door iedereen moest gevolgd worden. Dat model was niet socialistisch.
Socialisten worden vandaag nog verantwoordelijk geacht voor de vermeende ‘misdaden’ van de Russische Revolutie, maar liberalen nemen geen enkele verantwoordelijkheid voor de misdaden van hun rolmodel, de VS. Toen de historicus Anders Stephansson opmerkte dat de VS onder meer verantwoordelijk was voor het vermoorden van duizenden Filipino’s, antwoordde het edito van Dagens Nyheter: “De VS heeft eerder ook fouten gemaakt en kan dit opnieuw doen. Amerika is geen uitdrukking van de goedheid van een liberalisme zonder tegenstellingen, maar slechts één staat in een wereld vol conflicten. De kern is of we reden hebben om te denken dat de wereld er beter zou voorstaan indien de VS zou afzien van het gebruik van zijn militaire en economische kracht.” Het liberalisme blijft op deze manier maagdelijk. Volgens Staffan Skott toont het communisme, net als het nazisme, een “totale wreedheid in de keuze van methoden om de macht te grijpen en te behouden, met daarbij complete onverschilligheid tegenover het leven van mensen.” We kunnen wijzen op de Amerikaanse oorlog in Vietnam waarbij twee miljoen Vietnamezen en 55.000 Amerikaanse soldaten omkwamen. Het liberalisme probeert de eigen rampzalige fouten onder te sneeuwen in een campagne tegen stalinisme, waarbij ze dit socialisme noemen.
Het ‘Zwartboek van het communisme’
Het ‘Zwartboek van het communisme’ is een langere en meer complexe versie van de stellingen van Staffan Skott. De schrijvers proberen hun propaganda evenwichtiger voor te stellen door positief te verwijzen naar de “intellectuele” visie dat Rusland “een mysterie is voor al wie de ontwikkeling ervan bestudeert.” Ondanks de erg selectieve bronnenkeuze worden in dit boek enkele simplificaties van Skott onderuit gehaald.
Het ‘Zwartboek’ gaat niet over politiek of ideeën. Er wordt verwezen naar de “principes van Lenin” zonder uit te leggen wat die zijn. Er is geen poging om de geschiedenis of het programma van de Bolsjewieken uit te leggen. Vergelijk dit met John Reed, de Amerikaanse journalist die de klassieker ‘Tien dagen die de wereld deden wankelen’ schreef en zelf een communist werd. Hij omschreef de situatie tijdens de Burgeroorlog als “ellende, ziekte en wanhopige strijd zonder eind. De winter (1919-20) was vreselijker dan gelijk wie zich kon inbeelden. Niemand zal ooit begrijpen wat Rusland doormaakte.” Maar dan verwijst hij naar de hoop en de energie van de werkende bevolking. In Moskou was er geen elektriciteit en brandstof, maar er waren verslagen over nieuwe gezondheidscentra en scholen in de dorpen, gratis gezondheidszorg, kinderopvang en medicijnen. In Petrograd betoogden honderdduizenden om het Tweede Congres van de Communistische Internationale in 1920 te verwelkomen.
Het ‘Zwartboek van het Communisme’ is het verhaal van moorden en geweld – maar bijna enkel het geweld van één kant. Een voorbeeld is de Hongaarse Revolutie van 1919 waarbij in het boek enkel het geweld van de Roden wordt vermeld. De voorgaande geschiedenis, de dictatuur van de keizer, de Eerste Wereldoorlog en de repressie tegen de arbeidersklasse worden evenmin vermeld als de bloedige contrarevolutie. 7.500 Roden werden geëxecuteerd en tienduizenden moesten gedwongen in ballingschap. Die contrarevolutie bereidde de weg voor op een nieuwe nationalistische dictatuur in Hongarije in de tussenoorlogse periode. Ook dat ontbreekt uiteraard in het boek. (Het is natuurlijk wel een feit dat de onervaren Hongaarse communisten een reeks ernstige fouten begingen, zo werd de grond niet verdeeld onder de boeren. De Comintern gaf kritiek op deze fouten.)
In de Zweedse versie van het ‘Zwartboek’ is er een inleiding door Arne Ruth, een vroegere journalist van DN. Hij brengt een element van zelfkritiek als hij opbiecht dat hij ooit met het maoïsme heeft geflirt, de Chinese variant van het stalinisme. Ruth begrijpt echter niet dat het maoïsme hem niet in de buurt van het marxisme of Lenin bracht, enkel bij een bureaucratische vervorming. Als verdediging van zijn jeugdige misstap verwijst hij naar de dubbele moraal van de Zweedse burgerij: “De Roemeense dictator Ceaucescu kreeg een koninklijke eerbetuiging toen de regering hem in 1980 uitnodigde voor een staatsbezoek. Hij werd tot ver in de jaren 1980 omschreven als een eerbiedwaardige dissidente staatsman.”
Ruth zoekt de reden voor het “falen van het socialisme” verder dan bij de Russische Revolutie. “De grootste inschattingsfout van Karl Marx was wellicht dat hij dacht dat religie zou verdwijnen en nationalisme uit elkaar zou vallen.” Welke conclusie daaruit kan getrokken worden, is onduidelijk. Moeten we religie en nationalisme dan niet bekritiseren? Dacht Marx echt dat het uit zichzelf zou verdwijnen? Marxisten menen dat beiden niet zomaar op bevel zullen verdwijnen, maar dat strijd en revolutionaire veranderingen in levensvoorwaarden op lange termijn zowel religie als nationalisme kunnen ondermijnen. In de naoorlogse periode van sterke economische ontwikkeling en een sterke arbeidersbeweging, begon dit zelfs te gebeuren in Zweden. Het zijn de nieuwe crisissen van het kapitalisme en de afbouw van de welvaartsstaat vanaf de jaren 1990 die zorgen voor een terugkeer van religie, nieuwe spiritualiteit, nationalisme en zelfs racisme.
De belangrijkste persoon achter het ‘Zwartboek van het Communisme’, Stephane Courtois, maakt meteen duidelijk waar hij staat als hij verwijst naar “onze Joods-christelijke beschaving en onze democratische cultuur.” Hij steunt de pauselijke veroordeling van het nazisme en het communisme in twee encyclieken uit 1937 en vraagt zich af hoe de Bolsjewieken het gebod “Gij zult niet doden” konden overtreden. Zijn doel is om “de blinden terug te leiden naar een relevante intellectuele denkwijze.” Het klinkt als een kerk die ketters wil bekeren. Het kon zo komen van stalinistische regimes zoals die van Stalin of Mao. Het feit dat Courtois zijn eigen ideeën omschrijft als de “relevante denkwijze” geeft aan dat hij de Bolsjewieken bekritiseert omdat ze dachten dat ze gelijk hadden. Elke tendens en elk individu die anderen probeert te overtuigen van een idee kan hiervan beschuldigd worden.
Courtois werd sinds het boek in Frankrijk uitkwam vooral bekend voor zijn pogingen om de misdaden van het nazisme te minimaliseren. Hij beweert dat de uitroeiing van de Joden niet “ongezien” was en overeenkwam met wat hij de misdaden van het “communisme” noemt. Hij schrijft dat “als een Koelakkenkind in Oekraïne sterft van honger nadat het bewust tot uithongering veroordeeld werd door het stalinistische regime, dit ‘equivalent’ is aan een Joods kind dat in het getto van Warschau omkomt van honger nadat het uitgehongerd is door het Nazi-regime.” Courtois is niet de eerste die Stalin met Hitler vergelijkt. Hij beperkt zich tot oppervlakkige gelijkenissen zonder een analyse te maken van welk regime het stalinisme of het nazisme was. Hij heeft bijgevolg geen andere remedie dan de paus. De paus die hij zoveel lof toezwaait, slaagde er echter niet in om zijn opvolger te overtuigen. Die opvolger werd bekend als ‘Hitlers’ paus’. De Franse co-auteur Nicolas Werth is eveneens de mening toegedaan dat Courtois met zijn minimalisatie van de misdaden van het nazisme extreemrechts in de kaart speelde. Courtois stelt dat de nazi’s verantwoordelijk waren voor 25 miljoen doden, maar de aanvallen van nazi-Duitsland op de Sovjet-Unie alleen hebben 20 miljoen levens gekost.
Courtois roept op tot een rechtbank van Nürenberg tegen het communisme, naar het voorbeeld van de rechtbank tegen de nazi’s in 1945. Maar het ‘juridische bewijs’ is zo zwak en zo algemeen dat Courtois moeilijk kan uitleggen waarom de VS, Frankrijk en Groot-Brittannië dan niet vervolgd moeten worden. Hij heeft drie beschuldigingen: “misdaden tegen vrede,” “misdaden tegen de mensheid” en genocide. Volgens Courtois werden op vier ogenblikken “misdaden tegen de vrede” gepleegd, allemaal lang na Lenins dood. Deze ogenblikken waren de oorlogen tegen Polen en Finland in 1939, de rol van Noord-Korea in de Koreaanse Oorlog en de Sovjet-invasie in Afghanistan in 1979. “Misdaden tegen de mensheid” is een term die volgens Courtois voor het eerst gebruikt werd in Groot-Brittannië, Frankrijk en Rusland na het Turkse bloedbad onder de Armeniërs in 1915. Courtois gaat eraan voorbij dat deze drie landen, waaronder tsaristisch Rusland, de Armeniërs niet bepaald verdedigd hebben, maar vooral de eigen belangen in de Eerste Wereldoorlog. Zowel Frankrijk als Groot-Brittannië waren in dezelfde periode verantwoordelijk voor een reeks bloedbaden in het Midden-Oosten en andere kolonies.
