20 jaar na het IJzeren Gordijn. Hoe het uitzicht van de wereld hertekend werd
Voor het oktobernummer van Socialistisch Links schreef Tanja Niemeier een dossier over de gebeurtenissen van 20 jaar geleden in de voormalige Duitse Democratische Republiek (DDR). Ze weerlegt er de interpretatie van de overwinnaar. Die stelt de toenmalige beweging verkeerdelijk voor als een bewuste keuze, van het begin af aan, voor herstel van het kapitalisme. In werkelijkheid maakte deze beweging deel uit van een proces van revolutie en contrarevolutie. In de loop van dit proces werd het uitzicht van de wereld grondig dooreen geschud.
Het IJzeren Gordijn
Voor wie leefde in de naoorlogse periode, was de verandering als gevolg van het instorten van het Oostblok oneindig veel groter dan de overstap van de Olivetti typemachine naar het internet. Het Oostblok, dat was die andere wereld achter het IJzeren Gordijn. Men moest al lid zijn van de communistische partij, professor wiskunde of fysica, of deelnemen aan een georganiseerde reis, om in die wereld voet aan wal te zetten.
Ondergetekende herinnert zich zo een reis in de zomer van 1982, op het einde van het Brezjnev-tijdperk. Dat was met een tussenstop in het Poolse Warschau, vlak nadat de leiders van de onafhankelijke vakbond Solidarnosc waren opgepakt en Jaruzelski de staat van beleg had afgekondigd. We werden er verwelkomd door een haag machinegeweren. Een toertje door de luchthaven hoorde er niet bij. Als eerste blik achter het Gordijn mocht dat tellen. Het werd een indrukwekkende reis, met bezoeken aan het Winterpaleis, het Rode Plein en het Moskous circus. Een propagandatocht voor het communisme was het echter niet. Toen al liep het regime op zijn laatste benen. Pas in 1985, tijdens mijn legerdienst, kreeg ik het Gordijn nog eens te zien, liggend in camouflage met een verrekijker vanop honderden meters afstand. We konden geen paal van een mens onderscheiden, maar toch wilden we allen om beurten eens zien hoe het er daar uit zag.
Is de mens wel geschikt voor een genationaliseerde planeconomie?
Vanuit het Westen leek het Oostblok een onbeweeglijk monolithisch geheel. Eerdere pogingen tot verandering in Oost-Duitsland in ’53, Hongarije ’56, Tsjecho-Slowakije ’68 en Polen in ’70 en ’80 waren allemaal met de tanks, Russische als het moest, de kop ingedrukt. Maar het was niet enkel, zelfs niet vooral, de repressie en de eenpartijstelsels die ernstige commentatoren ertoe deden besluiten dat het Oostblok ongevoelig was voor revoluties. Het was ook de indrukwekkende economische ontwikkeling van de genationaliseerde planeconomieën.
Reeds in “De Verraden Revolutie” (1936) schrijft Leon Trotski, die toen al lang verbannen was, maar pas in 1940 door Stalins agenten werd vermoord: “Het socialisme heeft haar recht op de overwinning bewezen…. Zelfs als de Sovjet Unie, als gevolg van interne problemen, externe klappen en de fouten van de leiding, ineen zou storten – waarvan we hevig hopen dat het niet gebeurt – dan nog ligt er als voorproefje voor de toekomst dit onweerlegbare feit dat alleen dankzij een proletarische revolutie een onderontwikkeld land in minder dan tien jaar successen heeft geboekt, die ongeëvenaard zijn in de geschiedenis.”
Linkse socialisten worden in discussies dikwijls geconfronteerd met ongeloof. “Een genationaliseerde planeconomie kan toch niet werken”, luidt de redenering. De mens heeft van nature uit toch “incentives” nodig om productief te zijn. “Als mensen zeker zijn van hun inkomen, voeren ze geen slag meer uit” etc. Het kapitalisme is niet het eerste systeem dat zich voorstelt als de natuurlijke orde, dat deden slavenhandelaars en feodale adel hen al voor.
