DDR 1989: Bestond er een alternatief op de kapitalistische restauratie?
Over het belang van een programma van politieke revolutie en een marxistische organisatie. 4 november 1989, centrum Berlijn: 500.000 tot 1 miljoen mensen verzamelen op de Alexanderplatz en in de aangrenzende straten. Groepen arbeiders, families, enorme groepen jongeren – en boven hun hoofd: een zee van zelfgemaakte spandoeken. Artikel door Rene HENZE.
De angst voor de staatsmacht was vervlogen, overal werd open en vrij gesproken. Een hoopvolle en optimistische stemming heerst in het centrum van Oost-Berlijn. Om 11u25 word de meeting geopend. De mensen worden stil. Dan galmt over deze enorme mensen-en spandoekenzee een klare vrouwenstem: “Lieve collega’s en vrienden, gelijkgezinden en wie hier is gebleven! Wij, de werknemers van het Berlijnse Theater, heten jullie van harte welkom. De straat is de spreektribune van het volk. Overal waar het uitgesloten wordt om op de tribune te kunnen plaats nemen. Hier vindt geen betoging plaats, maar een socialistische massabetoging.” Zo opende Marion van de Kamp de grootste betoging in de Herfst van 1989 in de DDR. Deze woorden waren nog niet helemaal uitgesproken of er klonk een gigantisch applaus.
Vandaag vertellen de woordvoeders van het kapitalisme dat er voor de ontwikkeling van de DDR geen andere weg mogelijk was dan de hereniging met West-Duitsland en de invoering van de markteconomie in Oost-Duitsland. Maar het verloop van de geschiedenis is niet iets dat op voorhand vast staat. Karl Marx schreef: “De mensen maken hun eigen geschiedenis, maar zij maken die niet uit vrije wil, niet onder zelfgekozen, maar onder rechtstreeks aangetroffen, gegeven en overgeleverde omstandigheden.” (uit: De 18e Brumaire van Louis Bonaparte, 1852)
De beweging begon als pro-socialistisch
In de herfst van 1989 was er de mogelijkheid om een andere richting te nemen, weg van zowel het stalinisme als van de herinvoering van het kapitalisme. Dit was geen wensdroom van ons, linkse socialisten. Er waren 20 jaar geleden vele aanzetten hiervoor aanwezig. Dat blijkt ook als we kijken naar enkele toenmalige verklaringen.
De grootste en meest prominente oppositiegroep van dat moment, Neues Forum, gaf op 1 oktober 1989 een verklaring met de volgende inhoud: “Voor ons is de hereniging geen thema, daar wij uitgaan van twee staten in Duitsland en geen kapitalistische samenleving nastreven.” Eén van hun leidinggevende figuren, professor Jens Reich, verklaarde in een interview met de Frankfurter Rundschau op 15 november 1989: “dat de meerderheid van onze aanhangers tegen een kapitalistische samenleving is. Ze hadden liever een heropbouw, een hervorming van het socialisme, zodat deze voor de meerderheid van de bevolking aanvaardbaar is.”
En zelfs de meer rechtse oppositiegroep “Demokratische Breuk (DA)”, dat later bij de CDU aansloot, verklaarde op 2 oktober, dat een “hervorming en vernieuwing van het socialistisch systeem in de DDR onvermijdelijk werd.”
De toenmalige burgemeester van West-Berlijn, Walter Momper (SPD) erkende de op dat moment heersende stemming binnen de massabeweging in de DDR: “De beweging voor meer democratie in de DDR streeft niet naar vrijheid om te dienen onder het patronaat van een ééngemaakte Duitse Staat. De kritische oppositiegroepen willen veel meer sociale democratie, een derde weg van democratisch socialisme.”
Met geen enkel woord of spandoek werd op de maandagbetogingen in Leipzig tijdens de maand oktober of de massabetoging van 4 november in Berlijn de afkeer van het socialistisch ideaal of de aansluiting bij West-Duitsland uitgesproken.