Courtois verwijst naar de VN-definitie van genocide uit 1948: “een nationale, etnische, godsdienstige groep, dan wel een groep, behorende tot een bepaald ras, geheel of gedeeltelijk als zodanig te vernietigen.” Hij brengt vervolgens een eigen definitie. Volgens Courtois moeten ook klassen toegevoegd worden, aangezien volgens hem de Bolsjewieken de burgerij en de klasse van rijkere boeren fysiek wilden uitroeien. Een klasse is echter niet hetzelfde als een etnische of religieuze groep. In het eerste hoofdstuk van het Communistisch Manifest beschrijven Marx en Engels hoe de geschiedenis er één is van klassensamenlevingen en klassenstrijd: “Vrije en slaaf, patriciër en plebejer, baron en lijfeigene, gildenmeester en gezel, kortom: onderdrukkers en onderdrukten stonden in voortdurende tegenstelling tot elkaar, voerden een onafgebroken, nu eens bedekte, dan weer openlijke strijd, een strijd die telkens eindigde met een revolutionaire omvorming van de gehele maatschappij of met de gemeenschappelijke ondergang der strijdende klassen.” De neergang van een klasse is niet hetzelfde als de fysieke uitschakeling van de individuen van die klasse. Zo werd de klasse van slavenhouders in de VS afgeschaft. Dit gebeurde met een burgeroorlog waarin heel wat doden vielen, maar zonder de fysieke uitschakeling van alle slavenhouders. Om de koelakkenklasse af te schaffen, de zelfstandige grote en middelgrote boeren in Rusland, waren vooral moderne technologie en alternatieve collectieve boerderijen nodig. De Bolsjewieken begrepen dit en hoopten dat de internationale verspreiding van de revolutie hen voorbeelden en technieken zou opleveren. Het fysiek uitroeien van alle Koelakken behoorde niet tot het beleid van de Bolsjewieken. Dat is een leugen. De harde kritiek van Trotski op de gedwongen collectivisatie van de landbouw onder Stalin is daar overigens een bewijs van. De Bolsjewieken benadrukten steeds opnieuw dat grootschalige collectieve landbouw niet via een decreet tot stand kon komen. Klassen vergelijken met etnische groepen betekent het status quo verdedigen, de positie van de huidige onderdrukkende klasse in de kapitalistische samenleving moet met andere woorden altijd bestaan. Een beleid van fysieke uitroeiing is anders wel wat de Witte Legers in Finland toepasten, waar ze 30.000 bewuste arbeiders ombrachten.
Courtois probeert zijn stelling verder te onderbouwen met vragen als: “Waarom dachten Lenin, Trotski en Stalin en de anderen dat het nodig was om al wie ze als vijand zagen uit te schakelen?” Hier gooit hij Trotski, Lenin en Stalin op één hoop en komt hij met beweringen die niet onderbouwd worden in het boek. Wie verder leest in het ‘Zwartboek’ vindt argumenten die duidelijk maken dat het stalinisme en het bewind onder Lenin helemaal niet hetzelfde waren. Courtois brengt het cijfer van 20 miljoen doden door het communisme in de Sovjet-Unie. Voor de periode 1918-23, tijdens de leiding van Lenin en Trotski, wordt gesproken over “honderdduizenden” doden. Dit cijfer komt uit een Sovjet-Unie in burgeroorlog en kan vergeleken worden met de 600.000 doden door de Amerikaanse bombardementen op Cambodia in de jaren 1970. Of met de 150.000 die volgens Nicolas Werth omkwamen in anti-joodse pogroms door de Witten. Het ‘Zwartboek’ plaatst alle doden van de burgeroorlog op de rekening van het ‘communisme.’ Volgens Victor Serge werden er in de tweede helft van 1918 ongeveer 6.000 mensen geëxecuteerd door de Sovjet-regering, dat is minder dan het aantal dodelijke slachtoffers dat elke dag viel in de slag om Verdun in de Eerste Wereldoorlog.
Uit de periode onder Lenin telt Courtois ook de vijf miljoen doden van de hongersnood in 1922. De Russische communisten en hun internationale aanhangers toonden destijds echter al aan dat de hongersnood deels het resultaat was van de onderontwikkeling van de Russische landbouw en deels een bewust beleid van de Westerse machten om tijdens en na de burgeroorlog honger te creëren. De beschuldiging dat de hongersnood het resultaat van het Bolsjewistische beleid was, is totaal onredelijk. Waarom zou een partij die net de macht gegrepen heeft een hongersnood organiseren onder de meest toegewijde aanhang, stedelijke arbeiders, of diegenen op het platteland die zich tegen de nieuwe regering konden keren? Bezoekers aan het Tweede Congres van de Communistische Internationale vertelden hoe de afgevaardigden op het congres hetzelfde aten als wat elders in de stad verkrijgbaar was.
Verder gaat Courtois in op de deportatie van de Kozakken uit het Dongebied in 1920. De Kozakken waren gemilitariseerde leiders op het platteland met speciale voorrechten onder het tsarisme. Gevechten tegen de Kozakken waren deel van de burgeroorlog, zeker waar de Kozakken zich onderscheidden als de meest antisemitische en racistische Witte troepen. Onmiddellijk na oktober 1917 werden de Kozakken uit het Dongebied, niet altijd met hun instemming, een verzamelpunt voor de witte officieren zoals Kornilov. In april 1918 organiseerden de Kozakken onder leiding van Krasnov, die door de Bolsjewieken was vrijgelaten in oktober 1917, een troepenmacht van 57.000 manschappen om een uitroeiingsoorlog tegen de Roden te voeren. Hij vroeg steun van de Duitse keizer en toen die omvergeworpen was, richtte Krasnov zich tot Frankrijk om steun te bekomen.
Alle andere moorden die aan het communisme worden toegeschreven, gebeurden onder leiding van Stalin of onder andere stalinistische regimes. Maar dat stoort Courtois en andere anticommunisten niet. Ze zijn er niet op gebrand om de mensen te waarschuwen voor het stalinisme, maar wel voor “de wil om de wereld te veranderen in naam van een idee.” Ze denken dat het Bolsjewisme een variant is van waar zij zelf ooit voor stonden toen ze nog links waren, Courtois zelf flirtte daarbij zelfs met het terrorisme.
In zijn conclusies stelt Courtois de vraag ‘Waarom?’. Hij beweert daarin dat de Bolsjewistische regering “bijna direct” na oktober 1917 een “bloedige dictatuur” werd. Hij schrijft dat de Rode Terreur pas in september 1918 werd aangekondigd, maar daarvoor ook al bestond. Het voorbeeld dat hij geeft, is de ontbinding van de Grondwetgevende Vergadering begin 1918. Als Nicolas Werth verder in het ‘Zwartboek’ het Bolsjewistisch beleid omschrijft als de “ontbinding van alle voorheen verkozen parlementen,” komt hij ook niet verder dan het voorbeeld van de Grondwetgevende Vergadering.
Deze Grondwetgevende Vergadering was verkozen in november 1917, nadat de Sovjets die 25 miljoen arbeiders, soldaten en armen uit het platteland vertegenwoordigden, de macht hadden gegrepen. De verkiezingen voor de Grondwetgevende Vergadering werden door de Bolsjewieken gezien als een soort opiniepeiling, de partij dacht dat de taak van deze bijeenkomst eruit zou bestaan om de Sovjetmacht te erkennen. Het ‘Zwartboek’ vergeet te vermelden dat de Bolsjewieken in die verkiezingen 24% haalden en de grootste partij waren in zowel Moskou als Petrograd. De Mensjewieken, de ‘democratische socialisten’ aldus Courtois, haalden 4%. De Sociaal-Revolutionairen (SR) werden de grootste partij met 58%. In de herfst was die partij gesplitst. Een meerderheid steunde de linkerzijde die samenwerkte met de Bolsjewieken. Maar op basis van de oude kandidatenlijsten, had de rechterzijde van de SR een meerderheid onder de verkozenen.
Na de verkiezingen probeerde die rechterzijde een staatsgreep met gewapende troepen te organiseren om de macht te grijpen in naam van de Grondwetgevende Vergadering. Op het laatste moment werd daarvan afgezien. Toen de vergadering de Sovjetmacht weigerde te erkennen, werd ze ontbonden. De ontbinding leidde niet tot “breed protest in het land,” zoals Nicolas Werth opmerkt in het ‘Zwartboek.’ Het leger en de burgerij in Rusland en de rest van de wereld waren volledig gefocust op de militaire acties. In de lente van 1918, na de ontbinding, was er een oprecht debat in de Sovjets tussen de Bolsjewieken en de andere socialistische groepen waarvan de leiders de wapens niet hadden opgenomen tegen het regime. Courtois spreekt over het verlies aan stemrecht na de ontbinding van de Grondwetgevende Vergadering. Het feit dat de beslissingen door de Sovjets genomen werden, beperkte enkel de rechten van kleinere groepen zoals werkgevers, private handelslui, monniken en pastoors en criminelen. Dit kan vergeleken worden met alle Europese landen waar veel arbeiders en alle vrouwen toen nog geen stemrecht hadden en geen legale vakbonden konden opzetten.
