Friedrich Engels over de nood aan een arbeiderspartij
Overal in Europa zien we een opleving van de arbeidersbeweging die opstaat tegen het neoliberale beleid. Dat beleid wordt in veel landen gevoerd door voormalige arbeiderspartijen, de sociaal-democratie. Die werpen zich op als de beste vertegenwoordigers van het patronaat.
De arbeiders beschikken vandaag in België over geen enkele politieke vertegenwoordiging. Dat is geen volledig nieuwe situatie. Voor de creatie van arbeiderspartijen eind 19e eeuw was dit ook het geval. Marx en Engels stelden toen de noodzaak van een arbeiderspartij voorop.
De revolutionair Friedrich Engels had tot aan zijn dood in 1895 veel aandacht voor de Engelse arbeidersbeweging. Engeland was niet alleen de bakermat van de Industriële Revolutie, maar de Engelse arbeidersklasse vervulde ook een pioniersrol in de geschiedenis van de georganiseerde arbeidersbeweging.
In een aantal artikels en brieven beschrijft Engels de noodzaak van een politiek verlengstuk voor de arbeidersbeweging. Als de arbeiders ongeorganiseerd blijven, staan ze machteloos en worden ze zelfs elkaars concurrenten. De Britse vakverenigingen konden vanaf 1824 uit de illegaliteit stappen, maar deze organisaties botsten al snel op hun grenzen. Ze konden wel afdwingen dat de loonwetten werden nageleefd en dat de arbeiders een iets beter loon kregen. Maar zelfs dat kon enkel door een onafgebroken strijd die veel krachten en middelen vereiste. Daarbij komt nog dat een kapitalist geen kapitalist zou zijn indien hij niet streeft naar winstverhoging en dus loonsverlaging. Hij zal dus elke kans aangrijpen om de lonen terug aan te vallen.
Engels stelde dan ook dat strijd tussen twee grote maatschappelijke klassen onvermijdelijk een politieke strijd wordt. “In elke strijd van klasse tegen klasse vormt het eerste doel de politieke macht, de heersende klasse verdedigt zijn politieke toppositie, met andere woorden, zijn gegarandeerde meerderheid in de wetgevende organen. De onderdrukte klasse vecht aanvankelijk voor een deel van deze macht, daarna voor de gehele macht, om de gelegenheid te hebben de bestaande wetten te wijzigen naar hun eigen belangen en behoeften.”
De vakverenigingen werden dan ook de basis voor de “beweging van het Volkscharter” die vanaf 1838 een arbeidersvertegenwoordiging in het Britse parlement eiste. Deze beweging begon elke sociale onlust te ondersteunen en greep dit aan om naast de economische eisen ook politieke eisen aan het strijdprogramma toe te voegen. Tegelijk met het uiteenvallen van de zuiver politieke (Chartistische) organisatie tussen 1850 en 1860 werd de organisatie van de vakverenigingen versterkt. De heersende klasse was gedwongen om concessies te doen en met de arbeiders rekening te houden.
In 1867 werd het kiesrecht uitgebreid en kon het merendeel van de georganiseerde arbeiders stemmen. De vakverenigingen bleven hun activiteiten echter beperken tot het reguleren van loon en de werkdag en tot de strijd voor de afschaffing van wetten die tegen de arbeiders waren gericht.
Engels bracht de noodzaak naar voor van een arbeiderspartij: “Het is tegennatuurlijk, dat de arbeidersklasse van Engeland, nu deze in staat is veertig of vijftig arbeiders naar het parlement te delegeren, toch alsmaar genoegen bleef nemen dat zij wordt vertegenwoordigd door de kapitalisten en hun uitvoerders, zoals juristen, journalisten, e.d.” (…) “Naast de bonden van de afzonderlijke beroepen of boven deze moet een algemene vereniging ontstaan, de politieke organisatie van de arbeidersklasse.”
Ook bij ons is het tegennatuurlijk dat de arbeidersklasse zich laat vertegenwoordigen door de uitvoerders van een neoliberaal beleid. Het is niet genoeg dat arbeiders zich in vakbonden organiseren, er is ook een politiek verlengstuk noodzakelijk. Eind 19e eeuw gebeurde dat met de oprichting van arbeiderspartijen. Die partijen zijn vandaag overgenomen door de burgerij waardoor een nieuwe arbeiderspartij noodzakelijk is.
Zoals Engels zei over de Amerikaanse arbeidersklasse: “De eerste belangrijke stap voor de arbeidersbeweging, is de vorming van een onafhankelijke politieke partij. Het doet er niet toe hoe, zo lang het maar een echte arbeiderspartij is.”