Gesprek met een sociaaldemocratische arbeider naar aanleiding van het verdedigend eenheidsfront
Geschreven: 23 februari 1933. Bron: Nederlandstalige Trotski Bibliotheek 3. Revolutionair-Socialistische Publicaties, Groningen 2007. Door Karel ten Haaf. Facsimile-uitgaven van teksten van Trotski in het Nederlands. Overgenomen vanop marxists.org. Verder bewerkt voor deze uitgave.
Deze tekst richt zich tot de sociaaldemocratische arbeiders, ook al behoort de schrijver persoonlijk tot geen enkele partij. De meningsverschillen tussen communisme en sociaaldemocratie zijn zeer diep. Ik beschouw ze als onherroepelijk. Niettemin stelt de loop van de gebeurtenissen menigmaal voor de arbeidende klasse taken die dringend de gemeenschappelijke actie van de twee partijen eisen. Is deze actie mogelijk? De historische ervaring en de theorie stellen vast dat dit volkomen mogelijk is: alles hangt af van de voorwaarden en het karakter van de genoemde taken. Daarbij is het veel gemakkelijker zich tot een gemeenschappelijke actie te lenen wanneer het er voor de arbeidersklasse niet om gaat het offensief te nemen om nieuwe oogmerken te bereiken, maar om verkregen posities te verdedigen.
In Duitsland wordt het vraagstuk aldus gesteld. De Duitse arbeidersklasse bevindt zich in een toestand waarin het zich moet terugtrekken en zijn stellingen prijsgeven. Zeker ontbreekt het niet aan schreeuwlelijkerds om te roepen dat men zogezegd in de tegenwoordigheid is van een revolutionair offensief. Het zijn lieden die klaarblijkelijk geen onderscheid kunnen maken tussen rechts en links. Er valt niet aan te twijfelen dat het uur van het offensief zal slaan. Maar vandaag is het vraagstuk om de terugtocht die in wanorde plaatsgrijpt tot stilstand te brengen en de krachten voor de verdediging opnieuw te groeperen. In de politiek zowel als in de krijgskunde betekent het goed begrijpen van een probleem zijn oplossing vergemakkelijken. Zich dronken maken met frasen is de vijand helpen. Men moet duidelijk zien wat er gebeurt: de klassenvijand, d.w.z. het monopoliserend kapitaal en het grote feodaal bezit dat gespaard is gebleven door de Novemberrevolutie, valt over de gehele lijn aan. De vijand gebruikt twee middelen die een verschillende historische oorsprong hebben: (1) het militair- en politieapparaat dat al de vorige regeringen op basis de Weimar-Grondwet hebben voorbereid; (2) het nazisme, d.w.z. de troepen van de kleinburgerlijke contrarevolutie die het grote kapitaal bewapent en tegen de arbeiders ophitst.
Het doel van het kapitaal en de kaste van de landjonkers is duidelijk: de organisaties van de arbeidersklasse vernietigen, hen niet alleen de mogelijkheid ontnemen om het offensief te nemen, maar ook om zich te verdedigen. Zoals men ziet hebben twintig jaren samenwerking van de sociaaldemocratie met de burgerij het hart van de kapitalisten met geen jota verzacht. Deze heerschappen aanvaarden slechts één wet: de strijd voor de winst. En zij voeren deze strijd met een woeste en onverzoenlijke beslistheid, ze laten zich door niets weerhouden en dus al helemaal niet door hun eigen wetten.
De uitbuitende klasse had het verkozen om de arbeidersklasse te ontwapenen en te ontbinden met de minst mogelijke kosten, zonder burgeroorlog, met behulp van de militaire en politionele middelen van de Weimarrepubliek. Maar ze vreesde terecht dat de “wettelijke” middelen alleen onvoldoende zouden zijn om de arbeiders in een toestand te brengen waarin zij geen enkel recht meer hebben. Daarom heeft ze als complementaire kracht het fascisme nodig. Maar de partij van Hitler, vetgemest door het monopoliserend kapitaal, wil geen complementaire kracht worden, de nazi’s willen de enige regerende kracht van Duitsland zijn. Deze toestand heeft onophoudelijke conflicten ten gevolge tussen de regeringsbondgenoten, conflicten die op sommige ogenblikken een scherp karakter krijgen. De redders kunnen zich slechts de luxe permitteren om wederkerig te intrigeren doordat de arbeidersklasse zijn stellingen zonder strijd verlaat en zich zonder plan, zonder systeem en zonder leiding terugtrekt. De vijand is zodanig ontketend dat hij er zich niet voor schaamt om na te gaan waar en hoe hij de volgende slag zal toebrengen: door de frontaanval; door eerst de linkse communistische flank te doorbreken; door diep de vakverenigingen binnen te dringen en de verbindingen af te snijden enz. De uitbuiters die zij gered heeft, spreken over de Weimarrepubliek alsof het om een oude kom ging. Zij vragen zich af of ze haar nog enige tijd moeten gebruiken of haar nu reeds in de vuilnisbak moeten smijten.
De burgerij geniet van een volledige vrijheid om te manoeuvreren, d.w.z. van de keuze van de middelen, van tijd en plaats. Haar leiders combineren de wapenen van de wet met de wapens van het banditisme. De arbeidersklasse combineert in het geheel niets en verdedigt zich niet. Zijn troepen zijn verdeeld en zijn leiders babbelen genoeglijk over de vraag of het al dan niet mogelijk is de krachten samen te bundelen. Daarin schuilt de oorsprong van de eindeloze discussie over het gezegde eenheidsfront. Indien de arbeiders van de voorhoede zich niet van de toestand bewust worden en zich niet mengen in het debat, kan de Duitse arbeidersklasse zich voor jaren aan het kruis van het fascisme gekruisigd zien.
Is het niet te laat?
Het kan zijn dat mijn sociaaldemocratische toehoorder me hier onderbreekt en zegt: kom je niet te laat het eenheidsfront propageren? Wat deed je tevoren?
Deze tegenwerping zou niet juist zijn. Het is niet de eerste maal dat de vraag van het verdedigend eenheidsfront tegen het fascisme is opgeworpen.
Ik veroorloof me te verwijzen naar dat wat ik zelf daarover in september 1930 de gelegenheid heb gehad te zeggen, na het eerste grote succes van de nazi’s. Mij tot de communistische arbeiders richtend schreef ik:
“De KPD moet de verdediging op zich nemen van de stoffelijke en intellectuele verworvenheden die de arbeidersklasse in de Duitse staat veroverd heeft. Het probleem is onmiddellijk aan de orde met het oog op het lot van haar politieke organisaties, haar vakverenigingen, haar vakbladen, haar drukkerijen, haar clubs en haar bibliotheken, enz. De communistische arbeider moet tot de sociaaldemocratische arbeider zeggen: “Er is geen verzoening mogelijk tussen de politiek van onze partijen; maar als de fascisten deze nacht een pogrom in het gebouw van je organisatie ondernemen, kom ik met de wapens in de hand helpen. Beloof jij mij te komen helpen, indien het gevaar mijn organisatie bedreigt?” Dat is de kern van de politiek in de huidige periode. De gehele agitatie moet van die geest doortrokken zijn. Hoe meer wij deze agitatie op beslist ernstige, weldoordachte wijze zullen voeren — zonder geschreeuw en zonder opgeblazenheid, waarvan de arbeiders gauw genoeg krijgen — hoe meer wij concrete voorstellen aan de orde stellen voor het organiseren van de verdediging in iedere fabriek, in iedere arbeiderswijk, des te kleiner zal het gevaar worden dat het offensief van de fascisten ons overvalt en des te groter de zekerheid dat dit offensief de arbeidersgelederen niet uiteenjaagt maar aaneensluit.”