Volgens Courtois getuigde de Duitse sociaaldemocraat Karl Kautsky van “grote moed” toen hij in 1917-18 de “methoden van Lenin”, het “geweld, misdaden en terreur” aanklaagde. Kautsky had een theorie ontwikkeld waarin hij oorlog zag als een “brutaliserende factor,” niet bepaald een originele gedachte. Courtois lacht met het verzet van Lenin tegen de Eerste Wereldoorlog en sluit zich aan bij het standpunt van Kautsky dat de oorlog “onvermijdelijk” was omdat de socialisten hem “niet konden” stoppen. Niemand ontkent dat de sociaaldemocraten de oorlog niet gestopt hebben. De vraag is welke conclusies we daaruit trekken. Lenin toonde aan dat de cruciale reden was dat het verzet tegen de oorlog werd opgegeven door Kautsky en co. Toen de oorlog effectief begon, steunde Kautsky het Duitse leger. Lenin en de Bolsjewieken daarentegen bleven op het standpunt van de Tweede Internationale van voor de oorlog staan. Courtois volgt Kautsky en stelde dat de socialisten “hun krachten moesten hergroeperen om een terugkeer van de oorlog te vermijden.” Noch de originele Kautsky noch zijn opvolgers vandaag leggen uit hoe dit moest gebeuren. Zou het gemakkelijker zijn om een halt toe te roepen aan een toekomstige oorlog dan aan een actuele? Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog is een uitdrukking van het weinige succes van deze sociaaldemocratische taak. Courtois en de anticommunisten schrijven op paternalistische wijze dat Lenin “steeds geïsoleerder” stond en dat de revolutie “enkel in Rusland” plaatsvond. Het isolement van de Russische Revolutie gaf niet zozeer de vrije hand voor de Kautskyaanse variant van socialisme, maar wel de ruimte voor een terugkeer van oorlog 20 jaar later. Het isolement had tragische gevolgen: het stalinisme in de Sovjet-Unie en het breken van de Duitse arbeidersbeweging door de nazi’s. Er is een rechte lijn tussen de degeneratie van Kautsky en de Mensjewieken bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog en hun steun voor de Witten en het imperialisme tijdens de burgeroorlog in Rusland.
Het ‘Zwartboek’ probeert aan te tonen dat de methoden van Stalin onder Lenin tot stand kwamen of dat ze dezelfde waren. De ‘Moskouse processen’ van Stalin werden zogezegd voorafgegaan door “grote showprocessen” begin jaren 1920. Het voorbeeld dat daarvan gegeven wordt, is het proces van de Sociaal-Revolutionairen van 8 juni 1922. Dit proces verschilt echter op alle cruciale punten van de showprocessen van de jaren 1930 onder leiding van Jezjov en Vysjinski, die beiden direct gecontroleerd werden door Stalin. In 1936-38 gaven Bolsjewistische leiders als Zinovjev en Boecharin toe dat ze nazistische agenten onder leiding van Trotski waren. Ze deden dit na jaren van verwerping en vernedering, gevolgd door martelingen en beloften dat hun familie zou gespaard worden als ze ‘bekentenissen’ afleggen. De beschuldigden werden meteen na het proces omgebracht, de openbaar aanklager schreeuwde het uit: “Schiet die gekke honden neer.” In 1922 werden de beschuldigde Sociaal-Revolutionairen vertegenwoordigd door sociaaldemocraten als de Duitser Theodor Liebknecht en de Belg Vandervelde, naast verschillende Russische advocaten. De beschuldigingen waren niet ingebeeld, maar het ging om reële samenwerking tussen SR-leiders en admiraal Kolchak en generaal Denikin, of nog om de aanslag waarin de Bolsjewistische leiders Uritski en Volodarski omkwamen. Alfred Rosmer, een voormalige syndicalist, schreef op basis van de verslagen van het proces dat de beschuldigden “zich uitgebreid verdedigden, procedurekwesties opriepen en secundaire details betwistten. Ze gaven een algemene rechtvaardiging voor hun handelen. De oorlog die ze tegen het regime hadden uitgeroepen, was hun antwoord op de ontbinding van de Grondwetgevende Vergadering. Ze stelden zich voor als politieke tegenstanders die vastberaden waren om hun ideeën te blijven verdedigen.” “Er was geen sprake van om hen te beledigen en nog minder om hen zichzelf te laten beledigen. Ze kwamen op volle kracht voor de rechtbank en deden geen enkele toegeving op hun overtuigingen.” (Moskou onder Lenin). Het proces toonde hoe de leidende SR-krant in Samara, waar de partij samenwerkte met Kolchak, schreef dat Lenin met de poging tot moordaanslag in de zomer van 1918 “door de arbeiders gestraft werd” in opdracht van de “democratische kringen.” 14 van de beschuldigden werden ter dood veroordeeld, maar het kwam na een beslissing van het Uitvoerend Bureau van de Sovjets niet tot executies. In de jaren 1930 waren de showprocessen een publieke uitdrukking van massale arrestaties, zuiveringen en executies doorheen de Sovjet-Unie, op de werkplaatsen en in de wijken, binnen de bureaucratie, … Het proces van 1922 ging over reële misdaden en was op geen enkele wijze te vergelijken met de processen 14-15 jaar later.
In het ‘Zwartboek’ wordt geprobeerd om Lenin te koppelen aan ideeën die hij nooit verdedigde. Courtois besteedt in zijn conclusie veel aandacht aan verwijzingen naar Nechajev, een Russische anarcho-terrorist in de jaren 1800. Lenin zou in zijn voetsporen getreden zijn. Maar de strijd tegen individueel terrorisme was een van de hoekstenen van de theoretische fundamenten waarop de Russische sociaaldemocratie gevestigd was. Zoals Trotski het stelde: de strijd in Rusland heeft nood aan “dialectiek, niet aan bommen.” De sociaaldemocratie bood een politieke theorie op basis van het marxisme. Dit was zeker in Rusland belangrijk omdat er een anarchistische traditie bestond. Nergens in de werken van Lenin of in zijn acties kan er steun voor terrorisme gevonden worden. Een van de meest in kaart gezette hoofdstukken in het ‘Zwartboek’ handelt over terroristische daden. De beschuldiging wordt op een bedrieglijke wijze geformuleerd. Er wordt beweerd dat de communisten “teruggrepen” naar terreurdaden “die ze voorheen niet veel hadden gebruikt.” Die omschrijving “voorheen niet veel” wordt bevestigd door het feit dat alle terreurdaden in het hoofdstuk dateren uit de jaren 1960 en erna. De bewering dat Lenin en de Russische Revolutie verantwoordelijk zijn voor de acties van het IRA, PLO/PFLP of Baader-Meinhof toont aan hoe ver deze anticommunisten durven gaan. Het marxisme bekritiseert de methoden van individueel terrorisme. De boodschap van terrorisme is dat de strijd door de onderdrukten niet nodig is – het kan vervangen worden door kleine groepen met bommen. De terroristen kunnen echter geen einde maken aan onderdrukking. Toen een moordenaar de tsaar ombracht in 1881, was er de volgende dag een nieuwe tsaar die zorgde voor een sterkere politiestaat die al wie tegen de tsaar inging vervolgde. De Russische terroristen hadden in de jaren 1800 een zekere basis in de samenleving. De terroristen van de jaren 1970 daarentegen waren actief in geheime organisaties die ook burgers ombrachten. Marxisten zijn gekant tegen terroristische acties.
De marxistische kritiek op terrorisme betekent echter niet dat het, zoals Courtois dit doet, voorbijgaat aan staatsterreur. Het ‘Zwartboek’ bekritiseert de acties van de bevrijdingsbeweging FLN in de Algerijnse oorlog, maar niet het geweld door het Franse koloniale regime. Dit is bijzonder veelzeggend voor een boek dat in Frankrijk is uitgekomen. De terreur door regeringen en grote bedrijven uit het westen, zoals de Amerikaanse steun aan de Turkse terreur in Koerdistan of de betrokkenheid van Shell bij doodseskaders in Nigeria, leidt niet tot zwartboeken door Courtois.
De ‘Rode Terreur’ die door de Bolsjewistische regering werd uitgeroepen in september 1918 heeft niets te maken met wat vandaag als terrorisme wordt gezien. De ‘Rode Terreur’ was volledig openbaar, beslist door de Sovjetmacht en gericht tegen al wie oorlog voerde tegen de arbeidersregering en de Sovjetmacht. Het was de verdediging van de revolutie en de bevrijding van de onderdrukten, geen uitbuiting van kolonies of slaven.
