Na een woelig 2007 naar een explosief 2008! Voorbereid zijn op snelle veranderingen is de boodschap
Bye bye Belgium of business as usual?
Het is duidelijk dat de Belgische politiek een hevige crisis ondergaat. Met de lengte van de formatiecrisis (192 dagen) is ruimschoots het vorige Belgische record verbroken (148 dagen). Niet het Nederlandse record (208 dagen in 1977), zoals Dehaene blijft herhalen, maar in Nederland kwam na die lange formatie wel een echte regering aan de macht, niet een interimregering. De verkiezingsuitslag van 10 juni 2007 en haar gevolgen is al kapot geanalyseerd, maar de recent naar buiten gebrachte Dimarso-studie (Knack, 03/01/’08) – gedaan vlak na de verkiezingen, maar op verzoek van de Vlaamse partijen pas in 2008 gepubliceerd – bevestigt op verschillende vlakken onze analyse. Zo toont het feit dat slechts 19% van de Vlamingen het communautaire opnoemen als doorslaggevende reden voor hun partijkeuze (met 34% die stelt het het heeft meegespeeld en 47% voor wie het geen invloed had) dat de organisatie een correcte inschatting heeft gemaakt van het bewustzijn onder de Vlaamse massa’s. De Dimarso-studie toont ook aan dat het moeilijk is om van een “verrechtsing” in Vlaanderen te spreken. Het gedurende langere tijd ontbreken van een arbeiderspartij op het politieke landschap heeft eerder een totale verwarring veroorzaakt over wat nu “links” en “rechts is”: “slechts 21% van de Vlamingen noemt zich rechts, 17% is trots links te zijn. In 2004 waren er nog 2% meer zelfverklaarde ‘rechtsen’”… “28,8% kent zijn plaats niet en antwoordt “weet niet”.
De reacties van enkele CD&V-topfiguren zoals huidig voorzitter Schouppe of Minister van Overheidsbedrijven Vervotte op het uitkomen van de studie moest niemand verwonderen – maar het moet ons ook niet misleiden. Zo stelde CD&V-voorzitter E. Schouppe op de nieuwjaarsbijeenkomst van zijn partij dat de CD&V “linkser” moet zijn, in het ledenblad Ampersand noemt hij de CD&V “het sociale geweten van de regering”. Of in de Knack, als antwoord op de Dimarso-studie: “De nadruk die onze kiezer legt op sociaaleconomische thema’s viel mij op. We hadden onze ACW-vleugel nog sterker naar voren moeten schuiven in de campagne. In de toekomst zullen we onze inspanningen voor pensioenen, uitkeringen en de sociale zekerheid harder benadrukken.” De Standaard (21/01/’08) stelde: “Bij top-CD&V’ers was later te horen ‘dat er veel budgettaire ruimte gaat naar de notionele intrestaftrek, en dat daar gesnoeid kan worden.’” Inge Vervotte ligt dan weer onder vuur van de liberalen omdat ze over de verdere afbouwen van het overheidsbelang in Belgacom stelde: “het draagt zeker mijn voorkeur niet weg”. En over de vrijmaking van de postmarkt in 2011: “Concurrentie mag ook niet als enige gevolg hebben dat de arbeids- en loonvoorwaarden achteruit gaan. Ik wil daarom één paritair comité waarin afspraken worden gemaakt over minimum loon- en arbeidsvoorwaarden voor de hele sector. Daarnaast wil ik ook dat die nieuwe postbedrijven een minimum aan dienstverlening bieden.” … “…die minima zullen wel hoger liggen dan wat Europa vraagt.”
Zoals ook de de huidige campagne van de PS tegen de notionele intrest, die ze nochtans samen met MR heeft beslist in de paarse regering, ons niet moet misleiden. Het is niet een echte verlinksing, zelfs in de retoriek, maar eerder een terugkeer naar een in België klassieke retoriek van klassencollaboratie en “algemeen belang” na jaren van zuiver neoliberale retoriek. Met het intreden van de crisis – en zelfs zonder zitten we voor dit jaar al aan 3,5 miljard besparingen – zal aan de werkenden een enorme inspanning worden gevraagd en CD&V en PS zijn het erover eens dat je dan ook aan het kapitaal “een inspanning” moet vragen. In realiteit zal een eventuele aanpassing van de notionele intrest echter miniem zijn in vergelijking met de inspanningen die aan de werkenden zullen worden gevraagd.