Het uitgangspunt
De Russische revolutionair en tegenstander van Stalin, Leon Trotski, vroeg in zijn analyse over het tot stand komen en mechanismes van het stalinisme: “Zal de bureaucraat de arbeidersstaat opeten, of zal de arbeider de bureaucraat bedwingen?” (Trotski, Verraden Revolutie, 1936)
Eind jaren 1980 werd in het volledige Oostblok duidelijk dat de stalinistische bureaucratie met haar totale controle over de samenleving de planeconomie wegvrat. De productie stagneerde, economische, sociale en ecologische problemen namen toe. In de herfst van 1989 brak het ongenoegen los. Van het moment de massa’s de straat opgingen, hing de SED-bureaucratie in de touwen. In het kapitalisme hebben de patroons hun wortels in de samenleving via hun bezit van kapitaal, bedrijven en grond. De stalinistische bureaucraten daarentegen konden hun heerschappij enkel via de partij en de staat uitoefenen en dat zolang de massa’s stil bleven.
Vanaf het moment waarop men in bijna elke stad de straat op ging om democratische rechten, als de vrijheid om te reizen en vrije meningsuiting te eisen (“Privilegiën für alle” stond op spandoeken op 4 november) en een einde aan de corruptie eisten, werd de zwakte van de stalinisten zichtbaar.
Een Stasi-officier gaf een voorbeeld uit Leipzig: “Op 9 oktober oversteeg het aantal betogers voor het eerst wat men had verwacht. Wat wij met de ons beschikbare informatie verwachtten, werd op een indrukwekkende en voor ons zelfs beangstigende manier overstegen. Nog nooit zag men in de DDR zoveel mensen met een zo duidelijke oriëntatie tegen het systeem. “
Raden, vakbonden en burgercomités
Nadat de massa’s aanvoelden dat “de vensters werden opengegooid na al die jaren van stagnatie in de economie, de samenleving, de politiek, de geesten, van muffe lucht, holle frasen, domheid en bureaucratische willekeur” (Stefan Heym, speech op 4 november 1989), begon men initiatieven te nemen. Ontelbare initiatieven ter initiatief ter oprichting van een initiatief ontstonden.
Als paddenstoelen na regen werden niet enkel oppositiegroepen opgericht, maar ook onafhankelijke initiatieven in de bedrijven. In het ziekenhuis van Rostock werd bijvoorbeeld een ziekenhuisraad opgericht waarin dokters en verpleegkundigen samenkwamen, omdat ze “een gebrek aan vertrouwen bij de collega’s vaststelden tegenover de bedrijfs-, vakbonds, en partijleiding” (verklaring oktober 1989). Gelijkaardige ontwikkelingen deden zich voor in vele bedrijven en instellingen. Op veel plaatsen werden initiatieven genomen voor het oprichten van fabrieksraden (die zich eerder naar de West-Duitse ondernemingsraden en het model van medebeheer oriënteerden). Maar er ontstonden ook onafhankelijke vakbonden, zoals ten zuiden van Berlijn, bij de vrachtwagenhersteller IFA en de aangrenzende toeleveringsbedrijven.
Het waren de arbeiders in de zoo van Berlijn en bij Bergmaan-Borsig in Berlijn-Pankow, in enkele grote bedrijven in Leipzig en in het ziekenhuis van Rostock waar het proces van onafhankelijke organisatie het verst ontwikkelde. Daar ontstonden aanzetten tot arbeidersraden, die in de richting van arbeiderscontrole over de bedrijven ontwikkelden. Daarnaast probeerden stagairs in Berlijn om in de bedrijven waar ze werkten tot “leerlingenraden” te komen en deze in de volledige stad te verbinden.
Maar niet enkel in de bedrijven werden mensen actief. Scholieren en studenten richtten ook raden op. Via deze structuren streden scholieren bijvoorbeeld om van de zaterdag een schoolvrije dag te maken in de DDR en tot op vandaag heeft het orgaan van de studentenvertegenwoordiging aan de universiteiten van Rostock en Leipzig nog deezelfde naam: Studentenraad.
Zelfs bij onderdelen van de staatsorganen werden onafhankelijke comités opgericht. Bij het eliteregiment van de Stasi, “F. Dziershinsky”, in Berlijn werden bijvoorbeeld in oktober 1989 de stalinistische officieren van de “harde lijn” ontslaan en werd een vertegenwoordiging vanuit het personeel verkozen. In januari 1990 werd een soldatenraad opgericht voor de volledige DDR.
Naast deze directe comités en initiatieven waren er ook ontelbare burgercomités in alle steden (ter bestrijding van corruptie, machtsmisbruik, tegen de Stasi, …). En tenslotte ontstonden in vele steden zogenaamde wijkraden, waar bewoners samenkwamen, om mee lokale beslissingen te kunnen nemen.