Het is mogelijk dat de maoïstische linkerzijde die voorheen Stalin aanprees, vandaag de band tussen Lenin en Stalin graag behouden ziet. Ze begrijpen zelf niet de verschillen tussen het levendige marxisme en de inhalige op zichzelf gerichte dogma’s van de bureaucratie. Dat is op zich veelzeggend. In een interview legde Courtois uit dat hij zelf een “professionele revolutionair” (eigenlijk een maoïst) was en op het punt stond om “de gewapende revolte” op te starten. Na drie jaar in de beweging gaf hij in 1971 de voorkeur aan een academische loopbaan. Vandaag schrijft Courtois dat Stalin een “waardige opvolger” was voor Lenin op het “vlak van strategie.” Stalin had volgens Courtois een “overzicht van de wereldwijde ontwikkelingen.” Hij verwijst naar het akkoord tussen de Franse president De Gaulle en Stalin na de Tweede Wereldoorlog waarbij Stalin de controle verwierf over Polen. Het idee werd Stalin toegefluisterd door de Britse premier Churchill op een ontmoeting van de geallieerde leiders tijdens de oorlog. Churchill nodigde Stalin uit om Europa in invloedssferen te verdelen.
In het akkoord tussen Stalin en De Gaulle zat de impliciete voorwaarde dat de Franse Communistische Partij, die tijdens de oorlog en na de overwinning door de Sovjet-Unie een grote invloed had verkregen, het rustig aan moest doen. Dit akkoord toont hoe groot het verschil wel is tussen Lenin en Stalin. De strategie van Lenin was steeds gericht op de versterking van de arbeidersstrijd en het socialisme in de wereld. Stalin handelde anderzijds vanuit zijn eigen enge nationalistische belangen en die van de bureaucratie. Dezelfde richtlijn als voor de Franse Communistische Partij werd ook naar de Italiaanse en Griekse partijen gestuurd. De Griekse partij werd resoluut de kop ingedrukt door Britse troepen en kreeg geen enkele steun uit de Sovjet-Unie. In China steunde Stalin Tsjang-Kai-Tsjek in 1946.
Het idee van Stalin als superieure strateeg is een mythe. Hij weigerde te geloven dat Hitler een militaire aanval voorbereidde in juni 1941, wat de aanvallers een groot voordeel bood. Dit gebeurde ondanks de erg exacte verslagen van de voorbereidingen.
1917
Nicolas Werth heeft de langste en meest gedetailleerde delen van het ‘Zwartboek van het Communisme’ over de Sovjet-Unie geschreven. Zijn laatste hoofdstuk omvat heel wat bedenkingen die afwezig zijn bij tal van andere anticommunistische schrijvers. Werth wijst op heel wat “obscure elementen” in academisch onderzoek waarbij het “steeds moeilijker is om tot ernstig onderzoek te komen.” Het neemt niet weg dat ook dit onderdeel van het ‘Zwartboek’ bijzonder eenzijdig is als het gaat over het “geweld door het communisme.” Het ontbreekt aan een bredere kijk op de politieke situatie en de samenleving.
Werth omschrijft 1917 als een ‘sociale revolutie.’ Hij beweert evenmin dat de Bolsjewieken niet gesteund werden. “Gedurende een korte maar beslissende periode in oktober 1917 viel de Bolsjewistische opstand samen met de hoop van al die andere bewegingen, ondanks hun uiteenlopende doelstellingen op medium en lange termijn.” Werth beschrijft de diepe crisis waaronder Rusland gebukt ging in de oorlog. “Het werd duidelijk dat de autocratie niet in staat was om de oorlog te winnen.” Maar Werth zegt niet voor wie dit duidelijk was. Het tsaristisch regime was daar niet duidelijk over. Voor de liberale burgerij in Rusland of in de geallieerde landen als Engeland en Frankrijk was het evenmin duidelijk. De Bolsjewieken daarentegen voelden de groeiende steun voor hun kritiek op de oorlog. Het aantal stakingen en protestacties onder werkenden begon al toe te nemen in 1916.
Werth beschrijft de situatie na de Februarirevolutie terecht als één van dubbelmacht van de Voorlopige Regering en de arbeidersraden, de sovjets. Zijn beschrijving van een beslissende zwakte van de sovjets, met name de “steeds veranderende publieke opinie,” was in feite een enorm voordeel van de sovjets in vergelijking met andere organen. Nieuwe ideeën en partijen konden ontwikkelen omdat de sovjet-afgevaardigden permanent afzetbaar waren.
Werth gaat ook in op wat Skott omschreef als de “democratische” periode van februari tot oktober. “De drie opeenvolgende regeringen die in Rusland aan de macht waren van 2 maart tot 25 oktober 1917 waren niet in staat om de problemen die ze van het oude regime geërfd hadden op te lossen: de economische crisis, de falende oorlogsinspanningen, de onrust onder de arbeiders en het landbouwprobleem.” Hij rechtvaardigt dit meteen door te stellen dat de Voorlopige Regering slechts voorlopig wilde zijn. De regering was zo bezorgd om de legaliteit dat er geen verkiezingen werden aangekondigd. Wat zou er echter veranderd zijn indien de burgerlijke regering de voorlopige titel had afgeworpen? Werth kan niet antwoorden op de vraag waarom die regeringen faalden op alle vlakken. De reden hiervoor moet immers in de klassenbasis van de regering gezocht worden. De Voorlopige Regering werd gedomineerd door de belangen van de grondbezitters en de grote bedrijven die zelf verantwoordelijk waren voor “de onrust onder de arbeiders en het landbouwprobleem.” Hoe kon een antwoord op de falende oorlogsinspanning geboden worden zonder die oorlog te stoppen, waarvoor het nodig was om in te gaan tegen de eigen generaals en de burgerlijke vrienden in de geallieerde landen? Werth beschrijft zelf hoe de regering een “opgang van patriotisme” probeerde te stimuleren. Omdat ze academici zijn, vermijden Werth, Courtois en anderen zorgvuldig om na te gaan hoe een alternatief op de machtsovername door de Sovjets er had uitgezien.
Terecht wijst Werth erop dat de revolutie ontwikkelde doorheen “een onbetwistbare radicalisering van de eisen en sociale bewegingen.” Tussen juli en oktober deserteerden twee miljoen soldaten. De boerenopstanden op het platteland betekenden dat “duizenden grote landbouweigendommen aangevallen werden… en honderden grootgrondbezitters waren omgebracht.” Deze bewegingen kwamen uiteindelijk samen met het programma van de Bolsjewieken, wat zorgde voor Oktober. De Bolsjewieken organiseerden de opstand waarmee de macht in handen van het tweede Sovjet-congres werd gelegd.
Nicolas Werth brengt de burgerlijke – en stalinistische – versie van de geschiedenis van de Bolsjewieken. De partij was zogezegd een “elitaire voorhoede van beroepsrevolutionairen,” “het tegengestelde van de Mensjewieken en andere Europese sociaaldemocratische partijen die een breed lidmaatschap en een uiteenlopend gamma aan meningsverschillen toelieten.” Als dit klopt, waarom werden de Bolsjewieken en niet de Mensjewieken dan de grootste partij onder de Russische arbeiders in de periode 1912-14 en nadien in 1917? Na Oktober kregen de Bolsjewieken ook de steun van de meerderheid in de sociaaldemocratische partijen van Frankrijk, Spanje, Italië en Noorwegen, om maar enkele landen te vernoemen. Deze “brede open” partijen die “een breed lidmaatschap en een uiteenlopend gamma aan meningsverschillen toelieten,” gingen over tot het uitsluiten van werkenden en zelfs de eigen jongerenorganisaties. De sociaaldemocratische partijen waren erg elitair met leiders en parlementaire fracties die beslissingen van partijcongressen of van de leden negeerden. Wie een andere mening had, kon op veel meer rechten rekenen bij de Bolsjewieken die doorheen debat en discussie tot een gemeenschappelijk standpunt probeerden te komen.
Het is duidelijk dat Werth weinig afweet van Lenin en de Bolsjewieken. Zo beweert hij dat Lenin in zijn boek over imperialisme voor het eerst voorspelde dat de revolutie kon ontwikkelen in “landen als Rusland die economisch aanzienlijk minder ontwikkeld zijn, op voorwaarde dat de revolutionaire beweging geleid wordt door een gedisciplineerde voorhoede van revolutionairen” om een burgeroorlog te creëren. Dit is je reinste nonsens: het boek van Lenin bevat dit helemaal niet. Lenin schreef ‘Imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme’ tussen januari en juni 1916. De nadruk van het boek ligt op een socialistische analyse van hoe het financiekapitaal en de grote monopolies wereldwijd om macht strijden. Het boek staat vol economische feiten en cijfers, zoals het feit dat de koloniale machten verantwoordelijk zijn voor de onderdrukking van een miljard mensen in de onderworpen naties. Het boek gaat niet in op de taken van de revolutionaire voorhoede in Rusland. Om door de censuur van de tsaar te geraken, vermeed Lenin zelfs om op het Russische imperialisme in te gaan. In een voorwoord van een latere editie stelt hij dat de lezer even goed Rusland kan lezen waar er Japan staat.