Het kostte de kapitalisten trouwens decennia vooraleer ze “de mens” konden aanpassen aan hun productiesysteem. Voordien werkten de boeren “als dat nodig was”. Als ze hun loon ontvangen hadden, bleven de arbeiders dagenlang weg, tot het geld op was. Dagelijks een vast aantal uren presteren op vaste tijdstippen, dat ging er niet in. We stellen leer- en/of schoolplicht niet in vraag, maar willen erop wijzen dat toen Pruisen in 1819 als eerste land de schoolplicht invoerde, het dat deed “om uniformiteit en gehoorzaamheid” te creëren. Kortom, ieder maatschappelijk systeem, iedere productiewijze, past de mens aan haar behoeften aan. Niet onze ideeën bepalen hoe onze omgeving eruit ziet, maar onze omgeving stuurt onze opvattingen.
Socialisering van de arbeid, individualisering van de toe-eigening
Ondanks die moeilijkheden was het kapitalisme aanvankelijk zeer productief. Tot dan was arbeid hoofdzakelijk een individuele bezigheid geweest. De producent creëerde zijn product van concept tot eindproduct. Waar arbeidsdeling bestond, was die toevallig of eerder marginaal. Het kapitalisme perfectioneerde de arbeidsdeling. Het vereenvoudigde de handelingen van elkeen en gaf iedereen een specifieke plaats in het arbeidsproces. Spinners werden gescheiden van wevers, ingewikkelde ambachtelijke handelingen herleid tot een reeks eenvoudige ingrepen die later met machines nagebootst werden. Arbeid was niet langer hoofdzakelijk een individuele, maar werd een sociale bezigheid. Op die manier slaagde het kapitalisme erin wetenschap en techniek tot ongekende hoogten te ontwikkelen.
Maar terwijl de arbeid een sociale bezigheid werd, bleef de toe-eigening van het resultaat ervan individueel. De toename van de productiekrachten diende slechts één doel: de uitbuiting verhogen om nog meer winst te maken. Vroeg of laat komen de enorme productieve mogelijkheden van gesocialiseerde arbeid in conflict met de beperkingen van individuele toe-eigening van het resultaat ervan. In “moderne” termen: de markt is niet langer in staat de geproduceerde goederen op te slorpen. Kapitaalbezitters investeren niet langer in productie, maar verkiezen speculatieve beleggingen. Consumenten worden aangespoord niet enkel hun loon van vandaag, maar ook wat ze in de toekomst nog moeten verdienen, nu al te spenderen. Dat zorgt voor uitstel van de crisis, niet voor afstel, en als de crisis toeslaat, is hij des te heviger.
Tijdens de Grote Depressie van ’29 stortte de productie in de VS met 25% in elkaar, die van Frankrijk met meer dan 30%. Tussen ’29 en ’36 groeide de Britse productie met slechts 4% en die van Duitsland bereikte ondanks de oorlogsinspanningen pas in ’36 het niveau van voor ’29. Japan, het kapitalistische land met de grootste groei, kon de productie dankzij oorlogsinspanningen opdrijven met 40%. Maar zelfs die groei verdween in het niets vergeleken bij de Sovjetunie waar in diezelfde periode de industriële productie met maar liefst 250% toenam.
Twee machtsblokken en de welvaartsstaat
Hoewel Stalin tijdens de zuiveringsprocessen van ’36 en ’38 zowat de hele bolsjewistische top en de legerleiding had laten uitmoorden, was de overwinning van de geallieerden in WOII hoofdzakelijk te danken aan het Rode Leger. Dat slaagde erin uiteindelijk het overwicht te behalen, weliswaar ten koste van 20 miljoen mensenlevens. Het was enkel mogelijk doordat de belegerde Sovjetunie met haar genationaliseerde planeconomie alle in de maatschappij aanwezige productieve krachten kon mobiliseren.