De tekst, waaruit ik dit uittreksel neem, is twee en half jaar geleden geschreven. Moest deze politiek ten gepaste tijde gevolgd zijn, dan zou Hitler nu ongetwijfeld geen kanselier geweest zijn en zouden de stellingen van de Duitse arbeidersklasse nog steeds oninneembaar zijn. Maar we kunnen niet terugkeren. Als gevolg van de bedreven fouten en van de tijd die men heeft laten passeren, is het probleem van de verdediging vandaag oneindig veel moeilijker. Maar de taak blijft in haar geheel bestaan. Zelfs nu nog is het mogelijk de krachtsverhouding in het voordeel van de arbeidersklasse te wijzigen. Daartoe is er een plan nodig, een systeem, een combinatie van de krachten met het oog op de verdediging. Maar voor alles moet men de wil hebben om zich te verdedigen. Ik haast me er aan toe te voegen dat slechts hij zich goed verdedigt die zich niet tot de verdediging beperkt maar die vastberaden is om bij de eerste gelegenheid tot de aanval over te gaan.
Welke houding neemt de sociaaldemocratie in deze kwestie aan?
Een niet-aanvalsverdrag
De sociaaldemocratische leiders stellen aan de communistische partij een “niet-aanvalsverdrag” voor. Wanneer ik deze frase vóór de eerste keer in de Vorwärts las, dacht ik dat het een toevallige en geen zeer gelukkige gekheid was. Maar de formule van het niet-aanvalsverdrag is vandaag in de mode en zij staat in het middelpunt van alle discussies. De sociaaldemocratische leiding ontbreekt het niet aan ervaren en handige politiek. Dat doet des te meer de vraag stellen hoe ze dit ordewoord hebben kunnen kiezen, een ordewoord dat zo tegen hun eigen belangen indruist. De formule is ontleend aan de diplomatie. De betekenis van dit soort verdragen bestaat hierin dat twee staten die voldoende oorlogsmotieven hebben voor een bepaalde periode overeenkomen niet tegen elkaar met wapengeweld op te treden. De Sovjetunie, bijvoorbeeld, heeft zulk een nauwkeurig omschreven verdrag met Polen ondertekend. In het geval er een oorlog tussen Duitsland en Polen zou uitbreken, zou het genoemde verdrag de Sovjetunie helemaal niet verplichten Polen ter hulp te komen. Het gaat om het niet aanvallen en niets meer. Het gaat helemaal niet over gemeenschappelijke actie voor de verdediging. Integendeel, deze actie wordt uitgesloten. Zoniet zou het verdrag een ander karakter hebben en ook anders genoemd worden.
Welke betekenis geven de sociaaldemocratische leiders dus aan deze formule?
Zouden de communisten dreigen de sociaaldemocratische organisaties te plunderen? Of zou de sociaaldemocratie rancuneus een kruistocht tegen de communisten ondernemen? In waarheid gaat het om iets heel anders. Indien men er aan houdt zich van de diplomatische taal te bedienen, zou men niet van een niet-aanvalsverdrag moeten spreken maar van een verdedigend verbond tegen een derde, dat wil zeggen, tegen het fascisme. Het doel is niet om een gewapende strijd tussen communisten en sociaaldemocraten tot stilstand te brengen of te bezweren — er is geen sprake van een dergelijk oorlogsgevaar — maar het combineren van de sociaaldemocratische en communistische krachten tegen de gewapende aanval die nu reeds door de nazi’s op hen geopend is.
Hoe ongelooflijk het ook mag schijnen, stellen de sociaaldemocratische leiders in de plaats van de kwestie van de werkelijke afweer tegen het wapengeweld van het fascisme, de kwestie van de politieke twist tussen communisten en sociaaldemocraten. Het is juist alsof men voor de vraag te weten hoe men de ontsporing van een trein kan voorkomen, de kwestie in de plaats kan stellen van de noodzakelijkheid van een wederzijdse hoffelijkheid tussen de reizigers van tweede en derde klas. Het ongeluk is intussen dat de slecht gekozen formule van het “niet-aanvalsverdrag” zelfs niet kan dienen voor het ondergeschikte doel in naam waarvan men het bij de haren trekt.
De overeenkomst tussen twee staten afgesloten om elkaar niet aan te vallen heft in het geheel hun strijd, hun polemieken, hun intriges en hun manoeuvres niet op. Ondanks het verdrag spreken de officieuze Poolse dagbladen over de Sovjetunie met het schuim op de mond. Van haar zijde is de Sovjetpers er verre van om complimenten te maken aan het Poolse regime. In werkelijkheid zijn de sociaaldemocratische leiders de verkeerde weg ingeslagen met te pogen om een conventionele diplomatische formule in de plaats te stellen van de politieke taken van de arbeidersklasse.
De afweer gemeenschappelijk organiseren, het verleden niet vergeten, de toekomst voorbereiden
Meer voorzichtige sociaaldemocratische journalisten geven hun gedachte aldus weer: dat zij geen tegenstanders zijn van “een op feiten gebaseerde kritiek”, maar dat zij tegen de verdachtmakingen, beledigingen en laster zijn. Het is een prijzenswaardige houding! Maar hoe moeten we de grens vinden tussen de geoorloofde kritiek en de ontoelaatbare campagne? En waar zijn de onpartijdige rechters? In het algemeen behaagt de kritiek nimmer aan de bekritiseerde, vooral als hij er in de grond niets tegen in kan brengen. De kwestie van te weten of de kritiek van de communisten goed of slecht is, is een aparte kwestie. Zo de communisten en sociaaldemocraten te dien opzichte dezelfde mening hadden, zouden er geen twee van elkaar onafhankelijke partijen zijn. Nemen we aan dat de polemiek van de communisten niet veel waard is. Vermindert dit het dodelijk gevaar van het fascisme of heft het de noodzakelijkheid van een gemeenschappelijke verdediging op? Nemen we de andere zijde van de medaille: de polemiek van de sociaaldemocratie zélf tegen het communisme. De Vorwärts (ik neem een nummer dat me in handen valt) publiceert de toespraak van Stampfer over een niet-aanvalsverdrag. En hetzelfde nummer heeft een karikatuur als onderschrift: de bolsjewieken ondertekenen een niet-aanvalsverdrag met Pilsudski maar weigeren zulks aan de sociaaldemocratie. Welnu, een karikatuur is ook een polemische “aanval” en hier is ze daarenboven beslist ongelukkig. De Vorwärts vergeet heel eenvoudig dat er een niet-aanvalsverdrag tussen de Sovjets en Duitsland bestond in de tijd dat de sociaaldemocraat Müller aan het hoofd van de Rijksregering stond.
