8. Het keerpunt

De arbeidersklasse wacht op een initiatief vanwege haar orga­nisaties. Wanneer ze tot de conclusie komt dat haar ver­wach­tingen vals waren – en dat ogenblik is misschien niet zo ver af – zal het proces van radicalisering stoppen en omslaan in ontmoediging, moedeloosheid en geïso­leer­de wanhoopsuitbarstin­gen. (Uit Wither France van Leon Trotski). Overal in de pers werd gespeculeerd over de vraag of de bur­geroorlog voor de deur stond. Overheidsambtenaren vroegen zichzelf af op welke manier de macht nu aan de arbeiderscomités zou overgedragen worden, want dat dit zou gebeuren, daarvan waren ze ondertussen overtuigd. De arbeiders van de persbureaus en de drukkers sloten aan bij de staking. De eigenaars van kunstgalerijen schreven in een verklaring dat ‘Kunst niet te koop is!’.

Het werd ondertussen duidelijk dat het referendum van de Gaulle niet door zou gaan want noch in Frankrijk, België of Noord en Zuid Engeland waren de drukkers bereid om de formulieren te drukken terwijl het Grondwettelijk Hof, ongelooflijk als het klinkt, het ‘ongrondwettelijk’ verklaarde ! Dat is zowat hetzelfde als de Kroonraad die zou verklaren dat de regering, of het wette­lijke hoofd ervan, de koning, ongrond­wettelijk is.

Vooraleer een dergelijk orgaan – dat toch een niet onbelang­rijke vleugel van de Franse burgerij vertegenwoor­digt – tot zo’n openlijk afwijzing van de plannen van de Gaulle overgaat moet het de situatie heel zwart ingezien hebben. Deze beslis­sing had niets te maken met ‘grondwettelijke wel­voeglijk­heid’ maar wel alles met de vrees van de burgerij dat de plannen van de Gaulle wel eens op zijn eigen hoofd en op het kapitalisme als geheel zouden terecht komen. Indien de massa’s tegen zijn voor­stel­len stemden dan zou dit de situatie, die nu reeds op het kookpunt stond, nog meer aangewakkerd hebben. Men kon dus beter wachten tot de beweging weggeëbd was. Voor het ogenblik kwam het erop aan om zonder schipbreuk door de stroomversnellingen van de revolutie te geraken.

Want de stroom van de revolutie was inderdaad in volle vloed en was buiten zijn oevers getreden. Overal in Europa braken solidariteitsacties los. Italiaanse arbeiders weigerden in Genua, Leghorn en Civitavecchia om Franse schepen te lossen. The Times meldde solidariteitsacties van Britse arbeiders in Franse firma’s. Dokwerkers in Nederland weigerden de schepen te lossen die uit Frankrijk omgeleid werden. Belgische druk­kers weigerden L’Express te drukken.

Het revolutionaire Frankrijk kon onmogelijk geïsoleerd gera­ken. De Spaanse arbeiders waren reeds aan het inbeuken op de grondslagen van het Franco-regime. In Portugal liep dictator Salazar op zijn laatste benen. Een oproep van het zegevierende Franse proletariaat aan de arbeiders overal in de wereld zou het einde van het kapitalisme ingeluid hebben.

Wat was de houding van de kliek aan het hoofd van de gede­formeerde arbeidersstaten ? Het duurde tot 5 juni vooraleer de Sovjetbureaucratie een standpunt innam. China verweet de Sovjet Unie op demagogische manier dat ze de Gaulle bijgestaan hadden om zijn mond te houden! Journalisten van The Observer schreven : ‘Het laatste wat het Kremlin wil is een revolutie in Frankrijk die een einde zou maken aan de aanzienlijke voordelen die ze uit de buitenlandse politiek van Generaal de Gaulle halen’.

Maar hier stond de toekomst zelf op het spel, zowel van de heersende bureaucra­tie in Moskou als in Peking. Indien de revolutionaire beweging zich in Frankrijk verder ontwikkelde dan zou ze niet alleen het kapita­lisme in Europa maar ook de bureau­crati­sche elites aan het hoofd van de stali­nistische staten van de kaart vegen.

