Lenins strijd tegen de bureaucratie

Trotski en de bureaucratie

“Toen hij (Lenin) in 1923 uitgeschakeld op zijn sterfbed lag… werd deze kwestie besproken in de partijleiding, met Trotski’s deelname, die een resolutie opstelde – op 5 december 1923 unaniem aanvaard – die de schijnwerper richtte op de bureaucratisering van het partij-apparaat en het gevaar dat daaruit ontstond van vervreemding van de massa’s van de partij en die opriep tot het creëren van ruimte voor open debat en discussie in de partij:”
Cogito, blz.22.

Kameraad Johnstone stelt de zaak alsof de partijleiding unaniem Lenin’s positie op de kwestie van de bureaucratie overnam – in welk geval het verschil tussen Trotski en Stalin-Zinoviev-Kamenev, het leidende “driemanschap”, moeilijk te zien is! Helaas betekent een resolutie nog geen strijd tegen de bureaucratie. Stalin klaagde in zijn tijd ook herhaaldelijk over het “kwaad van de bureaucratie”. Chroestsjov, Kosygin en anderen hebben heel wat resoluties over dit onderwerp gesteund. Maar voor een marxist is een resolutie een gids tot actie; voor een cynische bureaucraat is niets beter dan een “unanieme” “anti-bureaucratische” proclamatie om de massa’s zand mee in de ogen te strooien.

Monty Johnstone’s beroep op deze resolutie klinkt des te holler in het licht van wat vervolgens gebeurde. Johnstone legt niet uit hoe precies de overgang werd gemaakt van de “unanieme, anti-bureaucratische” resoluties naar de politie-terreur, de concentratiekampen en alle andere verschrikkingen van het stalinistische totalitarisme.

Het optreden van de overheersende Kamenev-Zinoviev-Stalin fractie in het Centraal Comité was een merkwaardige manier om hun trouw aan Lenin te tonen. Ondanks de protesten van Krupskaya werd Lenin’s Testament verzwegen. Ondanks zijn duidelijke instructie werd Stalin niet verwijderd. Lenin’s advies over het verbeteren van de arbeidersbasis van de partij en zijn organisaties werd op cynische wijze gebruikt om grote aantallen onervaren en politiek onontwikkelde elementen – als was in de handen van het apparaat en uitgekozen door Stalin’s machine – in de partij toe te laten.

Tegelijk werd een campagne van laster en vervalsing begonnen tegen Trotski. In die tijd werd al het oude vuilnis over Trotski’s niet-bolsjevistische verleden (dat Lenin afgedaan had in zijn Testament), over de “permanente revolutie”, over Brest-Litovsk en de rest, door de heersende kliek opgegraven om Trotski in diskrediet te brengen en hem uit de leiding te verwijderen. Zinoviev gaf later, toen hij met Stalin gebroken had en naar de kant van de Linkse Oppositie kwam, toe dat in die tijd de mythe van het “trotskisme” bewust werd gecreëerd. Kamenev, Zinoviev en Stalin waren zich in die fase niet bewust van de processen die in de Sovjet-staat plaatsvonden en die zij onbewust vertegenwoordigden. Ze beseften niet in welke richting hun aanvallen op Trotski en het “trotskisme” hen zouden leiden. Maar door te proberen een wig te drijven tussen “trotskisme” en leninisme brachten zij de hele machinerie van geschiedenisvervalsing en bureaucratische vervolging in beweging, die eerste beslissende stap weg van de ideeën en tradities van Oktober naar de monsterlijke bureaucratische politiestaat van Stalin en Breznjev.

Verwijzend naar Trotski’s kritiek op de bureaucratie in “The New Course”, zegt Monty Johnstone:

“Hoewel de algemene aanpak tamelijk negatief is, is er veel dat als juist gezien kan worden in zijn aanvallen op de groei en de macht van het partij-apparaat onder Stalins controle, vooral van wat we nu weten van het grove misbruik, dat het wezen van de socialistische democratie en legaliteit aan tastte… The New Course … bevat scherpe marxistische kritiek op de methodes van de stalinistische bureaucratie…”
Cogito, blz. 22