De Vorwärts van 15 februari verdedigt op dezelfde bladzijde in de eerste kolom de idee van een niet-aanvalsverdrag en in de vierde kolom beschuldigt ze de communisten dat hun bedrijfscomité van Aschinger de arbeidersbelangen verraden heeft bij het afsluiten van de nieuwe tarieven. Men zegt wel duidelijk “verraden”. Het geheim van deze polemiek (kritiek gebaseerd op feiten of lastercampagne?) is heel eenvoudig: nieuwe verkiezingen van het bedrijfscomité moesten op dit ogenblik bij Aschinger plaats vinden. Kan men van de Vorwärts eisen dat zij in het belang van het eenheidsfront een einde stelt aan aanvallen van deze soort? Daarvoor zou het nodig zijn dat de Vorwärts ophield zichzelf te zijn, d.w.z. een sociaaldemocratisch dagblad. Indien de Vorwärts datgene wat ze over de communisten schrijft gelooft dan is haar eerste plicht de ogen van de arbeiders te openen voor de fouten, misdaden en “verraad” van de communisten. Hoe zou het anders zijn? De noodzakelijkheid van een strijdovereenkomst vloeit voort uit het bestaan van twee partijen, maar ze heft het feit niet op. Het politieke leven gaat voort. Elke partij, zelfs indien ze de meest eerlijke houding ten opzichte van het eenheidsfront aanneemt, kan niet anders dan aan de dag van morgen denken.
De tegenstanders sluiten de rangen voor het gemeenschappelijk gevaar
Denken we ons een ogenblik in dat een communistisch lid van het bedrijfscomité van Aschinger aan een sociaaldemocratisch lid verklaart: “Daar de Vorwärts mijn houding in de tarievenkwestie als een verraderlijke daad kwalificeerde, wil ik niet met jou mijn hersenpan tegen de fascistische kogels verdedigen.” Ondanks de grote toegevendheid zou men dit antwoord slechts als idiotie kunnen bestempelen.
De denkende communist, de ernstige bolsjewiek zal aan de sociaaldemocraat zeggen: “Je kent mijn vijandigheid ten opzichte van de Vorwärts. Ik span al mijn krachten in, nu en in de toekomst, om de verderfelijke invloed van dit blad onder de arbeiders te ondermijnen. Maar ik doe dit, en zal dit doen, met het woord, door de kritiek en door de overtuiging. De fascisten van hun kant willen de Vorwärts fysiek vernietigen. Ik beloof je met jou je dagblad met al mijn krachten te verdedigen, maar ik verwacht van jou dat je op het eerste sein ook de Rote Fahne komt verdedigen, welke ook je houding tegenover dit blad is.” Is dit niet op een niet te verwijten wijze de kwestie stellen? Beantwoordt deze wijze niet aan de elementaire belangen van de gehele arbeidersklasse?
De bolsjewiek vraagt niet aan de sociaaldemocraat om te zwijgen over de mening die hij over het bolsjewisme en de bolsjewistische dagbladen heeft. Hij vraagt evenmin dat de sociaaldemocraat de verbintenis zou aangaan voor de hele periode van de overeenkomst zijn mening over het communisme te verzwijgen. Deze eis zou volstrekt onaanvaardbaar zijn. “Zolang ik jou, of jij mij niet overtuigd hebt, zullen wij elkaar in alle vrijheid bekritiseren en daarvoor de argumenten en uitdrukkingen gebruiken die ieder van ons zal nodig oordelen. Maar als de fascist ons een prop in de mond wil stoppen, zullen we hem samen van antwoord dienen!” Kan een verstandige sociaaldemocraat een weigering geven op dit voorstel?
De polemiek tussen communistische en sociaaldemocratische bladen zou, hoe ze ook weze, de medewerkers van deze bladen niet mogen verhinderen om een strijdovereenkomst af te sluiten voor het organiseren van een gemeenschappelijke verdediging van hun drukkerijen tegen de aanval van de fascistische benden. De sociaaldemocratische en communistische afgevaardigden in de Rijksdag en Landdag, de gemeenteraadsleden, enz. zijn verplicht elkaar bij te springen wanneer de nazi’s beroep doen op stokken en stoelen. Moet men nog voorbeelden?
Wat in elk bijzonder geval waar is, is ook waar in de algemene regel: de onverzoenlijke strijd die sociaaldemocratie en communisme met elkaar voeren om de leiding van de arbeidersklasse kan en moet hen niet verhinderen de rangen te sluiten wanneer de slagen heel de arbeidersklasse bedreigen. Is dit niet vanzelfsprekend?
Twee maten en gewichten
De Vorwärts is verontwaardigd omdat de communisten de sociaaldemocraten (Ebert, Scheidemann, Noske, Müller, Grezinski) ervan beschuldigen de weg schoon te vegen voor Hitler. Verontwaardigd zijn, is het wettelijke recht van de Vorwärts. Maar deze laatste gaat verder: hoe zou men, roept zij uit, een eenheidsfront met zulke lasteraars kunnen aangaan? Wat is dat? Sentimentalisme? Preutse gevoeligheid? Neen, dit ruikt reeds naar schijnheiligheid. In feite hebben de leiders van de Duitse sociaaldemocratie niet kunnen vergeten dat Wilhelm Liebknecht en August Bebel talrijke malen verklaard hebben dat de sociaaldemocratie in naam van bepaalde doeleinden bereid was zich te verstaan met de duivel en zijn schoonmoeder. De grondleggers van de sociaaldemocratie vroegen daarbij niet dat de duivel zijn horens in het museum zou opbergen en dat zijn schoonmoeder zich tot het protestantisme zou bekeren. Vanwaar komt dan deze preutse gevoeligheid bij de sociaaldemocratische politiekers die sinds 1914 het eenheidsfront hebben doorgemaakt met de keizer, Ludendorff, Groener, Brüning, Hindenburg? Vanwaar deze twee maten en twee gewichten: de ene voor de burgerpartijen, de andere voor de communisten? De leiders van het centrum oordelen dat elke snoodaard die de dogma’s van de katholieke kerk loochent, de enige die redding brengt, een verloren man is en van dan af overgeleverd aan de eeuwige folteringen. Dit heeft Hilferding, die niet bepaald zal geloven in de onbevlekte ontvangenis, niet verhinderd om het eenheidsfront met de katholieken in de regering en het parlement te verwezenlijken. De sociaaldemocraten hebben met het centrum het “IJzeren Front” gesticht. Maar de katholieken hebben om deze reden op geen enkel ogenblik hun onverdraaglijke propaganda en hun polemieken in de kerken gestaakt. Waarom deze eisen van Hilferding ten opzichte van de communisten? Of een volledig stopzetten van de wederzijdse kritiek, d.w.z. van de meningsstrijd in de arbeidersklasse of de weigering van elke gemeenschappelijke actie? “Alles of niets!” De sociaaldemocratie heeft nooit zulke ultimatums aan de burgerlijke maatschappij gesteld. Elke sociaaldemocratische arbeider moet over deze twee maten en gewichten nadenken.