Deze overwegingen hebben ongetwijfeld ook de visie van elemen­ten in leiding van de Franse Communistische Partij beïnvloed, en niet in het minst die van Georges Séguy. Op een radioprogramma werd hij onder vuur genomen voor zijn passivi­teit. ‘De arbeiders zeggen overal dat ze “geen half werk zullen afleve­ren”. Wat betekent dit voor U ? ‘vroegen ze hem. ‘In de statu­ten van de CGT staat als doelstelling de omverwer­ping van het kapitalisme en de vervanging ervan door he socia­lisme. Hoe zit het daar nu mee?’ Séguy aanvaardde dat dit een ‘fundamen­teel’ element was in de doelstellingen van de CGT maar … ‘we moeten nog afwachten of alle sociale lagen die in de huidige beweging betrokken zijn, bereid zijn om zo ver te gaan.’

De leiders bepaalden dus nog maar eens dat de massa’s ‘niet rijp’ waren. Ze hielden de handen voor de ogen en hielden vol dat ze geen revolutionaire situatie zagen. In het midden van de laatste week van mei was dit nochtans duidelijk voor iedere verslaggever. Zelfs voor Guy Mollet, de man die de Gaulle in 1958, in op­dracht van de door crisis getroffen regering,

opriep om de macht terug over te nemen.

Door te verklaren dat ‘de situatie een onvervalst revoluti­o­nair karakter’ had was Mollet echter niet verplicht om er ook de moeilijke praktische gevolgen uit te trekken voor zijn eigen handelen. De rechtervleugel van zijn Socialis­tische Partij had alle krediet verloren en haar in­vloed was in be­langrijke mate afgenomen. Maar Mollet, die een lange ervaring had met de Franse politiek kon, net zomin als alle ernstige waarnemers, blind blijven voor hetgeen zich onder zijn ogen afspeelde. Alleen de kortzichtige leiders van de Franse Communisti­sche Partij bleven hun eentonig deuntje zingen dat het­geen zich voor hen afspeelde geen revo­lutie was.

De Franse economie viel stil. In een paar fabrieken experimen­teerden de arbeiders met het opstarten van de productie onder eigen controle, maar over het algemeen heerste over de industrie en de maatschappij als geheel een stille kalmte. De beurs en de Banque de France stonden voor een tijdje op non-actief. Ambtenaren hadden een comité opgezet dat de acti­viteiten van de hogere ambtenaren van het Ministerie van Financiën in de gaten moest houden. Maar in de laatste dagen van mei bewoog er ook op dit vlak weinig. The Economist meldde dat ‘in deze buitensporige onrust de stilte van de over­heid opviel’ en dat ‘de werkgeversorganisaties rustig waren, net zoals hun le­den’.

Op 29 mei hadden alle zware bataljons van de arbeidersklasse zich tegen gelijk welk akkoord uitgesproken – de mijnwerkers van het Noorden, de arbeiders van Renault, Citroën, de vliegtuigindustrie, Berliet vrachtwagens, Rhodiaceta vezels, de werkers van de vlieghaven in Orly en Le Bourget. En dit on­danks het feit dat veel akkoorden nog verder gingen dan het­geen in de Rue de Grenelle al aangeboden was. In Britannië braken in kleine fabriekjes nieuwe stakingen uit. Caen werd door studenten en arbeiders volledig afgesloten. Er werden massale toegevingen gedaan om het kapitalisme te redden, maar nu scheen ook deze wanhopige maatregel tot niets geleid te hebben.

De Evening Standard berichtte dat ‘De algemene staking niet de indruk geeft op zijn einde te lopen maar meer en meer de vorm van een opstand met een open politiek karakter begint aan te nemen.’ In de bezette fabrieken werd door honderden actiecomités een ‘regering van het volk geëist’.

Op 29 mei zou in de voormiddag een vergadering van het kernka­binet plaatsvinden. Het kwam nooit samen! De Gaulle, de ver­persoonlijking van de staat zelf, had zijn valiezen gepakt. Die morgen had hij nog aan de nieuwe Amerikaanse ambassadeur, Sergant Shriver, gezegd : ‘Wat de toekomst betreft, Mr de Ambassadeur, die ligt niet in onze handen, maar in die van God!’ waarna hij in de helikopter stapte en Parijs verliet. Er wordt verteld dat hij, vooraleer hij wegging, aan een hoge staatsambtenaar de sleutel gaf van een kluis waarin zijn politiek testament bewaard werd. Hij kwam niet aan in zijn buitenverblijf in Colombey en scheen letterlijk van de aardbo­dem verdwenen te zijn. In de komende uren moest hij onderzoe­ken of hij op de leiders van de arbeidersorgani­saties kon rekenen en dus niet verplicht was om een staats­greep te ple­gen. Kon hij voldoende krachten verzamelen om hen te ver­slaan?