Hetzelfde gebeurt met de burgeroorlog. Het ‘Zwartboek van het Communisme’ beweert dat Lenin en de Bolsjewieken een burgeroorlog als doel hadden. Dat is absurd. Het klopt dat Lenin na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog stelde dat de bestaande oorlog moest omgevormd worden tot een burgeroorlog. Die slogan werd gebruikt om zich te distantiëren van diegenen die de oorlog steunden. Burgeroorlog betekende in deze context revolutie, het omverwerpen van de oorlogvoerende regeringen. Lenin en de Bolsjewieken waren er voorstander van dat de arbeiders de macht grepen en beseften dat dit niet kon gebeuren zonder reactie door de oude heersende klasse. Zo was er een eenzijdige burgeroorlog tegen de Franse arbeiders na de nederlaag van de Parijse Commune in 1871 en, op beperktere schaal, tegen de Russische arbeiders na de revolutie in 1905. Burgeroorlog in deze zin betekende deels de wapens opnemen tegen de onderdrukkers in plaats van tegen soldaten van de andere kant aan het front. Deels betekende het zich voorbereiden op de onvermijdelijke contrarevolutie. De beschuldiging dat de Bolsjewieken na Oktober 1917 een burgeroorlog wilden, is belachelijk. Waarom? Wat kon de burgeroorlog bereiken als ze de macht al hadden en bovendien een groeiende steun genoten? Er is geen enkel bewijs voor deze stelling en we weten dat de Bolsjewieken geen reden hadden om hun politiek te verbergen. Het praktische beleid van de Bolsjewieken meteen na oktober wijst er zelfs op dat de Bolsjewieken hun eigen begrip van een onvermijdelijke gewapende contrarevolutie deels negeerden. Dit blijkt uit het feit dat ze Witte generaals vrijlieten op voorwaarde dat ze de wapens niet zouden opnemen tegen het nieuwe bewind.
Na zijn nadruk op het “elitaire karakter” van de Bolsjewieken, kan Werth niet aan de verleiding weerstaan om de partij van een totaal tegenovergesteld standpunt te bekritiseren: “De beruchte partijdiscipline was meer een kwestie van geloof dan van een concrete realiteit.” Hij schrijft dat de basis van de partij verder ging dan wat de leiding wilde en dat de partij bijna helemaal vernietigd werd “in de nasleep van de bloedige betogingen in Petrograd van 3 tot 5 juli. De leiders waren opgepakt en sommigen, zoals Lenin, moesten in ballingschap gaan.” Dit zegt meer over Rusland in 1917 en de Bolsjewieken dan Werth beseft. In tegenstelling tot de mythe van de ijzeren greep van Lenin en zijn machtslust, wordt een voorbeeld gegeven van druk door onafhankelijke basismilitanten van de Bolsjewieken die verder wilden gaan. Werth schrijft echter niet waar de betogingen in juli om gingen. De Voorlopige Regering was in juni een offensief gestart aan het front, daarin gesteund door de regeringen en de sociaaldemocratische leiders uit Engeland en Frankrijk. Dit offensief mislukte volledig. De sociale crisis werd dieper. De meest militante arbeiders en soldaten in Petrograd wilden de regering omverwerpen en een arbeidersbewind invoeren. De Bolsjewistische leiding en Lenin stelden dat het te vroeg was en dat de hoofdstad zich dreigde te isoleren. De beweging ging echter toch door waarop de Bolsjewieken eraan deelnamen in de hoop de beweging af te remmen. Werth zegt wel dat de Julidagen “bloedig” waren, maar niet wat er gebeurde en waarom Bolsjewistische leiders zoals Trotski opgepakt werden of waarom Lenin ondergronds moest gaan. Welk soort “democratisch” regime opent het vuur op betogingen en stelt de Bolsjewistische partij buiten de wet? De tegenstanders van de Bolsjewieken, van de generaals tot de Mensjewieken, probeerden de partij voor eens en voor altijd uit te schakelen door de leugen te verspreiden dat de Bolsjewieken de macht wilden grijpen in juli. Dit ging gepaard met algemene repressie. Op 12 juli werd de doodstraf aan het front terug ingevoerd en op 18 juli werd het Finse parlement ontbonden.
Toen generaal Kornilov eind augustus naar Petrograd optrok om een staatsgreep te plegen tegen de Voorlopige Regering, was de toenmalige premier en sociaal-revolutionair Kerenksi verplicht om het verbod op de Bolsjewieken op te heffen om Kornilov te stoppen. De rol van de arbeiders en soldaten die tot de Bolsjewieken behoorden, was cruciaal in de verdediging tegen de militaire staatsgreep die snel in elkaar stortte. Het was het begin van een snelle groei van de steun voor de Bolsjewieken. Ze wonnen een meerderheid in de Sovjets en Trotski, die meer dan een maand gevangen had gezeten, werd de voorzitter van de Sovjet van Petrograd. De machtsovername was nu mogelijk aangezien de massale desertie uit het leger bijdroeg aan een intensieve opstand op het platteland. Werth heeft het over “Bolsjewistische infiltratie” van het Militair Revolutionaire Comité van de Sovjet van Petrograd, het orgaan dat de opstand in oktober voorbereidde. Maar waarom zouden de Bolsjewieken het moeten infiltreren als ze een meerderheid in de Sovjet hadden?
Na Oktober
Na Oktober was de enige bondgenoot van de Bolsjewieken de “kleine groep van linkse Sociaal-Revolutionairen.” Werth wil hiermee een idee geven van het isolement van de Bolsjewieken. Maar hij moet ook opmerken dat er tegen eind 1917 en begin 1918 geen ernstige tegenstanders waren die de nieuwe arbeidersregering konden bedreigen. Het zwakke contrarevolutionaire geweld biedt een kans om nogmaals de bedoelingen van de Bolsjewieken te evalueren. Als het “doel” was om tot een burgeroorlog te komen, waarom wachtten ze dan tot in 1918? Tegen dat ogenblik hadden de Witten hun legers verzameld en was de militaire interventie door buitenlandse legers al begonnen – niet alleen door de voormalige tegenstanders van Rusland in de oorlog (Duitsland, Oostenrijk), maar ook door de vroegere bondgenoten (Engeland, Frankrijk). Zij vielen Rusland in de zomer van 1918 binnen. Voor het stoppen van de Russische Revolutie werd er snel een nieuwe alliantie gevormd tussen de twee elkaar bestrijdende imperialistische kampen die op dat ogenblik al drie jaar lang een bloedige oorlog tegen elkaar uitvochten. De Britse oorlogspropaganda tegen Duitsland ging helemaal voorbij aan de Duitse invasie tegen de Sovjet-regering in de lente van 1918. De gezamenlijke klassenbelangen wogen zwaarder door.
Werth wil snel de herfst van 1917 overslaan. Hij maakt kort melding van de twee decreten over vrede en land die door het tweede Sovjet-congres werden aangenomen. Hij wijst erop dat het congres een nieuwe regering onder leiding van Lenin verkoos. Er werden beslissingen genomen die de armen op het platteland al sinds Februari vroegen en sindsdien zelf waren beginnen doorvoeren: een drastische herverdeling van de grond. Het waren de Bolsjewieken die de slogan van de Sociaal-Revolutionairen over “land voor wie het bewerkt”, met name de 100 miljoen boeren, doorvoerden. De 30.000 grootgrondbezitters die gehaat werden door de verschillende lagen van boeren, verloren de controle over de grond en dit zonder compensatie. Het decreet over vrede was een historische beslissing waar de miljoenen soldaten en hun families al drie jaar op gehoopt hadden. Werth schrijft ook dat de Bolsjewieken de niet-Russische volkeren “leken” (!) aan te moedigen om zich te bevrijden. De regering verklaarde dat alle volkeren gelijk zijn en over hun eigen lot kunnen beslissen: het recht op zelfbeschikking voor alle volkeren, inclusief het recht op afscheiding en afschaffing van alle nationale en religieuze voorrechten.
De beslissingen om de doodstraf aan het front af te schaffen of om racisme te verbieden, beslissingen die de richting van het regime aangeven, blijven onbekend voor de lezers van het ‘Zwartboek.’ De beslissing om als eerste land ter wereld abortus en echtscheidingen te legaliseren, ondergaat hetzelfde lot. Idem voor de vrijheid van media, waar voor het eerst ter wereld drukpersen beschikbaar waren voor zowat iedereen. Het feit dat kritiek openlijk mogelijk was zonder beperkingen, is bevestigd door tal van geschreven bronnen. Anarchisten en Mensjewieken konden doen wat ze wilden, zo waren er massabetogingen tijdens de begrafenissen van Kropotkin en Plechanov. Op het derde Sovjet-congres, het eerste na de machtsovername, was de steun voor de Bolsjewieken nog groter. In het Uitvoerend Comité zaten er 160 Bolsjewieken en 125 linkse Sociaal-Revolutionairen. Er waren ook vertegenwoordigers van zes andere partijen verkozen, waaronder twee Mensjewieken. De Sovjet democratie verspreidde zich naar alle regio’s en steden waar de werkenden en onderdrukten nieuwe machtsorganen, lokale sovjets, opzetten en de oude heersers aan de kant schoven.
Victor Serge schrijft in zijn boek ‘Eerste Jaar van de Russische Revolutie’ dat de tegenstanders van de Bolsjewieken het volgende motto opnamen: tegen de Bolsjewieken zijn alle methoden goed. Er werd aanvankelijk gehoopt dat het leger de nieuwe regering de kop zou indrukken. Toen dit mislukte, organiseerden ze stakingen, opstanden en sabotagedaden terwijl de troepen hergroepeerden.