Dat op een meeting iemand vandaag nog aan Wells vraagt hoe het mogelijk is dat de sociaaldemocratie die aan de republiek haar eersten kanselier en haar eerste president heeft gegeven, het land tot Hitler geleid heeft? Wells zal zeker antwoorden dat dit in grote mate de schuld van het bolsjewisme is. Er gaat als het ware geen dag voorbij zonder dat de Vorwärts deze uitleg herkauwt. Gelooft men dat het aan het eenheidsfront met de communisten ligt dat zij haar recht en plicht zal verzaken om aan de arbeiders te zeggen wat zij voor waar acht? De communisten hebben dit helemaal niet nodig. Het eenheidsfront tegen het fascisme is slechts een hoofdstuk in het boek van de strijd van de arbeidersklasse. Men kan er de vorige hoofdstukken niet uitwissen. Men kan het verleden niet vergeten, men moet er uit leren. We bewaren de herinnering van het verbond van Ebert met Groener en de rol van Noske. Wij herinneren ons onder welke omstandigheden Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht gestorven zijn. Wij bolsjewieken, hebben de arbeiders geleerd niets te vergeten. Wij vragen de duivel niet zijn staart te laten afkappen: dit zou hem pijn doen en wij zouden er geen enkel voordeel uit trekken. Wij aanvaarden de duivel zoals de natuur hem geschapen heeft. Wij hebben het berouw van de sociaaldemocratische leiders en hun trouw aan het marxisme niet nodig; maar wij hebben de wil nodig van de sociaaldemocratie om tegen de vijand te strijden die haarzelf met de dood bedreigt. Van onze kant zijn we bereid in de strijd alle verbintenissen te houden die we genomen hebben. We beloven goed te vechten en tot het einde te strijden. Dit is ruim voldoende voor een strijdovereenkomst.
Uw leiders willen niet strijden
Niettemin blijft het belangrijk om te weten waarom de sociaaldemocratische leiders over alles spreken: polemieken, niet-aanvalsverdragen, afschuwelijke zeden van de communisten, enz., in plaats van op deze eenvoudige kwestie te antwoorden: op welke wijze de fascisten te bestrijden? Dat is om de goede reden dat de sociaaldemocratische leiders niet willen strijden. Zij hadden gehoopt dat Hindenburg hen van Hitler zou redden. Zij wachten nu op het een of ander mirakel. Zij willen niet strijden. Zij zijn het sinds lange tijd ontwend. De strijd boezemt hen vrees in.
Stampfer schrijft naar aanleiding van de fascistische bandietenstreken te Eisleben: “Het geloof in het recht en het gerecht is nog niet dood in Duitsland.” (Vorwärts 14 jan.). Men kan deze woorden niet zonder verzet lezen. In plaats van een oproep tot een eenheidsfront voor de strijd, een schrale troost. “Het geloof in het gerecht is nog niet dood.” Maar de burgerij heeft haar recht en de arbeidersklasse het zijne. Het gewapende onrecht heeft altijd de overhand op het ongewapende recht. Heel de geschiedenis van de mensheid is er het bewijs van. Wie deze hersenschim oproept, bedriegt de arbeiders. Wie de overwinning van het arbeidersrecht wil op het fascistisch geweld, moet overgaan tot de strijd en de organen van het arbeiderseenheidsfront scheppen. Het is onmogelijk in heel de sociaaldemocratische pers een enkele regel te vinden die wijst op een werkelijke voorbereiding van de strijd. Er is niets anders dan algemene frasen, verwijzingen naar een onzekere toekomst, wazige troost. “Dat de nazi’s proberen, en dan…” En de nazi’s proberen. Zij komen stap voor stap voorwaarts, maken zich rustig meester van de ene stelling na de andere. Deze kwaaddoende reactionaire kleinburgers houden er niet van iets te wagen. Maar ze hebben het niet nodig ook maar iets te wagen: zij zijn er bij voorbaat zeker van dat de vijand zich zonder strijd zal terugtrekken. En zij vergissen zich niet in hun berekeningen.
Zeker komt het voor dat de strijder zich soms moet terugtrekken om beter te kunnen toeslaan. Maar de sociaaldemocratische leiders maken zich niet gereed om toe te slaan. Zij willen niet. En al hun dissertaties dienen er toe om dit feit te verbergen. Eerst verklaarden zij dat zolang de nazi’s het wettelijke terrein niet verlieten er geen aanleiding was hen te bestrijden. Maar men zag goed wat deze “legaliteit” was: een staatsgreep in verschillende etappen. Deze staatsgreep is echter slechts mogelijk doordat de sociaaldemocratische leiders de arbeiders in slaap wiegen door frases over de legaliteit van de staatsgreep en hen troosten met de hoop van een nieuwe Rijksdag, nog machtelozer dan de voorgaande. De fascisten zouden niet beter kunnen wensen.
Vandaag heeft de sociaaldemocratie opgehouden te spreken over strijd, zelfs voor een onbepaalde toekomst. Aangaande de reeds begonnen vernietiging van de arbeiderspers en organisatie “herinnert” de Vorwärts de regering eraan om niet te vergeten dat in een ontwikkeld kapitalistisch land de voorwaarden van de productie de arbeiders in de fabrieken groeperen. Deze woorden betekenen dat de sociaaldemocratie bij voorbaat de vernietiging aanvaardt van de politieke, economische en culturele organisaties die door drie generaties van de arbeidersklasse geschapen zijn. De arbeiders zullen “desondanks” door de bedrijven zelf gegroepeerd blijven. Waarvoor dienen in dit geval de arbeidersorganisaties als de vraag zo eenvoudig op te lossen is? De leiders van de sociaaldemocratie en vakbeweging wassen zich de handen, plaatsen zich ter zijde en wachten. Indien de arbeiders zelf “gegroepeerd door de bedrijven” de wetten van de discipline breken en de strijd aanbinden dan zullen de leiders natuurlijk, zoals in 1918, tussenbeide komen in de hoedanigheid van vredestichters en bemiddelaars en zich inspannen om op de ruggen van de arbeiders hun verloren posities te herstellen.
De leiders maskeren voor de ogen van de massa’s hun weigering om te strijden en hun angst voor de strijd door holle woorden over een niet-aanvalsverdrag. Sociaaldemocratische arbeiders, uw leiders willen niet strijden!
***
Het gaat dus om een manoeuvre?
Hier ook zal de sociaaldemocraat ons onderbreken om ons te zeggen: “Daar je niet gelooft aan de wens van onze leiders om het fascisme te bestrijden, is dus uw voorstel van het eenheidsfront slechts een eenvoudige manoeuvre?” En hij zal verder de gedachte van de Vorwärts herhalen, te weten dat de arbeiders eenheid nodig hebben en geen “manoeuvres.”
