I. Het is noodzakelijk de Oktoberrevolutie te bestuderen
Hoewel we geluk gehad hebben in de Oktoberrevolutie heeft de Oktoberrevolutie in onze pers geen geluk gehad. Tot nu toe hebben we geen enkel werk, dat een volledig beeld geeft van de Oktoberomwenteling en haar belangrijkste organisatorische en politieke momenten naar voren haalt. En dat niet alleen, maar zelfs het basismateriaal dat de afzonderlijke stadia van de voorbereiding van de revolutie of de revolutie zelf karakteriseert, is tot nu toe niet gepubliceerd — en daaronder de belangrijkste documenten. Wij geven veel documenten uit die betrekking hebben op de geschiedenis van de revolutie en van de partij, die betrekking hebben op de periode voor Oktober. Wij publiceren niet weinig materiaal over de periode na Oktober. Aan de eigenlijke ‘Oktober’ zelf wijden wij daarentegen een veel geringere aandacht. Het lijkt wel of wij — nadat we de omwenteling volbracht hebben — tot de overtuiging gekomen zouden zijn, dat we in geen geval met de mogelijkheid van een herhaling hebben rekening te houden. Het schijnt, alsof we van het bestuderen van de Oktoberrevolutie, van het onderzoek van de voorwaarden voor haar directe voorbereiding, van haar uitvoering, van de eerste weken van haar consolidering — geen direct nut voor de dringende taken van de verdere opbouw te verwachten hebben.
En toch is een dergelijke beoordeling, al is het half onbewust, een grote fout en daarenboven nationaal beperkt. Al behoeven we ook niet te verwachten, dat we de ervaringen van de Oktoberrevolutie nog eens zullen meemaken, dan betekent dit nog helemaal niet dat wij uit deze ervaring niets zouden kunnen leren. Wij zijn een deel van de Internationale en het proletariaat van alle andere landen moest zijn ‘Oktober’-taak nog vervullen. En wij hebben de laatste jaren veel overtuigende bewijzen gehad, dat onze Oktoberervaring zelfs voor de beste communistische partijen van het Westen niet alleen nog geen vlees en bloed is geworden, maar dat de feiten erover hun zelfs nog niet bekend zijn.
Er moet natuurlijk op gewezen worden, dat het onmogelijk is de Oktoberrevolutie te bestuderen of zelfs maar het materiaal erover te publiceren, zonder oude meningsverschillen op te halen. (1) Maar een dergelijke houding tegenover dit vraagstuk zou toch al te kleinzielig zijn. Het is begrijpelijk dat de meningsverschillen in 1917 van zeer diepgaande aard en niet toevallig waren. Maar het zou te kleinzielig zijn als men nu — nadat enige jaren verstreken zijn — er wapens uit te smeden tegen hen die zich toen vergist hebben. Het is echter nog veel minder toelaatbaar, als men wegens deze ondergeschikte overwegingen van persoonlijke aard, de belangrijkste problemen van de Oktoberrevolutie die internationale betekenis hebben, verzwijgen zou.
Wij hebben in 1923 in Bulgarije twee zware nederlagen geleden (2): in de eerste plaats heeft de partij uit doctrinair-fatalistische overwegingen een zeldzaam gunstig moment voor een revolutionaire actie voorbij laten gaan (de boerenopstand na de coup van Tsankof) en heeft zij toen -om deze fout weer goed te maken in de septemberopstand gestort, zonder dat zij daarvoor de politieke en organisatorische voorwaarden geschapen heeft. De Bulgaarse revolutie had het voorspel voor de Duitse moeten zijn. Helaas is op het slechte voorspel in Bulgarije een nog slechtere ontwikkeling in Duitsland gevolgd. Wij hebben daar in de tweede helft van 1923 een klassiek voorbeeld gezien. Hoe men een buitengewoon revolutionaire situatie van wereld-historische betekenis voorbij kan laten gaan (3). En opnieuw: noch de Duitse, noch de Bulgaarse ervaring van 1923 is tot nu toe diepgaand en concreet beoordeeld.
De schrijver heeft een algemeen schema van de ontwikkeling van de gebeurtenissen in 1923 in Duitsland gegeven (vergelijk in de brochure ‘Oosten en Westen’ de hoofdstukken: ‘Op het keerpunt’ en ‘Welke etappe maken we door?’). Al wat nadien gebeurd is, heeft de juistheid van dit schema volledig bevestigd; een andere verklaring heeft men van geen enkele kant proberen te geven. Maar een schema alleen is voor ons niet voldoende: wij hebben een beschrijving nodig die feitenmateriaal bevat, een juist beeld van de gebeurtenissen van 1923 in Duitsland, dat ons waarheidsgetrouw de oorzaken van de historische nederlaag aantoont.