Toen er na Oktober een nieuwe regering werd gevestigd, was er een crisis in de Bolsjewistische partij. Een aantal partijleiders, zoals Zinovjev, was voorstander van een socialistische coalitieregering. Toen een meerderheid van de Bolsjewieken de eisen van de Mensjewieken en Sociaal-Revolutionairen verwierp – eisen zoals een veto tegen de aanwezigheid van Lenin en Trotski in de regering – namen verschillende Bolsjewieken ontslag uit de regering en de partijleiding. Zinovjev kwam nadien terug. De linkse Sociaal-Revolutionairen sloten in december bij de regering aan toen de boerensovjets voor steun aan de nieuwe regering stemden.
Begin 1918 stond Lenin in een minderheid onder de Bolsjewieken die vonden dat het doorvoeren van de belofte van vrede er moest komen, ook indien de prijs in de onderhandelingen met Duitsland erg hoog was. De linkse communisten stelden dat Rusland een revolutionaire oorlog tegen Duitsland moest voeren. Zij werden gesteund door de partijorganisaties in Petrograd en Moskou. Ze werden geleid door Boecharin die gedurende twee weken een dagblad uitbracht en nadien een weekblad, waaraan ook meegewerkt werd door Bolsjewistische leiders als Radek, Smirnov en Kollontai. Hun positie was dat het beter was om zo’n oorlog te verliezen dan om toegevingen te doen aan Duitsland. Ze dachten dat een revolutionaire oorlog de revolutie in Duitsland en andere landen op gang zou brengen. Trotski stond midden tussen deze twee vleugels en stelde dat er enkel toegevingen konden gedaan worden indien het mes op de Bolsjewistische keel werd gezet. Lenin vond dat te riskant gezien de Sovjet-regering zelfs nog geen eigen leger had. De linkse communisten onderschatten het gevaar van een nederlaag voor de Russische Revolutie. Een nederlaag zou voor de volledige arbeidersklasse in heel de wereld gevolgen hebben, net zoals de nederlaag van de Parijse Commune in 1871 de reactie in andere landen versterkte. Lenin moest aanvaarden dat hij in een minderheidspositie stond en de onderhandelingen met Duitsland leidden nergens toe. De kwestie werd beslecht toen Duitsland opnieuw de oorlog verklaarde en op enkele dagen grote stukken grondgebied veroverde. De centrale onderhandelaar, Trotski, ging over naar het standpunt van Lenin die nu een meerderheid had.
De regering moest de Duitse voorwaarden aanvaarden, wat het begin van het einde van de oorlog inluidde. Het perspectief van Lenin bleek in tegenstelling tot dat van de linkse communisten gebaseerd op een realistische inschatting van de militaire krachtsverhoudingen. De linkse communisten die eerder over een mogelijke afsplitsing van de partij hadden gesproken, werden opnieuw verkozen tot het centraal comité van de partij. Dat gebeurde tegen hun wil op voorstel van Lenin. Het toonde opnieuw de Bolsjewistische traditie van democratische debatten. Tegen de zomer waren de linkse communisten in de praktijk geen aparte tendens meer.
De Bolsjewieken hebben onder Lenin nooit een permanent verbod op partijen ingesteld. Burgerlijke kranten werden in Petrograd pas op 3 augustus 1918 verboden, zelfs indien ze lang voorheen reeds de kant van de binnenvallende imperialistische legers hadden gekozen. De linkse Sociaal-Revolutionairen worden door het ‘Zwartboek’ voorgesteld als slachtoffers van de Bolsjewistische onderdrukking, maar ze namen zelf uit eigen vrije wil ontslag uit de regering. Dit was omdat ze gekant waren tegen het vredesakkoord met Duitsland en, zoals Boecharin, voorstander waren van een revolutionaire oorlog. Het verschil was dat de linkse Sociaal-Revolutionairen de democratische beslissing niet aanvaardden en een nieuwe oorlog probeerden uit te lokken. Tijdens het vierde Sovjet-congres op 6 juli 1918 werd de Duitse ambassadeur vermoord. De linkse Sociaal-Revolutionairen namen daar de verantwoordelijkheid voor op en verklaarden dat ze voortaan de enige heersende partij waren. Op 30 augustus vermoordden ze de Bolsjewistische leider Uritski en werd Lenin ernstig gewond. De rechtse Sociaal-Revolutionairen hadden op 20 juni al een andere Bolsjewistische leider, Volodarski, vermoord.
Was het mogelijk om de Bolsjewieken van de macht te verdrijven? De periode na Oktober was ook een test voor de andere partijen. Waren ze bereid om de meerderheidssteun in de Sovjets voor een Bolsjewistische regering te aanvaarden? In Bakoe verloren de Bolsjewieken een stemming waarin de Mensjewieken en Sociaal-Revolutionairen de “hulp” van de Britse troepen verwelkomden bij het vestigen van “democratie.” 26 Bolsjewistische leiders die vrijwillig ontslag namen, moesten vluchten voor ze opgepakt en gearresteerd werden op bevel van de Britse generaal Thompson. De omstandigheden van burgeroorlog maakten dat het niet mogelijk was voor de Bolsjewieken om de strijd tegen de andere partijen voor een meerderheid in de arbeidersklasse op dezelfde wijze verder te zetten.
De rode terreur
De Bolsjewieken riepen in september 1918 de ‘rode terreur’ uit. Het is opmerkelijk hoe terughoudend de Bolsjewieken zich opstelden. Toen de burgerlijke Kadettenpartij op 1 december 1917 verboden werd, leidde dit tot slechts enkele arrestaties. In de eerste helft van 1918 werden 22 mensen geëxecuteerd door de Roden en 6.000 in de tweede helft van het jaar. De ‘rode terreur’ kwam er na de witte bloedbaden in Finland, Bakoe en Oekraïne en na de moorden en aanslagen op Bolsjewistische leiders.
Op dat ogenblik werd de Sovjet-regering omsingeld door Krasnov en Denikin in het zuiden, de Duitsers in het westen en een Tsjechisch legioen in het oosten. De imperialistische legers vielen het land binnen. Volgens Werth waren er in de zomer van 1918 140 opstanden en revoltes in door de Bolsjewieken gecontroleerde gebieden. De linkse Sociaal-Revolutionair Latsis, een van de verantwoordelijken voor de veiligheidstroepen van de Sovjet-regering, verklaarde: “Ze vermoorden honderden en duizenden van onze mensen. Wij executeren hun mensen één per één na lange onderhandelingen voor commissarissen en rechtbanken. In een burgeroorlog is er geen ruimte voor een juridische procedure voor de vijand.”
Uit noodzaak moesten de Bolsjewieken beslissingen nemen die niet in hun programma stonden. De honger in Petrograd nam toe. Misdrijven zoals overvallen, speculatie en dronkenschap werden nu zwaar bestraft. Om de honger aan te pakken, werd een stelsel van gedwongen inbeslagname van voedsel ingesteld. Er werden volledige voedsellegers gemobiliseerd om desnoods met geweld voedsel in beslag te nemen voor diegenen die honger leden. Zoals het ‘oorlogscommunisme’ dat in de industrie tot stand kwam, was dit uit absolute noodzaak en stond het ver van het pad dat de Bolsjewieken zelf uitgestippeld hadden.
De veiligheidsdiensten, de Tsjeka en het nieuwe Rode Leger dat Trotski voor de verdediging van het land had opgebouwd, moesten het Sovjet-regime verdedigen en de honger en tekorten beperken. De enige mogelijkheid voor een overwinning bevond zich op politiek vlak: er waren voldoende mensen bereid om de nodige opofferingen te doen. De strijd voor een revolutie is iets helemaal anders dan dienst doen als kanonnenvlees voor een onpopulair regime. De ‘rode terreur’ was nooit een geheim, het is terug te vinden in de werken van Lenin. Tegelijk was het duidelijk dat de Bolsjewieken er alles aan deden om het niveau van terreur zo snel mogelijk te beperken. Dat bleek onder meer uit hun houding tegenover wie opgepakt werd.
Werth toont wel het reële gezicht van de Witten. Vooral hun antisemitisme was belangrijk. Werth beschrijft hoe op bijeenkomsten naar Zinovjev en Lenin werd uitgehaald: “Weg met de Joden en commissarissen.” De soldaten eisten: “Dood aan de joden!” De brutaliteit van de burgeroorlog in de Oekraïne is in grote mate bepaald door antisemitisme. De Witten vielen aan met slogans als “Oekraïne voor de Oekraïners, weg met de Bolsjewieken en de Joden.” Het Rode Leger stopte Kozakkenopstanden die gericht waren op het ondersteunen van het Witte Leger van Kolchak. De Kozakken verklaarden onder meer: “Wij zijn voorstander van vrije verkiezingen. We zijn tegen de communisten, collectieve boerderijen en de joden.” Werth schat dat de Witte pogroms door troepen van Denikin in 1919 verantwoordelijk waren voor naar schatting 150.000 doden.
De Sovjet-regering kreeg al gauw de steun van minderheidsvolkeren in Rusland. Het Rode Leger telde tot 50.000 soldaten van Chinese afkomst. Onder de Volga Duitsers werd een afzonderlijk Sovjet-bewind gevestigd. Deze steun werd in de propaganda van de racisten afgedaan als verraad aan Rusland.
