Inleiding
Eind 1932 verloren de nazi’s nog in de parlementsverkiezingen, bij de verkiezingen van 6 november 1932 haalden sociaaldemocraten en communisten samen meer stemmen dan de nazi’s. Toch zouden de nazi’s hierna aan de macht komen. Als dat kon, was het in de eerste toe te schrijven aan de fouten van de leiding van de arbeidersorganisaties om het fascistische gevaar ernstig te bestrijden. De weigering om een eenheidsfront te vormen en andere fouten lieten ruimte aan Hitler en de zijnen om zich te versterken en uiteindelijk de macht in handen te nemen.
Een poging van president Von Hindenburg om de ‘sociale’ generaal Schleicher tot kanselier te benoemen, was geen lang leven beschoren. Op 30 januari 1933 benoemde Von Hindenburg uiteindelijk Hitler als kanselier. De nazi’s namen drie van de 11 ministerposten voor hun rekening. De SPD weigerde nog steeds om echt te reageren, de aanstelling van Hitler gebeurde immers op ‘grondwettelijke wijze’. De KDP was nog te druk bezig met de strijd tegen de SPD om het echte gevaar van de nazi’s correct te kunnen inschatten.
Eind februari en begin maart 1933 gingen de nazi’s een stap verder. Op 27 februari stichtten ze brand in het parlement en beschuldigden ze de communisten ervan. Het resultaat was dat de grondwettelijke vrijheden van meningsuiting en organisatie aan de kant werden geschoven. Duizenden verantwoordelijken van de KPD en de SPD werden opgepakt. Voor de verkiezingen van 5 maart 1933 werden alle meetings van de KDP verboden, ook de communistische media werden het zwijgen opgelegd. De nazi’s namen de controle over en begonnen hun terreurregime. Toch slaagden de nazi’s er niet in om bij de verkiezingen van 5 maart een meerderheid te bekomen. Met 44% waren de nazi’s nu wel groter dan de SPD (18%) en de KPD (12%) samen. De KPD-leiding erkende plots de ernst van de situatie en riep op tot stakingsacties, maar de oproep kwam te laat.
Waar Mussolini in Italië langere tijd nodig had om zijn macht te consolideren, ging Hitler vrij snel over tot het uitschakelen van de arbeidersbeweging. In april 1933 hoopte de stalinistische Comintern nog op een arbeidersrevolutie, maar de partij werd volledig met de grond gelijk gemaakt. Op 1 mei betoogden de ‘arbeidersorganisaties’ die Hitler in het leven heeft geroepen als onderdeel van de “nationale dag van de arbeid”. Het succes werd aangegrepen om meteen de vakbondsbeweging uit te schakelen, de arbeidersleiders op te pakken en naar concentratiekampen te sturen.
De fascisten gingen over tot het breken van de arbeidersbeweging om ieder verzet tegen een aanval op de lonen en arbeidsvoorwaarden tegen te gaan en meteen ook ieder toekomstig protest in de kiem te smoren. De fascisten dwongen de arbeiders in organisaties die volledig aan de fascisten, en dus aan de grote bedrijven, onderworpen waren waarbij de organisaties enkel dienden om de arbeiders te controleren.
In Italië had Mussolini maanden nodig om tot dergelijke maatregelen te kunnen overgaan, uiteindelijk werd daar eind 1925 overgegaan tot een verbod op alle onafhankelijke vakbonden. Tegelijk werd het stakingsrecht afgeschaft en de autoriteiten gingen over tot het effectief sluiten van alle arbeidersorganisaties, zo werden alle bezittingen van vakbonden in beslag genomen en de leiders opgepakt.
De Duitse nazi’s probeerden eerder al in de syndicale wereld binnen te breken met een eigen ‘vakbond’. Die genoot evenwel amper steun. Zelfs bij de gedeeltelijke sociale verkiezingen van maart 1933, op een ogenblik dat Hitler al aan de macht was, haalde de nazi-‘vakbond’ slechts 3% van de stemmen. Na de arrestatie van vakbondsleiders en het verbod op de bestaande bonden, werd op 16 mei 1933 het stakingsrecht afgeschaft en tegen 1 oktober 1934 werden ook de nazistructuren die de vakbonden hadden overgenomen ontbonden. Het doel was immers niet om in plaats van de oude vakbonden een nieuwe vakbond in het leven te roepen. Neen, de nazi-‘vakbondsstructuur’ diende slechts om het recht op syndicale organisatie volledig te vernietigen. Het atomiseren van de arbeidersbeweging, het onmogelijk maken van de arbeiders om zich te organiseren, is een centraal onderdeel van de fascistische politiek.
Het resultaat was verschrikkelijk voor de arbeidersbeweging. Ontdaan van hun organisaties volgden zware aanvallen op lonen en arbeidsvoorwaarden. De Italiaanse fascisten erkenden zelf dat de reële lonen tussen 1927 en 1932 halveerden en nadien bleven dalen. In Duitsland was er tussen 1933 en 1935 een daling met 25 tot 40%. Werklozen werden aan het werk gezet voor publieke werken, maar krijgen daarvoor niet meer dan hun werkloosheidsuitkering. Göring verklaarde in een toespraak op 13 mei 1938:
“We moeten dubbel zo hard werken om het Rijk te redden van verval, onkunde, schaamte en armoede. Acht uur op een dag is niet genoeg. We moeten meer werken!”
De arbeidsdag werd effectief verlengd tot 10 uur en meer. Alle retoriek van ‘klassensamenwerking’ werd overboord gegooid eens de arbeidersbeweging gebroken was. Dan bleek de ware aard van het fascisme: met ijzeren repressie en concentratiekampen achter de hand de patronale agenda van lage lonen en verschrikkelijke arbeidsomstandigheden door het strot van de arbeiders jagen.
In dit hoofdstuk publiceren we vier teksten. Eerst is er een laatste poging – in februari 1933 – om alsnog de noodzaak van een eenheidsfront te bepleiten. Dat doet Trotski in de vorm van een “Gesprek met een sociaaldemocratische arbeider”. Vervolgens komt “Het tragische lot van de Duitse arbeidersklasse”, geschreven op 14 maart 1933. Deze tekst komt er nadat de nazi’s de macht volledig naar zich toe hadden getrokken. Trotski gaat na hoe het zo ver is kunnen komen. In een interview met Georges Simenon, die als auteur bekend is van onder meer de boeken rond commissaris Maigret, gaat Trotski in juni 1933 een stap verder. Hij verklaart dat de fascistische machtsovername in Duitsland onvermijdelijk zal leiden tot een nieuwe oorlog. Tenslotte volgt een algemene analyse van het fascisme in de tekst “Bonapartisme en fascisme”.