Dit soort argument ziet er genoeg overtuigend uit. In werkelijkheid is het een ledig woord. Ja, wij communisten zijn ervan overtuigd dat de functionarissen van de sociaaldemocratie en vakbeweging de strijd met alle macht verder zullen ontwijken. Op het kritieke ogenblik zal een groot gedeelte van de arbeidersbureaucratie openlijk naar de fascisten overlopen. Het andere gedeelte dat er in geslaagd zal zijn de welverdiende spaarpenningen naar het buitenland over te brengen, zal ten gepaste tijde emigreren. Dit alles is reeds begonnen en zal zich onvermijdelijk verder ontwikkelen. Maar we verwarren in het geheel niet dit gedeelte dat vandaag het invloedrijkste is van de reformistische bureaucratie met de sociaaldemocratische partij of het totaal van de vakverenigingen. De arbeiderskern van de partij zal zeker strijden en een groot deel van het apparaat met zich slepen. Waar zal de demarcatielijn (afbakening) passeren tussen de overlopers, de verraders, de deserteurs aan de ene kant en zij die willen strijden aan de andere kant? Men zal er zich slechts in de praktijk rekenschap van kunnen geven. Ziedaar, waarom de communisten zonder het minste vertrouwen te hebben in de sociaaldemocratische bureaucratie zich niet anders dan tot geheel de partij kunnen richten. Enkel zo kan een onderscheid gemaakt worden tussen diegenen die willen strijden en diegenen die zullen deserteren. Indien wij ons vergissen in de wijze van de beoordeling van Wells, Breitscheidt, Hilferding, Crispien en anderen hebben ze ons door daden te logenstraffen. Wij zullen openlijk een mea culpa maken. Indien dit alles van onze zijde slechts “manoeuvre” is, dan is het een noodzakelijk en juist manoeuvre die de belangen van de zaak dient.
Jullie sociaaldemocraten blijven in jullie partij omdat jullie geloven in haar programma, in haar tactiek, en in haar leiding. Het is een feit waarmee wij rekening houden. Jullie denkten dat onze kritiek verkeerd is. Het is uw recht. Je bent helemaal niet verplicht de communisten op hun woord te geloven en geen enkel ernstig communist zal het u vragen. Maar van hun kant hebben de communisten het recht om geen vertrouwen te hebben in de functionarissen van de sociaaldemocratie en de sociaaldemocraten niet als marxisten te beschouwen, als revolutionairen en werkelijke socialisten. De communisten zouden het anders niet nodig hebben een afzonderlijke partij en internationale te scheppen. Men moet de feiten nemen zoals ze zijn. Men moet het eenheidsfront niet opbouwen in de wolken maar op de grondslag die heel de voorgaande ontwikkeling heeft geschapen. Indien je werkelijk gelooft dat je leiding de arbeiders naar de strijd tegen het fascisme zal voeren, welke communistische manoeuvre kan je dan vrezen? Welke is dan het manoeuvre waarover de Vorwärts niet ophoudt te spreken? Denkt er ernstig over na: gaat het hier niet om een manoeuvre van uw leiders die u schrik willen aanjagen met het holle woord “manoeuvre” en u aldus losmaken van het eenheidsfront met de communisten?
De taken en methoden van het eenheidsfront
Het eenheidsfront moet zijn organen hebben. Men moet er zich in het geheel niets over inbeelden: de toestand zelf schrijft de aard van deze organen voor. Op talrijke plaatsen hebben de arbeiders nu reeds de organisatievorm van het eenheidsfront voorgesteld in de vorm van afweerkartels steunend op al de lokale arbeidersorganisaties. Het is een initiatief dat men moet aangrijpen, verdiepen, verstevigen, verbreden door de industriecentra te bedekken met kartels, door ze met elkaar te verbinden en door een afweercongres van de Duitse arbeiders voor te bereiden. Het feit dat de werklozen en de aan het werk zijnde arbeiders zich meer en meer van elkaar vervreemden bergt een dodelijk gevaar in zich, niet alleen voor de collectieve contracten maar ook voor de vakverenigingen, zonder dat er zelfs de fascistische kruistocht nodig is. Het eenheidsfront tussen sociaaldemocraten en communisten betekent voor alles het eenheidsfront van de werkende en werkloze arbeiders. Zonder dit is in Duitsland in het algemeen elke strijd onmogelijk.
De rode vakbondsoppositie RVO moet als communistische fractie in de vrije vakvereniging treden. Dit is een van de hoofdvoorwaarden voor het succes van het eenheidsfront. De communisten moeten binnen de vakverenigingen genieten van de rechten van de arbeidersdemocratie en in de eerste plaats van een volledige vrijheid van kritiek. Van hun kant moeten zij de statuten en discipline van de vakverenigingen eerbiedigen.
De verdediging tegen het fascisme is geen afzonderlijke zaak. Het fascisme is slechts een knuppel in handen van het geldkapitaal. Het doel van de vernietiging van de arbeidersdemocratie is het opvoeren van de uitbuitingsgraad van de arbeidskracht. Er is daar een onmetelijk veld voor het arbeiderseenheidsfront: de strijd voor het dagelijks brood, uitgebreid en verscherpt, leidt in de huidige voorwaarden rechtstreeks naar de strijd voor de arbeiderscontrole van de productie.
De fabrieken, de mijnen, de grote domeinen vervullen hun sociale functie slechts dankzij de arbeid van de werklieden. Is het mogelijk, dat deze het recht niet hebben om te weten waar de bezitter het bedrijf heenvoert, waarom hij de productie vermindert en de arbeiders wegjaagt, hoe hij de prijzen vaststelt, enz. Men zal ons antwoorden: “handelsgeheim”. Wat is handelsgeheim? Een complot van de kapitalist tegen de arbeiders en het gehele volk. Als voortbrengers en verbruikers moeten de arbeiders in deze dubbele hoedanigheid het recht veroveren om al de bewerkingen van hun bedrijven te controleren, de fraude en leugen te ontmaskeren om hun eigen belangen en die van de hele bevolking te verdedigen met feiten en cijfers in de hand. De strijd voor de arbeiderscontrole van de productie moet en zal een ordewoord van het eenheidsfront worden.
Op het organisatieterrein zullen de noodzakelijke vormen van samenwerking tussen sociaaldemocratische en communistische arbeiders zonder moeite gevonden worden: men moet slechts van woorden overgaan tot daden.
Het onverzoenlijke karakter van de Sociaaldemocratische Partij en de Communistische Partij
Maar wanneer de gemeenschappelijke verdediging tegen de aanval van het kapitaal mogelijk is, kan men dan niet verder gaan en een werkelijk blok vormen van de twee partijen over al de kwesties? De polemiek tussen de een en de ander zou dan zelf een intern, vredelievend en oprecht karakter nemen. Zekere linkse sociaaldemocraten van de soort als Seydewitz dromen zelfs, zoals men weet, van een volledige vereniging van de sociaaldemocratie en de communistische partij. Dit alles is nochtans slechts ijdele droom! Tegenstellingen over de belangrijkste kwesties scheiden de communisten van de sociaaldemocratie. De meest eenvoudige wijze van uitdrukken van de hoofdzaak van hun meningsverschillen is deze: de sociaaldemocratie beschouwt zich als de democratische geneesheer van het kapitalisme; wij echter zijn de revolutionaire doodgravers.
Het onverzoenlijk karakter van de twee partijen treedt met een bijzondere duidelijkheid in het licht van de jongste evolutie van Duitsland. Leipart klaagt dat de burgerklassen door Hitler aan het bewind te stellen de integratie van de arbeiders in de staat hebben verbroken en hij waarschuwt de burgerij tegen de gevaren die er uit voortvloeien (Vorwärts 1933). Leipart maakt zich dus tot wachter van de burgerlijke staat door hem voor de arbeidersrevolutie te willen behoeden.