Tijdens de jaren ‘50 groeide de Russische economie gemiddeld met 12% per jaar, meer dan zowat ieder kapitalistisch land in volle expansieperiode. In Geary Khamis Purchasing Power Parity (GK PPP, een internationaal aanvaarde muntstandaard waarmee men economieën kan vergelijken) bedroeg het BBP/hoofd van de bevolking in de Sovjetunie dankzij de genationaliseerde planeconomie in 1950 reeds 2.841 $, het viervoudige van India (619$) dat tot voor WOI nochtans een met de Sovjetunie vergelijkbare productie had gekend. Tien jaar later, in 1960 bedroeg het BBP/hoofd van de bevolking in de Sovjetunie reeds een kwart meer (3.945 $).
Na WOII vormden zich twee fundamenteel tegengestelde machtsblokken: het imperialistische Westen gebaseerd op privaat bezit van de productiemiddelen en het Oostblok gebaseerd op een genationaliseerde planeconomie. Door de aantrekkingskracht van het communisme was de heersende klasse in West-Europa verplicht tot belangrijke toegevingen aan de arbeidersbeweging. Dat ging van de nationalisatie van energievoorziening en transport, over de creatie van een nationale gezondheidsdienst in Groot-Brittannië en het instellen van sociaal overleg en de sociale zekerheid via een sociaal pact in België. Het was de basis voor wat we later de “welvaartsstaat” zouden noemen. Jaarlijkse loonsverhogingen van bij de 10% en vervangingsinkomens die écht aanleunden bij het inkomen verloren door werkloosheid, ziekte of ouderdom, vormden toen de regel.
Deze hervormingen moesten revoluties voorkomen. De sociaal-democratie en in sommige gevallen de communistische partijen speelden daarbij een sleutelrol. Zo werd in België al in ’44 een regering van nationale éénheid met socialisten, liberalen en communisten gevormd, nog voor de eerste na-oorlogse verkiezingen van 1945. Zowat alle sociaal-democratische partijen verklaarden zich op één of andere manier voorstander voor een nieuwe, klassenloze socialistische maatschappij, zij het dan wel ergens in een verre toekomst. De Belgische Werklieden Partij nam voor het eerst expliciet “socialisme” op in haar naam. De na-oorlogse economische groei was de materiële basis voor het succes van de sociaal-democratie, net zoals het wegvallen van die groei haar uitgerokken teloorgang inluidde.
Koloniale revolutie
Geen van beide machtsblokken stoorde zich om militair tussen te komen wanneer hun belangen bedreigd werden. Dikwijls keerde men aan de andere kant van het IJzeren Gordijn gewillig de blik af. Het Westerse imperialisme bracht militaire dictaturen aan de macht of ondersteunde ze in Europa, Afrika, Azië en Latijns-Amerika, het stalinistische blok bootste dat na.
Toch garandeerde het bestaan van twee machtsblokken die verwikkeld waren in een wapenwedloop, een toevluchtsoord voor dissidente regimes. Lagere officieren of guerrillaleiders die de macht grepen, sloten zich aan bij het Oostblok om uit de greep te blijven van het imperialisme en kopieerden meteen het stalinistisch staatsmodel. Omgekeerd konden dissidente regimes uit het Oostblok, zoals Tito van Joegoslavië, vrij gemakkelijk aan Westerse leningen geraken. Bovendien speelden nationale leiders de tegenstellingen tussen de twee machtsblokken uit om tot op zekere hoogte een onafhankelijke politiek te voeren. Zo slaagde de Egyptisch president Nasser erin het Suezkanaal te nationaliseren in 1956.
De bureaucratie wordt een absolute rem op de ontwikkeling van de productie De “systeemcrisis” van het kapitalisme illustreert dat de zogenaamde “onzichtbare hand” van de markt waarmee investeringen worden beloond of afgestraft heel wat tekortkomingen vertoont. In een genationaliseerde planeconomie bestaat er echter niet zoiets als een “onzichtbare hand” die de economie, hoe chaotisch ook, reguleert. Wanneer linkse socialisten de noodzaak benadrukken van arbeidersdemocratie in een genationaliseerde planeconomie, dan is dat niet alleen uit democratische overwegingen, maar ook vanuit economische noodzaak. Het zijn de arbeiders zelf die als enigen in staat zijn in te schatten welke producten, aan welke kwaliteit en in welke hoeveelheid voldoen aan de behoeften. Met de huidige communicatiemiddelen en de wetenschappelijke en technische mogelijkheden zou dat bijna onbeperkte mogelijkheden bieden.
De bureaucratie die na de stalinistische contrarevolutie van 1924 de macht naar zich toe trok in de Sovjetunie, had er echter alle belang bij haar parasitaire rol in de productie te verbergen. In tegenstelling tot de burgerij in het westen was ze van bij haar ontstaan een rem op de productie. Daar waar ze het gebrek aan arbeidersdemocratie aanvankelijk kon opvangen via een centraal geleid planbureau, werd ze naarmate de economie ontwikkelde en gecompliceerder werd een absolute, in plaats van een relatieve, rem op de voordelen van de planeconomie. In 1963 kende de economie van de Sovjetunie een eerste krimp, daarna in ’72, ’75 en dan sneller nog in 1980, ’81 en ’85. De bureaucratie hield de economie steeds meer in een wurggreep.
Hervormingen van bovenaf om revolutie van onderaf te vermijden
Om haar positie te vrijwaren, wisselde de stalinistische bureaucratie periodes van centralisatie, waarbij de excessen in de regio’s aan banden gelegd werden, af met periodes van “decentralisatie” waarbij de regio’s meer “inspraak” kregen. In marxistische terminologie noemt men dat “bonapartisme”, de eigen positie vrijwaren door te surfen op de tegenstellingen. Eigenlijk was het invoeren van “Perestroika” (economische hervorming) en “Glasnost” (politieke openheid) door Gorbatsjov in 1986 niet anders, een zoveelste poging om revolutie van onderuit tegen te gaan door hervormingen van bovenaf. In “De Verraden Revolutie” legt Trotski uit dat de bureaucratie de genationaliseerde planeconomie zal verdedigen, zolang die de basis is voor haar macht en inkomen. Is ze dat niet meer, dan zal de bureaucratie nog liever opteren voor restauratie van het kapitalisme dan voor arbeidersdemocratie.
Hoe dan ook, Gorbatsjov wekte heel wat illusies op, ook en vooral in het Westen. Hij is een goed betaald en gewaardeerd conferencier in de Westerse media geworden. Ter linkerzijde wist men niet wat ermee aan te vangen. Sommigen beweerden dat de Sovjetunie onder Gorbatsjov de weg van het socialisme was ingeslagen, later maakten ze een bocht van 180 graden. Anderen noemden Boris Jeltsin en Daniël Ortega, de Sandinistische president van Nicaragua, de hoop van het socialisme. En toen de militaire vleugel van de bureaucratie in de Sovjetunie via een mislukte coup op 19 augustus 1991 haar deel van de koek opeiste, dachten nog anderen dat de coupplegers kritische steun verdienden omdat ze de “genationaliseerde planeconomie” zouden verdedigen. LSP, het CWI en haar Russische afdeling hadden niet de minste illusies in de hervormingen van Gorbatsjov, noch in de coupplegers rond Janajev of in Boris Jeltsin. Alle drie de fracties waren tegen dan overtuigde verdedigers van de vrije markt en van herstel van het kapitalisme. Als ze ergens van mening verschilden, ging het over het tempo en de juiste verdeling van de buit. De Russische afdeling van het CWI nam met een onafhankelijk programma deel aan de beweging tegen de coup, maar legde meteen uit dat Jeltsin en Janajev de keerzijde waren van dezelfde medaille.