De politieke crisis vindt ultiem haar basis in de sociaal-economische politiek die bijna 30 jaar over ons hoofd raast, veel meer dan in de nationale kwestie op zich. De naoorlogse verworvenheden, verkregen toen het mes op de keel van de burgerij stond en verder uitgebouwd, akkoord na akkoord, door opeenvolgende strijdbewegingen van de arbeidersklasse, hebben die hele periode onder steeds toenemende druk gestaan. De sociale zekerheid, de openbare diensten, de index,… zijn reeds teruggebracht tot een schijntje van wat ze ooit zijn geweest. Zo is de index volledig ondermijnd. Over de hoge loonkosten en de patronale eisen voor lastenverlagingen stelt Gilbert De Swert (voormalig hoofd van de ACV-studiedienst en vandaag tewerkzaam als kabinetschef van CDH-minister Josly Piette) in De Standaard van 26/01/’08: “de koopkracht wordt tegenwoordig op peil gehouden door lastenverlagingen. Een deel van de loonsverhogingen en zelfs van de indexeringen van de voorbije jaren is via lastenverlagingen van de bedrijven afgewenteld op de gemeenschap. Het model is al anders geworden.” Het aandeel van de lonen en uitkeringen in het nationaal inkomen daalt dan ook sinds 1981 ten voordele van enorm toenemende bedrijfswinsten. Toen bedroeg het nog 59,2%, in 2006 was het voor het eerst onder de 50%.
Of de sociale zekerheid: het land dat zich beroemde op het “beste sociaal systeem in Europa” behoort vandaag tot die landen die de laagste pensioenen en uitkeringen uitbetalen. Een vijfde van de Belgische gepensioneerden – een vierde in Brussel – in vandaag officieel arm. Over de hele bevolking genomen is de armoede gestegen tot 15%, 17% van de kinderen in België leeft in armoede (12% in Vlaanderen, 21% in Wallonië) (cijfers: www.armoede.be, gebaseerd op onderzoek uit 2002). De sociale zekerheid verglijdt ook steeds meer in de richting van een liefdadigheidssysteem, waarbij enkel “zij die het echt nodig hebben” recht hebben. Zo hebben samenwonenden recht op slechts een zeer kleine uitkering of zelfs helemaal geen. Voor gezondheidszorg betaal je tegenwoordig meer dan een derde uit eigen zak.
Dit is de achtergrond tegen dewelke de CVP steeds meer erodeerde tot een partij, die een kartel met een minipartijtje als de NVA nodig heeft om zich op overtuigende wijze “de grootste” te kunnen noemen. Het politieke landschap in Vlaanderen is ernstig veranderd sinds de laatste keer dat de christendemocratie zich nog op een absolute meerderheid kon beroepen. Waar de stabiliteit van het politieke regime in België in het verleden verzekerd was door de continuïteit van de CVP die dan eens met de liberalen, dan weer met de sociaaldemocraten in coalitie ging, is het politieke landschap vandaag ernstig versnipperd. De CD&V is geenszins zeker haar verkiezingsresultaat bij volgende verkiezingen opnieuw te kunnen behalen. Anderzijds heeft 10 juni – en vooral de enorme afkalving van de VLD na slechts 8 jaar regeringsverantwoordelijkheid, waarin overigens een economische groei werd geboekt – wel aangetoond dat er niets overblijft van de “concurrentie” die de VLD wou voeren met CD&V over wie dé volkspartij van Vlaanderen zou zijn. De CD&V heeft veel aanhang verloren – een eerste neergang werd ingezet met het opzetten van de VU, die op haar hoogtepunt groeide tot 20% van de stemmen – maar heeft nog steeds een unieke positie in Vlaanderen. Ze is nog steeds verbonden met het ACV, de grootste vakbond, en met haar ziekenfonds; ze heeft een ferme vinger in de pap met de dominante katholieke instellingen in onderwijs en gezondheidszorg;… De CD&V is een verzwakt instrument van de burgerij dat echter niet zomaar vervangen kan worden.