Het Rode Leger onderdrukte tientallen boerenopstanden die Denikin steunden. Het is dan ook opmerkelijk dat een van de belangrijkste bronnen van Werth een document van diezelfde generaal Denikin is, meer bepaald zijn “Onderzoekscommissie naar Bolsjewistische misdaden.” Dit onderzoek was de basis voor het boek ‘De rode terreur in Rusland’ van SP Melgunov in 1924. En dan beweert het ‘Zwartboek’ dat het zich baseert op “nieuw onderzoek”… Werth schrijft dat Melgunov moeite had om een onderscheid te maken tussen systematisch toegepast terrorisme en ongecontroleerde excessen. Het is onwaarschijnlijk dat er onder de bestaande voorwaarden geen bloedbaden zouden aangericht zijn door de Roden. Het feit dat er bloedbaden waren, wordt ook niet verborgen of tegengesproken door de Rode kant. Victor Serge heeft het over “Rode brigades zonder enige discipline, vaak dronken en geleid door avonturiers” die de autoriteit van de Sovjets discrediteerden. De vraag is wat er vooraf gepland werd en wat uit de omstandigheden en ontwikkelingen voortkwam. Werth heeft het ook over de eerste veiligheidspolitie: “De beslissingen door deze commissarissen werden vaak los van de regering of het Bolsjewistische Centraal Comité gemaakt.” Werth verwijst naar kritiek van hooggeplaatste Bolsjewieken op de “ontaarde handelingen” van lokale afdelingen van de Tsjeka en tegen opeisingen waarbij de goederen in handen van lokale Tsjeka-bonzen eindigden. Hij verwijst naar de “vijandigheid” van Trotski tegen een voorstel van Tsjeka-kopman Dzerzjinski om partijleden te vragen om de veiligheidsdiensten in te lichten over meningsverschillen binnen de partij. De Bolsjewieken verbergen niet dat ze de ‘rode terreur’ invoerden, maar tegelijk is het duidelijk dat de leiding niet opgezet was met heel wat daden van de Tsjeka.
In Rusland in 1917 en in de jaren erna was er geen mogelijkheid van een “derde weg” tussen de Sovjet-macht en een militaire dictatuur. Deze kwestie stelde zich heel scherp voor de Mensjewieken en de Sociaal-Revolutionairen. De leiding van de Mensjewieken had zich tijdens de Eerste Wereldoorlog al aan de kant van de burgerij geplaatst. Toen de Grondwetgevende Vergadering in januari werd ontbonden, gingen beide partijen over tot onderhandelingen met Franse en Britse vertegenwoordigers. Samen met de burgerlijke Kadetten vormden ze in juni 1918 een nieuwe Grondwetgevende Vergadering in Samara onder bescherming van Tsjechische militaire bendes. De Vergadering ontbond de Sovjets. Er kwamen bloedbaden tegen de Bolsjewieken. De eigen krant van deze Grondwetgevende Vergadering had het over een “epidemie van lynchpartijen.” Van bij het begin was het duidelijk dat de echte macht achter deze Grondwetgevende Vergadering de Franse ambassadeur was. Van Oeralsk tot Vladivostok bestonden er op een bepaald ogenblik 20 verschillende regeringen. Maar de Vergadering in Samara was niet sterk genoeg voor het imperialisme dat het liet vervangen door de dictatuur van Kolchak, eveneens onder controle van de Franse ambassadeur. Leidinggevende Mensjewieken en Sociaal-Revolutionairen werden omgebracht. Wat in Samara gebeurde, is hoe Rusland er aan toe zou geweest zijn indien de Bolsjewieken en de Sovjets de macht niet hadden gegrepen: een militaire dictatuur waarbij niet alleen de Bolsjewieken, maar ook de Mensjewieken, Sociaal-Revolutionairen en anderen vervolgd en vermoord werden.
De hongersnood in de zomer van 1922 trof volgens Werth 30 miljoen mensen, waaronder 5 miljoen doden. Dit was een direct gevolg van de invasies en de burgeroorlog, en deels door de voedselblokkade die vanaf januari 1919 was ingesteld door het westen. Dat jaar was er zo goed als geen sprake van enige import of export naar Rusland. Duitsland hield Oekraïne bezet, een gebied dat goed was voor een groot deel van de landbouwproductie in tsaristisch Rusland. Als Werth het heeft over de “onrechtvaardige” voedselrantsoenering onder de Sovjet-regering – ‘onrechtvaardig’ omdat de arbeiders meer kregen – wordt onbedoeld nadruk gelegd op het feit dat er voor het eerst een “onrechtvaardigheid” was die niet tegen de arbeidersklasse gericht was. De rantsoenen waren echter voor iedereen te beperkt en dit droeg in belangrijke mate bij tot de ineenstorting van de volledige arbeidersbeweging, de Sovjets en zelfs de Bolsjewistische partij.
Een interessant punt van Werth is zijn opmerking dat de Sociaal-Revolutionairen tot in februari 1919 erg mild behandeld werden. Toen de Sociaal-Revolutionairen op een congres in december 1918 openlijk verklaarden voorstander te zijn van een gewapende strijd tegen de regering, was dit een oorlogsverklaring die hen aan de kant van de contrarevolutie plaatste.
Er zijn pogingen om de strafkampen tijdens de burgeroorlog te vergelijken met de latere kampen en de goelags van Stalin. Maar Werth moet ook opmerken dat de 70.000 mensen die volgens hem in 1921 in zo’n kamp terechtkwamen onder een “relatief mild politiek regime” leefden. De kampen werden gesloten na de burgeroorlog. Het was pas bij de gedwongen landbouwcollectivisatie van Stalin in 1929 dat er opnieuw kampen kwamen. Werth verwijst naar Joseph Berger, een revolutionair die na jaren in een strafkamp van Stalin naar Israël emigreerde. In zijn eigen boek benadrukt Berger hoe de leiding onder Stalin veranderde: “De verandering kwam met Stalin en de grote materiële beloningen voor zijn aanhangers. In voorbereiding op de finale strijd tegen de oppositie, werd de strijd tegen privileges helemaal opgegeven.” De strijd waarnaar Berger verwijst, vond plaats in 1926, toen Zinovjev en Kamenev kortstondig met Trotski een gezamenlijke oppositie tegen het stalinisme voerden.
Comintern
De Bolsjewieken en Lenin begrepen “heel snel” na Oktober 1917 dat er nood was aan een wereldwijde revolutie, merkt Stéphane Courtois op in het hoofdstuk over de Communistische Internationale. Dat toont aan hoe weinig hij begrepen heeft van het Bolsjewistische internationalisme of hoe hij het wil verdraaien.
Lenin en de Russische sociaaldemocraten waren meer dan de meeste andere partijen van de Tweede Internationale voor de Eerste Wereldoorlog erg internationaal gericht. Er waren veel redenen hiervoor. Veel Russische leiders leefden zelf in ballingschap. Tsaristisch Rusland was een land met veel onderdrukte naties. Er bestonden veel verschillende niveaus van economische ontwikkeling naast elkaar in Rusland, met buitenlandse banken en grote bedrijven die een groot deel van het kapitalistische deel van de economie in handen hadden. Het lot van de Russische Revolutie was dan ook onlosmakelijk verbonden met internationale ontwikkelingen. De Bolsjewieken waren bovendien theoretisch en politiek sterker ontwikkeld dan de sociaaldemocratische leiders in West-Europa, waar de invloed door de burgerlijke omgeving veel groter was.
Het internationalisme van Lenin was niet beperkt tot ceremoniële toespraken en het werd evenmin pas in 1917 ontdekt. Het internationalisme was voor Lenin steeds een praktisch instrument voor de bevrijding van de arbeidersklasse. Enkel het internationalisme kon een einde maken aan de Eerste Wereldoorlog en de koloniale onderdrukking, om de basis te leggen voor een nieuw economisch, politiek en sociaal stelsel. Socialisme kon niet bestaan als een puur nationale politieke stroming, en nog minder als een sociaal stelsel in slechts één land. Vanaf de ineenstorting van de Tweede Internationale, bij het uitbreken van de oorlog, riepen de Bolsjewieken op tot de vorming van een nieuwe internationale.
Meteen na de machtsovername in oktober stonden de Bolsjewieken nog geïsoleerd en was er een invasie door imperialistische machten in Rusland. Dit veranderde toen in de herfst van 1918 een golf van revoluties door het continent trok. De Duitse monarchie werd omvergeworpen. Het Oostenrijks-Hongaarse rijk stortte in elkaar en er werden nieuwe landen gevormd. De nieuwe regeringen stonden onder druk van de arbeiders en soldaten die een onmiddellijke vrede eisten. Er werden arbeidersraden, naar het model van de Sovjets, opgezet in heel Duitsland en grote delen van Oostenrijk-Hongarije. Het doel was het opzetten van nieuwe radenrepublieken. Er kwamen overal Communistische Partijen (De Bolsjewieken hadden hun naam in 1918 gewijzigd in Communistische Partij). De nieuwe Duitse Communistische Partij moest een sleutelrol spelen. De leiders ervan, Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht, waren voor een nieuwe, derde, internationale. Begin 1919 werden ze echter vermoord door de Duitse contrarevolutie die geleid werd door het leger en de rechtse sociaaldemocraten. In maart 1919 kwamen vertegenwoordigers van communistische partijen en groepen uit 21 landen samen voor de stichtingsconferentie van de Comintern. De Duitse partij wilde wachten om formeel een nieuwe internationale uit te roepen, maar alle andere afgevaardigden waren er voor. Dat dit een correcte inschatting was, bleek door de explosieve groei van de internationale. Op zes maanden tijd had de Comintern een miljoen leden, waarvan de helft in gebieden die voorheen door de tsaar gecontroleerd werden.
