IV. De Aprilconferentie
De rede, die Lenin op het Finse spoorwegstation hield over het socialistische karakter van de Russische revolutie sloeg bij veel leiders van de partij als een bom in. De polemiek tussen Lenin en de aanhangers van de ‘voltooiing van de democratische revolutie’ begon vanaf de eerste dag.
Een scherp conflict rees over de bewapende Aprildemonstratie (22) waar de leuze werd aangeheven: ‘Weg met de Voorlopige Regering’. Dit incident gaf enige vertegenwoordigers van de rechtervleugel het voorwendsel Lenin van blanquisme (23) te beschuldigen. De val van de Voorlopige Regering, die in die tijd door de meerderheid in de Sovjets ondersteund werd, zou slechts bereikt kunnen worden door de uitschakeling van de meerderheid van de werkenden. Formeel mag zo een verwijt tamelijk gegrond schijnen, in werkelijkheid was er geen schijn van blanquisme in Lenins Aprilpolitiek. Voor Lenin was de hele vraag slechts: in welke mate drukken de Sovjets de werkelijke stemming van de massa’s nog uit en vergist de partij zich niet als ze zich op de Sovjetmeerderheid richt. De Aprildemonstratie die verder ‘naar links’ ging dan bedoeld was, was een soort testcase voor het meten van de stemming van de massa’s en de verhouding van deze massa’s tot de meerderheid van de Sovjets. Deze testcase leidde tot de conclusie dat een lange voorbereidende periode noodzakelijk was. En we zien hoe scherp Lenin in het begin van mei de delegatie van Kroonstad afwees, die te ver was gegaan en die zich tegen de erkenning van de Voorlopige Regering had gekeerd.
De tegenstanders van de strijd om de macht benaderden deze zaak geheel anders. Op de Partijconferentie in april komt kameraad Kamenjev met de volgende klacht:
“In nr. 19 van de Pravda werd voor het eerst door kameraden (blijkbaar is Lenin bedoeld, L. T.) een resolutie voorgesteld, over de omverwerping van de Voorlopige Regering. Deze resolutie werd voor de laatste crisis afgedrukt en later werd deze leuze verworpen omdat ze desorganiserend werkt. Ze werd avonturistisch genoemd. Dit betekent dat onze kameraden iets geleerd hebben tijdens de crisis. De resolutie die nu voorgesteld wordt (dat wil zeggen de resolutie die door Lenin aan de conferentie voorgesteld wordt, L.T.) herhaalt deze fout.”
Deze manier van het stellen van de vraag is in hoge mate tekenend. Lenin nam, na de toestand verkend te hebben, de leuze van de onmiddellijke afzetting van de Voorlopige Regering terug. Maar hij deed dit niet voor een bepaalde periode — voor zoveel weken of maanden — maar enkel afhankelijk van het feit hoe snel de massa’s zouden revolteren tegen de verzoeningsgezinden.
In de tijdelijke terugtocht van Lenin lag niet de geringste aanwijzing voor een verandering van de politieke lijn. Hij ging er niet van uit dat de democratische revolutie nog niet voltooid zou zijn, maar hij ging er uitsluitend van uit dat de massa’s op dat moment nog niet in staat zouden zijn de Voorlopige Regering ten val te brengen, en dat men dus alles moest doen om het mogelijk te maken dat de arbeidersklasse morgen wel in staat zou zijn de Voorlopige Regering ten val te brengen.
De gehele partijconferentie van april was gewijd aan deze fundamentele vraag: Zetten we koers naar de verovering van de macht in naam van de socialistische revolutie of helpen we (de één of de ander) om de democratische revolutie te voltooien? Helaas is het verslag van de Aprilconferentie tot op heden niet gepubliceerd, hoewel er nauwelijks een ander congres in de geschiedenis van onze partij is, dat zo een grote en directe betekenis voor het lot van de revolutie had als de conferentie van april 1917.
Lenins standpunt was: een onverzoenlijke strijd tegen de vaderlandsverdediging en haar aanhangers, het veroveren van de meerderheid in de sovjets, omverwerping van de Voorlopige Regering, de verovering van de macht door de sovjets, een revolutionaire vredespolitiek, en een program van de socialistische revolutie in het binnenland en van internationale revolutie in het buitenland. In tegenstelling hiermee weten we dat de oppositie vasthield aan het beeld dat de ‘democratische revolutie’ moest voltooid worden door druk op de Voorlopige Regering, waarbij de sovjets de ‘controleorganen’ van de burgerlijke macht zouden blijven. Hieruit sproot een geheel ander en veel verzoeningsgezinder houding ten opzichte van de vaderlandsverdediging voort.
Een van de tegenstanders van Lenins standpunt wierp op de Aprilconferentie tegen:
“We spreken over de Sovjets van arbeiders- en soldatenafgevaardigden alsof dat de organisatiecentra van onze eigen krachten zijn en van de staatsmacht… Reeds hun naam bewijst dat ze een blok van kleinburgerlijke en proletarische krachten vormen, die nog staan voor onvoltooide burgerlijk democratische taken. Als de burgerlijk democratische revolutie voltooid zou zijn geweest, zou dit blok niet langer bestaan hebben… en het proletariaat zou een revolutionaire strijd tegen dit blok voeren… Maar niettemin erkennen we deze Sovjets als centra voor de organisatie van onze krachten… Bijgevolg, is de burgerlijke revolutie nog niet voltooid, zij heeft zichzelf nog niet overleefd en ik ben van mening dat wij allemaal moeten erkennen, dat de macht met de volledige voltooiing van deze revolutie werkelijk in handen van het proletariaat zou zijn overgegaan.” (Uit de rede van kameraad Kamenjev).
Het hopeloze schematisme van dit argument is opvallend. Want het wezen van de zaak ligt juist in het feit dat de ‘volledige voltooiing van deze revolutie’ nooit zou kunnen plaatsvinden zonder een overgaan van de macht in andere handen. De hierboven geciteerde rede negeert de klasse-as van de revolutie. De taak van de partij wordt niet afgeleid uit de werkelijke verhouding van de klassenkrachten, maar uit een formele vaststelling van het karakter van de revolutie als burgerlijk of als burgerlijk-democratisch. We moeten deelnemen aan een blok met de kleinburgers en controle uitoefenen over de burgerlijke macht totdat de burgerlijke revolutie volledig voltooid zal zijn. Dit schema is duidelijk mensjewistisch. Nadat men door een doctrinaire opvatting de taken van de revolutie door zijn naamgeving (een ‘burgerlijke’ revolutie) begrenst, kan het niet missen dat men tot een politiek van het uitoefenen van controle over de Voorlopige Regering komt en dat men aan de Voorlopige Regering vraagt dat ze een vredespolitiek zonder annexaties en zo voorts zou voeren. Onder de voltooiing van de democratische revolutie werd verstaan een reeks van hervormingen die uitgevoerd zouden moeten worden door de Constituerende Vergadering (24). De bolsjewistische partij was daarbij de rol van linkervleugel in de Constituante toebedeeld. Zo een vooruitzicht beroofde de leus ‘Alle macht aan de Sovjets’ van iedere actuele betekenis. Niemand heeft dat zo consequent en doordacht uitgedrukt als de overleden Nogin, die ook tot de oppositie behoorde, op de Aprilconferentie:
“In de loop van de ontwikkeling verliezen de sovjets hun belangrijke functies. Een hele reeks administratieve functies zullen overgedragen worden aan gemeentelijke, provinciale (samstwo-), staats- en andere instellingen. Als we de toekomstige ontwikkeling van de structuur van de staat onderzoeken, kunnen we niet betwisten dat de Constituerende Vergadering en daarna het Parlement bijeengeroepen zullen worden… Bijgevolg sterven de belangrijkste functies van de sovjets af. Dat wil echter niet zeggen dat de sovjets hun bestaan met schande zullen beëindigen. Zij zullen hun functies alleen maar overdragen. Onder deze sovjets zullen we de verwezenlijking van de Commune-Republiek niet zien gebeuren.”
Een derde opponent verdedigde tenslotte het standpunt dat Rusland niet rijp was voor het socialisme:
“Kunnen we op de steun van de massa’s rekenen als we de leus van de proletarische revolutie aanheffen? Rusland is het meest kleinburgerlijke land in Europa. We kunnen onmogelijk rekenen op de sympathie van de massa’s voor een socialistische revolutie, daarom zal de partij naarmate deze meer op het standpunt van de socialistische revolutie staat des te eerder in een propaganda-cirkel veranderen. De stoot voor de socialistische revolutie moet uit het Westen komen.”
En verder:
“Waar gaat de zon van de socialistische revolutie op? Ik ben van mening, dat het initiatief voor een socialistische revolutie, gezien de gehele omstandigheden en ons algemene cultureel niveau niet van ons behoort uit te gaan. Het ontbreekt ons aan de noodzakelijke krachten. In ons land bestaan de objectieve voorwaarden er niet voor. Maar voor het Westen ligt het vraagstuk ongeveer net zoals het vraagstuk van de omverwerping van het tsarisme bij ons.”
Niet alle tegenstanders van de opvatting van Lenin op de Aprilconferentie trokken dezelfde conclusie als Nogin — maar enige maanden later, aan de vooravond van de Oktoberrevolutie, waren zij allemaal door de logica van de feiten gedwongen deze conclusies te aanvaarden. Of we moeten de leiding van de proletarische revolutie zijn, of we moeten de rol van een oppositie in een burgerlijk parlement aanvaarden — voor die vraag stonden we in de partij. Het is volkomen duidelijk dat het laatste standpunt een mensjewistisch standpunt is, of beter gezegd het standpunt dat de mensjewieken na de Februarirevolutie gedwongen waren op te geven. Inderdaad hebben de mensjewistische melkmuilen jarenlang verkondigd dat de komende revolutie een burgerlijke zou zijn, dat de regering van een burgerlijke revolutie slechts burgerlijke taken volvoeren kan, dat de sociaal-democratie niet de taken van de burgerlijke democratie op zich kon nemen, en dat ze in de oppositie moest blijven om ‘de bourgeoisie naar links te drukken’. Dit thema werd met een buitengewone diepzinnigheid door Martynow ontwikkeld. Bij het uitbreken van de burgerlijke revolutie in 1917 waren de mensjewieken weldra in de regering. Van heel hun principiële standpunt bleef slechts één enkele politieke conclusie over: dat het proletariaat de macht niet mag grijpen. Maar het is volkomen duidelijk dat die bolsjewieken, die het ministerialisme van de mensjewieken veroordeelden en tegelijkertijd tegen het grijpen van de macht door het proletariaat waren, in feite naar het voor-oorlogse standpunt van de mensjewieken overliepen.
De revolutie had politieke verschuivingen in twee richtingen ten gevolge: de reactionairen werden cadetten (constitutionele democraten) en de cadetten werden tegen hun eigen wil republikeinen — een zuiver formele verschuiving naar links. De sociaal-revolutionairen en de mensjewieken werden de heersende burgerlijke partij — een verschuiving naar rechts. Zo probeert de burgerlijke maatschappij een nieuwe basis te vormen voor haar staatsmacht, stabiliteit en orde. Maar tegelijkertijd dat de mensjewieken van een formeel socialistische positie naar een vulgair democratische overgingen, ging de rechtervleugel van de bolsjewieken over naar een formeel socialistisch standpunt, dat wil zeggen naar het standpunt dat de mensjewieken gisteren innamen.
Ten aanzien van het vraagstuk van de oorlog vond dezelfde hergroepering van krachten plaats. De bourgeoisie — behalve een paar doctrinairen — verkondigde tot vervelends toe: geen annexaties, geen schadevergoedingen. Zij konden dit des te gemakkelijker daar het uitzicht op annexaties al zeer gering was. De Zimmerwaldse mensjewieken en sociaal-revolutionairen — die de Franse socialisten hadden aangevallen omdat zij hun burgerlijk republikeins vaderland verdedigden — werden op het moment dat zij zich als een deel van de burgerlijke republiek beschouwden zelf direct vaderlandsverdedigers. Van een passieve internationalistische positie gingen zij over naar een actief patriottische. Tegelijkertijd ging de rechtervleugel van de bolsjewieken over naar een passief internationalistisch standpunt (‘druk’ uitoefenen op de Voorlopige Regering voor de zaak van de democratische vrede, ‘zonder annexaties en zonder schadevergoedingen’). Zo viel de formule van de democratische dictatuur van het proletariaat en de boeren op de Aprilconferentie politiek en theoretisch uiteen en bleven er twee tegengestelde gezichtspunten over: een democratisch gezichtspunt, gecamoufleerd door formeel socialistische bedenkingen en een revolutionair socialistisch gezichtspunt, het werkelijke bolsjewistische en leninistische gezichtspunt.
Verklarende noten
(22) Een spontane gewapende demonstratie van tussen de 25.000 en 30.000 soldaten kwam ondersteund door arbeiders op straat met leuzen als ‘Weg met Miljoekow’. Miljoekow werd verantwoordelijk gesteld voor het voortduren van de oorlog. Op 21 april (4 mei) riep het Comité van de bolsjewistische partij in Petrograd op tot een demonstratie. Het centraal comité de cadetten riep op zijn beurt zijn aanhangers op ‘zich rond de Voorlopige Regering te verenigen en deze te ondersteunen.’ De burgerlijke patriottische elementen kwamen in botsing met de arbeiders en een bloedige schermutseling was het gevolg. Het Centraal Comité van de partij, nam contact op met Trotski, wees de linkervleugel van de bolsjewieken terecht en verklaarde dat zij het door de Sovjet uitgevaardigde demonstratieverbod volkomen juist achtte en dat men het onvoorwaardelijk moest opvolgen. De resolutie van het Centraal Comité van 22 april (5 mei) verklaarde: “De leuze ‘Weg met de Voorlopige Regering’ is nu fout, omdat zo een leuze, indien er geen solide (dat wil zeggen bewuste en georganiseerde) meerderheid van het volk aan de kant van het revolutionaire proletariaat staat, hetzij een frase is, hetzij objectief op avontuurlijke pogingen uitloopt.” (W.I. Lenin, Werke 24, blz. 198).
Deze resolutie zei dat de taak van de beweging was het leveren van kritiek, het maken van propaganda en het winnen van de meerderheid in de Sovjets, als basis voor de verovering van de macht.
(23) Auguste Blanqui (1805-1881), beroemd Frans revolutionair, zag de greep naar de macht als een opstand van het proletariaat, die als een samenzwering georganiseerd was. Het verschil tussen marxisme en blanquisme ligt niet in het beschouwen van de opstand als een kunst maar in het vraagstuk van de voorwaarden voor de opstand. Lenin schrijft: “Om succes te hebben, mag de opstand niet op een samenzwering, op een partij steunen, maar zij moet steunen op de meest geavanceerde klasse. Dat ten eerste. De opstand moet steunen op het revolutionaire naar boven komen van het volk. Dit ten tweede. De opstand moet steunen op een zodanig keerpunt in de geschiedenis van de rijpende revolutie, waarop de activiteit van de voorste rijen van het volk het grootst is, waarop de weifelingen in de rijen van de vijand en in de rijen van de zwakke, halve en onstandvastige vrienden van de revolutie het sterkst zijn. Dit ten derde. Door deze drie voorwaarden onderscheidt het marxisme zich in de behandeling van het vraagstuk van de opstand juist van het blanquisme.” (Marxisme en opstand, Brief aan het Centraal Comité van de SDAPR, Werke 26, blz. 4/5).
(24) In de thesen over de Constituerende Vergadering schreef Lenin op 12 (25) december 1917: “De eis voor de bijeenroeping van de Constituerende Vergadering behoorde terecht tot het program van de revolutionaire Sociaal-democratie, omdat de Constituerende Vergadering in de burgerlijke republiek de hoogste vorm van democratie is. “ (Thesen over de Constituerende Vergadering, Werke 26, blz. 377).
Maar terwijl ze de bijeenroeping van de Constituerende Vergadering eisten, leggen de bolsjewieken in 1917 er de nadruk op dat een sovjetrepubliek een hogere vorm van democratie is dan de gewone burgerlijke republiek. Nadat de Sovjets in de Oktoberrevolutie de macht veroverd hadden, verloor de Constituerende Vergadering zijn betekenis. Toen de Constituerende Vergadering op 5 (18) januari 1918 bijeenkwam, was dit voor een ééndaagse zitting. De samenstelling van de Constituerende Vergadering, hoofdzakelijk rechtse sociaal-revolutionairen, was het gevolg van een kiezerslijst, die tot stand gekomen was voordat de massa’s tot het bolsjewisme waren overgegaan. Na het voorlezen van een verklaring, waarin de meerderheid van de Constituerende Vergadering als contrarevolutionair werd gekenmerkt, verlieten de bolsjewieken en de linkse sociaal-revolutionairen de vergadering. Dezelfde dag werd de vergadering uiteengejaagd en 6 (19) januari hief de sovjetregering haar officieel op.
> Inhoud