We hebben gedurende de hele crisis vastgehouden aan de analyse dat er in Vlaanderen geen meerderheid bestaat die een splitsing van België wil. Uitspraken van Voka in de aanloop naar de verkiezingen – waarin ze de regionalisering van de arbeidsmarktpolitiek en de sociale zekerheid eisen – werden door veel flaminganten én door de burgerlijke pers aangegrepen om te wijzen op de “eenheid” in Vlaanderen rond de eis voor meer autonomie. Nochtans heeft Voka zich reeds in augustus, toen de formatiecrisis nog in haar kinderschoenen stond, openlijk akkoord verklaard met de voorstellen van Bea Cantillon (12). Ondertussen heeft zowat alle academische economisten in Vlaanderen en in Franstalig België zich achter een soortgelijk idee geschaard (wat ze “modern sociaal federalisme” noemen): niet regionaliseren, maar responsabiliseren. Ook de UWE (de Waalse patroonsfederatie, tegenhanger van Voka) steunt deze stelling.
We zien de crisis van de laatste maanden dus niet als een zoveelste grote aanloop naar een onafhankelijk Vlaanderen. Wel als een duidelijk symptoom van de verzwakking van de politieke instrumenten van de burgerij, die bovendien door steeds opeenvolgende verkiezingen worden opgejut in electorale concurrentie – en dat binnen het kader van een verburgerlijkte sociaaldemocratie en dus het min of meer verdwijnen van de klassenstrijd van de politieke agenda en binnen het kader van een systeem van machtsdeling tussen de bevolkingsgroepen die de nationale tegenstellingen steeds verder opdrijft: communautair opbod zit ingebakken in het Belgische systeem.
We denken dat op kapitalistische basis op langere termijn een splitsing van België mogelijk is, misschien zelfs onvermijdelijk. Op korte termijn echter zien we geen enkele kracht in de samenleving die zoiets nu teweeg zou willen en kunnen brengen, geen enkele bepalende kracht in de samenleving die daar een onmiddellijk belang zou kunnen bij hebben; niet de arbeidersklasse, niet de burgerij en misschien zelfs niet eens een meerderheid van de middenklasse. Het idee dat Vlaanderen economisch te winnen zou hebben bij een splitsing, is reeds door verschillende bronnen weerlegd. Het feit dat het VBO zich in de aanloopperiode naar de verkiezingen verzette tegen het idee van regionalisering van de arbeidsmarktpolitiek, waarvoor ze stelden geen vragende partij te zijn, zou voldoende voor zich moeten spreken. De aanpassing van het standpunt van Voka na de verkiezingen, is ook veelzeggend.
De reacties van de buitenlandse pers, binnen Europese instellingen, van buitenlandse politici,… tonen aanschouwelijk hoe de Vlaamsnationalisten daar op geen enkele steun kunnen rekenen, terwijl de ontwikkeling van de EU ironisch genoeg wel de achtergrond is tegen dewelke Bart Dewever droomt van de “verdamping van België”. Zonder hier diepgaand op de ontwikkeling van de EU in te kunnen gaan, lijkt de droom van een “Verenigde Staten van Europa”, waarbinnen de Europese instellingen een soort superstaat worden – de enige manier waarop een “Europa van de regio’s zou kunnen ontwikkelen – verder weg dan ooit. Niet alleen binnen België zal de komende groeivertraging en/of recessie de tegenstellingen verder doen oplopen, ook binnen Europa zal dat het geval zijn. De laatste jaren zien we daar trouwens ook meer en meer tekenen van, o.a. in het niet navolgen van het stabiliteitspact door grote landen als Frankrijk, Duitsland en Italië of in de moeizame Europese eenheid op vlak van buitenlandse politiek, of dat nu over Kosovo, Turkije of Irak gaat. Dit betekent niet dat we op korte termijn de EU zien uiteenvallen, maar het idee dat de EU verder zou gaan in de ontwikkeling van een echte Europese staat, is op kapitalistische basis ondenkbaar. Op korte termijn zal de reële macht van de Europese structuren onder druk van de groeivertraging/crisis eerder worden teruggeschroefd dan verder uitgebreid, naarmate elke nationale burgerij geconfronteerd zal worden met haar “eigen” arbeidersbeweging.