De Vorwärts verheerlijkt alle dagen dat honderdduizenden sociaaldemocraten tijdens de oorlog gestorven zijn “voor de idee van een mooier en vrijer Duitsland…” Zij vergeet slechts om uit te leggen waarom dit mooier Duitsland, het Duitsland van Hitler-Hugenberg is. In werkelijkheid zijn de Duitse arbeiders evenals de arbeiders van de andere oorlogvoerende landen gestorven als kanonnenvlees, als slaven van het kapitaal. Dit feit idealiseren, is het verraad van 4 augustus 1914 voortzetten.
De Vorwärts blijft zich beroepen op Marx, Engels, Wilhelm Liebknecht, Bebel, die van 1848 tot 1871 over de strijd voor de eenheid van de Duitse natie spraken. Leugenachtige verwijzingen! In die tijd ging het er om de burgerlijke revolutie te beëindigen. Elke arbeidersrevolutionair moest het particularisme en het provincialisme dat de feodaliteit overleefde, bestrijden in naam van de stichting van een nationale staat. Vandaag heeft zulk een doel slechts het karakter van vooruitgang in China, Indochina, Indonesië, Indië en andere koloniale en halfkoloniale achtergebleven landen. Voor de geavanceerde landen van Europa zijn de nationale grenzen juist dezelfde reactionaire ketenen als voorheen de feodale grenzen.
“De natie en de democratie zijn tweelingbroeders”, herhaalt de Vorwärts. Het is waar! Maar deze tweelingbroeders zijn oud, gebrekkig en kinds geworden. De natie als economisch geheel en de democratie als heersvorm van de burgerij zijn tot ketenen geworden voor de productiekrachten en de beschaving. Herinneren wij nog eenmaal aan Goethe: “Al wat geboren wordt, is waard onder te gaan.”
Men kan nog enkele miljoenen wezens opofferen voor de “corridor”, Elzas-Lotharingen, Malmedy. Men kan deze veel bestreden stukken grond bedekken met drie, vijf, tien lagen kadavers. Men kan dit alles als nationale verdediging kwalificeren. Maar de mensheid zal met dit alles geen vooruitgang maken maar integendeel op handen en voeten teruggaan naar de barbarij. De uitweg ligt niet in de “nationale bevrijding” van Duitsland maar in de bevrijding van Europa van de nationale grenzen. Het is een probleem dat de burgerij niet kan oplossen, evenmin als destijds de feodalen een einde konden maken aan het particularisme. Van dan af is de coalitie met de burgerij dubbel schuldig. Er is een arbeidersrevolutie nodig. Er is een federatie nodig van de arbeidersrepublieken van Europa en de gehele wereld.
Het sociaal patriottisme is het programma van de dokters van het kapitalisme; het internationalisme is het programma van de doodgravers van de burgerlijke maatschappij. Deze tegenstelling is onoverbrugbaar.
Democratie en dictatuur
De sociaaldemocraten denken dat de democratische grondwet boven de klassenstrijd staat. Voor ons staat de klassenstrijd boven de democratische grondwet. Is het mogelijk dat de ondervinding door Duitsland na de oorlog opgedaan voorbij zou gegaan zijn zonder enig teken na te laten, juist als de ondervinding die gedurende de oorlog werd opgedaan? De Novemberrevolutie bracht de sociaaldemocratie aan de macht. De sociaaldemocratie richtte de machtige massabeweging naar de weg van het “recht” en de “grondwet”. Heel het politieke leven dat er in Duitsland op volgde, evolueerde op de grondslagen en in het raam van de Weimar-republiek.
De resultaten zijn daar: de burgerlijke democratie vormt zich wettelijk om in fascistische dictatuur. Het geheim is heel eenvoudig: de burgerlijke democratie evenals de fascistische dictatuur zijn de werktuigen van een en dezelfde klasse: die van de uitbuiters. Het is volstrekt onmogelijk de vervanging van het ene werktuig door het andere te verhinderen door een beroep te doen op de grondwet; opperste gerechtshof van Leipzig; nieuwe kiesraadpleging, enz. Wat nodig is, is het mobiliseren van de revolutionaire krachten van de arbeidersklasse. Het constitutioneel fetisjisme is de beste hulp voor het fascisme. Vandaag is dit reeds geen voorspelling meer, het is geen theoretische bewering maar een levende werkelijkheid. Ik vraag het je, sociaaldemocratische arbeiders: indien de Weimar-democratie de weg heeft gebaand voor de fascistische dictatuur, hoe kan men dan verwachten, dat ze de weg baant voor het socialisme?
– Maar kunnen wij, sociaaldemocratische arbeiders, in een democratische Rijksdag de meerderheid niet veroveren?
– Dan kunnen jullie niet. Het kapitalisme heeft opgehouden zich te ontwikkelen, het verrot. Het aantal industriearbeiders neemt niet meer toe. Een belangrijk deel van de arbeidersklasse verkeert in een voortdurende werkloosheid. Op zichzelf sluiten deze sociale feiten de mogelijkheid uit van een stabiele en methodische ontwikkeling van een arbeiderspartij in het parlement zoals dit voor de oorlog het geval was. Maar zelf indien, tegen alle waarschijnlijkheid in, de arbeidersvertegenwoordiging in het parlement snel zou toenemen, zou de burgerij dan een vreedzame onteigening afwachten? De regeringsmachine is geheel in haar handen! Zelfs aannemende dat de burgerij het ogenblik laat voorbij gaan en de arbeidersklasse toelaat zich van de parlementaire meerderheid meester te maken in de verhouding van 51 procent, zouden dan de rijksweer, de politie, de staalhelmen en de fascistische stormtroepen zulk een parlement niet uiteendrijven op dezelfde wijze als de heersende kliek vandaag met een pennentrek alle parlementen uiteendrijft die haar mishagen?
– Dus, weg met de Rijksdag en de verkiezingen?
– Neen, dat is niet wat ik wil zeggen. Wij zijn marxisten, wij zijn geen anarchisten. Wij zijn voorstanders om het parlement te gebruiken; het is geen werktuig om de maatschappij te veranderen, maar een middel om de arbeiders te groeperen. Intussen komt er in de ontwikkeling van de klassenstrijd een ogenblik waarop men de vraag moet beantwoorden wie van dan af de meester van het land zal zijn: het geldkapitaal of de arbeidersklasse? De redevoeringen over de natie en de democratie in het algemeen zijn onder deze voorwaarden het grofste bedrog.
In onze ogen organiseert een kleine Duitse minderheid om zo te zeggen de helft van de natie om de andere helft te vernietigen en te wurgen. Het gaat vandaag niet om hervormingen van tweede rang, maar om leven of dood van de burgerlijke maatschappij. Nog nooit zijn zulke kwesties door een stemming opgelost. Wie vandaag een beroep doet op het parlement of op het gerechtshof te Leipzig bedriegt de arbeiders en helpt in de praktijk het fascisme.
Er is geen andere weg
– Wat te doen in deze omstandigheden? Zal mijn sociaaldemocratische toehoorder vragen.
