Geschiedenis van het trotskisme in Latijns-Amerika
De geschiedenis van het trotskisme in Latijns-Amerika is veelzijdig en complex. In een inleidende tekst, zoals deze, kunnen we alleen de belangrijkste historische gebeurtenissen en hun kenmerken bespreken. In de toekomst kunnen we ons zeker richten op elk van deze ervaringen, die allemaal tal van lessen bieden.
Oorsprong
Als we het hebben over de oorsprong van de beweging op het continent, moeten we oppassen dat we niet in bepaalde valkuilen trappen. Er is vaak gezegd dat de komst van het trotskisme in Latijns-Amerika het resultaat was van toevallige contacten tussen Latijns-Amerikaanse, Noord-Amerikaanse en Europese militanten. Dit zou kunnen leiden tot de conclusie dat de geschiedenis van het trotskisme in het subcontinent bij toeval is begonnen.
We moeten ons eerst realiseren dat Trotski’s belangrijkste stellingen, vooral over de Ongelijke en Gecombineerde Ontwikkeling en de Permanente Revolutie, een vitale manier waren om de Latijns-Amerikaanse werkelijkheid zelf te verklaren. Dit overwon de Eurocentrische verklaring van de stadiatheorie: het idee dat deze landen, die als “achtergebleven” werden beschouwd, dezelfde historische stadia van de Europese evolutie moesten doorlopen en alleen dan voor het socialisme konden vechten, een thesis die de leiding van de Communistische Internationale in staat stelde zich zonder onderscheid aan te sluiten bij de vermeende “progressieve nationale burgerij” in Latijns-Amerika. De trotskisten hielden echter vanaf het begin vol dat deze burgerijen liever junior partners waren van het imperialisme en rekenden op de steun van het imperialisme om de confrontatie aan te gaan met het jonge proletariaat dat opkwam in de landen die tussen de jaren ’30 en ’60 een industrialisatiecyclus doormaakten.
De publicaties van de Internationale Linkse Oppositie speelden dus een centrale rol. De rol van Andreu Nin’s publicatie, Comunismo, kan worden benadrukt, vooral in Spaanstalige landen.
Trotskistische ideeën vonden ook vruchtbare grond omdat er in Latijns-Amerikaanse landen al politieke organisaties waren die aan het breken waren met het stalinisme. Deze organisaties botsten met de leiding van de Communistische Internationale, hetzij vanwege haar bureaucratische methoden, haar strategie om de lokale burgerij te steunen of, op een gegeven moment, in verzet tegen de ultralinkse standpunten van de zogenaamde “derde periode”. In het begin van de jaren 1930 sloten deze organisaties zich aan bij de Linkse Oppositie en in landen als Chili, Brazilië en Cuba waren ze even groot of zelfs groter dan de officiële afdelingen van de Communistische Internationale. Dit komt ook omdat de invloed van de communistische partijen in Latijns-Amerika veel kleiner was dan in Europa.
Het einde van het decennium zou echter gekenmerkt worden door de verzwakking van de meeste van deze organisaties. Een van de redenen is de kracht van de repressie die werd ontketend door de ultralinkse benadering van de “derde periode” van de Comintern, die de hele beweging trof. Maar de politieke onvolwassenheid van het trotskisme op het subcontinent was ook een belangrijke factor. Interne polemieken leiden tot crises en splitsingen. Een van de meest terugkerende kwesties was de houding ten opzichte van het Latijns-Amerikaanse nationalisme.
De kwestie van het nationalisme
Trotski zelf nam deel aan het debat over Latijns-Amerikaanse regeringen die in conflict kwamen met het imperialisme. In 1937 kwam hij immers als politiek balling aan in Mexico. Jaren later werd hij daar vermoord door een stalinistische agent.
In deze periode werd Mexico geregeerd door Lazaro Cárdenas. Trotski ontwikkelde het idee dat, geconfronteerd met de gevolgen van de crisis van 1929, de Latijns-Amerikaanse burgerij de productie van rijkdom in hun landen moest uitbreiden. Om dit te doen wendden ze zich tot een cyclus van door de staat geïnduceerde industrialisatie, meestal gebaseerd op antidemocratische methoden. Dit zette hen op ramkoers met het imperialisme, waardoor ze zich genoodzaakt zagen zich tot het proletariaat te wenden voor steun. Een situatie die de deur opende naar belangrijke concessies aan de arbeiders. Het zou een Bonapartisme sui generis zijn. In het geval van Mexico, bijvoorbeeld, was Trotski getuige van de nationalisatie van de olie en de spoorwegen door Cárdenas. Hij stelde dat marxisten een verdieping van dergelijke maatregelen moesten eisen, bijvoorbeeld door arbeiderscontrole over de genationaliseerde bedrijven te eisen. Men moest zich echter nooit illusies maken over deze regeringen, die zich snel konden ontwikkelen tot politiedictaturen, zoals het geval was met Vargas in Brazilië.