We beschouwen bovendien elke “fluwelen” scheiding van België als zeer weinig waarschijnlijk. Een fluwelen scheiding van een staat, het instrument waarmee de burgerij haar macht uitvoert, kan enkel in zeer uitzonderlijke omstandigheden voorkomen. De splitsing van Tchechoslowakije was daar een voorbeeld van. Een heel aantal voorwaarden kwamen daar samen en zijn in België absoluut niet aanwezig: er was geen hoofdstad die door beide bevolkingsgroepen werd gedeeld, er was geen meningsverschil over de territoriale grenzen van de nieuwe onafhankelijke staten, er was geen torenhoge overheidsschuld die verdeeld moest worden,… Er was vooral ook geen historisch gevormde burgerij die de oude staat als de “hare” zag, maar een nieuwe burgerij die nog moest beslissen welke structuren hen het beste uitkwamen. België is een gans ander verhaal.
Het is correct om te stellen dat het Belgisch nationalisme een vreemd beestje is. Wie tijdens de formatiecrisis overtuigd is gebleven dat het simpelweg niet bestaat, moet echter wel enorme oogkleppen op hebben gehad. En niet alleen in Brussel, waar het tegen het einde vol hing met Belgische vlaggen. Het regende letterlijk oproepen tot eenheid van het land, van hooggeplaatste figuren uit de Belgische burgerij, over vakbonden en allerlei instellingen, tot Helmut Lotti en huisvrouwen uit Luik toe. Wie vond dat er voor de betoging voor de eenheid van België “weinig volk” was, moet dringend eens gaan zien hoeveel mensen bereid zijn de straat op te trekken voor Vlaams-nationalistische eisen. Zelfs traditionele Vlaams-nationale hoogmissen als de IJzerbedevaart lokken steeds minder volk: op de laatste bedevaart had men met 3000 aanwezigen (het cijfer dat het IJzerbedevaartcomité zelf hanteert) zelfs de laagste opkomst ooit.
Maar hiermee willen we de nationale kwestie niet ontkennen, noch het feit dat het steeds moeilijker wordt om compromissen te vinden, noch het feit dat de compromissen uit het verleden tot situaties hebben geleid die steeds nieuwe tegenstellingen en bijhorende eisen veroorzaken, noch het feit dat het regelmatig de besluitvorming blokkeert. Een nieuwe institutionele spitsvondigheid zal trouwens geen enkele fundamentele oplossing vinden: het probleem kan enkel verschoven worden en eventueel uitgesteld. Een federale kieskring bijvoorbeeld zou eerder het communautaire opbod naar het ganse land uitbreiden dan het af te zwakken. De voornaamste reden waarom de Belgische burgerij de nationale kwestie in België altijd relatief onder controle heeft kunnen houden, was niet zozeer haar constitutionele spitsvondigheid (staatshervormingen hebben weinig te maken met geïnspireerde politiek, maar met ambtsmatig gecijfer en retorische kunst om formuleringen te vinden die voldoende vaag zijn), maar de enorme rijkdom die de Belgische arbeidersklasse genereerde, waarmee de nationale kwestie steeds kon worden afgekocht, waarmee overigens de Belgische samenhang tot nog toe werd versterkt.