‘Frankrijk zat zonder regering’ schreef The Evening Standard.

De arbeiders wachtten nog steeds op een initiatief van hun organisaties. Er deed zich een situatie voor zoals die door Engels beschreven werd in de Franse revolutie van 1848: De prole­tarische massa’s waren zelf, ook na de overwinning in Parijs, nog steeds volledig in het ongewisse over de weg die moest ingeslagen worden. En toch bleef de beweging aanhou­den, instinctief, spontaan, onbedwingbaar. Was dit geen situa­tie waarin een revolutie moest lukken? (Inleiding tot ‘De Klassenstrijd in Frankrijk’)

Het enige wat nodig was, was een programma dat de verschillen­de comités kon verbinden en tot de macht leiden. In een arti­kel in The Militant van juni 1968 lezen we :

In ieder kantoor, fabriek en werkplaats zouden de arbeidersra­den de natuurlijke en voornaamste vorm van organisatie zijn. Opgericht op plaatselijk vlak zouden ze per district samen­komen, op natio­naal niveau samen met de reeds georganiseerde delen van de klasse waardoor alle arbeiders zouden betrokken zijn – het parlement van de massa’s, via hetwelk ze hun wil en eisen zouden opleggen. In tegenstelling tot de schijn­democratie van de circusartiesten in de Nationale Assem­blee zou dit echte democratie zijn. Door de eisen van de arbeiders, boeren en de middenklasse tot de hare te maken zou het moge­lijk zijn om al deze groepen een te maken en hen de gemeen­schap­pelijke nood­zaak te doen aanvoelen voor een drasti­sche veran­dering namelijk de socialistische maat­schappij. Eenmaal aan de macht zouden de arbeidersraden – waar alle functionarissen zouden verkozen worden en permanent afzetbaar zijn – van strijdorga­nen voor de machtsovername omgevormd worden tot organen via dewelke de massa’s hun beheer en de controle kunnen uitoefe­nen. Dit is waar de Franse arbeidersklasse naar op zoek is, en de strategen van het kapi­taal zijn zich daar in het geheim heel goed van bewust. Het enige wat tussen hen en hun volledi­ge verdwijning staat zijn de leiders van de massaorganisaties.

De nationale leiding van de Communistische Partij deed juist alles om te voorkomen dat de comités met elkaar zouden verbon­den worden. Er was geen Nationaal Coördinatiecomité – geen Centrale Arbeidersraad – en de arbeiders bleven geïsoleerd.

The Evening Standard (31 mei) beschreef het centraal comité van de Communistische Partij als een orgaan dat alle hefbomen van de macht in handen had ‘en toch weigerde om de macht over te nemen!’ De Parijse correspondent van The Economist schreef op dezelfde dag : ‘De fundamentele vraag die iedereen hier in Parijs op dit ogenblik bezighoudt is die van de macht : wie heeft ze of wie zal ze grijpen ?’ De Communistische Partij bleef achteraf steeds volhouden dat ‘de macht op geen enkel ogenblik voor het grijpen lag’!

Die avond stapten in Parijs meer dan een half miljoen arbei­ders op achter CGT-vlaggen. Op werden plakkaten meegedragen waarop stond : ‘De Zesde Republiek, dat zijn wij!’ , ‘Een Volksregering!’ De metroarbeiders droegen een speciale bood­schap : ‘De Gaulle – onder de grond!’ Het blad van de Britse Communisten The Morning Star bleef beweren dat de Franse KP ‘gedurende gans de huidige crisis systematisch en doelbewust gevochten had voor de vervanging van de Gaulle door een volks­regering’! Indien dit zo was, waarom hebben ze de Generaal en gans zijn rotsysteem toen niet direct overboord gekieperd? Het had evenveel moeite gekost als het wegslaan van een verve­lende vlieg voor een boerenpaard.

