‘De democratische dictatuur van het proletariaat en de boeren’ in februari en oktober

Het verloop en het resultaat van de Oktoberrevolutie heeft een dodelijke slag toegebracht aan de scholastische parodie op het marxisme, die in Russische sociaal-democratische kringen zeer wijd verbreid was, die begonnen is bij de groep ‘Bevrijding van de Arbeid’ (7) en bij de mensjewieken het verst ontwikkeld werd. Het wezen van dit pseudo-marxisme bestond daarin, dat het de voorwaardelijke en begrensde opvatting van Marx, “de meer ontwikkelde landen tonen de achtergebleven landen hun toekomstige ontwikkeling”, veranderd heeft in een absoluut — om Marx’ eigen woorden te gebruiken — ‘bovenhistorische’ wet, en op deze wet tracht het pseudo-marxisme de tactiek van de partij van de arbeidersklasse te baseren. Zo gezien, kon er geen sprake van zijn van een strijd om de macht van het Russische proletariaat, voordat de economisch meer ontwikkelde landen een precedent geschapen hadden. Het is natuurlijk niet te bestrijden, dat ieder achtergebleven land in de geschiedenis van de meer ontwikkelde landen, enige trekken van zijn toekomst vindt, van een herhaling van de ontwikkeling in het geheel kan echter geen sprake zijn. Omgekeerd, des te meer de kapitalistische economie wereldeconomie wordt, des te opvallender nam het lot van de achtergebleven landen, waarin de elementen van hun achterstand hand in hand gingen met de laatste verworvenheden van het kapitalisme, een eigen vorm aan (8). Engels schreef in het voorwoord voor zijn boek Boerenoorlog:

“Op een bepaald punt dat niet overal gelijktijdig en op dezelfde trap van ontwikkeling behoeft op te treden — begint de bourgeoisie te merken, dat zijn proletarische medereiziger hem ontgroeid is.”

(Marx/Engels Werke 7, blz. 534).

Door de loop van de historische ontwikkeling moest de Russische bourgeoisie dit feit eerder en vollediger dan iedere andere ervaren. Lenin heeft reeds aan de vooravond van het revolutiejaar 1905 uitdrukking gegeven aan deze eigenaardigheid van de Russische revolutie door de formule ‘democratische dictatuur van het proletariaat en de boeren’ (9). De formule op zichzelf — dat heeft de gehele latere ontwikkeling aangetoond — kon slechts een etappe betekenen op de weg naar de socialistische dictatuur van het proletariaat, gesteund door de boeren; de wijze waarop Lenin de zaak stelt, door en door revolutionair, dynamisch (d.w.z. rekening houdend met bewegelijke veranderlijke krachten), staat in volkomen tegenstelling tot het mensjewistische schema. Volgens dit schema kon Rusland slechts rekenen op een herhaling van de geschiedenis van de meer ontwikkelde volkeren, waar de bourgeoisie aan de macht is en de sociaal-democratie in de oppositie. Maar in bepaalde kringen in onze partij werd de klemtoon in Lenins formule niet gelegd op de dictatuur van het proletariaat en de boeren, maar op het democratisch karakter ervan, wat tegenover het socialistisch karakter gesteld werd. Dit betekende echter weer: in Rusland als achtergebleven land is slechts een democratische revolutie denkbaar. De socialistische omwenteling moet in het Westen beginnen. Wij kunnen de weg naar het socialisme pas na Engeland, Frankrijk en Duitsland opgaan. Zo een opstelling moest echter onvermijdelijk afglijden naar het mensjewisme inhouden en dat bleek ook duidelijk in 1917, toen de taken van de revolutie niet meer in de toekomst lagen, maar voor de deur stonden.

Als men zich in de werkelijke verhoudingen van de revolutie op het standpunt van de tot in zijn laatste consequenties doorgevoerde democratie stelt, tegen het socialisme als ‘zijnde voorbarig’, betekent dat politiek gezien, van het proletarische standpunt afglijden naar het kleinburgerlijke standpunt, overlopen naar de positie van de linkervleugel van de (burgerlijk)-nationale revolutie.