Een dramatische episode in dit verband deed zich voor in Bolivia. In de jaren veertig was de Revolutionaire Arbeiderspartij (POR) waarschijnlijk de trotskistische organisatie met de grootste massale invloed in het subcontinent. Zij slaagden erin de Pulacayo Stellingen goed te keuren op het Mijnwerkerscongres, een document dat zij zagen als de vertaling van het overgangsprogramma naar de Boliviaanse werkelijkheid.
In 1952 werd Paz Estenssoro van de Nationale Revolutionaire Beweging (MNR) tot president gekozen. De Rosca, de lokale oligarchie, organiseerde een nieuwe staatsgreep om zijn inauguratie te voorkomen. Gewapend met de Pulacayo Stellingen verzetten de arbeiders zich tegen de staatsgreep. Dit was het begin van een revolutionair proces. De nationalistische regering van Estenssoro werd gedwongen om veel verder te gaan dan zijn programma: met nationalisaties van natuurlijke hulpbronnen, landhervormingen en algemeen kiesrecht. De POR was echter niet in staat om de eenheid te bewaren tegenover de nationalistische regering. Het standpunt van haar historische leider, Guillermo Lora, was dat de regering onder druk gezet moest worden om het programma van de revolutie te verdiepen, in die mate dat het juist zou zijn om het te verdedigen tegen een coup van Rosca. Hugo Moscoso vertegenwoordigde een tweede standpunt, hij pleitte voor het opzetten van een dubbel machtsorganisme vanuit de Boliviaanse Arbeiderscentrale (COB), waarin de POR centrale posities had. De druk van de strijd zorgde ervoor dat de POR in drie delen uiteenviel, waarbij voormalige aanhangers van Lora zich aansloten bij de regering-Estenssoro. Lora stichtte een nieuwe POR gebaseerd op zijn overtuigingen, terwijl Moscoso de oorspronkelijke partij handhaafde die erkend werd als een officiële afdeling van het Internationale Secretariaat.
De Cubaanse revolutie en de guerrilla’s
De Cubaanse revolutie is een tektonische gebeurtenis in het internationale trotskisme. Trotskisten zagen het als een bewijs van een groot deel van hun overtuigingen. De eerste daarvan: het feit dat de directe strijd voor het socialisme in economisch achtergebleven landen mogelijk is. Het is ook het bewijs dat democratische taken (de revolutie begint als een strijd tegen de dictatuur) alleen bevredigend kunnen worden vervuld als ze in de richting van de onteigening van de bourgeoisie gaan. Het creëert een arbeidersstaat in Latijns-Amerika.
De Cubaanse revolutie, die plaatsvond in 1959, stelde ook de rol van stalinistische communistische partijen ter discussie. Ze vond plaats onder niet-communistische leiding. Meer nog, het was een directe uitdaging voor de lijn van “vreedzame coëxistentie” met het imperialisme dat door de Sovjetbureaucratie onder Chroesjtsjov werd verdedigd.
De trotskisten waren verdeeld tussen het Internationale Secretariaat (Mandel, Maitan, Pablo en, in Latijns-Amerika, Posadas), georganiseerd rond de verdediging van het sui generis entrisme in de CP’s voorgesteld door Pablo, en het Internationale Comité (Cannon, Lambert, Healey en de Argentijn Nahuel Moreno), voornamelijk georganiseerd om zich te verzetten tegen een dergelijk beleid. Met het Cubaanse proces kwamen de belangrijkste leiders nader tot elkaar en in 1963 vond een hereniging plaats rond het verenigde secretariaat van de Vierde Internationale. Lambert en Healey zijn buiten dit proces gehouden, vanwege hun kritische standpunten ten opzichte van het Cubaanse proces. En ook Posadas, vanwege zijn excentrieke standpunt dat het de taak van de revolutionairen zou zijn om te anticiperen op een nucleair conflict tussen de USSR en de VS, en niet om het te vermijden.