Een nederlaag voor de arbeidersbeweging
Hoewel met het verdwijnen van het stalinisme een afschrikwekkende karikatuur van het socialisme verdween, heeft het CWI het herstel van het kapitalisme steeds als een nederlaag voor de arbeidersbeweging beschouwd. In de Sovjetunie en Oost-Europa zou men de volgende jaren ondervinden wat dat in de praktijk betekende. Tussen 1989 en 1996 kromp het BBP/hoofd van de bevolking in de Sovjetunie ineen van 7.109$ (nog steeds volgens de eerder vermelde GK PPP) naar 3.912 $. Ter vergelijking: in diezelfde periode steeg dat van India van 2.361$ tot 3.613$. In 2001 bedroeg de levensverwachting in Rusland 71,8 jaar voor vrouwen en 58,9 jaar voor mannen, tegen respectievelijk 74,5 en 63,6 jaar tien jaar eerder. Het duurde tot 2007 vooraleer het BBP/hoofd van de Russische federatie het niveau haalde van 1989 en dat was dan nog vooral te wijten aan de historisch hoge olie- en gasprijzen. De politiek van beperking van de huur tot maximaal 4% van het inkomen (met uitzondering van Rusland, waar dat 10% bedroeg), van gratis geneeskunde en onderwijs moest wijken voor de private belangen van de tot kapitalisten omgedoopte voormalige bureaucraten. Het aantal armen liep op tot 150 miljoen voor heel het Oostblok.
Het stalinisme zoals we dat gekend hadden na WOII behoorde voortaan tot de geschiedenis. Daar waar stalinisten nog aan de macht zouden komen, zoals in Nepal bijvoorbeeld, zouden ze het voortaan op een akkoordje trachten te gooien met het imperialisme. In de voormalige koloniale wereld viel met het wegvallen van de Sovjetunie meteen de mogelijkheid weg om te manoeuvreren tussen de twee machtsblokken. Het regime van de Afghaanse president Najibullah die na ’79 door het Rode Leger aan de macht was gebracht, stortte als een kaartenhuisje ineen. De mogelijkheid om zich te verschuilen voor het imperialisme door aan te leunen bij het Oostblok viel weg. In plaats van een bipolaire wereld bevonden we ons voortaan in een nieuwe, nog brutaler, imperialistische wereldorde.
Hoewel veel arbeiders in het Westen niet de minste illusies hadden in het Oostblok, bevestigde het bestaan ervan het vermoeden dat het kapitalisme niet het enig mogelijke systeem was. De instorting van het stalinisme ging gepaard met een enorm ideologisch offensief in het Westen. “Het kapitalisme had gewonnen”. De sociaal-democratische leiders boden niet de minste weerstand, integendeel alle verwijzingen naar socialisme werden zorgvuldig weggefilterd. Voortaan spraken de “sociaal-democraten” zich zonder schaamte uit voor de markt. Ze liepen elkaar voor de voeten om toch maar te bewijzen dat ze geschikt waren om te regeren. In de loop van dat proces haakte de arbeidersbasis steeds meer af en werd ze vervangen door een meer bevoorrechte laag in de maatschappij. De arbeidersbasis werd overgeleverd aan rechtse populisten en de sociaal-democratie modelleerde zich steeds meer naar het voorbeeld van de Democratische Partij in de VS. Dat maakte de weg vrij voor een neoliberaal offensief van liberalisering, privatiseringen en ontmanteling van sociale voorzieningen.
De val van het stalinisme betekende onbetwistbaar een nederlaag voor de arbeidersbeweging. Die kwam vooral hard aan in de voormalige Oostbloklanden en in de neokoloniale wereld. Het opende de weg voor een hard neoliberaal offensief dat uiteindelijk zou uitmonden in globalisering, hoofdzakelijk een politiek regime van onbeperkte bewegingsvrijheid van kapitaal. Die nederlaag was echter geenszins vergelijkbaar met het aan de macht komen van het fascisme in de jaren ’30 en WOII. De potentiële kracht van de arbeidersbeweging, hoofdzakelijk in de ontwikkelde kapitalistische landen, maar ook wereldwijd, bleef zo goed als intact. De crisis van het kapitalisme en pogingen om de gevolgen ervan af te wentelen op de arbeidersbeweging zullen eens te meer leiden tot klassenstrijd en een zoektocht naar alternatieven op het kapitalisme. Het tijdperk breekt aan voor democratisch socialisme.
Analyse door Eric Byl