Shakespeare schreef : ‘In het leven doen zich momenten voor die aan hen die er de kansen van grijpen voor de rest van hun leven voorspoed brengen, terwijl diegenen die ze laten liggen een leven van leegte en miserie wacht.’ Ook hier kwam en ging het ogenblik dat moest gehandeld worden, maar de arbeiderslei­ders lanceerden geen ordewoord om de kans te grijpen en de maatschappij te veranderen. Zo’n kritieke perioden kunnen bovendien ook niet lang duren.

Dubbelmacht

Een algemene staking, ook een die zo’n monumentale omvang aannam als deze, legt de macht niet automatisch in handen van de arbeidersklasse. Het confronteert de arbeiders en hun organisaties alleen maar met de mogelijkheid van de macht. Er ontstaan twee staten die met elkaar wedijveren voor de heer­schappij en de macht. Aan de ene kant de verzwakte burgerlijke staat die wankelt onder de slagen van de revolutie. De vlucht van de Gaulle toonde scherp aan hoe klein het zelfvertrouwen van de burgerlijke staat geworden was. Hij handelde net als Keizer Willem die er in 1918, toen Duitsland door de revolutie overspoeld werd, vandoor ging naar Nederland. Aan de andere kant ontwikkelt zich het embryo van een nieuwe arbeidersstaat die ontstaat in de comités en die zich­zelf manifesteert in de ijzeren controle die door de arbeiders over hun fabrieken uitgeoefend wordt.

Maar de macht valt niet als een overrijpe vrucht in de schoot van de arbeiders. Ze moet gegrepen worden. De geschiedenis toont aan dat een algemene staking die niet naar de machts­overname leidt hetzelfde is als een betoging met gekruiste armen. De algemene staking moet het startpunt zijn voor de organisa­tie, de coördinatie en de bevestiging van wat de massa, de arbeidersklasse reeds zelf op poten gezet heeft. Met andere woorden : de concrete planning voor de uitbouw van een nieuwe arbeidersstaat.

In zo’n situatie bestaat de hoofdrol van de revolutionaire partij erin de massa’s te doordringen met het gevoel van hun eigen macht. Ze moet bewust maken wat reeds onbewust aan het werk is in de geest van de massa’s. Indien geen systematisch en onwankelbaar plan voor de verovering van de macht uitge­werkt en op het juiste moment doorgevoerd wordt, zal de bewe­ging onvermijdelijk vaart beginnen verliezen. De massa’s ver­lie­zen hun vertrouwen, ze worden onverschillig en de krachten van de contrarevolutie beginnen de kop op te steken. Indien de beweging niet vooruit gaat naar de revolutie begint ze stappen terug te zetten en laat ze aan de reactie toe de boven­hand te nemen.

De Gaulle kwam in de morgen van de 30ste mei terug in Parijs. Later die dag sprak hij gedurende 4,5 minuut tot de natie. Als door een plotse, wonderbaarlijke kracht gedreven verklaarde hij dat het referendum niet zou doorgaan, dat het parlement ontbonden was en dat de derde week van juni algemene verkiezingen zouden doorgaan. Daarbij verwees hij ook naar het rode gevaar. ‘Het land’ zei hij ‘wordt bedreigd door een Communistische dictatuur”. Zijn geliefkoosde ‘Ik of de chaos’-lijn werd een beetje afgestoft en weer opgevoerd. Deze lijn is slechts een echo van de traditionele kreet van de Franse Bourbons – ‘Après nous, le déluge’ (na ons de zondvloed!). De Gaulle deed een open oproep voor ‘burgeractie’ via de her­doopte Republikeinse Comités en dreigde met ‘andere middelen’ indien dit nodig zou blijken.

De revolutie moest onvermijdelijk op een bepaald ogenblik over haar hoogtepunt heen zijn, maar zelfs dan was nog niets be­slist. Nu ze weer wat vaste grond onder de voet voelden staken de oude reactionaire elementen in de maatschappij weer de kop op. Met zo’n miljoen waren ze in autobussen vanuit alle streken in Frankrijk naar Parijs gebracht, vooral ouderen en elementen van de mid­denklasse, om er door de straten te mar­cheren op de dag dat de Gaulle terugkeerde