Over het algemeen spreken de trotskisten van het Verenigd Secretariaat van de Vierde Internationale (VSVI) hun steun uit voor het Cubaanse proces en zelfs voor het leiderschap van Castro. Toch laait de controverse tussen hen weer op. Mandel en Maitan nemen uiteindelijk een guevaristisch standpunt in ter verdediging van guerrillatactieken. Voor hen waren de voorwaarden voor revolutie in Latijns-Amerika aanwezig en met guerrilla-acties zou het mogelijk zijn om grotere revolutionaire processen op gang te brengen. Cannon en Moreno verzetten zich tegen dit standpunt en zagen het als een fetisj van guerrilla, vooral als ze georganiseerd zijn op een manier die vreemd is aan de massabeweging. Een van hun belangrijkste argumenten is het feit dat de situatie op het continent niet langer revolutionair was, zoals de staatsgrepen in Bolivia en Brazilië in 1964 aantoonden.
De kwestie heeft Latijns-Amerikaanse organisaties hard getroffen, niet alleen de trotskisten. De Moreno-trend wordt in het bijzonder getroffen met splitsingen en verschillende ervaringen met de kwestie. De belangrijkste splitsing vindt plaats onder leiding van Santucho. De Revolutionaire Arbeiderspartij (PRT) is verdeeld tussen de Morenistische vleugel (PRT – La Verdad) en de Santucho vleugel (PRT – El Combatiente) die de guerrilla’s steunt. De menselijke kost van de tactiek zijn extreem hoog. De politieke resultaten waren echter nihil. De PRT – Santucho zelf werd verdeeld in drie organisaties. Belangrijke kaderleden, waaronder hijzelf, werden vermoord door de Argentijnse dictatuur die in 1976 werd opgericht.
Op het volgende VSVI-congres, in 1974, werd de verdediging van het guerrillisme grondig afgezwakt. Deels door de resultaten, deels door de beslissende verschuiving van Castro in Cuba naar de Sovjet bureaucratie, die begon op te treden als een kracht om de revoluties in het subcontinent in te dammen. De tactiek wordt dan verlaten, maar op een moment dat Latijns-Amerika onder verschillende militaire dictaturen gebukt ging en het bereiken van de massabeweging moeilijker werd. Vanaf dat moment zochten trotskisten aansluiting bij de studenten- en vakbeweging.
De late jaren zeventig en vroege jaren tachtig vormden een keerpunt voor Latijns-Amerika, links in het algemeen en de krachten van het trotskisme in de regio. De economische en sociale crisis ontketend door de oliecrisis, de buitenlandse schuldencrisis, hyperinflatie en de economische stagnatie van het zogenaamde “verloren decennium” van de jaren tachtig maakten plaats voor diepgaande politieke crises in de hele regio. Er begon een enorme opkomst van de arbeiders- en volksbewegingen die lieten zien dat de massabeweging zich aan het herstellen was van de nederlagen, militaire coups en intense onderdrukking na de strijd van de jaren 1960.
De Nicaraguaanse revolutie van 1979, geleid door het Sandinistische Nationale Bevrijdingsfront (FSLN), was een mijlpaal in deze periode en had invloed op heel links in de regio. In de zogenaamde Zuidelijke Kegel, in landen als Brazilië, Argentinië, Uruguay, etc., leidde de explosie van massale strijd tot de val van militaire dictaturen. Uit dit proces van strijd komen nieuwe politieke fenomenen voort, zoals de Arbeiderspartij (PT) in Brazilië, die een enorme betekenis zal hebben voor de stromingen van het trotskisme in de regio.
De Nicaraguaanse revolutie en de trotskistische krachten
De Sandinistische revolutie zelf had al een reorganisatie van de trotskistische krachten uitgelokt. Zoals we gezien hebben, beschouwde de stroming onder leiding van Nahuel Moreno zichzelf sinds 1963 als onderdeel van het verenigde secretariaat van de Vierde Internationale. Moreno nam een algemeen correct standpunt in tegen de ‘foquista’ guerrillalijn van Santucho en werd gesteund door Livio Maitán, Mandel en de meerderheid van het Verenigd Secretariaat van de Vierde Internationale (VSVI). Door tussen te komen in processen met sterke revolutionaire elementen, zoals de volksopstand van de ‘Cordobazo’ in Argentinië in 1969, groeide de Morenistische tendens en kreeg enige invloed in dat land en elders.
De definitieve breuk van de Morenisten met het VSVI, die leidde tot de vorming van de LIT-CI (Liga van Internationale Arbeiders – Vierde Internationale) in 1982, komt echter vooral voort uit de ervaring van de Sandinistische revolutie. De Morenistisch stroming in Latijns-Amerika, voornamelijk gebaseerd op de PST in Colombia, had een politiek-militaire brigade gevormd met leden uit verschillende landen om te interveniëren in Nicaragua in de laatste fase van de revolutie in 1979 – de zogenaamde ‘Simon Bolivar Brigade’. Eenmaal aan de macht begon het FSLN de leden van de Brigade te vervolgen en te onderdrukken en uiteindelijk werden ze het land uitgezet, waarbij ze zelfs werden overgedragen aan het repressieve regime dat op dat moment in Panama bestond.
In de praktijk steunde de meerderheid van het VSVI het standpunt van de Sandinisten en stemde zelfs voor een standpunt dat geen verantwoordelijkheid nam voor de acties van de leden van de Brigade (die onafhankelijke vakbonden vormden, enz.) en tegen de vorming van partijen buiten het FSLN. De Latijns-Amerikaanse Mandelisten capituleerden volledig voor de Sandinistische en Castroïstische leiders. De vraagtekens die de Morenisten bij deze houding plaatsten waren over het algemeen gerechtvaardigd, maar werden vaak gekenmerkt door sektarische en ultralinkse afwijkingen.
Na deze ervaring probeerde de Morenisten stroming te fuseren met de stroming onder leiding van Pierre Lambert, leider van de Franse OCI (Internationalistische Communistische Organisatie, die zich in 1963 niet had aangesloten bij het VSVI) en die op dat moment sterk aanwezig was in Brazilië. Deze poging duurde minder dan een jaar en mislukte na het debat over de houding van de Lambertisten tegenover de regering-Mitterrand in Frankrijk. Moreno hekelde de capitulatie van de OCI voor wat zij het ‘Volksfront’ rond Mitterrand noemden.
De trotskistische krachten binnen de PT in Brazilië
In Brazilië reorganiseerden de trotskistische krachten zich in de jaren zeventig en konden ze profiteren van de grote opkomst van de massale strijd in het land in die periode. Hierdoor konden ze een aanzienlijke invloed uitoefenen op de oprichting van de PT (Arbeiderspartij). De PT is rechtstreeks voortgekomen uit de arbeiders- en volksstrijd van de late jaren ’70 – de stakingen van metaalarbeiders in de ABC-regio van São Paulo, de landbezettingen op het platteland en de volksbeweging in de steden op basis van het krachtige proces van industrialisatie en verstedelijking dat op gang was gekomen.
Zowel de Morenisten, Mandelisten als Lambertisten vormden tendensen met een aanzienlijk gewicht binnen de PT, hoewel ze niet de meerderheid vormden. Ze bestonden naast stromingen die voortkwamen uit het Castroïsme, voormalige maoïsten en de meerderheidstendens onder leiding van Lula die christelijk links, vakbondsleden en linkse reformistische intellectuelen omvatte.
Er waren echter belangrijke meningsverschillen tussen deze trotskistische groepen over hoe de PT gekarakteriseerd moest worden. Alle trotskistische groepen sloten zich aan bij de PT, zelfs degenen die aanvankelijk tegen waren vanwege de aanwezigheid van de vakbondsbureaucratie rond Lula. De Lambertisten hekelden in eerste instantie Lula en de vorming van de PT als een obstakel voor de vorming van een echte onafhankelijke arbeiderspartij. Geconfronteerd met hun sektarische fout schoven ze later op naar het andere uiterste – ze dachten dat het mogelijk was om Lula voor de Vierde Internationale te winnen.
Toen kregen ze een enorme crisis. In plaats van Lula te rekruteren voor de Vierde Internationale, was het Lula die de Lambertisten rekruteerde voor zijn stroming. Ze verloren hun leidende kaders en een groot deel van hun basis aan de stroming rond Lula, de zogenaamde ‘Articulatie van 113′, de meerderheidsvleugel van de PT. Sommigen van hen zijn vandaag de dag nog steeds PT-leiders die volledig opgaan in de PT-bureaucratie. Antonio Palocci bijvoorbeeld, de minister van Economie in Lula’s eerste termijn, die neoliberaal beleid voerde, was een ex-Lambertist. Tot op de dag van vandaag blijft het deel die niet opging in de stroming van Lula deel uitmaken van de PT en capituleert systematisch voor de leiding van die partij.