Voor Courtois hebben de revoluties in Europa en de sterke druk voor een nieuwe internationale nooit bestaan. De Comintern was slechts een instrument van de Russische regering, zoals het dit later onder Stalin werd. Maar de afgevaardigden op het eerste congres vertegenwoordigden onafhankelijke partijen en groepen die zich distantieerden van die groepen die na het einde van de oorlog de oude internationale wilden hervormen en niet terugkwamen op het oorlogschauvinisme dat de internationale ten gronde had gericht. De Communistische Internationale moest op duidelijke revolutionaire marxistische basis gebouwd worden.
De Comintern was bovendien anders dan de Tweede Internationale omdat ook groepen en partijen in de koloniale wereld werden georganiseerd. Op het Tweede Congres van de Comintern in 1920 waren er 30 afgevaardigden van onderdrukte Aziatische volkeren, waaronder volkeren die voorheen door het tsaristisch regime werden onderdrukt.
Courtois ziet de veranderingen in het beleid van de Comintern niet. De maartacties in Duitsland in 1921 waren voor hem bijvoorbeeld een poging van de communisten om de macht te grijpen, met nadien wat debat hierover. De maartacties waren echter een premature poging om de macht te grijpen zonder duidelijke steun van de meerderheid van de arbeiders. Op het Derde Congres van de Comintern in 1921 werden deze acties en de ‘offensieve’ tactieken bekritiseerd. De taak om de meerderheid van de arbeidersklasse te winnen, blijft de opdracht in Duitsland en andere landen, verklaarde het congres. Er werd daartoe gepleit voor eenheidsfronten, met name samenwerking met arbeiderspartijen rond concrete gebeurtenissen en acties zonder de eigen politieke programma’s opzij te moeten schuiven.
Courtois lijkt te denken dat het doel van de Comintern was om kopies van de Bolsjewieken te maken. Vergelijk dit met hoe Lenin benadrukte dat de ontwikkelingen in Rusland bepaald werden door factoren die specifiek waren voor Rusland en niet overal konden toegepast worden. In zijn boek ‘De Linkse Stroming: een kinderziekte van het communisme’ uit 1920 antwoordde Lenin op diegenen die dachten dat de Bolsjewistische politiek gewoon uit een alles veranderende revolutie bestond. Lenin verdedigde de tradities van de Bolsjewieken tegen de ultralinksen binnen de Comintern die gekant waren tegen deelname aan verkiezingen of werken binnen de vakbonden. Lenin legde uit dat de Bolsjewieken met een duidelijk politiek programma als basis de meest diverse methoden gebruikten. De Comintern was verre van een homogene internationale die slechts de ‘bevelen van Lenin’ volgde. Onder de aanwezigen op de eerste congressen waren er zowel ultralinkse als opportunistische stromingen binnen de arbeidersbeweging die door de Oktoberrevolutie naar de Comintern uitkeken. Er waren veel intense debatten. Lenin en de Bolsjewieken stonden meermaals in een minderheidspositie waarbij ze compromissen moesten sluiten en voorstellen herformuleerden. Lenin, Trotski en andere Bolsjewistische leiders erkenden fouten en maakten constant evaluaties van eerdere beslissingen en perspectieven.
Het verschil met het stalinisme is dat tussen democratische discussies en dictatuur. Onder Stalin was er geen debat, geen oppositie en werd er niet gestemd. Elke bocht werd als briljant omschreven.
Het ‘Zwartboek’ gaat niet in op de internationale politieke situatie en is bijgevolg niet in staat om de degeneratie van de Comintern te duiden. De auteurs zijn niet bereid om de politieke kritiek van Trotski te bespreken. Midden jaren 1920 vestigde de Comintern onder leiding van Stalin het ‘Anglo-Russisch Comité’, een samenwerking tussen Russische en Britse vakbondsleiders. Dit was een belangrijke nieuwe bocht omdat een alliantie voortaan betekende dat alle kritiek onder de mat werd geveegd. De Britse vakbondsleiders waren betrokken in een comité dat Moskou aanprees, maar tegelijk hebben ze de Britse algemene staking van 1926 verraden. Communisten in Groot-Brittannië konden niets doen als ze de lijn van Moskou wilden volgen. Trotski toonde aan dat het Comité inging tegen het Bolsjewisme, dat nooit aarzelde om politieke verschillen te uiten. Dit is maar een van de vele voorbeelden van de degeneratie van de Comintern.
In het hoofdstuk over de Spaanse Burgeroorlog zien we dat Courtois het doel van Stalin niet begrepen heeft. Courtois stelt zich tevreden met de stelling dat Stalin de controle over de Republikeinse staat wilde. De burgeroorlog begon in juli 1936 met Franco’s oorlogsverklaring aan de regering. Die regering was een coalitie, een volksfront, die in februari verkozen was. De Socialistische Partij was de grootste partij, maar de burgerlijke partijen in het front betrokken hadden van bij het begin een meerderheid in de regering. De verkiezing van een Volksfrontregering leidde tot een grote radicalisering met stakingsgolven en landbezettingen. De Volksfrontregering wankelde tegenover Franco, maar de arbeiders en arme boeren begonnen een revolutionaire oorlog tegen de troepen van Franco. Het front van deze klassenoorlog bevond zich in Aragon en de politieke basis in Catalonië. Er werden grote overwinningen geboekt op Franco. Zowel de fascisten als de burgerlijke partijen in de volksfrontregering waren bang van deze strijd. Stalin voelde zich verplicht om tussen te komen en de arbeidersrevolutie de kop in te drukken. De afwezigheid van een bewuste revolutionaire partij, een Bolsjewistische partij, maakte dit mogelijk. Het is mogelijk dat Stalin hoopte tot een of ander compromis in Spanje te komen, maar zijn centrale doel was het verhinderen van een overwinning door de arbeidersklasse. Als de arbeiders een eigen bewind zouden vestigen in Catalonië en daarna in de rest van Spanje, zou dit een groot internationaal effect hebben, ook in de Sovjet-Unie, waar het regime van Stalin bedreigd zou worden. Een revolutionaire overwinning in Spanje had de allianties die Stalin met westerse machten wilde sluiten onmogelijk gemaakt.
Moraalridders?
De Bolsjewieken werden er door hun tegenstanders van beschuldigd dat net als bij de Jezuïeten “het doel de middelen heiligt.” Trotski beantwoordde die beschuldiging in de jaren 1930. Hij wees erop dat zelfs de Jezuïeten niet geloofden dat alle middelen goed waren om een doel te bereiken. Het idee dat de Jezuïeten een dergelijk standpunt innamen, werd vooral verspreid door Protestanten en Katholieken die voor hun eigen doelstellingen opkwamen. De Jezuïeten gingen ervan uit dat verschillende middelen konden gebruikt worden, maar dat de argumenten voor of tegen een bepaald middel afhankelijk waren van het doel.
Trotski vraagt zijn tegenstanders: wat zijn jullie morele principes? Die vraag wordt niet beantwoord door het ‘Zwartboek van het Communisme.’ De Bolsjewieken worden ervan beschuldigd dat de burgeroorlog hun doel was, ook al begon die verdedigingsoorlog pas op het ogenblik dat de nieuwe regering militair aangevallen werd. De anti-Joodse pogroms door de Witten worden daarentegen wel als aanvaardbaar gezien, net als elke misdaad begaan door “democratieën.” De Amerikaanse oorlogen in Vietnam en Indochina worden vergeten, net als het feit dat vier studenten die tegen deze oorlog protesteerden vermoord werden door de Nationale Garde tijdens een betoging aan de universiteit van Kent in Ohio in 1970.
Trotski beantwoordt zijn eigen vraag. Zijn morele code voor marxisten is dat ze hun leven aan de strijd van de onderdrukten moeten wijden en opkomen voor het hoogst mogelijke bewustzijnsniveau als het gaat om ideeën en durf in de strijd. Middelen die tegen deze code ingaan, zijn deze die verschillende delen van de arbeidersklasse tegen elkaar opzetten, die de massa’s tevreden willen stellen zonder hun eigen deelname, die het vertrouwen van de massa’s in zichzelf en hun organisaties ondermijnen of die deze onderwerpen aan de burgerij.
Moraliteit is een klassenkwestie. De ineenstorting van het stalinisme en de schijnbare overwinningen van het geglobaliseerde kapitalisme hebben geleid tot een toename van antisocialistische propaganda. Het ‘Zwartboek van het Communisme’ is daar een onderdeel van, maar het is geen bijdrage aan een ernstige discussie over politiek of moraal.