De Gaulle had nog maar net zijn speech beëindigd of zijn aanhangers trokken naar hun eigen betoging. De bangeriken, de gefrus­treerden … die de laatste weken gekookt hadden van veront­waardiging vulden nu de Place de la Concorde, om vandaar over de Champs Elysées naar de Arc de Triomphe te marcheren … ze waren waarschijnlijk niet met zoveel als de betogers van de 13de mei, zelfs volgens de cijfers van de politie die door een vergrootglas keek om voor de verandering ook eens over miljoe­nen te spre­ken … Het was de heilige eenheid van rechts in al zijn schakeringen. De vroegere collaborateurs van het rechtse Vichy-regime stapten op naast veteranen van de Vrije Fransen; mensen met de Amerikaanse vlag liepen achter Gaullistische ministers en parlementsleden die zichzelf graag ‘de strij­ders tegen de Amerikaanse hegemonie’ noemen; voor­standers van de koloniale bevrijding marcheerden naast de fanatici van Algérie Française, liberale melkmuilen naast fascistische knokploegen.(Daniel Singer, Prelude to Revoluti­on).

Doordat de arbeidersleiders weigerden om de hand aan het roer te slaan en de revolutie vooruit te leiden kwam al het oude afval weer aan de oppervlakte drijven. Deze ‘Partij van de Vrees’ vertegenwoordigde echter nog altijd niet veel in de maatschappij, het was niets anders dan het menselijk stof van een afstervende klasse dat door de jeugdige revolutie zou weggevaagd geweest zijn. Maar van zodra de revolutionaire vloed terug­trok begonnen deze waanzinnig geworden kleinburgers hyste­risch te roepen : ‘Het Communisme komt er niet door!’, ‘Frank­rijk aan de Fransen!’, ‘Cohn Bendit naar Dachau’, ‘Mit­terand op de brandstapel!’ en dit is maar een greep uit een ganse reeks even smerige, chauvinistische slogans. camions vol soldaten verschenen zo’n vijf kilometer van het centrum van Parijs. Op de ring reden tanks. In de omgeving van de Franse grens werden twee duizend man – twee regimenten – in gevechtstenue gesignaleerd. Het moreel van het leger is her­steld en de beve­len zullen uitgevoerd worden.

Het wordt nu duidelijk dat de Gaulle naar Baden-Baden ‘verdwe­nen’ was om er te overleggen met de legerleiding. Vooral met Gene­raal Massu, de bevelhebber van de 70.000 Franse soldaten in Duitsland. Dit was de laatste toevlucht voor de generaal. Hij kon alleen maar redeneren in termen van militaire manoeuvres en het inzetten van het leger. ‘Net zoals die figuur uit de klassieke literatuur die de grond moest aanraken om zijn krachten terug te winnen was het voor hem noodzakelijk om terug voeling te krijgen met zijn eigen basis – en dat was het leger’ zei een politieoverste.

De Parijse correspondent van The Evening Standard onthulde later dat de Gaulle van het leger onvoorwaardelijke trouw aan het regime eiste en aan Massu mededeelde dat de President van de Republiek in het geval van een revolutie in Parijs een regering zou vormen op de Westelijke Rijnoever.

Merkwaardig bij dit alles was dat de Communisten de enige politieke leiders waren die op de hoogte gesteld werden van het­geen in Baaden-Baaden klaargestoomd werd. Het Franse leger bracht de Franse Communistische lei­ders via haar eigen kanalen op de hoogte van sommige van de bedoelingen van de Gaulle. Toen de nacht van 29 mei viel was het duidelijk dat Parijs weer kalm was en dat de Generaal veilig en triomfe­rend kon terugkeren.

Hij sloot een deal met Massu – de ‘slachter van Algiers’- om zich te verzekeren van een getrouwe uitvoering van iedere opdracht die de President hem zou geven. Als tegenpresta­tie zou Generaal Raoul Salen, het vroegere hoofd van de OAS – het moorddadige geheime leger dat opgezet werd om Algerije in Franse handen te houden – uit de gevangenis ontslagen worden. (Een maand later kwam hij samen met twee andere OAS-leiders vrij)

Nu hij kon rekenen op de steun van de militairen was het moreel van Generaal de Gaulle weer voor een deel hersteld, maar de militaire optie werd zonder twijfel nog steeds als de laatste kaart beschouwd nadat alle andere middelen gefaald hadden. De Gaulle droomde dan misschien wel van een rol als de moderne Gallifet – de generaal die de Parijse Commune in bloed smoorde – iedere poging om het leger te gebruiken zou het in zijn handen doen ontploffen hebben.

De doorslaggevende factor voor de Gaulle was echter de verra­derlijke rol van de leiders van zowel de Communistische als de Socialistische Partij. Maar ondanks zijn ervaringen met de laffe houding van deze arbeidersleiders had zelfs een ernstige strateeg van het kapitaal als de Gaulle nooit verwacht dat ze de macht, op het ogenblik dat ze gewoon voor het grijpen lag, op de manier van een preuts muurbloempje zouden afwij­zen.

De leden van het nu ontbonden parlement reageerden totaal verward om niet te zeggen waanzinnig. De ‘Linksen’ besloten om de Internationale te zingen, de eerste keer dat dit in deze gewijde ruimte gebeurde! Maar dit was niet meer dan een pose – ze begrepen gewoon niet wat er gebeurde en werden door de gebeurtenissen waarop ze geen enkele controle hadden heen en weer geslingerd.

Op 24 uur tijd had de Gaulle zijn comeback gemaakt. Hoe is dit te verklaren? ‘Toen hij verklaarde dat de staat er nog steeds was slaakten de Communisten een zucht van opluchting’ schreef The Economist (1 juni 1968). Ze hadden de macht kunnen grij­pen, ze werd hen door de machtige arbeidersbeweging in de schoot geworpen maar ze weigerden ze aan te nemen. Het zijn zij die aan de Gaulle toelieten om het initiatief weer in handen te nemen.

Voor hem was de hamvraag op dat ogenblik hoe hij de revolutie kon laten ontsporen, hoe hij een einde kon stellen aan de fa­brieksbezettingen en hoe hij de Franse maatschappij uit de storm van de revolutie naar de kalme wateren van de parle­mentsver­kie­zin­gen kon leiden. De parlementaire idioten aan de leiding van zowel de Communisti­sche als de Socialisti­sche partij gingen echter dolgraag op dit voorstel in.

De Gaulle opende zijn verkiezingskampanje met het opzij zetten van die ministers die zelf nog geen ontslag genomen hadden om dan te beginnen met zijn venijnige anticommunistische kampan­je waarbij het spook van de stali­nisti­sche dictatuur weer bovengehaald werd om iedere poging in de richting van een radicale hervorming in een slecht daglicht te plaatsen. Maar het bleef nog steeds de vraag of hij daarin zou lukken. Zou zijn geluk blij­ven duren? Zou hij niet van de kaart ge­veegd worden door een verkozen regering van Communisten en Socialis­ten?

De Communistische Partij ging vol geestdrift naar de verkie­zingen. In plaats van een gooi naar de macht te doen verwel­komden ze de verkiezingen als een kans voor het volk om hun gedacht eens te zeggen – alsof ze hun wensen nog niet duide­lijk genoeg gemaakt hadden! Ze vergooiden een zekere overwin­ning en probeerden de troepen te demobiliseren. Ze riepen de arbeiders op om de best mogelijke akkoorden te sluiten en dan terug aan het werk te gaan zelfs indien andere sectoren nog steeds in staking bleven.

Een communistisch alternatief ?

Gedurende de verkiezingskampanje verdoezelden ze ieder socia­listisch aspect van hun programma. Ze hadden eerst nog ge­tracht om met de Linkse Federatie tot een Eenheidsprogramma te komen waarin onder andere de eis stond tot progressieve natio­nalisatie van de banken, de financiën, de wapenindustrie, de ruimte-, vliegtuig- en luchtvaartindustrie naast eisen voor het oprichten van een natio­nale inverste­ringsmaatschappij en comités voor arbeiders­zelfbeheer en -controle. Toen dit mislukte voerden ze een kampanje die zelfs nog gematigder overkwam dan die van de socialisten. Ze trachten zichzelf te verkopen met lege slogans als ‘Voor een Democratische moderni­sering van de economische, sociale en politieke structuren’. Maar het ergste was wel dat ze zich probeerden te hullen in de kleren van de vijand en pleitten voor patriottisme, welvoeg­lijkheid en fat­soen. Met de ‘bezielende’ slogan : ‘Tegen de wanorde, tegen de anarchie stem Communist’ streefden ze ernaar om zich naast de Gaulle als de alterna­tieve partij van ‘wet en orde’ op te stellen. Ze verkozen de vlag van de Franse burger­lijke Repu­bliek boven de Rode vlag van de internationale arbeidersbewe­ging. De Communisten in Engeland organiseerden zelfs een betoging naar de Franse ambassade waarin zowel de rode vlag als de Franse driekleur meegedragen werd!