In het geval van de Mandelisten was hun positie in het begin om op te treden als een linkse stroming binnen de PT. Ze sloten zich niet aan bij de Lulaïstische meerderheidsvleugel, maar hadden tegelijkertijd enorme illusies over de mogelijkheid om de PT om te vormen tot de strategische partij voor de socialistische strijd. In het begin vormden de Mandelisten de ‘Marxistische Revolutionaire Organisatie – Socialistische Democratie’, een eigen organisatie die zich voordeed als het embryo van een revolutionaire partij. Daarna werden ze gewoon een tendens van de PT, de ‘Socialistische Democratie’ (DS) tendens, waarbij ze het idee verwierpen dat ze aan ‘entrisme’ deden of dat ze een onafhankelijke organisatie waren.
Als onderdeel van de PT-structuur werden ze gekozen als afgevaardigden en zelfs senatoren, namen ze deel aan lokale besturen, enz. Geleidelijk aan pasten ze zich aan de PT-bureaucratie, en aan de parlementaire mandaten aan en keerden ze zich meer en meer naar rechts. Toen Lula in 2002 de verkiezingen won, had DS een minister in Lula’s regering, Miguel Rosseto, die verantwoordelijk was voor de landhervorming. Naast hem in dezelfde regering zat de minister van Landbouw, een vertegenwoordiger van de landeigenaren, van de agribusiness. Er was praktisch geen landbouwhervorming in de regering Lula.
In deze periode raakte de Mandelistische stroming in Brazilië in een diepe crisis en splitste zich. De internationale leiding accepteerde twee groepen in Brazilië, één binnen de regering en één in de oppositie tegen de regering. Uiteindelijk verliet de groep binnen de regering het VSVI en consolideerde zichzelf als een gematigde vleugel van de PT. De kleine groep die brak met de PT hielp uiteindelijk mee aan de oprichting van PSOL in 2004.
De Morenisten beweren dat zij de eersten waren die de oprichting van een arbeiderspartij voorstelden op een metaalarbeiderscongres in Lins (staat São Paulo) in 1978. In tegenstelling tot de Lambertisten namen ze vanaf het begin deel aan de in 1980 opgerichte PT. Maar ze hadden ook verschillende debatten en crises over hun relatie met de partij, waaronder onenigheid tussen Nahuel Moreno zelf en zijn aanhangers in Brazilië. Na enkele splitsingen kreeg uiteindelijk de stroming van Moreno, de ‘Convergencia Socialista’, de overhand om een entristische tactiek in de PT aan te nemen, verbonden met het belangrijke proces rond de PT maar met behoud van hun onafhankelijkheid ten opzichte van de partij.
Ondanks veel sektarische houdingen zorgde deze lijn ervoor dat ze niet verwaterden binnen de PT zoals gebeurde met een deel van het Lambertisme en tot op zekere hoogte de Mandelisten. Tegelijkertijd zorgde deze politiek ervoor dat ze konden groeien in de vakbonden en de studentenbeweging. Toen de meerderheid van de Morenisten in 1992/1993 besloot te breken met de PT (waardoor ze uit de partij werden gezet), bevond het LIT-CI zich al in een crisis en was er sprake van een grote scheuring. Een minderheid besloot in de PT te blijven en de meerderheid riep op tot een “revolutionair verenigd front” met andere stromingen, waaronder enkele die niet trotskistisch waren. Dit zou leiden tot de vorming van de PSTU (Verenigde Socialistische Arbeiderspartij). De beginnende Braziliaanse groep van het CWI nam in die tijd kritisch deel aan dit proces.
Morenisten in Argentinië
Meer nog dan in Brazilië groeide Moreno’s groep in Argentinië. Die groep noemde toen MAS (Movimiento al Socialismo) en kende in de jaren tachtig een groei met de opkomst van de strijd aan het einde van de dictatuur. Alleen al tijdens de regering Alfonsin vonden er 13 algemene stakingen plaats. In Argentinië is er historisch gezien nooit een massale arbeiderspartij geweest. Het was het Peronisme, burgerlijk nationalisme, soms naar links geduwd en geradicaliseerd, dat altijd de vakbeweging en de arbeidersklasse leidde.