Deze nieuwe en verbazende “concessie” van kameraad Johnstone zal de lezer ongetwijfeld zijn opgevallen. Met alle wijsheid achteraf en met een waarlijk schoolmeesterachtige houding geeft hij Trotski’s analyse van de stalinistische bureaucratie een goede beoordeling met kanttekeningen vanwege een “tamelijk negatieve” algemene aanpak. Ondertussen liggen achter de mistige formulering “aantasting van de socialistische democratie” 30 jaren bloedige reactie tegen Oktober, de uitroeiing van hele Sovjet-volkeren, de vernietiging van miljoenen mensen in de slavenkampen en de vernietiging van revoluties in het buitenland. Deze ondergeschikte “episodes” hebben geen plaats in Johnstones “evenwichtige” analyse. Neen, het is veel beter ze af te doen als “fouten” uit het verleden die nog steeds “op bestudering wachten”. Johnstone, die zich zo’n ijverige onderzoeker toont van de kleinigheden uit de archieven van het bolsjevisme, wijst bescheiden de taak van het analyseren en uitleggen van de bloedige misdaden van het stalinisme uit de afgelopen 30 of 40 jaar af.

Het marxisme is in de eerste en belangrijkste plaats een methode van historische analyse, die de voorhoede van de arbeidersklasse voorziet van de perspectieven die noodzakelijk zijn voor een succesvolle strijd om de macht. Marxisten tasten niet in het donker rond in het kielzog van het historisch proces, mompelend over “fouten” en “ongelukken” of krokodillentranen huilend over “tragedies”. Het is de taak van een marxist van op voorhand de algemene tendensen en processen in de samenleving te analyseren en te begrijpen. Natuurlijk kan zo’n analyse geen blauwdruk leveren, een juiste voorspelling van elk detail. Dat is ook niet nodig. Het is voldoende de algemene processen te begrijpen om niet door de geschiedenis overvallen te worden.

Trotski legde de ontwikkeling van het stalinisme van op voorhand uit als de uitdrukking van de kleinburgerlijke reactie tegen Oktober. Hij zette net als Lenin uiteen wat het enorme gevaar was van de interne degeneratie van de partij waarin de bureaucratie zou optreden als een instrument voor het verspreiden van de stemming van kleinburgerlijke reactie en wanhoop. De bureaucratie, die kaste van parvenu-achtige functionarissen die goed geboerd hadden door de revolutie, zagen er geen reden toe hun gemakkelijke kantoorroutine te verstoren voor de voortzetting van de revolutionaire strijd.

“The New Course” wordt door kameraad Johnstone beschreven als een werk dat “scherpe marxistische kritiek” bevat op de bureaucratie. Het zij de lezer vergeven als hij verbaasd is. We weten dat mooie vlinders kunnen ontstaan uit lelijke en wanstaltige verpoppingen. Maar hoe kwam die “scherpe marxistische kritiek” opeens tevoorschijn uit de ultra-linkse, revolutionaire fraseur, aartsbureaucraat en kleinburgerlijk individualist van de voorafgaande 21 bladzijden?

Was het toeval, kameraad Johnstone, dat alleen Trotski en de Linkse Oppositie na Lenins dood zo’n “scherpe marxistische kritiek” van de stalinistische bureaucratie konden produceren? Waar was de kritiek van de Pollitts en de Dutts (67),de Chroestsjovs en de Kosygins in die tijd? Is het een fundamentele eigenschap van de marxistisch-leninistische visie dat “scherpe marxistische kritiek” pas achteraf komt?

Maar zelfs hier vervormt Monty Johnstone Trotski’s positie door het te beschrijven als een kritiek op de methodes van de stalinistische bureaucratie. Dat is precies het soort “anti-bureaucratisme” van Stalin, Kosygin, Breznjev, Gollan,… In “The New Course” gaat Trotski niet in op gedragingen, maar op maatschappelijke klassen en lagen. De leiders van de bureaucratie zijn altijd bereid te hoop te lopen tegen “bureaucratische methodes”, “ambtenarij”, enz. Maar zo’n aanpak heeft, zoals Trotski uitlegt, niets met marxisme gemeen:

“Het is een marxist onwaardig te denken dat een bureaucratie slechts het totaal is van de slechte gewoontes van de functionarissen. Bureaucratie is een maatschappelijk verschijnsel in die zin dat het een bepaald beheersysteem is van mensen en dingen. De diepe oorzaken ervoor liggen in de heterogeniteit van de samenleving, het verschil tussen de dagelijkse en de fundamentele belangen van verschillende groepen van de bevolking.”
The New Course, blz. 41.