België is een klein, maar zeer rijk land en de burgerij heeft de globalisering aangegrepen om ook zelf haar klauwen in nieuwe buit te slaan. De Belgische burgerij is in Europa zeker één van die burgerijen die het meeste belang heeft bij de EU, juist omwille van de openheid van onze economie. Maar is de Belgische burgerij daarom “gedenationaliseerd”? Dat stellen, komt neer op zeggen dat de Belgische burgerij geen staat nodig heeft, het is illusoir. Natuurlijk zal de Franse staat de belangen van Frère, hoofdaandeelhouder van Suez, verdedigen, maar daarmee heeft het grondgebied België nog geen staat. Bovendien zou de Franse burgerij, door de Belgische kapitalisten gezien als “familie”, binnen Europa een van de hevigste tegenstanders zijn van een splitsing van België uit angst dat het hun rumoerige regio’s (Bretagne, Corsica,…) op “foute gedachten” zou brengen. Of zou het grondgebied België de burgerij niet meer interesseren? Een land dat per capita de grootste exportateur van de wereld is? “België is met zijn oppervlakte van 30.500 vierkante kilometer en zijn 10.446.000 inwoners een van de kleinere lidstaten van de Europese Unie. Het heeft nochtans een BBP van 288,09 miljard euro (in 2004) en is een van de tien grootste handelsnaties van de wereld. Het dankt zijn in verhouding grote economische gewicht vooral aan zijn centrale ligging en de hoge productiviteit van zijn werkkrachten.”, stelt de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op haar site. Bovendien haalt België, ondanks de vermeende hoge loonkosten, meer buitenlandse investeringen binnen dan China met haar enorme grondgebied, haar snelle economische groei van het laatste decennium en haar bevolking van meer dan 1 miljard! Niet interessant?
Vandaag is het moeilijk om een compromis te vinden omdat, zoals Verhofstadt het stelt “het geld op is”, of beter gezegd: België heeft zeer rijke inwoners (het gezamenlijke vermogen van de Belgen bedraagt 360 miljard euro), maar de federale staat zelf is leeggemolken. Het wordt moeilijk om de nationale kwestie af te kopen met dure akkoorden. Nu is ook dat relatief en afhankelijk van keuzes, maar binnen het kader van een neoliberale politiek is dat een correcte stelling. Het idee dat de federale staat nog meer geld naar de regio’s kan doen stromen zonder harde besparingen op hetgeen federaal nog wordt geregeld – vooral de sociale zekerheid – is ondenkbaar indien men het project van schuldafbouw en lastenverlagingen wil verderzetten. De Vlaamse partijen stellen allen bereid te zijn tot extra bevoegdheden zonder extra middelen, maar de Vlaamse overheid boekt dan ook jaar na jaar overschotten, is nu “schuldvrij”, kan cadeau’s uitdelen aan de gemeenten,… Maar ook dat is relatief: de Vlaamse overheid boekt die overschotten ook omdat op elke van haar sociale bevoegdheden enorme wachtlijsten bestaan. Er is een absoluut tekort aan betaalbare rusthuizen en andere vormen van ouderenzorg, gehandicaptenzorg,… idem dito voor de jeugdinstellingen (in Antwerpen alleen al staan 1.000 jongeren die zich in “problematische opvoedingssituaties” bevinden op een wachtlijst), honderden schoolgebouwen staan al jaren op een wachtlijst om “dringende renovatiewerken” door te voeren,… Het is dit neoliberale beleid waarbij steeds meer geld doorstroomt naar de bazen en de rijken en steeds minder overblijft voor het inkomen en de sociale noden van de meerderheid van de bevolking, dat men “voorbeeldig” noemt voor Wallonië en Brussel die in veel slechtere economische papieren zitten. Zo verzet de CDH zich tegen het overhevelen van bevoegdheden zonder overheveling van de budgetten en ook de PS zal zich ertegen verzetten. Het voorstel van Bea Cantillon is het enige voorstel die deze klip vermijdt en maakt dus de meeste kans het te halen.