De erosie van het Peronisme onder de meest gevorderde arbeiders heeft nooit geleid tot de opkomst van een PT zoals in Brazilië. De ruimte buiten het Peronisme bleef relatief open en werd bezet door trotskistische krachten. De Morenisten vormden een coalitie met de Argentijnse CP (de Izquierda Unida, Verenigd Links) met de MAS als belangrijkste kracht. Op dat moment claimden ze 10.000 leden, zelfs al was het met een zeer losse organisatie. Ze hadden een belangrijke vakbondsvertegenwoordiging en bij de presidentsverkiezingen van 1989 kreeg de IU 400.000 stemmen. Het was de vijfde electorale kracht in het land en Luis Zamora werd als nationaal parlementslid verkozen.
Dit alles implodeerde in het begin van de jaren 1990 door de veranderingen en moeilijkheden in de nieuwe situatie die het gevolg waren van de ineenstorting van het stalinisme, maar ook door de diepgaande politieke fouten van de leiding van de MAS en LIT-CI. De ineenstorting van het stalinisme betekende overal een keerpunt en dat was in Latijns-Amerika niet anders. Het luidde bijna een decennium in van neoliberale offensieven, een draai naar rechts van linkse krachten in het algemeen en een crisis van trotskistische organisaties. In heel Latijns-Amerika brachten neoliberale regeringen nederlagen toe aan de arbeidersbeweging en bevorderden privatisering, de-industrialisatie, onzekerheid en verdere versplintering van de arbeidersklasse.
Nahuel Moreno stierf in 1987 met een triomfalistische houding tegenover zoveel successen in de jaren tachtig. Voor hem was er een revolutionaire situatie aan het ontstaan in Latijns-Amerika en andere delen van de wereld. Voor Moreno was de val van de dictatuur in 1982 al een democratische revolutie, een Februarirevolutie die op weg was naar Oktober.
De leiders van het LIT-CI na Moreno’s dood verdiepten het triomfalisme en voerden het naar zijn ultieme consequenties. In de zogenaamde ‘Stellingen van 1990’ wees de LIT-CI leiding eenzijdig op de ineenstorting van het stalinisme als het begin van de politieke revolutie in de USSR en Oost-Europa. Het zag ook het Latijns-Amerikaanse scenario als revolutionair en voorspelde dezelfde situatie in de geavanceerde landen. Ze zagen de tegenstrijdigheden in de situatie niet. Met een schematische kijk op politieke revolutie slaagden ze er niet in om de concrete situatie te analyseren en de dynamiek van het proces te begrijpen.
In 1992 implodeerde de MAS en kwam de LIT-CI in een diepe crisis terecht. Tientallen groepen ontstonden uit de breuken van het Morenisme in de jaren 1990. Elke groep heeft zijn eigen beoordeling van de redenen voor de crisis met veel verschillende conclusies. Sommigen waren totaal revisionistisch, zoals de Italiaanse sectie samen met enkele Argentijnen en Spanjaarden die het bolsjewisme en de verwijzing naar de Oktoberrevolutie loslieten. Anderen, zoals de Centraal-Amerikanen en sommige Colombianen, gingen naar het andere uiterste, sloten zich in zichzelf in en verdedigden hun principes op een sektarische manier en distantieerden zich van deze vijandige wereld.
De eerste grote breuk met MAS kwam in 1988, toen een aanzienlijk deel van de jongeren met de partij brak en de huidige PTS – Partido de los Trabajadores Socialistas – oprichtte. Deze groepering verloochent vandaag de Morenistische erfenis, hoewel ze daaruit is voortgekomen. De grootste overgebleven groepen die nog steeds aanspraak maken op de Morenistische traditie in Argentinië zijn de MST (Socialistische Arbeiders Beweging), die meer recentelijk aan de basis stond van de vorming van de LIS (Socialistische Internationale Liga) samen met verschillende stukken van stromingen die waren afgesplitst van andere groepen, en de Izquierda Socialista (Socialistisch Links) die deel uitmaakt van de UIT-CI (Arbeiders Internationale Eenheid – Vierde Internationale), gevormd kort na de splitsing van LIT-CI in de jaren 1990.
Buiten Argentinië zijn de belangrijkste groepen uit deze traditie (hoewel zeer verschillend van elkaar) te vinden in Brazilië, zoals de PSTU, de afdeling van de LIT-CI, en de MES (Socialistisch Linkse Beweging), die vandaag een van de afdelingen is van de Vierde Internationale (voorheen VSVI) in Brazilië, samen met vier andere groepen uit de Mandelistische traditie.
Trotskistische krachten en het Chavismo in Venezuela
De opkomst van het Chavismo in Venezuela was een belangrijke factor in de reorganisatie van de trotskistische krachten in Latijns-Amerika. Het Chavismo was een radicale nationalistische politieke strekking, met sterke anti-imperialistische componenten, waarbij geradicaliseerde delen van de strijdkrachten en de armste lagen van het Venezolaanse volk betrokken waren. De dynamiek ervan werd grotendeels beïnvloed door een revolutionair proces dat van onderop kwam, voornamelijk na de couppoging tegen Hugo Chavez in 2002, maar dat vond geen revolutionaire socialistische uitdrukking.
Sommige trotskistische groepen gingen kritiekloos mee in het Chavismo. Dit was aanvankelijk de houding van de Braziliaanse MES en de Argentijnse MST. Dit is ook het standpunt geworden van de IMT, die in het verleden een belangrijke basis had in Venezuela, meestal in de schaduw van Chávez. Andere groepen namen het andere extreme standpunt in. De PSTU en haar Internationale, de LIT-CI, en de UIT-CI (Argentijnse IS, Braziliaanse CST) hebben een sektarisch standpunt ingenomen en negeren de impact die de Chavistische beweging had op het bewustzijn van miljoenen arbeiders.
De bocht van het Chavismo naar rechts, vooral sinds de opkomst van Nicolas Maduro, is een uitdrukking van de beperkingen van het oorspronkelijke Chavismo, dat niet in staat was om het Venezolaanse revolutionaire proces te leiden naar een breuk met het kapitalisme en de opbouw van socialisme, evenals de politieke en bureaucratische degeneratie van de PSUV.
CWI/ISA in Latijns-Amerika
Het CWI begon zich halverwege de jaren tachtig te organiseren in Latijns-Amerika. Met andere woorden, we misten de golf van massale strijd van de late jaren 1970 en 1980. We begonnen effectief te bouwen te midden van de tegenslagen van de jaren 1990. Dit maakte de dingen moeilijker.
Ons begin was via Chileense kameraden in ballingschap in Engeland die gerekruteerd werden en vervolgens samen met Engelse en Spaanse kameraden terugkeerden naar het Chili onder Pinochet. Ook ging een Spaans lid in Argentinië wonen en begon daar te bouwen. In het geval van Brazilië was het een Engelse kameraad die actief was in Spanje, vervolgens naar Chili ging en vervolgens in Brazilië woonde en de eerste leden rekruteerde die in de PT werkten.
In Brazilië probeerden we, terwijl we rechtstreeks actief waren in de arbeiders- en jongerenbewegingen, tussen te komen in het reorganisatieproces van revolutionair links in het land. We maakten de eerste ervaring mee met de oprichting van de PSTU in 1994, maar dat schoot vanuit ons standpunt niet op, en toen maakten we deel uit van de oprichting van de PSOL in 2004. In de PSOL vochten we voor de opbouw van een socialistische linkse massapartij en bouwden we tegelijkertijd aan een revolutionair-marxistische organisatie. In dit proces verenigden we ons met militanten uit andere tradities van de trotskistische beweging, gebaseerd op een nauwkeurige evaluatie van de ervaringen van het Latijns-Amerikaanse trotskisme, maar vooral op de lessen van de meer algemene strijd van de arbeiders en onderdrukte massa’s in de regio en in de hele wereld.
Leon Trotski, de Internationale Linkse Oppositie en de Vierde Internationale hebben een theorie ontwikkeld die in staat is algemene antwoorden te geven op de uitdagingen van de revolutie in Latijns-Amerika. We kunnen het potentieel en de beperkingen van revolutionaire processen zoals de Mexicaanse Revolutie in 1910, Bolivia in 1952, Brazilië van 1961 tot ’64, Chili van ’70 tot ’73, Nicaragua in ’79 en het Chavismo vanaf 2002 niet begrijpen zonder de theorie van de permanente revolutie.
Wat echter ontbreekt is de creatie van een politieke kracht die in staat is alle programmatische, politieke en organisatorische conclusies te trekken en in staat is ze uit te voeren. De historische ervaring van het trotskisme bevat veel lessen en daar moeten we van leren.