Ver van het idee van de bureaucratie als een “geestesgesteldheid” of slechts een overblijfsel van het kapitalisme, dat automatisch “afsterft” met het naderen van de hoogste fase van het socialisme, waarschuwde Trotski dat het ontstaan van een bevoorrechte laag functionarissen onvermijdelijk was onder de heersende omstandigheden van economische en culturele onderontwikkeldheid in Rusland en dat het enorme gevaren voor de revolutie zelf zou scheppen. Onder zekere omstandigheden (een splitsing in de partij, het samengaan van de boerenstand, kleine kapitalisten en een deel van de bureaucratie op een reactionair platform) was, zoals Lenin herhaaldelijk had gewaarschuwd, een echte contra-revolutie mogelijk. Trotski wees op het voorbeeld van de ontaarding van de Duitse sociaal-democratie, die voor 1914 werd gezien als het baken van de internationale marxistische beweging. Deze degeneratie werd door Lenin en Trotski uitgelegd, niet als het persoonlijk falen of verraad van individuele leiders (hoewel dat ook een fatale rol speelde) maar in de eerste en voornaamste plaats door de objectieve omstandigheden waarin de Duitse partij voorde oorlog had gefunctioneerd. De afwezigheid van grote sociale onrust en revolutionaire strijd, het stagnerende parlementaire milieu dat “een generatie van bureaucraten, van droogstoppels, van botteriken schiep, wier politieke uiterlijk in de eerste uren van de imperialistische oorlog volledig werd onthuld”.

In de jaren volgend op de burgeroorlog kristalliseerde een nieuwe sociale laag Sovjet-functionarissen, gedeeltelijk afkomstig uit de oude tsaristische bureaucratie, gedeeltelijk bestaande uit burgerlijke specialisten en ook uit vroegere arbeiders en communisten, die door de machine van de staat en de partij waren geabsorbeerd en die de band met de massa’s hadden verloren. Het was in deze laag van behoudende bureaucraten, zelfvoldane en kleingeestige ambtenaartjes dat Stalin’s fractie zijn steun vond. Dit waren de elementen die na ’24 het hardst schreeuwden tegen de permanente revolutie” en het “trotskisme”. Daarmee bedoelden ze niet Trotski’s geschriften uit 1905 en ook niet de obscure polemieken uit het verleden, maar de woelige periode van Oktober en de burgeroorlog. De bureaucraat wil niets liever dan orde en rust om verder te gaan met zijn ordelijke werk van het organiseren van dezen onder” hem. De leuzen van socialisme in slakkentempo” en “socialisme in één land” die de Stalin-Boekharin kliek naar voren bracht, waren precies wat de bureaucratie wilde horen.

De jaren van revolutie en burgeroorlog hadden de massa’s uitgeput en hun moreel gedeeltelijk ondermijnd. De nederlaag van een reeks van revoluties verzwakte de aantrekkingskracht van de bolsjevistische ideeën voor de minder ontwikkelde en kleinburgerlijke lagen. Vanaf het begin vocht de bolsjevistisch-leninistische minderheid, geleid door Trotski, tegen de stroom in. De parvenu-achtige bureaucratie werd steeds arroganter met elke stap terug die de revolutie in Rusland en internationaal gedwongen werd te doen. Steunend op de minst ontwikkelde klassen en lagen in de samenleving – de koelakken, de NEP-speculanten en de kleine kapitalisten – bracht de Stalin-Boekharin kliek slagen toe aan de fundamenten van de Oktoberrevolutie. Afgezien van het aanmoedigen van kapitalistische elementen binnen Rusland, leidde de rechtse politiek van de leiding tot een nieuwe reeks van tegenslagen op internationale schaal met als hoogtepunt het verschrikkelijke bloedbad van de Chinese Revolutie in ’27 (68).