In plaats van te pleiten voor arbeidersdemocratie, gebaseerd op de nationalisatie van de monopolies en op democratische arbeiderscontrole en -beheer als enige manier om een kortere werkweek, een hogere levensstan­daard, nieuwe huizen voor arbeidersfamilies enzovoorts te garanderenpleitten de Communisten voor een ‘Nieuwe democratie die de weg zal openen naar het socialisme’. Hoelang moesten de arbeiders daar dan op wachten? Betekende dit dat er in het proces van de socialisti­sche omvorming twee stadia waren of zou dit een langzaam groeiproces zijn tot op het moment dat het kapitalisme be­zwijkt, of beide ?

Eind 1968 zette het Centraal Comité van de Franse KP het eens duidelijk op papier:

De beste methode om in ons land de weg naar het socialisme te openen is het organiseren van de massa’s tegen persoonlijke macht en voor een ontwikkelde democratie, voor de verzwakking van de positie van het grootkapitaal in het leven de natie, voor het op de been brengen van een zodanige beweging van het volk naar het socialisme dat de monopolies wel verplicht zouden zijn om hun posities op te geven zonder beroep te doen op een burgeroorlog om tegen de wil van het volk te handelen.

Wat een illusies in de goede wil van de kapitalistisch vijand! Wat een verwarde en totaal onmarxistische manier van denken!

Wilde ze zeker zijn van een verkiezingsoverwinning in juni 1968 dan had de Communistische Partij moeten opkomen voor een regering van Communisten en Socialis­ten op basis van een programma voor de nationalisatie van het privé-bezit van de 200 rijkste families. Ze hadden de ‘orde’ van de geplande economie tegenover de ‘anarchie’ van de kapitalis­tische markt­­ moeten stellen, de socialistische democratie tegenover de ‘Wereldsa­menzwering van het kapitalisme’ zoals Marx het noem­de. Ze hadden een programma kunnen naar voor brengen dat de kleine boer, de winkelier en de kleine ondernemers aansprak met o.a. eisen voor de afschaffing van hun schulden, het voorzien van goedko­pe kredieten en hulp. Op die manier zouden deze lagen zich achter de vlag van de arbeiderspartij ge­schaard hebben. Maar in de plaats daarvan probeerden ze de Gaulle op zijn eigen terrein te bekampen.

De Communistische Partij van Frankrijk slaagde er niet in om één van de belangrijkste lessen uit de gebeurtenissen in Frank­rijk te trekken : de middenklasse zal alleen gewonnen worden op basis van stoutmoedige acties vanwege de arbeiders­klasse voor verandering en niet door het verwateren van het programma en door het invoeren van klassenvijandige ideeën in het programma van de arbeiderspartij.

De verkiezingsuitslagen

De uitslag van de verkiezingen toonde aan dat in een situatie van klassenpolarisatie, zoals gedurende de algemene staking zo overduidelijk gebeurd was, die partij het meest wint die het duidelijkst uitkomt voor de belangen van de klasse die ze verdedigen. De kleine centristische partij, de PSU die sprak over ‘arbeidersmacht’ en de situatie van einde mei beschreef als ‘nog nooit zo gunstig geweest voor het instellen van het socialisme’ verdubbelde haar aantal stemmen van 495.412 in 1967 tot 874.212. Maar door de grillen van het Franse kiessys­teem verloor ze haar drie zetels in het parlement.

De Communistische Partij verloor 604.675 stemmen en de helft van haar parlementairen (in 1967 haalden ze 5.039.032 stem­men). De Linkse Federatie verloor ongeveer hetzelfde aantal stemmen, 570.1074 en van haar 118 zetels hield ze er 57 over. Dit was de grootste verkiezingsnederlaag uit de geschiedenis van de socialisten Later in het jaar viel de Linkse Federatie uit elkaar en het volgende jaar haalde het restant van de SFIO (Socialistische Partij) nog 4% van de stemmen!

De Gaullisten wonnen ongeveer het aantal stemmen de Links verloor – 1.214.623. Hoe kon dit gebeuren? De Communistische Partij verklaarde dit door een grote groep Gaullisten, die 20 jaar lang niet gestemd hadden, maar die nu naar de stembus zouden gekomen zijn om de Generaal te steunen. Maar wat dan met die tien miljoen sta­kers? Die hadden zelfs niet allemaal voor de linkse partij­en en tegen de Gaulle gestemd! Welke verklaring hadden ze daar dan voor?

Gemakkelijk! De Communistische Partijen verklaarden overal in de wereld eensgezind dat deze uitslagen eenvoudig en zonder de minste twijfel ‘aantoonden’ dat de situatie in Frankrijk nooit revolutionair geweest was! De Communisten hadden dus gelijk gehad wanneer ze niet geprobeerd hadden om de revolutie door te voeren. De arbeiders waren er duidelijk niet klaar voor, hoe hadden ze anders toegelaten dat de Gaulle zo’n overwinning behaalde? Eens te meer probeerden ze hun eigen schande op de rug van de arbeidersklasse te schuiven. Wat de verkiezingen wel aantoonden was dat de zogezegde ‘revolutionaire’ partij – de Communistische Partij – er niet in geslaagd was om de 15 miljoen arbeiders, hun families en de midden­klasse ervan te overtuigen dat socialisme mogelijk was!

In de loop van de staking verdween elke twijfel in de geest van de arbeiders over de mogelijkheid tot omvorming van de maat­schappij. Had het resultaat van de staking anders geweest, dan hadden ze aan zichzelf en aan gans de wereld laten zien waartoe ze in staat waren. Maar eenmaal de beweging begon weg te ebben en ze zich weer voor het kapitalistische juk moeten buigen kwam de twijfel onvermijdelijk terug. De propagan­da van de contrarevolutie speelde dankbaar in op de vrees voor het onbekende. En zolang er geen krachtige propaganda van de revolutie tegenover gesteld werd moest dit onvermijdelijk een effect hebben.

Het Gaullistisch verkiezingssysteem benadeelde natuurlijk enorm die gebieden met een hoge concentratie van arbeiders en vooral de jeugd. De vijf miljoen jongeren tussen 16 en 21, die zeer snel gepolitiseerd waren, hadden geen stemrecht. Zelfs de 200.000 die gedurende de laatste drie maand 21 geworden waren kregen geen stemrecht want men gebruikte de oude kieslijsten. De miljoenen immigranten en hun families hadden evenmin stem­recht. In het leger werd geen verkiezingsmateriaal verspreid, behalve dat van de Gaullisten.

Het gewicht van een landelijk kiesdistrict valt af te meten uit het feit dat de Communistische parlementairen gemiddeld 135.000 stemmen moesten halen tegenover 27.000 voor de Gaul­listen! Desondanks werd een paar maand voor de Meigebeurtenissen nog gevreesd dat de Gaullisten de komende verkiezingen zouden verliezen. Ondanks het vervalste kiessysteem hadden ze, zeker na zo’n golf van onrust, tot een schandelijke en eeuwig­du­rende nederlaag moeten veroordeeld worden.

De laffe houding van de Communistische Partij zorgde er inte­gendeel voor dat niet alleen het Gaullisme, maar ook de Gaulle en het kapitalisme zelf zich weer kon herstellen, voor een periode dan toch. Bijna één miljoen stemmers die voor de keuze stonden tussen de Communistische en de Gaullistische belofte van ‘wet en orde’ kozen voor de duivel die ze kenden – de expert. Voor de Gaulle persoonlijk zou het echter een Pyrrusoverwinning worden.

In juli dumpte hij, in een poging om iedere mogelijke rivaal voor zijn job uit te schake­len, zijn trouwste dienaar Pompi­dou. Die was een beetje te populair geworden om hetzelfde zon­licht met deze Bonaparte te delen. Maar nog geen jaar later was Georges Pompidou, de vroegere bankmagnaat van de Roth­schilds, Presi­dent van de Franse Repu­bliek. De Algemene Sta­king betekende voor Generaal de Gaulle de dood­steek. Maar hij diende zichzelf de genadeslag toe met zijn referendum partici­patie en regio­naal bestuur dat zich tegen hem uitsprak. Sinds­dien deemster­de hij gewoon weg van het toneel van de ge­schie­denis. ‘Niets zou nog zijn als vroe­ger’ schreef de Britse pers. ‘Op langere termijn bekeken waren deze ver­kiezingen maar een tussen­spel zijn’.

> Inhoudstafel

Dit vind je misschien ook leuk...