Ultiem hangt het van de arbeidersbeweging af
Wat de burgerij wil, weten we: ze wil de naoorlogse verworvenheden zo ver mogelijk terugdringen. Hoe ze het zal proberen, is nog niet zeker en hangt af van de onderhandelingen. Als er een mogelijkheid is tot een akkoord over staatshervorming, maakt het idee van Reynders – de PS terug uit de regering op 23 maart – geen enkele kans. Het idee van een hard sociaal-economisch beleid dat het offensief voert op federaal vlak – op een moment dat minstens een deel van de arbeiderklasse zich klaarmaakt om haar deel van de jarenlang geboekte recordwinsten op te eisen – is alleen dan denkbaar als men erin slaagt een stabiele regering op te bouwen. En met 2009 heel dicht in het vizier lijkt dat vandaag ondenkbaar. Gelijk welke regering zal van in het begin met een verkiezingscampagne en dus profileringsdrang te maken krijgen. De strategie van regionalisering – of van “responsabilisering van de regio’s”, een soort van enveloppe-financiering – lijkt al met al meer kans te maken. En dat gebeurt mét de PS. Gehoopt wordt dan dat de operatie “afbouw van het onderwijs” op vlak van sociale zekerheid kan herhaald worden. Het is zeer waarschijnlijk dat de interimregering het moet uitzingen tot de verkiezingen van 2009, in welke vorm en samenstelling staat niet vast, waarschijnlijker dan dat na 23 maar alsnog een regering zonder PS zou aantreden (de wens van Reynders).
Of het tot een groot aanvalsplan komt voor 2009 is niet zeker, maar de cijfers (3,5 miljard besparingen) duwen wel in die richting. Het inzetten van een economische recessie zal volop als argument gebruikt worden om de arbeidersbeweging een inlevering te doen aanvaarden. Als het er komt, is een massale reactie van de arbeidersbeweging op dit moment waarschijnlijk, reden waarom CD&V met een meer sociale retoriek naar voor komt, reden waarom de PS in de regering moest worden opgenomen. Reynders is te laat met zijn neoliberaal voorstel van een rechtse sociaal-economische regering – de stemming onder de arbeidersbeweging begint steeds meer om te slaan, in België, maar ook in andere Europese landen en internationaal, volgend op de voorlopers op de trend in Latijns-Amerika.
Maar ook indien de regering er niet in slaagt zich te vormen en indien we tot 2009 met een “interimregering” opgescheept zitten en indien zo’n aanvalsplan er niet zou kunnen komen (hoewel met de aankomende crisis en de huidige begrotingscijfers een besparingsplan onvermijdelijk is), blijft strijd waarschijnlijk. Hoezeer Unizo ook kan spreken over “koopkrachthysterie” of over “de mythe van de koopkrachtdaling” – in het kader van de slechtste soldenperiode in vijf jaar en een kwart minder bezoekers en 10% minder kopers op het Autosalon – voelen de meeste arbeiders dagdagelijks aan hun bestedingen dat wat ze kunnen krijgen voor hun centen verminderd is. Indien ze hun levensstandaard willen behouden, moeten ze de strijd voeren voor loonsverhoging, zeker in die sectoren waar lage lonen worden betaald en waar mensen dus buitenproportioneel met de gevolgen van de dalende koopkracht worden geconfronteerd. De strijd voor loonsverhogingen is ingezet, niet alleen in België (momenteel vooral in Vlaanderen, waar de hoera-berichten over een krapte op de arbeidsmarkt, overschotten op de Vlaamse begroting,… de werkenden meer vertrouwen geven om eisen te stellen, terwijl in grote delen van Wallonië de werkloosheid nog steeds dramatische vormen aanneemt), maar ook in Duitsland en Frankrijk bijvoorbeeld.
De stakingen bij Ford en de onderaannemers werden in de burgerlijke pers, De Standaard op kop, onmiddellijk neergesabeld. “Onverantwoordelijke stakingen” worden ze genoemd, ze zouden het indexsysteem in gevaar brengen, evenals het collectief overleg. Marc De Vos, directeur van de denktank Itinera Institute, ziet vooral de sectoriële oorzaak voor de acties, het aantal “goede jaren” die autobedrijven na zware herstructureringen hebben gehad (alle citaten in deze paragraaf: De Standaard Weekend, 26/01/’08). Maar de werkgevers vrezen voor meer, “Unizo zei eergisteren over indicaties te beschikken dat de stakingsgolf dreigt over te slaan naar andere sectoren en regio’s. Dat zou best eens kunnen, zegt Gilbert De Swert (voormalig hoofd van de ACV-studiedienst en nu kabinetschef van Josly Piette), ‘en het zou terecht zijn’”. De Swert ziet naast de dalende koopkracht ook de frustratie “dat het verschil tussen hoge en lage inkomens ontspoort” en ziet het feit dat het aandeel van de lonen voor het eerst onder de 50% is gedaald als het overschrijden van “een psychologische grens”. Voor de vakbondsleiding is het, met de sociale verkiezingen dit jaar, niet evident om zo’n beweging te stoppen, eens die vanuit de basis vertrokken is.