Maar het is moeilijk een analyse van de gebeurtenissen in Duitsland te geven, terwijl we zelf nog geen politiek en tactisch uitgewerkte beschrijving van de Oktoberrevolutie gebracht hebben. Wij hebben er zelf nog geen duidelijke voorstelling van, wat we deden en hoe we het deden. Na de Oktoberdagen leek het in de hitte van het gevecht dat de gebeurtenissen in Europa zich vanzelf ontwikkelen zouden en wel binnen zo korte tijd, dat er geen tijd zou zijn voor een theoretische verwerking van de lessen van de Oktoberrevolutie. Maar het bleek dat de proletarische revolutie onmogelijk wordt als de partij die in staat is deze revolutie te leiden ontbreekt.
Door een elementaire opstand kan het proletariaat de macht niet veroveren; zelfs in het industriële Duitsland met zijn hoge cultuur heeft de elementaire opstand van de werkers (in november 1918) slechts tot gevolg gehad dat de macht in handen van de bourgeoisie kwam. Een bezittende klasse is in staat de macht, die aan een andere bezittende klasse ontnomen wordt, te veroveren, als ze steunt op de rijkdom van haar ‘cultuur’, haar talrijke verbindingen met het oude staatsapparaat. Maar de politieke partij van het proletariaat kan door niets vervangen worden.
Midden 1921 (4) begint de periode van de werkelijke organisatorische opbouw van de communistische partijen eigenlijk pas (‘strijd om de massa’, ‘eenheidsfront’, enz. ). De ‘problemen van de Oktoberrevolutie’ geraakten op de achtergrond. Gelijktijdig daarmee het ‘bestuderen var de Oktoberrevolutie’. Vorig jaar stonden we echter opnieuw oog in oog met de problemen van de proletarische revolutie. Het is nu tijd, alle documenten te verzamelen, alle materiaal te publiceren en aan het bestuderen ervan te beginnen.
Wij weten natuurlijk dat ieder volk, iedere klasse, en zelfs iedere partij door eigen schade en schande wijs worden moet. Maar dat betekent natuurlijk niet, dat de ervaring van andere landen, klassen en partijen van bijkomstige betekenis is. Zonder ons te verdiepen in de grote Franse Revolutie, in de revolutie van 1848 en de Parijse Commune hadden wij nooit de Oktoberrevolutie kunnen volbrengen, hoewel we de ervaring van onze eigen revolutie van 1905 hadden (5). Want ook deze nationale ervaring van 1905 hadden wij, doordat we steunden op de resultaten van vroegere revoluties en hun historische lijn doortrokken. Verder werd de gehele daaropvolgende periode van contrarevolutie in beslag genomen door het bestuderen van de lessen en de conclusies uit het jaar 1905. Met betrekking tot de succesvolle revolutie van 1917 echter hebben we niet zoveel werk verzet, niet eens het tiende gedeelte.
Natuurlijk we leven niet in de jaren van de reactie en niet in de emigratie. Maar de middelen en de krachten waarover we nu beschikken, staan dan ook niet in verhouding tot die waarover we in die zware tijd beschikten. Het gaat er slechts om de taak van de bestudering van de Oktoberrevolutie in onze partij en in de gehele Internationale klaar en duidelijk te stellen. De gehele partij en in het bijzonder de jonge generatie moet de ervaring van de Oktoberrevolutie stap voor stap verwerken. Zij vormde de grootste, onbestreden, onherroepelijke toetsing van het verleden en opende de deuren wijd voor de toekomst. De lessen van Duitse ervaring van het vorige jaar zijn niet slechts een ernstige aanwijzing, maar ook een nadrukkelijke waarschuwing.