Alle ingrediënten voor een “socialisme met een menselijk gezicht” waren aanwezig. Het ging om de directe destalinisering en democratisering van de samenleving in de DDR en het behoud van de “volkseigen” bedrijven.
Deze stemming is één van de redenen, waarom in de herfst/winter van 1989/90 bijna niet werd gestaakt. De arbeidersgemeenschappen wilden “hun” bedrijven en “hun” economie niet nog meer schade toebrengen. Het ging niet om de invoering van de private eigendom van productiemiddelen, marktconcurrentie en winstmaximalisatie – dat was geen onderdeel van de door de volksmassa’s, initiatieven en oppositiegroepen, geuite wensen en eisen.
De massa’s betraden het toneel van de geschiedenis, verbraken het zwijgen en begonnen de eerste initiatieven van zelforganisatie te ontwikkelen. De heersende elite werden in het defensief gedwongen en wankelde – doch wie had hen ten val kunnen brengen? En hoe had een nieuwe, niet-stalinistische samenleving er kunnen uitzien?
Trotski’s programma van politieke revolutie
In “De Verraden Revolutie”, zijn zeer belangrijke werk over het stalinisme, schetst Trotski een val van de stalinistische machtskliek als volgt: “Bij energieke druk van de volksmassa’s en in dit geval het onvermijdelijke uiteenvallen van het regeringsapparaat kan het verzet van de heersende elite veel zwakker uitvallen, dan het vandaag zou lijken. Maar hierover zijn enkel vermoedens mogelijke. Wel zeker is dat de bureaucratie enkel door een revolutionaire kracht kan opgeheven worden, wanneer we zoals altijd zo weinig als mogelijk slachtoffers willen, moet deze aanval zo stoutmoedig en vastberaden mogelijk zijn. (…
) ‘De revolutie, die bureaucratie tegen zichzelf voorbereidt, zal niet zoals de Oktoberrevolutie van 1917 een sociale van karakter zijn. In deze gaat het niet om de economische basis van de samenleving te veranderen en de bestaande eigendomsvormen door andere te vervangen. De geschiedenis toont ons niet enkel voorbeelden van sociale revoluties, die het feodaal regime vervangen door een burgerlijk, maar ook politieke revoluties, die, zonder de economische basis van de samenleving aan te tasten, de oude heersende elite wegvegen (1830 en 1848 in Frankrijk, februari 1917 in Rusland, …) De val van de bonapartistische kaste zal uiteraard diepe sociale gevolgen hebben, maar op zich zal het binnen het kader van een politiek omwenteling blijven. (…)
‘Het gaat er niet om, een heersende kliek door een andere te vervangen, maar daarom, de methodes te veranderen, hoe de economie en cultuur geleid wordt. De bureaucratische heerschappij moet plaats maken voor de radendemocratie. Het herstellen van het recht op kritiek en echte vrije keuzes zijn noodzakelijk voor de verdere ontwikkeling van het land. Dit betekent, dat de Sovjetpartijen, te beginnen met de Boljsewistische Partij terug hun vrijheid bekomen en de vakbonden terug worden opgericht. Op de economie toegepast betekent dit de democratische controle van de planeconomie ten diensten van de werkende klasse. Vrije discussies over economische problemen zal de kosten voor de bureaucratische fouten en zigzags drukken. De dure speelgoedjes – Sovjetpaleizen, nieuwe theaters, opschepperige metro’s – worden teruggeschroefd ten voordele van de betaalbare arbeiderswoningen. De “burgerlijke verdelingsnormen” worden tot het absoluut noodzakelijke terug gedrongen, en in de mate waarin de gemeenschappelijke rijkdom groeit, moet deze plaats maken voor socialistische gelijkheid. Alle voordelen worden direct afgeschaft, de rommel aan eretitels moeten plaats maken voor een smeltkroes. De jeugd moet vrij kunnen ademen, bekritiseren, zich vergissen en rijpen kunnen. Tenslotte moet de buitenlandpolitiek naar de tradities van het revolutionaire internationalisme terugkeren.”
Een revolutionair programma voor de DDR
De massabeweging ging exact in de door Trotski geschetste richting. Privileges en corruptie werden aan de kaak gesteld, de almacht van de SED-bureaucratie werd in vraag gesteld en democratische discussie over de economie, cultuur en samenleving werden opgeëist. Tegelijkertijd waren er aanzetten tot de zelforganisatie van de arbeiders.
De taken voor een linkse en socialistische oppositie zou daaruit hebben bestaan een perspectief te ontwikkelen over hoe de bevolking de stalinistische partijfunctionarissen in de bedrijven, in de stad, in de cultuur en in de regering afgezet konden worden – zonder dat dit ervoor zou zorgen dat er gewoonweg een nieuwe kliek zich in de functies zou nestelen.
Daarvoor was een programma, een strategie en een revolutionaire leiding voor de beweging nodig.
Criteria voor socialistische democratie
Het bovenstaande citaat van Trotski schetst enkele belangrijke aspecten van een programma voor het doorvoeren van een socialistische democratie. In navolging van de principes van de Commune van Parijs in 1871, zijn de permanente verkies- en afzetbaarheid van alle staatsfunctionarissen en het beperken van hun lonen en vergoedingen tot het gemiddelde arbeidersloon, de centrale hoekstenen van een socialistische democratie ofwel een democratische arbeidersstaat. De rotatie van ambten en het vervangen van het staand leger en politie door democratisch verkozen en gecontroleerde gemeenschapsgroepen zijn twee volgende hoekstenen. Binnen dit kader had zich de vrijheid van kritiek en meningsuiting, persvrijheid, afschaffing van privileges, de ontbinding van de Stasi en alle andere onderdrukkingsstructuren van de staat kunnen ontwikkelen.
Ook hadden democratisch verkozen onderzoekscommissies vanuit de werkende bevolking om onderzoek te kunnen voeren naar corruptie, machtsmisbruik en het breken met de stalinistische periode geëist moeten worden. In een socialistische democratie zou een democratisch verkozen justitiewezen over al deze gevallen kunnen oordelen.
Tegenover de in DDR enkel op papier bestaande verschillen tussen de partijen en vrije vakbonden, had de eis naar coalitievrijheid, de vrije organisatie van partijen, vakbonden en andere organisaties – met uitzondering van de fascistische organisaties en andere die de socialistische democratie met de wapens ten val wou brengen – een belangrijke rol gespeeld.
Het doorvoeren van zo’n programma stond diametraal tegenover de belangen van alle onderdelen van de SED-bureaucratie. Zo’n volledige verlies aan macht en zelfstandige democratische samenleving met daarbij uitsluitend het complete afschaffen van alle materiële privileges was ook voor de zogenaamde “hervormers” in de SED, rond Modrow, een grote bedreiging. Zo’n programma kon zich niet binnen de SED ontwikkelen en kon ook niet met de SED (of ook de in december 1989 de van naam veranderde “hervormde” SED-PDS) doorgevoerd worden. Het was dus noodzakelijk op te roepen dat de verschillende initiatieven, raden, comités, vakbondsinitiatieven en oppositiegroepen zich over de volledige DDR zouden verbinden en democratische controle en de leiding over de bedrijven, instellingen, steden en aansluitend de regering overnemen.
De auteur van dit artikel, schreef toen in het marxistisch oppositieblad “Wat te doen!” dat de arbeiders in de bedrijven algemene vergaderingen moesten eisen om daar de SED-partijsecretaris en de door de SED benoemde bedrijfsleider te vragen aan het personeel uit te leggen waar de investeringen naartoe gegaan waren en hoe de stand van de productie er uit zag. Het nut van deze oproep aan de werknemers bestond daarin de ongeschiktheid van de bedrijfsleiders duidelijk te maken en op die manier aan de collega’s de noodzakelijkheid te kunnen beargumenteren dat ze uit hun eigen middens een leiding voor het bedrijf moesten kiezen. We beargumenteerden toen ook dat de werknemers contact moesten opnemen met de collega’s van de toeleveringsbedrijven en andere eenheden van het bedrijf om deze te betrekken in dit proces.
Op basis van een coördinatie van de arbeiders stelden we voor een lijst op te stellen van noden en behoeften. Daarin zou kunnen worden vastgesteld, wat er nodig is voor een zinvolle en vlotte productie– en wat er door de stalinistische desorganisatie aan onzinnige productie plaats vindt. Met zo’n “lijst van noden” in de bedrijven zou de mogelijkheid hebben ontstaan om een vernieuwing van de planeconomie door te zetten. Dit is een voorbeeld hoe de vraag naar een volledige wijziging van de machtsverhoudingen concreet in de dagdagelijkse praktijk van de arbeidersklasse kan opgeworpen worden.
Helaas zag de overgrote meerderheid van de DDR-oppositie deze weg niet en daar er velen uit eerder intellectuele of kunstkringen kwamen en geen oriëntatie op de arbeidersklasse hadden, ontbrak het hen ook aan toegang tot de arbeidersklasse. Zo werd meer belang gehecht aan het zetten van druk op de heersende stalinistische SED. Zelfs de meeste linkse groep, “Verenigde Linksen”, die gedeeltelijk beroep deden op Trotski’s programma van politieke revolutie, riep wel op tot het verenigen van de verschillende bedrijfsinitiatieven, maar tegelijkertijd steunden ze de – onder de druk van de massa’s – vernieuwde Modrow regering, vanuit een links perspectief.
Veel elementen van zo’n programma van politieke revolutie voor een socialistische radendemocratie waren terug te vinden in de eisen van de betogers en de verschillende oppositiegroepen. Maar geen enkele heeft het tot een volwaardig programma kunnen uitwerken en een strategisch plan kunnen ontwikkelen voor het doorvoeren van zo’n programma. Werkelijk niemand? In verschillende trotskistische groepen waren er overwegingen in die zin. Het CWI (committe for a workers international) en zijn in de herfst van 1989 opgericht groep ‘marxisten voor een radendemocratie’ ontwikkelde wel voorstellen. Tot een materiële kracht konden deze ideeën niet ontwikkelen, gezien de te zwakke krachten van het trotskisme, dat geïsoleerd stond zonder inplanting in de oppositiegroepen van de arbeidersklasse. Het implementeren van zo’n programma en strategie was mogelijk geweest indien er een revolutionaire, trotskistische organisatie was met minstens een sterke verankering in enkele van de grootste bedrijven en bewegingen en indien deze een effectief netwerk van activisten bezat. Enkel met zo’n georganiseerd netwerk van activisten kon een programma van politieke revolutie georiënteerd op de revolutionaire massabeweging gedragen worden. Op verschillende plaatsen konden dan de nodige praktische stappen worden gezet voor het opzetten van raden, maar daarvoor was een programma, strategie en een revolutionaire leiding voor de beweging nodig geweest. Zo’n organisatie, zo’n netwerk, bestond niet en kon in het heetst van de strijd vanaf oktober 1989 niet meer worden opgebouwd. Dit betekent niet dat de gebeurtenissen van de herfst 1989 in de DDR niet anders hadden kunnen verlopen.
De oppositie had noch concrete concepten, noch charismatische persoonlijkheden, die deze had kunnen verdedigen. Stefan Heym vatte dit dilemma als volgt samen: “(…) de revolutie werd door mensen zonder concepten gevoerd, door amateurs. In feite hadden we in deze situatie een nieuwe Lenin nodig, waarbij ik niet zozeer aan de Lenin van de politieke theorie denk, maar aan de man, die een politiek concept had en deze duidelijk kon formuleren. Dan was de geschiedenis anders verlopen. Wij hadden daarentegen niemand – toch niemand van dat niveau. We hadden wel een de Maizière, die dan nog onder druk stond, en een Krause … god help ons! Daarmee is de DDR dan echt naar de vaantjes geholpen.”
Indien in de plaats van Bärbel Bohleys van het “Neues Forum” een kern van gevormde, georganiseerde en in de arbeidersklasse ingeplante marxisten de leiding had van de oppositiebeweging, dan waren de Mazière en Krause mogelijkerwijs nooit in staat geweest de DDR aan het kapitalistische Westen uit te verkopen. Dan zag de wereld er vandaag misschien anders uit. Dan zou een succesvolle anti-stalinistische en werkelijk socialistische revolutie in de DDR een kettingreactie teweeg gebracht in de andere stalinistische staten. En het had daarmee via de algemene staking in Tjechoslowakije en de opstand in Roemenië de basis kunnen leggen voor een nieuwe internationale socialistische ontwikkeling.
OVER DE AUTEUR: René Henze is lid van de nationale leiding van SAV, de Duitse zusterorganisatie van LSP. In de herfst van 1989 was hij activist in de socialistische oppositie tegen het SED-regime en mede-oprichter van de Revolutionaire Autonome Jongerengroep (RAJV). Hij is één van de oprichters van de eerste groep van het Committee for a Workers’ International in de DDR. Vandaag leeft hij in Rostock.