De mogelijkheid voor een verdere ontwikkeling van deze strijd in dit voorjaar is er zeker, maar ook indien er een zekere pauze zou volgen doordat de vakbondsleiding hard op de rem gaat staan, staat het najaar hoedanook opnieuw in het kader van lonen en koopkracht, met de onderhandelingen voor een nieuw IPA. De sociale verkiezingen liggen dan achter ons, monsterverkiezingen (regionaal, Europa en hoogstwaarschijnlijk ook federaal) vlak voor ons. Zeker is dat het communautaire thema op de voorpagina’s zal blijven tot die verkiezingen. Binnen dit kader – economische groeivertraging of/en recessie, sociale spanningen, politieke crisis en communautair opbod – zal de organisatie zich de komende periode moeten bewegen. We zullen vooral klaar moeten staan om snel in te springen op veranderingen in de situatie en moeten een oog houden op de verschillende factoren die van doorslaggevend belang zijn in de objectieve situatie en in het bewustzijn van de arbeidersbeweging. Studie van het verleden leert ons dat perioden van omslag, van verandering van de objectieve situatie, perioden zijn waarin het bewustzijn snel kan ontwikkelen. Vandaag staan we voor zo’n omslag van een opgaande naar een neergaande economie, op een moment dat de arbeidersbeweging nog haar deel van de koek van gisteren wil.
Voetnoten
- https://socialisme.be/
- Loan Performance is de leider inzake informatie en analyse van financiering, aanbod en verzekering van hypotheekleningen in de VS.
- Direct ter beschikking staande geldmiddelen (kortlopende deposito’s, contant geld)
- de rente die nationale banken aanrekenen voor dagleningen aan private financiële instellingen
- Federal funds rate of richtinggevende rentevoet, het tarief dat banken elkaar in rekening brengen voor dagleningen
- Effecten is een verzamelterm voor verhandelbare rechten die een financiële waarde vertegenwoordigen, zoals aandelen, obligaties en afgeleide producten of derivaten zoals futures of termijncontracten, swaps, opties etc…
- Op 18 januari degradeerde Fitch Ratings, een van de drie in de VS nationaal erkende maatschappijen voor evaluatie van de credietwaardigheid, de obligatieverzekeraar Ambac van AAA naar AA. Dat betekende meteen dat de obligaties van zo’n 100.000 gemeenten en instellingen die een waarde vertegenwoordigen van meer dan 500 miljard $ aan credietwaardigheid moesten inboeten.
- Het senaatsvoorstel voorziet ook een belastingskorting voor zo’n 20 miljoen gepensioneerden met lage inkomens
- een rentevoet die lager ligt dan de inflatie die meer dan 4% bedraagt
- Conjunctuurverslag van januari 2008
- Daarin zou de “sociale zekerheid als interpersoonlijke herverdeling” federaal moeten kunnen blijven, maar moeten “de regio’s financieel/geresponsabiliseerd worden voor de gevolgen van hun beleid met een bonus- en malussysteem”. Ten tweede moet volgens Cantillon tussen de bevoegde overheden overleg worden gepleegd over alle gemeenschapsmateries die belang hebben voor de federale sociale zekerheid. Tenslotte moeten “waar zinvol – de regio’s de bevoegdheid krijgen om sommige middelen van de sociale zekerheid – die volgens een overeen te komen verdeelsleutel aan de gemeenschappen zouden kunnen worden toegewezen – te gebruiken in overeenstemming met de noden en behoeften in de eigen gemeenschap.”(“Hoe sociaal en zeker is de sociale zekerheid nog”, Bea Cantillon, Vice-rector Universiteit Antwerpen, directeur Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck).