III. De strijd tegen de oorlog en tegen de vaderlandsverdediging

De val van het tsarisme in februari 1917 betekende vanzelfsprekend een grote stap voorwaarts. Als men echter de Februari-revolutie op zichzelf beschouwt en niet als een eerste stap op de weg naar Oktober, dan betekent ze slechts dat Rusland het type van een burgerlijk-republikeins Frankrijk benaderde. De kleinburgerlijk-revolutionaire partijen zagen — zoals het hun ook past — de Februari-revolutie weliswaar niet als een burgerlijke revolutie, maar ook niet als een stap naar de socialistische revolutie. Voor hen had de revolutie een eigen ‘democratische’ betekenis. Hierop was ook hun ideologie van de revolutionaire vaderlandsverdediging gebaseerd. Ze verdedigden niet de heerschappij van deze of gene klasse, maar de ‘revolutie’ en de ‘democratie’. Maar zelfs in onze eigen partij had de revolutionaire impuls van Februari in de eerste tijd een buitengewone verstoring van de politieke perspectieven veroorzaakt. In feite stond de Pravda (17) tijdens de maartdagen dichter bij de revolutionaire vaderlandsverdediging dan bij het standpunt van Lenin.

“Als het ene leger tegenover het andere staat”, lezen wij in één van de redactionele artikelen, “zou het de domste politiek zijn aan één van de legers voor te stellen de wapens neer te leggen en naar huis te gaan. Zo een politiek zou geen vredespolitiek rijn, maar een politiek van slavernij, die een vrij volk met verontwaardiging afwijzen zou. Een vrij volk zou op zijn post volharden, zou iedere kogel met een kogel, ieder schot met een schot beantwoorden. Dat is buiten kijf. Wij mogen daarom geen desorganisatie van de militaire krachten van de revolutie toelaten.”

(Kamenjev in de Pravda nr. 9 van 15 (28) maart 1917 in het artikel Geen geheime diplomatie).

Hier wordt niet over heersende en onderdrukte klassen gesproken, maar over een ‘vrij volk’. De klassen vechten niet om de heerschappij, maar het vrije volk staat ‘op zijn post’. De idee en de formulering komen overeen met het platform van de vaderlandsverdediging. Verderop staat in hetzelfde artikel:

“Niet de desorganisatie van het revolutionaire en zich revolutionerende leger en niet de inhoudsloze formule: ‘Weg met de oorlog’ is onze leus. Onze leus is: Druk op de Voorlopige Regering met het doel haar te dwingen, openlijk voor de werelddemocratie te treden met de poging alle oorlogvoerende staten te nopen onverwijld in onderhandeling te treden en te beraden over de middelen om de oorlog te beëindigen. Tot zolang moet ieder op zijn post blijven.”

Het program, dat het uitoefenen van druk op de imperialistische regering inhoudt, met het doel haar tot een ‘fatsoenlijke’ wijze van optreden ‘geneigd’ te maken — was het program van Kautsky en Ledebour in Duitsland, van Jean Longuet in Frankrijk, van McDonald in Engeland, maar nooit het program van het bolsjewisme. Als conclusie brengt het artikel niet alleen een ‘warme begroeting’ aan het ‘beroemde’ manifest van de Sovjet van Petrograd gericht tot ‘De volkeren van de gehele wereld’ (18) (een manifest dat van het begin tot het einde de geest ademt van de ‘revolutionaire vaderlandsverdediging’), maar het stelt ook ‘met voldoening’ de instemming van de redactie vast met de resoluties van de twee vergaderingen in Petrograd, welke resoluties duidelijk in het teken van de vaderlandsverdediging staan. Het is voldoende erop te wijzen dat in één van deze resoluties verklaard wordt:

“Als de Duitse en Oostenrijkse democratie niet naar onze stem luistert (dat wil zeggen naar de ‘stem’ van de Voorlopige Regering en van de verzoeningsgezinde Sovjet, L. T.), dan zullen we ons vaderland tot de laatste druppel bloed verdedigen.”

(Pravda, nr. 9 van 15 (28) maart 1917).

Het hierboven geciteerde artikel vormt geen uitzondering. Het geeft in tegendeel tot de terugkeer van Lenin in Rusland heel precies de stellingname van de Pravda weer. Zo werd in het volgende nummer van die krant in een artikel Over de Oorlog (van Stalin — hoewel het bepaalde kritische opmerkingen over het Manifest aan de volkeren van de wereld bevat, het volgende verklaard:

“Men kan er niet omheen, de oproep te begroeten, die gisteren gedaan is door de Sovjet van Arbeiders- en Soldatenafgevaardigden van Petrograd aan de volkeren van de gehele wereld en die ze oproept hun regeringen te dwingen de slachtpartij te beëindigen.”

(Pravda, nr. 10, van 16 (29) maart 1917).

Op welke manier moeten we nu een uitweg uit de oorlog zoeken? Hierop geeft het artikel het volgende antwoord:

“De uitweg is de weg van de druk op de Voorlopige Regering (19) met de eis zich bereid te verklaren tot directe vredesonderhandelingen.”

(idem).

We zouden hieraan nog veel soortgelijke citaten kunnen toevoegen, die een bedekt vaderlandslievend karakter hebben. In die tijd en zelfs weken later, fulmineerde Lenin — die zich nog niet bevrijd had uit zijn Züricher kooi — in zijn Brieven uit de verte (20) (de meeste van deze brieven bereikten de Pravda dan ook niet) tegen de minste toespeling op enige concessie aan vaderlandsverdediging en verzoeningsgezindheid.

Op 8  [21] maart, toen hij het beeld van de revolutionaire gebeurtenissen nog door de verwringende spiegel van de kapitalistische berichtgeving moest bekijken, schreef hij:

“Maar het is absoluut ontoelaatbaar, voor het volk en voor onszelf, te verbergen, dat deze regering de imperialistische oorlog wil voortzetten, dat zij een agent van het Engelse kapitaal is, dat zij streeft naar het herstel van de monarchie en de stabilisering van de macht van landeigenaren en kapitalisten.”

(2e Brief uit de Verte: De nieuwe regering en het proletariaat, Werke 23, blz. 329/330).

En verder op 12 (25) maart:

“Het sluiten van een democratische vrede van deze regering eisen, is hetzelfde als een bordeelhouder de deugd prediken.”

(43 Brief uit de Verte: Hoe krijgen we vrede? Werke 23, blz. 349).

Tegelijkertijd dat de Pravda aanbeval ‘druk uit te oefenen’ op de Voorlopige Regering teneinde haar geneigd te maken tot een optreden in het belang van de vrede ‘voor de ogen van werelddemocratie’, schreef Lenin:

“Daarom is een tot de regering Goetsjkow-Miljoekow gerichte eis, om zo spoedig mogelijk een eerlijke, democratische vrede te sluiten, zoals dat tussen goede buurlanden betaamt, van dezelfde waarde als de eis van een goedhartige dorpspastoor aan landeigenaars en kooplieden om een ‘godgevallig’ leven te leiden, hun naasten lief te hebben en de rechterwang op te houden voor een klap als ze op de linker geslagen zijn.”

(4e Brief uit de Verte, Werke 23, blz. 351)

Op 4 (17) april, de dag na zijn aankomst in Petrograd (21) treedt Lenin duidelijk op tegen de stellingname van de Pravda in het vraagstuk van oorlog en vrede. Hij schrijft:

“Generlei steun aan de Voorlopige Regering, het aan het licht brengen van heel de leugenachtigheid van al haar beloften, vooral ten aanzien van het afstand doen van annexatie. Ontmaskering van de Voorlopige Regering in plaats van de ontoelaatbare, tot illusies aanleiding gevende ‘eis’ dat deze regering, de regering van de kapitalisten, moet ophouden imperialistisch te zijn.” (Aprilthesen, these 3, Werke 24, blz. 4/5)

(Keuze uit zijn werken, deel 2, blz. 407).

Er rest nog te zeggen dat de oproep van de Verzoeningsgezinden van 14 (27) maart, die door de Pravda zo vriendschappelijk begroet werd, door Lenin ‘berucht’ en ‘verward’ genoemd wordt. Het is huichelachtig andere volkeren op te roepen met hun bankiers te breken, terwijl men zelf met de bankiers van zijn eigen land een coalitieregering vormt.

In zijn ontwerp voor een platform van de proletarische partij De Taken van het Proletariaat in onze Revolutie, zegt Lenin:

“Alle aanhangers van het ‘centrum’ zweren bij alle heiligen, dat ze marxisten en internationalisten zijn, dat ze voor de vrede zijn, voor elke vorm van ‘druk’ op de regeringen, voor elke mogelijke ‘eis’ aan de eigen regering, die de ‘vredeswil van het volk verkondigen moet’ (Werke, 24, blz. 61).

(Keuze uit zijn werken, deel 2, blz. 428).

Maar kan een revolutionaire partij — zou men direct er tegen in brengen — dan ervan afzien ‘druk’ op de bourgeoisie en haar regering uit te oefenen? Natuurlijk niet. Het uitoefenen van druk op een burgerlijke regering is de weg van de hervormingen. Een revolutionaire marxistische partij is niet tegen hervormingen. Maar de weg van de hervormingen is een nuttig middel in tweederangs zaken, maar niet bij fundamentele vraagstukken. De staatsmacht kan men niet veroveren door hervormingen. ‘Druk’ kan de bourgeoisie nooit dwingen haar politiek te veranderen in een vraagstuk waar haar gehele lot van afhangt. De oorlog heeft juist een revolutionaire situatie geschapen, doordat er geen ruimte was voor enige reformistische ‘druk’. Het enige alternatief was: de gehele weg samen met de bourgeoisie af te leggen of de massa’s tegen haar te mobiliseren om de macht aan haar te ontrukken. In het eerste geval zou men van de bourgeoisie de één of andere belofte op het gebied van de binnenlandse politiek kunnen krijgen, op voorwaarde van een onbeperkte ondersteuning van haar imperialistische buitenlandse politiek. Om deze simpele reden is het socialistische reformisme bij het begin van de oorlog openlijk veranderd in een socialistisch imperialisme. Om dezelfde reden waren de werkelijke revolutionaire elementen gedwongen de stap te doen naar de vorming van een nieuwe Internationale.

Het standpunt van de Pravda was niet proletarisch en revolutionair, maar democratisch en — hoewel niet uitgesproken — vaderlandsverdedigend. We hadden het tsarisme overwonnen, we moesten nu druk uitoefenen op onze eigen democratische regering. De laatste moet vrede voorstellen aan de volkeren van de wereld. Als de Duitse democratie bewijst niet in staat te zijn een flinke druk op zijn eigen regering uit te oefenen, dan zullen we ons ‘vaderland’ tot de laatste druppel bloed verdedigen. Het vooruitzicht van de vrede wordt niet gesteld als een onafhankelijke taak van de arbeidersklasse, een taak die de arbeiders geroepen zijn over de hoofden van de Voorlopige Regering heen te verwezenlijken, omdat de verovering van de macht door het proletariaat niet als een praktische revolutionaire taak gesteld wordt. En toch zijn deze beide taken onafscheidelijk aan elkaar verbonden.


Verklarende noten

(17) De Pravda was het orgaan van het bolsjewistische centraal comité. Het hervatte zijn publicaties in Petrograd na de Februarirevolutie.

(18) Op 14 (27) maart 1917 gaf het Uitvoerend Comité van de Sovjets een manifest uit dat opriep voor een democratische vrede zonder annexaties of schadevergoeding. Het manifest verklaart: “Voor de volkeren is de tijd gekomen de vraag van oorlog of vrede in eigen handen te nemen.” (Geïllustreerde geschiedenis van de Russische Revolutie Verlag Neue Kritik, Reprint in 1970 van uitgave 1928, blz. 139/140). Maar het manifest was in feite volkomen aanvaardbaar voor Lloyd George en verschilde in geen enkel opzicht van de retorica van Woodrow Wilson. De werkelijke controle over de buitenlandse politiek bleef in handen van Miljoekow, die de oude Russische imperialistische doeleinden voor ogen had. Het manifest is gericht aan ‘Alle volkeren van de wereld’, maar roept op de ‘half-absolutistische regering omver te werpen’ en wendt zich tot “onze proletarische broeders in de Duits-Oostenrijkse Bond en in het bijzonder tot het Duitse proletariaat” zonder de landen van de Entente ook maar met name te noemen. “Wij zullen onze vrijheid tegen alle reactionaire ingrepen van buitenaf en van binnenuit verdedigen. De Russische revolutie zal niet terugwijken voor de bajonetten van de veroveraars en zal zich door geen militair geweld laten verdrukken”, zegt het manifest.

(19) De tsaar deed op 2 (19) maart afstand van de troon ten behoeve van zijn broer grootvorst Michael Alexandrowitsj, die echter voorzichtig weigerde. Het voorlopige comité van de Staatsdoema benoemde met instemming van het Uitvoerend Comité van de sovjet van Petrograd een Voorlopige Regering met aan het hoofd vorst Lwow als voorzitter en Minister van Binnenlandse Zaken, Miljoekow, als Minister van Buitenlandse Zaken; Goetsjkow, als Minister van Oorlog en Marine; Kerenski als Minister van justitie; Nekrassow als Minister van Verkeer; Konowalow als Minister van Handel. Teresjtsjenko, als Minister van Financiën; Manoejlow als Minister van Cultuur; W. Lwow als Minister van de Heilige Synode; Sjingarjow als Minister van Landbouw.

De Voorlopige Regering zette de imperialistische politiek van zijn tsaristische voorganger voort. Miljoekow verklaarde voorstander te zijn van de annexatie van Konstantinopel. Hij zei dat de natie de oorlog zou willen voortzetten tot de definitieve overwinning. De stemming van de massa’s kwam tot uitdrukking in de Aprildemonstratie, die het aftreden van Miljoekow eiste. Maar de Sovjet werd geleid door de verzoeningsgezinde mensjewieken en sociaal-revolutionairen en hield de massa’s in bedwang. Omdat de Voorlopige Regering zich echter onzeker voelde, nodigde ze het Uitvoerend Comité van de Sovjet uit een coalitieregering te vormen. Op 5 (18) mei werd de Tweede Voorlopige Regering (de eerste coalitieregering) gevormd. Goetsjkow en Miljoekow traden af, Kerenski werd Minister van Oorlog en Marine. Verder werden nieuw benoemd: Landbouw (Tsjernow sociaal-revolutionair); Justitie (Perewersew, sociaal-revolutionair); Voedselvoorziening (Pesjechonow, Volkssocialist); Arbeid (Skobeljew, mensjewiek); PTT (Zeretelli, mensjewiek). De socialisten waren in de minderheid, 6 van de 15 portefeuilles.

Het Uitvoerend Comité van de Sovjet had met 41 tegen 18 stemmen en 3 onthoudingen besloten zijn vertegenwoordigers in de regering te zenden. Voor het besluit stemden de mensjewieken en het grootste deel van de sociaal-revolutionairen; er tegen waren de bolsjewieken, de mensjewieken-internationalisten en de linkse sociaal-revolutionairen.

Het Uitvoerend Comité van de Sovjet verdedigde de coalitie met het argument dat het resultaat de vrede en de consolidatie van de democratie zou zijn.

In werkelijkheid zette de coalitie de oorlog voort. De crisis werd scherper en de bourgeoisie saboteerde de productie. De Minister van Handel, de cadet Konowalow trad af. Vijf cadetten-ministers traden later af wegens de overeenkomst van Zeretelli met de Oekraïnische Rada. Ondertussen veranderde er niets. Alles werd uitgesteld tot de Constituerende Vergadering, die zelf ook voortdurend uitgesteld werd. Vorst Lwow trad op 20 juli af en Kerenski werd voorzitter van de Ministerraad en behield zijn portefeuille van oorlog.

Het standpunt van Lenin ten aanzien van de Voorlopige Regering was vanaf het begin heel duidelijk. Omdat ze een kapitalistische regering was, moest zij ten val gebracht worden. Maar dat kon niet direct gebeuren omdat ze bestond krachtens een overeenkomst met de Sovjets. Omdat van gebruik van geweld tegen de massa’s geen sprake kon zijn en omdat marxisten niet geloven in een machtsgreep moest de revolutionaire voorhoede eerst de meerderheid van de arbeiders en boeren veroveren. Alle macht moest aan de sovjets komen. Deze konden niet samen bestaan met een burgerlijk-parlementaire staat. Of de dictatuur van het proletariaat of die van de bezittende klassen moest overwinnen.

(20) Lenin schreef zijn Brieven uit de Verte (Werke 23, blz. 309-357) vanuit Zwitserland tussen 7 en 26 maart (20 maart en 8 april) 1917. De eerste brief werd sterk verkort en veranderd gepubliceerd in de Pravda van 21 en 22 maart (3 en 4 april) 1917 onder de titel De eerste etappe van de eerste revolutie. De andere verschenen voor de eerste keer in 1924 in het tijdschrift Bolsjewiek en Comnunistitsjeski International. De vijfde brief is nooit afgemaakt. De titel is Problemen van de Revolutionaire Proletarische Organisatie van de Staat en is 26 maart (8 april) begonnen, de dag van Lenins vertrek uit Zwitserland.

(21) Lenin kwam op 3 (16) april in Petrograd aan. De volgende dag bracht Zinovjev aan het Uitvoerend Comité, van de sovjet van Petrograd verslag uit over de omstandigheden van hun reis uit Zwitserland, door Duitsland, in de beroemde ‘verzegelde trein’. Aan de reis hadden 32 politieke emigranten van verschillende partijen deelgenomen. De Zwitserse socialist Fritz Platten, was met de voorbereiding belast. Hij had een schriftelijke overeenkomst met de Duitse ambassadeur in Zwitserland gemaakt. De voornaamste punten waren do volgende:

  1. Alle emigranten mogen passeren, onafhankelijk van hun stellingnamen ten opzichte van de oorlog.
  2. De wagon, waarin de emigranten reizen, geniet het recht van exterritorialiteit. Niemand heeft het recht de wagon zonder toestemming van Platten te betreden. Geen controle, noch van passen, noch van bagage.
  3. De terugkerende nemen op zich in Rusland op te komen voor de uitwisseling van een gelijk aantal Oostenrijkse of Duitse geïnterneerden.

Geef een reactie

0
    0
    Je winkelwagen
    Er zit niets in je winkelwagenKeer terug naar de winkel