– De arbeidersrevolutie.
– En dan?
– De heerschappij van de arbeidersklasse.
– Zoals in Rusland? De tekortkomingen en de opofferingen? De volledige onderdrukking van de vrijheid van gedachte? Neen, ik ben er niet verlekkerd op.
– Het is juist omdat je niet zinnens bent de weg van de revolutie op te gaan dat wij beiden niet een en dezelfde partij kunnen vormen. Maar laat me niettemin zeggen dat je tegenwerping niet waardig is voor een bewuste arbeider. Ja, de tekortkomingen van de Russische arbeiders zijn belangrijk, maar ten eerste weten de Russische arbeiders in naam van wat zij zich opofferingen getroosten. Zelfs indien hen een nederlaag zou overkomen, zou de mensheid veel van hun ondervinding geleerd hebben. Maar in naam van wat heeft de Duitse arbeidersklasse zich gedurende de jaren van de imperialistische oorlog opgeofferd? Of nog in de jaren van de werkloosheid? Tot wat dienen deze opofferingen, wat geven zij, wat leren zij? Slechts die opofferingen welke hem de weg banen naar een betere toekomst, zijn de mens waardig. Het is de tegenwerping die ik je maak. De eerste, maar niet de laatste.
Het lijden van de Russische arbeiders is groot omdat in Rusland tengevolge van de bijzondere historische factoren de eerste arbeidersstaat is geboren, die van een uiterste ellende zich door eigen krachten moet oprichten. Vergeet niet dat Rusland het meest achterlijke land van Europa was. De arbeidersklasse vormde er slechts een klein gedeelte van de bevolking. In dit land moest de arbeidersheerschappij noodgedwongen de meest harde vormen hebben. Vandaar de gevolgen die er vervolgens uit zijn voortgekomen: de ontwikkeling van de bureaucratie die de macht in handen heeft en de keten van vergissingen door de politieke leiding, die onder de invloed van deze bureaucratie is gekomen, bedreven. Indien op het einde van 1918, toen de macht geheel in haar handen was, de sociaaldemocratie vastbesloten de weg van het socialisme was opgegaan en een onverbrekelijk verbond met Sovjet-Rusland had afgesloten, dan had heel de geschiedenis van Europa een andere richting gekregen en de mensheid zou het socialisme bereikt hebben in een veel korter tijdsverloop en met oneindig minder opofferingen. Het is niet onze schuld indien dit niet gebeurd is.
Ja, het regime in de Sovjetunie heeft op dit ogenblik een uiterst bureaucratisch en misvormd karakter. Duizenden en duizenden van mijn vrienden vullen de gevangenissen en de verbanningsoorden omdat zij tegen de stalinistische bureaucratie hebben gestreden. Maar zelfs als men de negatieve kanten van het huidig Sovjetregime beoordeelt, moet men een juist historisch perspectief behouden. Indien de Duitse arbeidersklasse morgen de macht in handen nam, zou dit niet alleen reusachtige economische en culturele perspectieven openen, maar ogenblikkelijk leiden tot een radicale verzachting van het regime in de Sovjetunie.
Men moet niet geloven dat de heerschappij van de arbeidersklasse noodzakelijk gebonden is aan de methoden van de rode terreur die wij in Rusland hebben moeten toepassen. Wij zijn de pioniers geweest. Overladen met misdaden geloofde de Russische bezittende klasse niet dat het nieuwe regime zou standhouden. De burgerij van Europa en Amerika steunde de Russische contrarevolutie. Onder deze voorwaarden kan men slechts standhouden ten koste van een vreselijke krachtsinspanning en een onverbiddelijke bestraffing van onze klassenvijanden. De overwinning van de Duitse arbeidersklasse zou een heel verschillend karakter hebben. De Duitse burgerij zou na de macht verloren te hebben geen enkele hoop meer hebben ze nog in handen te krijgen. Het verbond tussen Sovjet-Duitsland en Sovjet-Rusland zou de kracht van de beide landen niet verdubbelen maar vertiendubbelen. In de rest van Europa is de toestand van de burgerij zo gecompromitteerd dat het weinig waarschijnlijk is dat zij haar leger tegen de arbeidersstaat Duitsland zou kunnen doen optrekken. Zeker, de burgeroorlog zou onvermijdelijk zijn: daarvoor zijn er voldoende fascisten. Maar gewapend door de macht, geruggensteund door de Sovjetunie zou de Duitse arbeidersklasse het fascisme spoedig klein hebben door belangrijke massa’s van de kleinburgerij naar zich toe te trekken. De arbeidersdemocratie in Duitsland zou onvergelijkelijk meer zachte en gecultiveerde krachten hebben dan die in Rusland.
– Waarom in dit geval een arbeidersregime?
– Om de uitbuiting en het parasitisme te vernietigen; om het verzet van de uitbuiters te breken; om hun de lust te denken aan een herstel van de uitbuiting, te ontnemen; om alle macht, alle productiemiddelen, alle beschavingsbronnen in handen van de arbeidersklasse te stellen en het toe te laten al deze krachten en middelen te gebruiken in het belang van de socialistische omvorming van de maatschappij; er is geen andere weg.
De Duitse arbeidersklasse zal de revolutie in het Duits en niet in het Russisch maken
– Intussen komt het dikwijls voor dat de communisten ons, sociaaldemocraten, als volgt bedreigen: wacht maar, zo gauw wij aan de macht zijn, zetten we u tegen de muur.
– Alleen domkoppen, babbelaars of opscheppers die op het ogenblik van gevaar ongetwijfeld zullen vluchten, uiten zulke bedreigingen. Een ernstig revolutionair aanvaardt de onvermijdelijkheid van het revolutionaire geweld en de scheppingskracht daarvan, maar begrijpt tezelfdertijd dat de toepassing van het geweld in de socialistische omvorming van de maatschappij afgebakende grenzen heeft. De communisten kunnen zich slechts voorbereiden door een wederzijds begrijpen en een toenadering met de sociaaldemocratische arbeiders te zoeken. De revolutionaire eenstemmigheid van de overweldigende meerderheid van de Duitse arbeidersklasse zal de onderdrukking die het arbeidersbewind zal uitoefenen tot een minimum herleiden. Het gaat er niet om op slaafse wijze Sovjet-Rusland na te bootsen, door van elk van zijn noodzakelijkheden een deugd te maken. Dit is niet waardig voor marxisten. Profiteren van de ondervinding van de Oktoberrevolutie wil niet zeggen dat men haar op blinde wijze moet navolgen. Men moet rekening houden met het verschil van sociale structuur van de naties en voor alles met de betrekkelijke belangrijkheid en het culturele peil van de arbeidersklasse. Alleen de ongeneesbare filisters zijn in staat om te geloven dat men zogezegd een socialistische revolutie op een constitutionele, vredelievende wijze kan maken met de toestemming van burgerij en het gerechtshof van Leipzig. De Duitse arbeidersklasse zal de revolutie niet kunnen ontgaan. Maar in zijn revolutie zal het Duits en geen Russisch spreken. Ik ben er van overtuigd, dat het veel beter zal spreken dan wij het gedaan hebben.
Wat zullen wij verdedigen?
– Heel goed, maar wij, sociaaldemocraten, stellen ons in ieder geval voor om door de democratie aan de macht te komen. Jullie communisten beschouwen dit als een onmogelijke utopie. Is in dit geval het verdedigend eenheidsfront mogelijk? Want het is nodig dat men duidelijk weet wat er te verdedigen is. Indien wij een zaak verdedigen en jullie een andere, zullen wij niet tot gemeenschappelijke acties komen. Zijn jullie, communisten, bereid om de Weimar-grondwet te verdedigen?
– De vraag komt juist van pas en ik zal mij inspannen u oprecht te antwoorden. De Weimar-grondwet bevat een heel systeem van instellingen, rechten en wetten. Beginnen we van boven af. De republiek heeft aan het hoofd een president. Zijn wij communisten bereid Hindenburg te verdedigen tegen het fascisme? Ik hoop dat de noodzakelijkheid ervan zich niet voordoet, het is immers Hindenburg zelf die de fascisten aan het bewind heeft gebracht. Vervolgens komt de regering van Hitler. Deze regering behoeft niet tegen het fascisme verdedigd te worden. In de derde plaats komt het parlement. Wanneer deze regels zullen verschijnen, zal het lot van het parlement voortgekomen uit de verkiezingen van 5 maart waarschijnlijk geregeld zijn. Maar nu reeds kan men met zekerheid zeggen dat indien de samenstelling van de Rijksdag vijandig uitvalt voor Hitler, de nazi’s zich voorbereiden om de Rijksdag te liquideren. Als de sociaaldemocratie zich bereid toont om voor deze laatste te strijden, zullen de communisten met alle krachten de sociaaldemocraten helpen. De heerschappij van de arbeidersklasse tegen u, of zonder u, sociaaldemocratische arbeiders, inrichten, dat kunnen en willen wij communisten niet. Wij willen dat wij samen tot deze heerschappij komen. En de gemeenschappelijke verdediging tegen het fascisme beschouwen wij als de eerste stap in deze richting. De Rijksdag is in onze ogen natuurlijk geen voorname historische verovering die de arbeidersklasse tegen de fascistische vandalen moet verdedigen. Er zijn belangrijker zaken. In het raam van de burgerlijke democratie en gelijk met een onophoudelijke strijd tegen haar hebben zich in de loop van verscheidene tientallen jaren de elementen van de arbeidersdemocratie gevormd: politieke partijen, arbeiderspers, vakverenigingen, fabriekscomités, clubs, coöperaties, sportverenigingen, enz. De zending van het fascisme bestaat niet in het afmaken van de resten van de burgerlijke democratie, dan wel in het vernietigen van de eerste omtrekken van de arbeidersdemocratie. Wat onze zending betreft, zij bestaat daarin om de elementen van de arbeidersdemocratie die nu reeds gevormd zijn aan de basis te leggen van het sovjetsysteem van de arbeidersstaat. Met dit doel moet men de bolster van de burgerlijke democratie breken en er de kern van de arbeidersdemocratie uit los maken: daarin bestaat in hoofdzaak de arbeidersrevolutie. Het fascisme bedreigt de levende kern van de arbeidersdemocratie. Dit dicteert vanzelf duidelijk het programma van het eenheidsfront. Wij zijn bereid om uw drukkerijen en de onze te verdedigen, maar ook het democratisch principe van de persvrijheid; uw arbeidershuizen en de onze, maar ook het democratisch principe van de vrijheid van vergadering en vereniging. Wij zijn materialisten en daarom scheiden we de ziel niet van het lichaam. Zolang we nog niet de kracht hebben het sovjetsysteem in te voeren, plaatsen we ons op het terrein van de burgerlijke democratie. Maar tezelfdertijd maken we ons geen illusies.
Over de vrijheid van drukpers
– En wat zou je met de sociaaldemocratische pers doen indien je er in slaagt u meester te maken van de macht: zou je onze bladen verbieden, zoals de Russische bolsjewieken de mensjewistische bladen verboden hebben?
– Je stelt de kwestie verkeerd. Wat wil dat zeggen, “onze” bladen? In Rusland is de heerschappij van de arbeidersklasse slechts mogelijk gebleken nadat de overweldigende meerderheid van de mensjewistische arbeiders naar de zijde van de bolsjewieken was overgekomen, terwijl de kleinburgerlijke resten van het mensjewisme het ondernamen de burgerij te helpen strijden voor het herstel van de “democratie”, d.w.z. van het kapitalisme. Maar zelfs in Rusland hebben we in het geheel niet het verbod van de mensjewistische bladen in ons vaandel geschreven. Wij zijn er toe gebracht door de ongelooflijk harde voorwaarden van de strijd die men heeft moeten voeren om de arbeidersstaat te redden en in stand te houden. In Sovjet-Duitsland zal de toestand, zoals ik reeds gezegd heb, oneindig gunstiger zijn en het regime van de pers zal dit sterk ondervinden. Ik geloof niet dat de Duitse arbeidersklasse op dit gebied tot onderdrukking zal genoodzaakt zijn.
Het is wel verstaan dat ik niet wil zeggen dat de arbeidersstaat ook maar een dag het regime van de (burgerlijke) vrijheid van de pers zal dulden, d.w.z. de staat van zaken die wil dat slechts zij die de drukkerijen, papierhandel, boekhandel enz. bezitten, anders gezegd: de kapitalisten, bladen en boeken kunnen uitgeven. De burgerlijke persvrijheid betekent het monopolie van het geldkapitaal om aan het volk de kapitalistische vooroordelen op te dringen door middel van honderden en duizenden bladen, belast om het vergif van de leugen in de meest volmaakte technische vorm te verspreiden. De persvrijheid in een arbeidersregime zal de nationalisatie van de drukkerijen, papierhandel en boekhandel betekenen in het belang van de arbeiders. Wij scheiden de ziel niet van het lichaam. De persvrijheid zonder linotypes, zonder rotatiepersen en zonder papier is een miserabele fictie. In de arbeidersstaat zullen de technische drukmiddelen ten dienste staan van de groepen volgens hun werkelijke numerieke betekenis. Maar hoe dit te doen? De sociaaldemocratie zal de drukmiddelen krijgen in overeenstemming met het aantal van haar aanhangers. Ik denk niet dat het aantal op dat ogenblik hoog zal zijn: zoniet, dan zou het regime van de arbeidersdemocratie zelf onmogelijk zijn. Laten we niettemin aan de toekomst de zorg om dit vraagstuk op te lossen. Maar het principe zelf van de verdeling van de technische middelen van de pers, niet in overeenstemming tot de dikte van het chequeboekje maar in verhouding tot het aantal partijgangers van een gegeven programma, van een gegeven stroming, van een gegeven school is, naar ik hoop, het meest eerlijke, democratische en werkelijk arbeidersdemocratische principe. Is het niet waar?
– Misschien.
– Reiken we elkaar dan de hand?
– Ik wil er nog over nadenken.
– Ik vraag niets anders, mijn waarde: het doel van al mijn overwegingen is je te dwingen eens te meer over de grote problemen van de arbeiderspolitiek na te denken.
Prinkipo, 23 februari 1933