Men kan natuurlijk tegenwerpen, dat zelfs het nauwkeurig op de hoogte zijn met de gang van onze Oktoberrevolutie nog geen garantie voor de overwinning van onze Duitse partij geweest zou zijn. Maar zo een bijkomstige redenering, die in wezen bekrompen is, brengt ons geen stap vooruit. Het bestuderen van de Oktoberrevolutie alleen is natuurlijk niet voldoende voor de overwinning in de andere landen. Maar er kunnen verhoudingen zijn, waarin alle voorwaarden voor een revolutie aanwezig zijn en slechts een ver vooruit ziende en vastbesloten partijleiding, die zich baseert op het begrijpen van wetten en de methoden van de revolutie, ontbreekt. Zo was de toestand in 1923 in Duitsland. Hetzelfde kan zich in andere landen herhalen. Voor het bestuderen van de wetten en de methoden van de proletarische revolutie is er tot op vandaag geen belangrijker en dieper gaande bron dan onze Oktoberervaringen. Leiders van Europese communistische partijen, die niet kritisch en met de allergrootste kennis van de feiten de geschiedenis van onze Oktoberrevolutie doorwerken, lijken op legerleiders, die zich onder de huidige verhoudingen op een nieuwe oorlog voorbereiden zonder zich vertrouwd te hebben gemaakt met de ervaringen op strategisch, tactisch en technisch gebied van de laatste imperialistische oorlog. Zulke veldheren zouden hun troepen onherroepelijk naar de nederlaag leiden.
Het voornaamste middel voor de proletarische revolutie is de partij. Op grond van onze ervaring — al nemen we maar die van een jaar (van februari 1917 tot februari 1918) — en aangevuld door de ervaringen van Finland, Hongarije, Italië, Bulgarije of Duitsland, kan men als een vaste en alom geldende wet aannemen, dat er onvermijdelijk een crisis in de partij ontstaat bij de overgang van de revolutionaire voorbereidingsarbeid tot de directe strijd om de macht. Op ieder punt waar de weg van de partij een ernstige wending maakt ontstaan crises in de partij — zij het als voorbode, zij het als gevolg van die wending. Dat kan verklaard worden uit het feit, dat iedere periode in de ontwikkeling van de partij haar eigen trekken heeft en specifieke werkmethoden en gewoonten vraagt. De tactische wending betekent een meer of minder sterke breuk met deze gewoonten en methoden; hierin ligt de directe en meest nabij liggende oorzaak van alle wrijvingen en crises in de partij.
“Te dikwijls is het voorgekomen” — schreef Lenin in juli 1917 — “dat bij plotselinge gebeurtenissen zelfs de meest geavanceerde partijen een lange tijd gebruikt hebben om aan de nieuwe situatie te wennen, oude parolen herhaald hebben die gisteren juist waren, maar vandaag iedere betekenis verloren hebben en wel zo ‘plotseling’ verloren hebben, als de historische wending ‘plotseling’ intrad.” (Over de parolen, juli 1917, Werke Band 25, blz. 181).
Hierdoor ontstaat een gevaar: als de wending te scherp is of te plotseling komt, en er hebben zich in de voorafgaande periode teveel elementen van traagheid en conservatisme in de leidende organen van de partij opgehoopt, dan zal de partij op het beslissende moment niet in staat blijken om de leiders rol te vervullen, waarop zij zich in de loop van vele, vaak tientallen jaren voorbereid heeft. De partij wordt door de crisis ontwricht, de beweging gaat aan haar voorbij — naar de nederlaag.
De revolutionaire partij staat onder druk van andere politieke krachten. In iedere periode van haar ontwikkeling ontwikkelt ze bijzondere methoden om deze vijandelijke krachten te weerstaan en er tegenstand aan te bieden. Bij een tactische wending en de daarmee verbonden hergroepering en wrijvingen in de partij wordt haar weerstandskracht zwakker, daardoor ontstaat steeds de mogelijkheid dat de innerlijke hergroeperingen in de partij, die noodzakelijk uit de tactische wending voortkomen, hun doel voorbijschieten en tot steunpunten van tendensen van verschillende klassen zouden kunnen worden. Eenvoudiger gezegd: een partij die niet meegaat met de historische taken van haar klasse loopt het gevaar tot het indirecte werktuig van andere klassen te worden, of wordt het ook werkelijk.
Als het hierboven gezegde opgaat voor iedere ernstige tactische verandering, dan geldt het nog veel meer met betrekking tot de grote strategische zwenkingen. Onder tactiek verstaan we in de politiek -analoog met het krijgsbedrijf — de kunst om afzonderlijke operaties te leiden, onder strategie: de kunst om te overwinnen, dat wil zeggen, de macht veroveren. Voor de oorlog, in de periode van de Tweede Internationale, waren we niet gewoon dit onderscheid te maken, maar we beperkten ons tot het begrip van de sociaal-democratische tactiek. En dat was geen toeval. De sociaal-democratie had haar parlementaire tactiek, haar vakbondstactiek, haar gemeentelijke en coöperatieve tactiek, enz. De vraag echter naar de verbinding van alle krachten en middelen — van alle strijdmethoden — om de vijand te overwinnen, werd in de periode van de Tweede Internationale niet gesteld, net zoals de taak van de strijd om de macht praktisch niet gesteld werd.
Pas de revolutie van 1905 wierp voor de eerste keer na een lange onderbreking de strategische en fundamentele vraag van de proletarische strijd op. Daarmee gaf de revolutie van 1905 de Russische revolutionaire sociaal-democraten, dat wil zeggen aan de bolsjewiki, een geweldig overwicht.
De grote periode van de revolutiestrategie begint dan met het jaar 1917, eerst voor Rusland en dan ook voor geheel Europa. De strategie maakt natuurlijk de tactiek niet overbodig, de vraagstukken van de vakbeweging, het parlementaire werk, enz., verdwijnen niet uit ons gezichtsveld, maar zij krijgen nu een nieuwe betekenis, als methoden die bepaald worden door de alomvattende strijd om de macht. De tactiek wordt ondergeschikt aan de strategie (6).
Als tactische wendingen reeds tot wrijvingen in de partij leiden, dan moeten de wrijvingen die door een strategische zwenking teweeggebracht worden wel veel sterker en diepgaander zijn. Het scherpste punt van een wending treedt echter op als de partij van het proletariaat van de voorbereiding, van de organisatie van de propaganda en agitatie overgaat tot de directe strijd om de macht, tot de gewapende opstand tegen de bourgeoisie. Al wat er in de partij nog aanwezig is aan scepticisme, aan verzoeningsgezindheid, aan bereidheid tot onderwerping — aan mensjewisme — verheft zich tegen de opstand, zoekt naar theoretische gronden voor de verdediging van zijn oppositie en vindt ze — bij de tegenstanders van gisteren — de opportunisten. Dat verschijnsel zullen we nog wel vaker te zien krijgen.
In de periode van februari tot oktober 1917 vond de laatste wapenschouw van de partij voor de beslissende strijd plaats op basis van het meest uitgebreide agitatie- en organisatiewerk onder de massa’s. In en na oktober werden deze wapens in een gigantische historische actie beproefd. Zou men nu — enige jaren na de Oktoberrevolutie — zich bezighouden met het waarderen van verschillende gezichtspunten over de revolutie in het algemeen en de Russische in het bijzonder en daarbij aan de ervaring van 1917 voorbijgaan, dan zou dit onvruchtbare scholastiek — het goochelen met begrippen — zijn, maar geen marxistische politieke analyse. Het zou hetzelfde zijn alsof wij bij een discussie over de voordelen van verschillende zwemmethoden, hardnekkig zouden weigeren een blik op de rivier te werpen, waarin baders deze verschillende zwemmethoden toepassen. Er is geen beter middel om de opvattingen over de revolutie te toetsen, dan haar toepassing gedurende de revolutie zelf, evengoed als een zwemmethode het best getest kan worden als de zwemmer in het water springt.
Verklarende noten
(1) Lessen van Oktober verscheen in oktober 1924 als een inleiding van Trotski voor de twee delen van zijn verzamelde werken over het eerste jaar van de revolutie, getiteld 1917. De ideeën die in de inleiding vervat zijn, zijn alle sinds 1917 te berde gebracht, maar tijdens het leven van Lenin heeft hun bolsjewistische integriteit nooit ter discussie gestaan. Het triumviraat (Stalin-Zinowjev-Kamenjev) greep de inleiding als voorwendsel aan om het spook van het Trotskisme op te roepen. Toen Zinowjev later met Stalin brak, gaf hij toe door de omstandigheden van de ‘strijd om de macht’ gedreven te zijn, vindingrijk een verbinding te suggereren tussen de bestaande, concrete verschillen met Trotski en de verschillen van het historische verleden. Trotski moest beschuldigd worden van een ideologische poging het leninisme te vervangen. In de loop van de aanval op de Lessen van Oktober (de “literaire discussie”) werd Trotski afwisselend beschuldigd van pessimisme, avonturisme, van een kleinburgerlijke afwijking en van het onderwaarderen van de boeren. In het geheim stelden Zinowjev en Kamenjev voor dat Trotski uit de partij gegooid zou worden. Maar Stalin wees -voorzichtig zijn tijd en absolute macht afwachtend — het idee af. De gehele machinerie van de staat en van de Komintern werd echter in beweging gezet om Trotski te isoleren en zijn aanhangers te terroriseren. Ofschoon hij in het Politiek Bureau mocht blijven, was Trotski verwijderd (technisch ‘uitgetreden’) uit de Revolutionaire Oorlogsraad. De officiële resolutie die de discussie afsloot, bepaalde dat een systematische campagne in de partij gevoerd zou worden om deze op te voeden tegen het ‘kleinburgerlijke’ en ‘anti-bolsjewistische’ karakter van het trotskisme vanaf het jaar 1903.
(2) In juni 1923 werd de Bulgaarse regering van de boerenleider Alexander Stamboeliski (1879-1923) omvergeworpen door een gewapende opstand van de reactionaire krachten. Aan het hoofd van deze opstand stond Tsankow, de leider van de Bulgaarse fascisten. De Communistische Partij kenschetste de situatie als een strijd tussen burgerlijke groepen. Zij onderkende het boerenvraagstuk niet en evenmin de nationale kwestie (Macedonië) en verklaarde zich neutraal. Toen de Tsankow-regering overwonnen had vervolgde ze de communisten wreed en dwong hen in de illegaliteit. De officiële vertegenwoordiger van de Bulgaarse communisten in Moskou, Kolarow, ontkende echter dat de partij een nederlaag had geleden. Als gevolg van hun inactiviteit in juni, waardeerden de Communisten in september 1923 de verandering van de situatie volledig verkeerd en trachtten ze zich te herstellen door een onbezonnen ‘putsch’. Dit avontuur was natuurlijk opnieuw gedoemd schipbreuk te lijden.
(3) Dit heeft betrekking op de Duitse gebeurtenissen in 1923, die volgden op de Franse bezetting van het Ruhrgebied, toen de Duitse regering in gebreke bleef — in overeenstemming met het Verdrag van Versailles — een aantal herstelbetalingen in natura te doen. De algemene ontwrichting van de Duitse economie veroorzaakte een maatschappelijke en politieke crisis met verstrekkende gevolgen. In de naoorlogse jaren lag de sleutel van de revolutie in het Westen zonder twijfel in Duitse handen. De meest geïndustrialiseerde en geconcentreerde economie van Europa, die gekluisterd lag door de boeien van Versailles, maakte dat de klassentegenstellingen onophoudelijk op het randje af tot uitbarsting kwamen. Omdat de Duitse bourgeoisie in 1923 haar vrijheid van handelen weer terug wilde krijgen besloot zij haar politiek van ‘voldoen aan de herstelbetalingen’ op te geven en over te gaan tot lijdelijk verzet. Toen de Cuno-regering in gebreke bleef een aantal betalingen in natura te verrichten beval Poincaré de bezetting van het Ruhrgebied. Om de kosten van het verzet te financieren nam de Rijksregering -die geen reserves of krediet meer had- zijn toevlucht tot de grootste inflatie in de moderne geschiedenis. Maar de gesubsidieerde Ruhr-industriëlen, noch de financiers, zoals Stinnes, betaalden de prijs. Zij vergaarden kolossale rijkdommen. De slachtoffers waren de middengroepen. Hun vast inkomen werd onbarmhartig onteigend. Het loonpeil van de arbeidersklasse werd beneden het niveau van het bestaansminimum gedrongen. De grondslagen van de maatschappelijke structuur kraakten, het vertrouwen in de burgerlijke democratie, dat nooit al erg groot was, was stuk. De haat tegen het Verdrag van Versailles steeg.
Hoe langer hoe meer richtten de massa’s zich als laatste redmiddel tot het communisme. Er is alle aanleiding te veronderstellen, dat de partij in 1923 een beslissende meerderheid van de massa’s achter zich had kunnen krijgen. Want na de nederlaag van 1923 was de Communistische Partij nog in staat 3.700.000 stemmen te halen en zijn vertegenwoordiging in de Rijksdag te vergroten. Maar de gehele omvang van de actie was beperkt tot het vormen van een coalitieregering met de linkse sociaal-democraten van ‘Rood’ Saksen, een regering die in de korte periode van haar bestaan geen enkele revolutionaire maatregel afkondigde, tenzij het de beslissing zou zijn de Koning van Saksen schadeloos te stellen. Even vijzelde de partijleiding tenslotte haar moed op en stelde de datum van de opstand vast. Maar Brandler berekende vlug dat de bourgeoisie superieure militaire krachten had en het Centraal Comité herriep onmiddellijk zijn beslissing. Gebruik makende van de Staat van Beleg nam de Reichswehr het initiatief. Hij zette de ‘Rode’ regering van Saksen af. En hij verbood de Communistische Partij. Terwijl Brandler, Thalheimer en andere leiders van de partij naar Moskou vluchtten kwamen de Amerikanen met het Dawesplan op de proppen en de situatie was weer gestabiliseerd.
Acht maanden na de passieve overgave van de partij kwam het 5e Congres van de Communistische Internationale bijeen om de balans op te maken. Zijn beraadslagingen waren ongelukkigerwijs minder door de kritische geest van Lenin geïnspireerd dan door een onverstoorbaar optimisme.
De ‘parlementaire komedie van Saksen’ werd vlot veroordeeld en er kwamen plechtige verklaringen dat nooit opnieuw een coalitie met ‘linkse’ sociaal-democraten zou worden aangegaan. Er was een hele discussie over het verkeerd beoordelen van het ‘tempo’, een bereidwillige veroordeling van het gevaar van de rechtervleugel en een eindeloos hoerageroep voor de ‘bolsjewisering’. Voor alles schoof het Congres de verantwoordelijkheid op Brandler, waste het de handen van het onfeilbare Uitvoerende Comité van de Communistische Internationale (EKKI) schoon. Het Congres schoot tekort door niet in overweging te nemen -de kern van het probleem — zoals Trotski opmerkt, dat in de omstandigheden van de huidige periode, een revolutionaire situatie in de loop van enkele dagen voor verscheidene jaren verloren kan gaan.
(4) Het derde Congres van de Communistische Internationale kwam in juni 1921 bijeen. Als resultaat van een diepgaande discussie over de ‘Maartactie’ van de Duitse Communistische Partij kwam het congres tenslotte tot de leus Naar de macht door de voorafgaande verovering van de massa’s, waarmee het de grondslag legde voor de eenheidsfrontpolitiek. Deze benadering van het vraagstuk van de macht, het sterkst verdedigd door Lenin en Trotski, ging gepaard met de scherpste strijd tegen de ultralinkse en putschistische gedachten in het congres. Met de lofwaardige bedoeling Sovjet Rusland te helpen, maar onder volledige miskenning van de werkelijke Duitse situatie, had de Communistische Partij een aantal grieven van de arbeiders in Midden-Duitsland gebruikt om een oproep te doen voor een gewapende opstand. De strategie die achter deze Maartactie van 1921 stond, was bekend als de theorie van het offensief: het idee de passieve massa’s te ‘elektrificeren’ door de actie van een opstandige minderheid. Maar de sociaal-democratische massa’s bleven vijandig of onverschillig en de Communistische opstand werd door militairen onderdrukt.
De oorzaak dat de naoorlogse revolutionaire golf de kapitalistische staten niet vernietigd heeft, ligt in het ontbreken van communistische partijen, die de massabeweging konden losrukken uit de greep van de conservatieve sociaal-democratie. Hoe weinig de nadruk, die Trotski legt op de rol van de leiding te maken heeft met Blanquistische samenzwering wordt duidelijk, door het beslissende aandeel dat hij en Lenin hadden in het veroordelen van het putschisme op het Derde Congres.
Trotski drong er op aan, dat de partij de mogelijkheid tot het veroveren van de macht zou krijgen door zich in de massa’s in te planten door middel van een realistische benadering van de ervaringen in de dagelijkse strijd en door middel van de eenheidsfrontpolitiek.
Maar in 1923 lag het probleem heel anders. Toen was er een volledige desintegratie in het kapitalistische Duitsland en een revolutionaire situatie; een communistische massapartij mocht niet stil blijven zitten. Hoe meer de revolutionaire crisis naderde, hoe manifester — de crisis van de revolutionaire leiding. De rechtervleugel wilde zijn resoluties uitvoeren en ontkende het bestaan van een revolutionaire situatie.
De stalinistische Kominternleiding heeft sterk tot de nederlaag bijgedragen. Ondanks periodes van een ultralinkse koers wordt de algemene lijn van Stalin het best geïllustreerd door de gebeurtenissen in 1923. Ondanks dat hij uit volle borst mee riep dat de hoofden van Brandler en Thalheimer moesten vallen, nam Stalin ongeveer dezelfde positie als zij in.
In een brief aan Zinowjev en Boekharin, die de eerste in 1927 bekend maakte, schreef Stalin “…Als in Duitsland om zo te zeggen de macht nu op straat ligt en de Communistische Partij zou ze nemen, dun zou ze steunend mislukken. Dat in ‘het beste geval’ en in ‘het ergste geval’ zou men haar kort en klein slaan en haar terugwerpen.
Het gaat er niet om, dat Brandler ‘de massa’s seholen’ wil. Het gaat erom dat de bourgeoisie plus de rechtse sociaal-democraten beslist deze demonstratie om te scholen in een algemene afslachting veranderen zullen (ze hebben er nu alle kans toe) en de communisten stuk te maken. Natuurlijk, de fascisten slapen niet. Maar voor ons is het voordeliger als de fascisten eerst beginnen, dat wij de gehele arbeidersklasse om de communisten samenbundelen (Duitsland is geen Bulgarije). Overal zijn de fascisten volgens de berichten in Duitsland zwak. Volgens mij moet men de communisten in Duitsland tegenhouden en niet voorwaarts drijven.” (geciteerd in: A. Thalheimer, 1923, Eine verpaszte Revolution, Berlin 1931).
(5) De gebeurtenissen van 1905 waren een voorloper van de Revoluties van februari en oktober 1917. De schok van de Russisch-Japanse oorlog ondermijnde het gezag ernstig. In de eerste oorlogsjaren waren er 25.000 stakers. In 1905 waren 2.863.000 arbeiders betrokken bij de golf van politieke en economische stakingen. Er braken boerenopstanden uit om het bezit van de grond. De liberale bourgeoisie maakte van de massabeweging gebruik om een constitutionele monarchie te eisen. De arbeiders waren onafhankelijk van het burgerlijke liberalisme in Sovjets georganiseerd. Deze Sovjets werden een instrument voor de algemene staking en de strijd om de macht. In een bepaalde fase van de gebeurtenissen betwisten de Sovjets openlijk de macht aan de monarchie. Toen de liberalen zich realiseerden dat het niet voldoende zou zijn het tsarisme wakker te schudden, maar dat de strijd zou leiden tot de ondergang van de monarchie, braken zij met de massa’s en maakten het de monarchie daardoor gemakkelijker bloedig met de arbeiders en boeren af te rekenen.
(6) Het begrip ‘revolutionaire strategie’ is pas in de naoorlogse jaren en in het begin zonder twijfel onder invloed van de oorlogsterminologie ontstaan. Maar dit begrip is helemaal niet toevallig ontstaan. Vóór de oorlog spraken wij slechts over de tactiek van de proletarische partij. Dit begrip dekte volkomen de toen heersende vakbewegings- en parlementaire methoden, die niet buiten het kader traden van de dagelijkse eisen en taken. Onder het begrip tactiek verstaan we het systeem van maatregelen, ten dienste van een afzonderlijke actuele taak of een afzonderlijke tak van klassenstrijd. De revolutionaire strategie omvat echter een gecombineerd systeem van handelingen, die in hun onderling verband, consequenties en in hun opvoering, het proletariaat moeten leiden naar de verovering van de macht.
De grondprincipes van de revolutionaire strategie zijn vanzelfsprekend geformuleerd toen het marxisme de taak van de verovering van de macht door de revolutionaire partijen op basis van de klassenstrijd gesteld had. De eerste Internationale kon deze principes eigenlijk echter slechts theoretisch formuleren en ze slechts gedeeltelijk aan de ervaringen van de verschillende landen toetsen. De periode van de Tweede Internationale heeft echter tot methoden en inzichten geleid, waarbij naar de beroemde uitdrukking van Bernstein ‘de beweging — alles, het doel — niets’ betekende. Met andere woorden, de strategische taak verdween en loste zich op in een ‘beweging’ van afzonderlijke dagelijkse vraagstukken. Pas de Derde Internationale gaf de revolutionaire strategie van het communisme weer de plaats die haar toekwam en maakte de tactische methoden geheel en al aan haar ondergeschikt. (Leo Trotski, Die Internationale Revolution und die Kommunistische Internationale; Berlin 1929, blz. 74/5).