De Februarirevolutie (1917) was, afzonderlijk beschouwd, een burgerlijke revolutie. Als burgerlijke revolutie kwam ze echter te laat en kon ze zich niet handhaven. Ze werd verscheurd door innerlijke tegenstrijdigheden, die dan ook direct hun uitdrukking vonden in de dubbelheerschappij (10) en ze moest hetzij de inleiding vormen tot de proletarische revolutie — wat ook gebeurde — hetzij, onder het één of andere burgerlijk-oligarchische regiem Rusland in een halfkoloniale toestand doen terugvallen.

De periode, die op de Februarirevolutie volgde kon men dus vanuit twee standpunten beschouwen; hetzij als de periode van de vestiging, ontwikkeling en zelfs voltooiing van de ‘democratische’ revolutie, hetzij als de periode van de voorbereiding van de proletarische revolutie. Het eerste standpunt namen niet alleen de mensjewieken (11) en de sociaal-revolutionairen (12) in, maar ook een bepaald deel van de leidende elementen van onze eigen partij. Het verschil was dat de laatste werkelijk ernaar streefden, de democratische revolutie zo ver mogelijk naar links te drijven. Maar de methode was in wezen dezelfde. ‘Druk’ uitoefenen op de heersende bourgeoisie, waarbij vooropgesteld werd, dat deze druk het kader van het burgerlijk democratische regiem niet zou overschrijden. Indien deze politiek uiteindelijk overwonnen had, dan zou de ontwikkeling van de revolutie aan onze partij voorbijgegaan zijn. We zouden tenslotte tegenover een opstand van de arbeiders en boerenmassa’s gestaan hebben, zonder leiding door de partij, met andere woorden, de julidagen op een kolossale schaal, d.w.z. niet meer als episode maar als catastrofe.

Het is volkomen duidelijk dat het directe gevolg van zo een catastrofe de vernietiging van de partij geweest zou zijn. Dat geeft de betekenis aan van de ernst van de meningsverschillen.

De invloed van de mensjewieken en de sociaal-revolutionairen in de eerste periode van de revolutie was natuurlijk geen toeval; zij is de weerspiegeling zowel van het overwegen van de kleinburgerlijke massa’s, d.w.z, voor alles van de boerenmassa’s in het (Russische) volk, als van de onrijpheid van de revolutie. Door de onrijpheid van de revolutie kregen de kleinburgerlijke revolutionairen — onder de heel bijzondere door de oorlog geschapen verhoudingen — de leiding van de revolutie in handen, of tenminste de schijnbare leiding, die daaruit bestond, dat zij de historische rechten van de bourgeoisie op de macht verdedigden. Dat betekent echter niet dat de Russische Revolutie alleen maar de weg kon gaan, die ze van februari tot oktober werkelijk gegaan is, De weg die ze werkelijk op gegaan is, sproot niet alleen voort uit de verhoudingen tussen de klassen, maar ook uit de tijdelijke, door de oorlog ontstane omstandigheden. Door de oorlog waren de boeren georganiseerd en gewapend in een vele miljoenen tellend leger. Voordat het proletariaat de tijd gevonden had zich onder eigen vaandel te organiseren, om de massa op het land met zich mee te trekken, hadden de kleinburgerlijke revolutionairen reeds een natuurlijk steunpunt in het door de oorlog in opstand gekomen boerenleger gevonden. Met het loden gewicht van dit miljoenen leger, waarvan immers alles afhing, oefenden de kleinburgerlijke revolutionairen druk uit op het proletariaat en wisten zij het de eerste tijd achter zich te krijgen. De gebeurtenissen, die onmiddellijk aan de oorlog voorafgingen bewijzen het beste dat de loop van de revolutie ook een andere had kunnen zijn. In juli 1914 trilde Petrograd van revolutionaire stakingen. Het kwam tot openlijke straatgevechten. In deze beweging was de leiding absoluut in handen van de illegale organisatie en de illegale pers van onze partij. Het bolsjewisme versterkte voortdurend zijn invloed in een openlijke strijd tegen de liquidatoren (voorstanders van opheffing van de partij) en tegen de kleinburgerlijke partijen in het algemeen. Een verder groeien van de beweging zou voor alles een groeien van de bolsjewistische partij betekend hebben. De Sovjets van Arbeidersafgevaardigden van 1914 — als er toen sovjets geweest waren — zouden zij naar alle waarschijnlijkheid vanaf het begin bolsjewistisch geweest zijn. Het ontwaken van het dorp zou geschied zijn onder de directe en indirecte leiding van de stedelijke sovjets, die zelf door de bolsjewieken geleid zouden zijn. Dat wil niet zeggen dat de sociaal-revolutionairen op het platteland direct veroordeeld zouden zijn te verdwijnen: neen, naar alle waarschijnlijkheid zou de eerste etappe van de boerenrevolutie onder het vaandel van de narodniki (13) gestaan hebben. Maar bij de door ons geschetste ontwikkeling van de gebeurtenissen zouden de narodniki zich gedwongen gezien hebben, hun linkervleugel op te schuiven en zouden ze gedwongen geweest zijn aansluiting te zoeken bij de bolsjewistische sovjets in de steden. De directe afloop van de opstand zou ook in dit geval vanzelfsprekend voor alles afgehangen hebben van de stemming en de houding van het leger, dat met de boeren verbonden was. Het is onmogelijk en overigens ook onnodig, om achteraf ernaar te raden of de beweging van 1914 — 1915 tot een overwinning geleid zou hebben, als de oorlog niet uitgebroken was, die een reuzenschakel in de ontwikkeling invoegde. Er is echter veel voor te zeggen, dat — indien de succesvolle revolutie zich zo ontwikkeld zou hebben als de juli-gebeurtenissen van 1914 konden doen verwachten — de omverwerping van het tsarisme naar alle waarschijnlijkheid betekend zou hebben, dat daarmee direct de revolutionaire arbeidersraden aan de nacht gekomen zouden zijn, die (vanaf het begin) door middel van de linkse narodniki de boerenmassa’s dan in hun kamp meegetrokken zouden hebben.

De oorlog onderbrak de zich ontwikkelende revolutionaire beweging. Hij stelde haar uit, maar versnelde haar daarna buitengewoon. In de vorm van het vele miljoenen tellende leger schiep de oorlog voor de kleinburgerlijke partijen een heel bijzonder, niet slechts maatschappelijk, maar ook organisatorisch steunpunt; want de eigenaardigheid van de boeren bestaat juist daarin dat zij ondanks hun onnoemelijk aantal zelfs wanneer ze revolutionair gezind zijn zich moeilijk omvormen laten tot een organisatorische basis. De kleinburgerlijke partijen steunden nu op deze pasklare organisatie, het leger. En ze imponeerden zo het proletariaat, door het leger met de saus van de ‘vaderlandsverdediging’ (14) te overgieten. Daarom treedt Lenin direct spinnijdig op tegen de oude leuze van de ‘democratische dictatuur van het proletariaat en de boeren’. Deze leuze zou onder de nieuwe verhoudingen de verandering betekenen van de bolsjewistische partij in een linker vleugel van het vlok van de ‘vaderlandsverdediging’. Lenin zag het als zijn voornaamste taak de proletarische voorhoede uit het ‘moeras van het patriottisme’ in het vrije veld te leiden. Alleen onder deze voorwaarde kon het proletariaat — in de volgende etappe van de ontwikkeling — het middelpunt worden, waaromheen de werkende boerenmassa’s zich groepeerden. Maar wat moet nu de houding zijn ten opzichte van de ‘democratische revolutie’ of juister gezegd ten opzichte van de ‘democratische dictatuur van het proletariaat en de boeren’? Lenin geeft een onbarmhartige les aan die ‘oude bolsjewieken’ die — zegt hij —

“reeds meer dan eens een treurige rol in de geschiedenis van onze partij gespeeld hebben, als ze zinloos een van buiten geleerde formule herhaalden, in plaats van het bijzonder van de nieuwe, levende werkelijkheid te bestuderen.”

(Lenin, Eerste brief over tactiek, Werke 24, blz. 26).

Men moet zich niet richten op oude formules, maar op de nieuwe werkelijkheid. Lenin vraagt:

“Behelst de oud-bolsjewistische formule van kameraad Kamenev de ‘burgerlijk-democratische revolutie is niet afgesloten’ deze werkelijkheid? Neen, de formule is verouderd. Die dient nergens toe. De pogingen haar nieuw leven in te blazen zullen vergeefs zijn.”

(Lenin, Eerste brief over tactiek, Werke 24, blz. 33).

Natuurlijk. Lenin heeft verschillende keren gezegd dat de Sovjets van Arbeiders-, Soldaten- en Boerenafgevaardigden tot een bepaalde hoogte de revolutionair-democratische dictatuur van het proletariaat en de boeren belichaamden en dat is juist, in zoverre deze sovjets inderdaad een macht vormen. Maar zoals Lenin meer dan eens verklaard heeft, de Sovjets van de Februari-periode verwerkelijkten slechts een halve macht. Ze ondersteunden de regering van de bourgeoisie, door een half-oppositionele druk op haar uit te oefenen. En juist deze tussenpositie maakte het hun niet mogelijk buiten het kader van een democratisch verbond van de arbeiders, boeren en soldaten te gaan. In zoverre het niet op geregelde staatkundige verhoudingen, maar op de gewapende macht en op de directe revolutionaire controle steunde, neigde dit verbond, wat de vorm van de machtsuitoefening betreft, naar de dictatuur, hoewel ze er nog bij lange na niet toe in staat was. De instabiliteit van de verzoeningsgezinde sovjets lag juist in het democratische, vormloze, slechts gedeeltelijk heersende verbond van de arbeiders, boeren en soldaten. De sovjets moesten ofwel verdwijnen of de macht werkelijk grijpen. En de macht grijpen konden ze niet in de vorm van een democratisch verbond van de arbeiders, en de boeren, die door verschillende partijen vertegenwoordigd zijn, maar alleen in de vorm van de dictatuur van het proletariaat, dat geleid wordt door een eensgezinde partij; een proletariaat dat de boerenmassa en in de eerste plaats haar halfproletarische lagen, met zich meetrekt.

Met andere woorden, een democratisch verbond van arbeiders en boeren kan slechts gestalte krijgen als een onrijpe vorm van de macht, die niet in staat is tot een werkelijke heerschappij te komen. Het kan slechts de vorm aannemen van een tendens en niet van een concreet feit. Iedere verdere beweging in de richting van de verovering van de macht zou noodzakelijk het democratische omhulsel moeten doorbreken en de meerderheid van de boeren voor de noodzaak plaatsen de arbeiders te volgen, ze moet het proletariaat de mogelijkheid geven de dictatuur van de klasse te verwezenlijken en daardoor — naast een onverbiddelijke en volledige radicale democratisering van de maatschappelijke verhoudingen — een zuiver socialistische ingreep van de arbeidersstaat op de rechten van de kapitalistische eigendom op de agenda plaatsen. Wie onder deze omstandigheden zich nog langer aan de formule van de ‘democratische dictatuur’ vastklemt, moet in werkelijkheid van de macht afzien en de revolutie in het slop voeren.

De fundamentele kwestie, waar alle overige omdraaien, was: zullen we om de macht vechten of niet? Moeten we de macht grijpen of niet? Hieruit blijkt reeds dat we toen niet te maken hadden met tijdelijke meningsverschillen maar met twee uitgesproken principiële tendensen. De eerste en voornaamste tendens was de proletarische en leidde naar de weg van de wereldrevolutie. De andere was een ‘democratische’, dat wil zeggen kleinburgerlijke tendens en leidde in laatste instantie tot het ondergeschikt maken van de proletarische politiek aan de behoeften van de zich hervormende burgerlijke maatschappij. Deze beide tendensen kwamen bij alle slechts enigszins wezenlijke kwesties gedurende het gehele jaar 1917 in een vijandelijk conflict. Juist de revolutionaire periode — dat wil zeggen de periode waarin het opgehoopte kapitaal van de partij in omloop gebracht wordt — moet zulk soort verschillen onvermijdelijk onthullen en tevoorschijn brengen. Deze twee tendensen zullen zich, in grotere of kleinere mate, met grotere of kleinere afwijkingen in ieder land gedurende de revolutionaire periode meer dan eens manifesteren. Als men onder bolsjewisme — en we leggen hier de nadruk op zijn wezenlijk aspect — een opleiding, een houding, een organisatie van de proletarische voorhoede verstaat, waardoor deze later in staat is, met de wapens in de hand, de macht te veroveren; en als we onder sociaal-democratie verstaan het voeren van een reformistische activiteit binnen het kader van de burgerlijke maatschappij en een aanpassing aan haar wetten — dat wil zeggen, de dagelijkse opvoeding van de massa in de geest van het erkennen van de onwankelbaarheid van de burgerlijke staat; dan is het volkomen duidelijk, dat zelfs binnen de Communistische Partij — die ook niet kant-en-klaar uit de smeltkroes van de geschiedenis tevoorschijn komt — de strijd tussen de sociaal-democratische tendensen en het bolsjewisme het duidelijkst tot uitdrukking komt gedurende de directe revolutionaire periode, als de vraag van de macht zonder omwegen gesteld wordt.

Pas na 4 april, dat wil zeggen, na de aankomst van Lenin in Petrograd werd het vraagstuk van de verovering van de macht in de partij gesteld. Maar zelfs vanaf dat moment is de politieke lijn van de partij geenszins een uniforme, ondeelbare en geheel onbestreden lijn geweest. Ondanks de besluiten van de Aprilconferentie van 1917 (15) duurde de tegenstand tegen de revolutionaire koers — soms openlijk, soms bedekt — gedurende de gehele voorbereidingsperiode.

Het bestuderen van het verloop van de verschillen tussen de Februari en de consolidatie van de Oktoberrevolutie heeft niet alleen een grote theoretische, maar ook een uiterst praktische betekenis. De verschillen op het Tweede Congres van de partij in 1903 noemde Lenin in 1910 een ‘anticipatie’, dat wil zeggen een waarschuwing vooraf. Het is van belang deze verschillen te volgen door een bestudering, die begint niet hun ontstaan, dat wil zeggen in 1903, of zelfs nog eerder, bij voorbeeld net het ‘economisme’ (16). Maar zo een bestudering heeft slechts zin als zij consequent doorgevoerd wordt tot haar logische conclusie en als ze ook de gehele periode beslaat waarin deze verschillen aan de definitieve toets worden onderworpen, dat wil zeggen, de Oktoberperiode.

Binnen het raam van dit voorwoord kunnen we niet op ons nemen, ons uitputtend met alle stadia van deze strijd bezig te houden. Maar we vinden het minstens nodig — zij het ten dele — de betreurenswaardige leemte op te vangen die in onze literatuur bestaat over de belangrijkste periode in de ontwikkeling van onze partij.

Zoals al gezegd: de verschillen draaiden om het vraagstuk van de macht. In het algemeen gesproken is dit de toetssteen, die het karakter van de revolutionaire partij (en ook van andere partijen) bepaalt.

Er bestaat een nauw verband tussen het vraagstuk van de macht en het vraagstuk van de oorlog, dat in deze periode aan de orde kwam en waarover beslist werd.

We zullen deze vraagstukken in chronologische volgorde behandelen door de belangrijkste gebeurtenissen de revue te laten passeren: de houding van de partij en van de pers van de partij in de eerste periode na de val van het tsarisme en voor de aankomst van Lenin. De Aprilconferentie; de gevolgen van de julidagen; de Kornilov-periode; de Democratische Conferentie en het Voorparlement. Het vraagstuk van de gewapende opstand en de machtsgreep (september tot oktober); en het vraagstuk van een ‘homogene’ socialistische regering. Door het bestuderen van deze meningsverschillen zal het volgens ons mogelijk zijn conclusies te trekken die van buitengewoon belang zijn voor andere partijen van de Communistische Internationale.


Verklarende noten

(7) De groep ‘Bevrijding van de Arbeid’ was opgericht in Zwitserland door George Plechanov, samen met andere Russische vluchtelingen, Pawel Axelrod, Wera Sassulitsj, L. G. Deutsch en J. N. Ignatow na hun breuk in 1893 met de narodniki. Zij was de eerste echte Russische sociaal-democratische organisatie en werd opgeheven toen de verenigde sociaal-democratische partij gevormd werd.

(8) “De historische wetmatigheid heeft niets gemeen met een verwaand schematisme. De ongelijkmatigheid, de meest algemene wet van het historische proces, komt op de meest krasse en de meest gecompliceerde wijze tot uiting in de rol van de achtergebleven landen. Onder de zweep van een noodzakelijkheid van buiten af is de achterlijkheid gedwongen sprongen te maken. Uit de algemene wet van de ongelijkmatigheid vloeit een andere wet voort, welke men bij gebrek aan een meer passende benaming de wet van de gecombineerde ontwikkeling kan noemen. In de zin van het tot elkaar komen van verschillende fasen, het doordringen van afzonderlijke stadia, het amalgaam van archaïsche en moderne vormen.” (L. Trotski, Geschiedenis van de Russische Revolutie, Amsterdam 1936, deel I, blz. 18)

(9) De leuze van de ‘democratische dictatuur van het proletariaat en boeren’ moet onderscheiden worden van de leuze van de ‘dictatuur van het proletariaat’. Met de eerste wordt bedoeld een revolutionaire samenwerking van de arbeiders en de boeren, onder de hegemonie van de arbeiders, om de tegenstand van de grootgrondbezitters en de overblijfselen van de lijfeigenschap, niet slechts op het platteland, maar ook in de fabrieken te breken en in het algemeen de democratische revolutie te verwezenlijken. Anderzijds is de dictatuur van het proletariaat het politieke stelsel, waardoor de arbeiders met steun van de boeren, een socialistische maatschappij stichten. Tegenover de mening van Plechanov, dat de burgerlijke democratische revolutie niet zonder de hulp van de bourgeoisie voltooid zou kunnen worden, stelde Lenin zich keihard op. Want hij ging er van uit dat ieder verbond met het burgerlijke liberalisme onmogelijk was, omdat dit liberalisme een reactionaire rol moest spelen daar het economisch en maatschappelijk niet het oude systeem verbonden was. Trotski was het — evenals alle Russische marxisten — volkomen eens met Lenin op het punt van de democratische taken valt de Russische revolutie. Ook was er geen enkel wezenlijk verschil tussen hen over de noodzaak om de boeren als een bondgenoot te mobiliseren. Trotski’s theorie van de permanente revolutie, die hij als volkomen in overeenstemming met het bolsjewisme beschouwde, stelde dat de werkelijke oplossing van de democratische en nationale taken van landen met een achtergebleven ontwikkeling slechts mogelijk was onder de dictatuur van het proletariaat. De oorzaak daarvan is dat de boerenstand te vormloos is om een onafhankelijke rol te spelen.

(10) Lenin over dubbelheerschappij:

“Het fundamentele vraagstuk van iedere revolutie is het vraagstuk van de macht in de staat. Zonder duidelijkheid over dit vraagstuk kan geen sprake zijn van een bewuste deelname aan de revolutie, van welke aard dan ook, om van leiding geven eraan maar geheel te zwijgen.

Waarin bestaat de dubbelheerschappij? Daarin, dat zich naast de Voorlopige Regering, de regering van de bourgeoisie, een nog zwakke, pas in de kiemvorm voorhanden, maar toch ongetwijfeld werkelijk bestaande en sterker wordende andere regering gevormd heeft: de Sovjets van de Arbeiders- en soldatenafgevaardigden.

Deze macht is een macht van hetzelfde type, als de Parijse Commune van 1817 was. De fundamentele kenmerken van dit type zijn:

1.De bron van de macht is niet de vooraf door het parlement besproken en besloten wet, maar de directe, van beneden komende initiatieven van de volksmassa’s in het land, de directe ‘machtsgreep’ om deze gangbare uitdrukking te gebruiken;

2. Vervanging van de politie en het leger als van het volk gescheiden en tegenover het volk staande instellingen door de directe bewapening van het gehele volk; de staatsorde wordt onder een dergelijke macht door de gewapende arbeiders en boeren zelf, door het gewapende volk zelf verdedigd;

3. Evenzo wordt de beambtenstand, de bureaucratie, of door de directe heerschappij van het volk zelf vervangen of tenminste onder bijzondere controle gesteld. De ambtenaren veranderen in niet alleen verkiesbare, maar ook in op de eerste eis van het volk afzetbare personen, hun rol wordt teruggebracht tot die van eenvoudige gevolmachtigden. Uit een bevoorrechte laag met hoge, burgerlijke betaling van hun ‘posten’ veranderen ze in arbeiders van een bijzonder ‘wapen’, wier beloning niet hoger is dan het gebruikelijke loon van een goede arbeider.”

(W. I. Lenin, Over Dubbelheerschappij, Werke, Band 24, blz. 20/1).

(11) De mensjewieken waren de rechtervleugel van de Russische Sociaal-democratische Partij, die in 1898 opgericht was. In 1903 kwam er een scheuring met de bolsjewieken over het vraagstuk van de organisatie van de partij en de revolutionaire politiek. De mensjewieken waren tegen Lenins opvatting van de revolutionaire partij als de voorhoede van het proletariaat; een partij, gebaseerd op de principes van het democratisch centralisme. Zij waren voor de lossere, minder gedisciplineerde vorm van de West-Europese sociaal-democratie. De mensjewieken waren voor samenwerking met de liberale bourgeoisie omdat zij meenden dat het karakter van de Russische Revolutie burgerlijk-democratisch was. Zij ondersteunden in 1917 de Voorlopige Regering en waren sterke tegenstanders van de Oktoberopstand, omdat ‘Rusland er nog niet rijp voor was.’

(12) De sociaal-revolutionairen hadden een program gebaseerd op de bevrijding van de boeren. Als besliste anti-marxisten waren zij vanaf het begin tegen wat zij noemen het ‘dogma van de Russische sociaal-democraten, dat er geen revolutionaire kracht buiten het stedelijke proletariaat kan bestaan.’ Hun program eiste de ‘vrije volkswil, nationalisatie van de grond en nationalisatie van alle grote industrieën.’ Terrorisme was één van hun voornaamste methoden om het Tsarisme te bestrijden. In 1917 gebruikten ze met de mensjewieken hun invloed in de Sovjets om het Kerenski-regime in stand te houden. Zij bevochten tot het uiterste het idee van de machtsgreep door het proletariaat. Hun linkervleugel werkte echter tot de Vrede van Brest-Litowsk — die ze als ‘verraad’ aan de revolutie kenschetsten — met de bolsjewieken samen.

(13) De narodniki (Populisten, Volkstümler) waren Russische volkssocialisten. Hun ideeën hadden omstreeks de eeuwwisseling een belangrijke invloed. Zij bestreden de Marxistische gedachte dat Rusland het stadium van het kapitalisme zou moeten doormaken. Zij beschouwden de nog bestaande boerencommunes (Mir) als de embryonale vorm van communisme. Zij probeerden hun ideeën ingang te doen vinden door ‘naar het volk te gaan’ en de boeren aan te zetten tegen het tsarisme te strijden door ‘propaganda door de daad’, of terrorisme.

(14) ‘Vaderlandsverdediging!’ of ‘defensisme’ wilde zeggen dat het Russische leger de oorlog voortzetten moest zolang het Duitse leger de Keizer nog gehoorzaamde. Als politiek stond zij tegenover het ‘defaitisme’ van Lenin, dat er van uitging dat ‘de nederlaag van Rusland het kleinste kwaad is’. Voor Lenins terugkeer schreef de Pravda ‘onze leuze is druk op de Voorlopige Regering met het doel hen te dwingen …een poging te doen, alle oorlogvoerende machten te overreden onmiddellijk vredesonderhandelingen te beginnen.” Lenin karakteriseerde de Voorlopige Regering echter als kapitalistisch-imperialistisch en de politiek van patriottische ‘verdediging’ ervan als verraad aan het socialisme.

(15) De Al-Russische Aprilconferentie van de bolsjewieken werd gehouden 24-29 april (7-12 mei) 1917 in Petrograd. Op de agenda stond:

 

  • De politieke toestand (Perspectieven van de Russische Revolutie);
  • De oorlog;
  • Voorbereidend werk voor de vorming van de Derde Internationale;
  • Het boerenvraagstuk;
  • Het vraagstuk van het program;
  • Het nationale vraagstuk.

 

De debatten zijn erg schetsmatig verslagen, maar de conferentie was misschien een van de meest beslissende in de geschiedenis van de partij. De door Stalin en Kamenev vóór de aankomst van Lenin gevolgde lijn werd definitief vervangen door de strategie van de verovering van de macht. Stalin had het verschil tussen de Sovjets en de Voorlopige Regering enkel gezien als een werkverdeling. Hij zag de Voorlopige Regering volgens zijn eigen woorden als de ‘verdediger van de veroveringen van het revolutionaire volk’ (J. Stalin, Sotsjinenija, deel IV, blz. 399. Geciteerd door Isaac Deutscher in Stalin deel I, blz. 136). Hij was voor een vereniging met de mensjewieken: “We moeten erop ingaan. We moeten ons voorstel voor de lijn van de vereniging vastleggen. Een vereniging is mogelijk op basis van Zimmerwald-Kienthal … We zullen de minder belangrijke verschillen van mening in de partij gemakkelijk onder de knie krijgen.” (Protocol van de maart 1917 Partij conferentie, gepubliceerd door Trotski in The Stalin School of Falsification, blz. 274/5). De Aprilthesen van Lenin sloegen in als een bom. “Zelfs onze Bolsjewieken tonen vertrouwen in de regering. Dat kan alleen maar verklaard worden door de roes van de revolutie. Dat betekent het einde van het socialisme … Als jullie dat standpunt innemen scheiden onze wegen. Ik blijf liever in de minderheid (Protocol van maart 1917 Partijconferentie, 27 maart — 4 april (9 april — 17 april) 1917 gepubliceerd door Trotski in The Stalin School of Falsification, blz. 293 ( Lenin Werke 36, blz. 425/6).

(16) Het economisme was een Russische variatie van het; syndicalisme. Het ging ervan uit dat de economische strijd voldoende was om een massabeweging, politiek bewustzijn en een actieve leiding te doen ontstaan. Lenin wijdde een zeer groot deel van zijn belangrijke werk Wat te doen aan een aanval op het economisme. Hij kenschetste dit als een gevaarlijke tendens, die het achterblijven van de arbeidersklasse goed praat, zich onttrekt aan het tot stand brengen van een politieke beweging en de noodzaak van een revolutionaire partij.

Geef een reactie

0
    0
    Je winkelwagen
    Er zit niets in je winkelwagenKeer terug naar de winkel