Het is niet mogelijk in te gaan op de internationale gebeurtenissen van deze periode. Laat het voldoende zijn aan te geven dat in 1925-1927 in China de Stalin-Boekharin kliek de integratie van de Chinese KP in het Kwo Min Tang doorvoerde. Tsjang Kai-Shek, de moordenaar van de Chinese arbeiders, werd toegejuicht als de grote leider van de Chinese Revolutie. De Kwo Min Tang werd toegelaten als een sympathiserende sectie van de Communistische Internationale – met slechts één stem daartegen in de leiding -die van Leon Trotski. Gedurende deze periode vocht Trotski tegen de rampzalige politiek van de stalinisten; bijvoorbeeld voor arbeidersdemocratie, vijfjarenplannen en collectivisatie; tegen principeloze afspraken met buitenlandse ‘democraten” van het soort van Tsjang Kai-Shek; voor voortgezette steun aan de revolutionaire bewegingen van de arbeidersklasse internationaal als de enige echte waarborg voor de toekomst van de Sovjetstaat. Daarover heeft Monty Johnstone niets te zeggen, afgezien van de stelling dat Stalin’s lasterlijke aanvallen op Trotski aansloegen” bij de arbeiders en dat de Linkse Oppositie met 724.000 tegen 4.000 stemmen werd verslagen na een “het hele land omvattende partijdiscussie”.

De “het hele land omvattende partijdiscussie” waarnaar kameraad Johnstone verwijst, bestond uit zulke vriendschappelijke overtuigingsmethodes als het ontslaan van leden van de Oppositie, het uiteenjagen van vergaderingen door stalinistische knokploegen, een gemene leugen- en lastercampagne in de officiële pers, de vervolging van Trotski en zijn aanhangers, wat leidde tot de dood van meerdere vooraanstaande bolsjevieken zoals Glazman (69) (door chantage tot zelfmoord gedreven), Joffe, de beroemde Sovjet-diplomaat (die noodzakelijke medische verzorging werd onthouden tot hij een einde aan zijn leven maakte),… Op partijbijeenkomsten werden sprekers van de Oppositie het slachtoffer van stelselmatige intimidatie door bendes van half-fascistische bandieten die door het stalinistische apparaat werden georganiseerd. Het Franse communistische blad “Contre le Courant” rapporteerde in de twintiger jaren de methodes waarmee de stalinisten deze “het hele land omvattende partijdiscussie” voerden:

“De bureaucraten van de Russische Partij hebben over het hele land fluitbendes gevormd. Elke keer een partij-activist die tot de Oppositie behoort het woord krijgt, stellen ze langs de muren van de zaal een rij van mensen op met politie fluiten. Bij de eerste woorden van de spreker van de Oppositie begint het gefluit. Dit lawaai houdt aan tot de spreker van de Oppositie het woord aan iemand anders geeft.”
The real situation in Russia, p. 14, voetnoot.

Johnstone vindt het niet nodig de omstandigheden te beschrijven waaronder het afsluitende “debat” plaatsvond op het partijcongres van ’27, waar de beulen van Stalin, die het gehoor bepaalden, het de Oppositie onmogelijk maakten zich te laten horen. Vergelijk deze gangsterpraktijken met de methodes die Lenin gebruikte tegen politieke tegenstanders en je ziet in welke maten de stalinistische reactie de laatste bolwerken van de tradities van het bolsjevisme onder de voet heeft gelopen.

Monty Johnstone beent door de geschiedenis van de Linkse Oppositie heen met de zelfverzekerde houding van een vermoeide oude geschiedenisleraar die data en ‘feiten” opdreunt. Zijn bedaardheid wordt zelfs niet verstoord door het laatste “detail” dat hij slechts “in het voorbijgaan” noemt:

“Vanuit zijn achtereenvolgende verbanningsoorden – Turkije, Noorwegen, Frankrijk en tenslotte Mexico, waar hij in 1940 werd vermoord – schreef Trotski vele boeken, brochures en artikels en probeerde hij door te gaan met het opbouwen van een linkse oppositie tegen Stalin.”

Maar hoe, beste schoolmeester, leidde de rustige, kameraadschappelijke “het hele land omvattende discussie” tot de verbanning van en de moord op de leiders van de minderheid? Lijkt de moord op Trotski en die op honderdduizenden leden van de Oppositie in Rusland op het resultaat van de rationele “discussie” en politieke argumentering die je voorschildert? Op dit punt draait de schoolmeester voorzichtig om de hete brij heen:

“De bewijzen”, schrijft Johnstone in een typisch uitgebalanceerde voetnoot, “wijzen er sterk op dat de moordenaar, Mercader of “Jackson” die zich voordeed als een gedesillusioneerde volgeling van Trotski, in feite namens Stalin en de GPU handelde. Na zijn gevangenisstraf van 20 jaar uitgezeten te hebben, verliet hij Mexico op een Tsjechisch (!) vliegtuig met onbekende (!) bestemming.”
Cogito, blz.94.

Nog een gratis “concessie” van kameraad Johnstone! Iedereen is zich vandaag bewust van de bloedige staat van dienst van Stalins GPU. Elk lid van de KP weet heel goed dat deze huurmoordenaars verantwoordelijk waren voor de moorden op Trotski en talloze andere revolutionairen in Rusland, Spanje en elders. Kameraad Johnstone geeft grootmoedig datgene toe wat hij niet kan ontkennen; maar alleen dat wat hij niet kan ontkennen! Het is echter niet genoeg je misdaden “toe te geven”. Van een marxist verwacht je uitleg. Johnstone probeert de verschillen tussen stalinisme en trotskisme af te schilderen als “politieke verschillen”, “discussies”, “debatten” enz… Maar de Russische bureaucratie geeft er de voorkeur aan te argumenteren in de welsprekende taal van kogels, concentratiekampen, of in het geval van Tsjechoslovakije en Hongarije in de taal van vliegtuigen en raketten. Lenin “vermoordde” zijn tegenstanders in polemieken, niet in koelen bloede. En toch doet Johnstone, met de onnozelheid van een pasgeboren kind, alsof dit alles een “fout” is. Trotski’s moordenaar vertrekt in een Tsjechisch vliegtuig “met onbekende bestemming”. De bureaucratie vergeet zijn oude vrienden niet, blijkbaar ook niet na het 20ste Congres.


Voetnoten:

(67) Pollit en Dutt waren leiders van de Britse KP in de jaren ’20 en gewillige spreekbuizen van de stalinistische buitenlandse politiek.

(68) In Duitsland brak in 1923 een nieuwe revolutionaire crisis uit, er grepen enorme massastakingen plaats en de arbeiders organiseerden zich in “Hundertschaften” en begonnen zich te bewapenen. In een aantal grote vakbonden behaalden de communisten de meerderheid. 17e massabeweging bereikte het kritisch punt waarbij beslistheid en praktisch initiatief van de revolutionaire leiding vereist zijn om de revolutie door te voeren. De leiders van de Duitse KP (Brandler, Thälheimer, Walcher, Froelich, enz.) bewezen echter dat ze slechts een sociaal-democratische leiding waren met een dun laagje communistisch vernis, door zich te verbinden met de sociaal-democratie in een front op een moment dat dit een terugtrekking betekende. De leiding van de Komintern, die op dit moment al duidelijke tekenen van bureaucratische degeneratie vertoonde, slaagde er niet in om de correcte weg aan te geven en capituleerde.

In Bulgarije liet de Komintem-sectie (o.l.v. Kolarov-Dimirov) zich eveneens een zeer voordelige revolutionaire situatie ontglippen en trachtte dit vervolgens goed te maken door putchistische avonturen in september ’23, waardoor ze de fatale nederlaag van de arbeidersklasse veroorzaakte.

China kende tenminste sinds 1911 een revolutionaire periode. De macht was in handen van strijdende “war-lords”. In ’25 begon de nationalistische partij Kwomintang aan een stevige opmars onder haar militaire leider Tsjang Kai Tsjek. 17e stalinistische Komintem beging hierbij haar eerste onvergeeflijke misdaad: ze dwong de Chinese KP af te zien van een onafhankelijke politiek en zich volledig aan de Kwomintang te onderwerpen. Dit was een overduidelijk mensjevistische politiek van samengaan met de burgerij. De “oude bolsjevieken” die in april 1917 hadden geaarzeld om Lenins standpunt hierover te volgen, vervielen nu opnieuw in dezelfde fouten. Dit werd gerechtvaardigd door een oude formule uit de dagen van de revolutie van 1905 aan te halen: “de democratische dictatuur van het proletariaat en de arme boeren”. Voor Lenin was deze formule een elementaire uitdrukking van een strijdende alliantie tussen het proletariaat en de arme boeren tégen aristocratie en liberale burgerij. Het werd daarbij afhankelijk gemaakt van elke concrete revolutionaire toestand om te bepalen welke precieze vorm deze dictatuur van de onderdrukten tegen de onderdrukkers zou aannemen. In april 1917 had Lenin deze formule opzij geschoven als verouderd in zijn “Brieven over Tactiek”. Voor de stalinisten diende deze slogan, oorspronkelijk gericht tegen de burgerij, om het proletariaat volledig te onderwerpen aan diezelfde burgerij. Ondanks deze faliekante politiek groeide de Chinese KP snel aan met arbeiders en arme boeren, die vastberaden waren om ook in hun land een “oktoberrevolutie” door te voeren. Op het ogenblik dat Tsjang Kai Tsjek nog steeds door de Komintern werd bejubeld als held van de revolutie, beval hij de onthoofding van duizenden communisten, die door de stalinistische politiek van hun macht en wapens waren beroofd. “Chinees-communisten” als Ludo Martens weten wel waarom ze dit stinkend Stalin-potje altijd gedekt houden!

Naast de politieke alliantie met de Kwomintang, werd tevens een politiek bondgenootschap gesloten met de Engelse vakbondsbureaucratie, het zgn. “Anglo-Russich Comité, met als doel een Engelse interventie-oorlog te verhinderen. De stalinistische bureaucraten kwamen hierbij totaal niet in contact met de massa’s en beperkten zich tot conferenties en banketten met hun Engelse collega’s-bureaucraten. Het reactionaire karakter van dit comité werd duidelijk aan het licht gebracht tijdens de Engelse algemene staking van 1926, die op een schandalige manier werd verraden door de vakbondsleiders, gedekt door Moskou.

De theorie van het “socialisme in één land”, die in de herfst van 1924 werd vooropgesteld door opperbureaucraat Stalin, stond in schrille tegenspraak met de hele theorie en praktijk van het marxisme-leninisme. Deze theorie werd voor de nieuwe Sociale lagen die zich aan het vormen waren (bureaucratie, koelakken of rijke boeren, “spetses” of specialisten) de ideologische uitdrukking van hun nationaal begrensde belangen. Niet het internationale proletariaat, maar de bureaucratie werd beschouwd als de drager van het socialisme. De Komintem, gecreëerd al instrument voor de wereldrevolutie, werd nu het werktuig van de nationale belangen van de Sovietbureaucratie. Deze fundamentele tegenstelling liet haar sporen na op de politiek van de Komintem, die van dan af centristisch werd. Ze kwam neer op een zigzaggende, principeloze aanpassing aan reformisten en burgerij aan de ene kant en putschistisch avonturisme anderzijds. Zo ging men in 1928 (6de wereldcongres) over van het rechts-opportunisme â la China en Engeland naar een extreem-linkse politiek van sektarisme. De voorbije nederlagen werden niet geanalyseerd en men bekeek niet de wereldsituatie van het kapitalisme op haargeheel (zoals het marxisme voorschrijft), maar de mogelijkheid per land om er “socialisme te realiseren”. In ’29 werd een politiek van revolutionaire opstanden vooropgesteld (de zgn. “derde periode” -politiek). Vakbonden werden gesplitst in socialistische en communistische delen, elk pakt met de sociaal-democratie, zelfs van louter technische of praktische aard, werd verboden. De theorie van het “sociaal-fascisme” werd uitgevaardigd (“Sociaal-democratie en fascisme zijn geen antipoden, ze zijn tweelingen”, stelde Stalin) en elk verschil tussen parlementaire democratie en fascistische dictatuur werd ontkend. De Nazi’s kregen zo de rode loper uitgerold door een verdeelde arbeidersklasse, een misdadige politiek van zowel de sociaal-democratische leiding (waarvan men zeker in Duitsland niet minder kon verwachten) als van de KPD. Het doel van het fascisme is de kapitalistische uitbuiting verder te zetten en te vergroten via de opheffing van de democratische vrijheden, maar zelfs de opkomst van deze gevaarlijke vijand had kunnen gebruikt worden als hefboom naar de revolutie, indien alle arbeiderskrachten waren gebundeld, zoals Trotski voorstond. De absurde inschatting van het “sociaal-fascisme” leidde o.a. tot steun voor het nazi-referendum tegen de sociaal-democratische regering van Pruisen in 1931 door de communisten! Lafhartig gingen ze de militaire confrontatie met de nazi’s uit de weg.

(69) Glazman, Michail: secretaris van Trotski tijdens de burgeroorlog, aanhanger van de linkse oppositie.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop