Voorwoord op het boek ‘1932: mijnwerkers in opstand’

Voor het boek ‘1932: mijnwerkers in opstand’ schreef Geert Cool een inleiding waarin de context van de beweging wordt geschetst, naast een stuk over de rol van de trotskisten en de lessen die vandaag kunnen getrokken worden.

“De Belgische kapitalist staat algemeen bekend om zijn vurige liefde voor de vrijheid van de arbeid. Hij is zo gesteld op de vrijheid van zijn arbeider om gedurende heel zijn leven voor hem te werken, zonder uitzondering van ouderdom of geslacht, dat hij iedere arbeidswet met verontwaardiging afwijst. Hij huivert bij de gedachte alleen dat een vulgaire arbeider pervers genoeg zou zijn om een hogere lotsbestemming te betrachten dan het verrijken van zijn meester, zijn natuurlijke overste (…). Vandaar zijn woeste haat tegen de stakingen. Voor hem is een staking een godslastering, de revolte van een slaaf, het signaal van de maatschappelijke ineenstorting.” Karl Marx in 1869.

Je kan het boek hier bestellen

De publicatie van dit boek over de mijnwerkersstaking van 1932 heeft tot doel om deze episode uit de geschiedenis van de Belgische arbeidersbeweging ruimer bekend te maken. We waren bijzonder blij toen we het manuscript van Frans Driesen onder ogen kregen. Het gaat om een thesis die in 1981 werd ingediend aan de KULeuven en daar terecht een hoge score kreeg. Het lot van deze tekst mocht niet bestaan uit het verzamelen van stof in weinig toegankelijke archieven waar de enige lezers academici zijn. We mochten de tekst verwerken tot onderhevig boek. Uitdrukkelijke dank aan de auteur Frans Driesen voor het enorme werk dat hij in zijn thesis stak en ook om ons de toelating te geven om dit werk beschikbaar te maken voor een breder publiek. De tekst is licht aangepast: de vele voetnoten, de korte inleidingen en besluiten per hoofdstuk zijn er uit gelaten. Wie de volledige versie van deze tekst inclusief verwijzingen wenst, mag ons uiteraard contacteren. Aan de inhoud is er uiteraard niets gewijzigd.

De mijnwerkersstaking van 1932 is om verschillende redenen van belang. Het was de eerste grote uitbarsting van arbeidersstrijd in ons land na het uitbreken van de ‘Grote Depressie’. De pogingen om de werkenden te laten betalen voor die crisis werden beantwoord met harde strijd. De politieke vertegenwoordigers van de arbeidersklasse waren niet of slecht voorbereid, maar dat hield de beweging niet tegen. De staking eindigde met een compromis dat slechts gedeeltelijk tegemoet kwam aan de eisen van de mijnwerkers, maar er werden toch verworvenheden bekomen. Bovendien was deze staking essentieel als voorbereiding op de algemene staking van 1936, de spontane beweging die onder meer betaalde vakantie voor alle werkenden afdwong.

Er zijn ook specifieke elementen uit de strijd van 1932 die erg nuttig zijn voor activisten vandaag. Denk maar aan de wijze waarop eenheid van onderuit werd versterkt door samen in actie te gaan. Dat was niet vanzelfsprekend. Zo zochten de vakbondsleiders een ‘realistische’ uitweg uit de crisis door te eisen dat vrouwen uit het productieproces gehaald werden (ACV) of dat migranten niet langer mochten werken (voorloper van het ABVV). Wie de logica van het kapitalisme aanvaardt, komt tot zo’n verdelende voorstellen. Doorheen strijd werd dit overstegen. Ook de communautaire tegenstellingen werden al deels overstegen, zeker toen de Limburgse mijnwerkers voor het eerst in staking gingen. Eenheid van alle werkenden uit heel het land zou nadien in de staking van 1936 van groot belang zijn. “Uw voornaam is Waal of Vlaming, uw achternaam is arbeider,” klonk het toen.

Op beperkte schaal, in het bijzonder waar er revolutionaire linkse militanten vooraan stonden, werd in 1932 ook eenheid over grenzen van vakbonden en politieke partijen bekomen. Gezamenlijke Algemene Vergaderingen van alle stakers en sympathisanten waren de norm in Gilly en Châtelineau. Aandacht voor de rol van de Opposition Communiste de Gauche (OCG), de revolutionaire marxisten die in nauw contact met Leon Trotski stonden en voortrekkers als Léon Lesoil kenden, vinden we bij Marxisme.be uiteraard boeiend. De methode en de voorstellen komen ons bekend voor. In zekere zin draagt dit boek ook bij tot een groter begrip van onze eigen geschiedenis als revolutionaire stroming.

We hopen dat dit boek een brede verspreiding kent. We mogen geschiedschrijving niet aan de burgerij overlaten. Dan krijgen we immers slechts de visie van de burgerij te lezen, wat ons niet vooruit helpt in tactische en strategische discussies over hoe we vandaag de strijd voor een andere samenleving kunnen voeren of versterken. De arbeidersbeweging moet haar eigen geschiedenis schrijven en bestuderen. Dit boek levert daar een bijdrage aan.

ARBEIDERSSTRIJD IN EEN CONTEXT VAN GROTE DEPRESSIE

Na de Eerste Wereldoorlog had de groeiende vraag naar steenkool en de plundering van Congo, aangevuld met sociale maatregelen afgedwongen door een arbeidersbeweging die versterkt uit de oorlog kwam, ervoor gezorgd dat de economie er bovenop kwam. Tegen 1924 werd een volledige tewerkstelling bereikt, tegen 1925 stond de economie opnieuw op het niveau van 1914.

De elementen die meespeelden in de ontwikkeling van de Grote Depressie – onderliggende instabiliteit van het kapitalisme door een daling van de winstvoet, verliezen en schulden als gevolg van de oorlog, ontwrichting van de wereldhandel, interimperialistische spanningen, speculatie … – hadden ook in België een impact. In dit exportland bij uitstek zette de dalende wereldhandel druk op de economie. In 1929 stagneerde de productie, vanaf midden 1930 was er een krimp en sloeg de recessie toe. Maatregelen in naburige landen gericht op het ondersteunen van de eigen economie duwden de Belgische economie nog verder naar beneden.

De sociale gevolgen waren rampzalig. Tegen 1932 was ongeveer 1 op de 3 Belgen volledig of deels werkloos. Tegen 1932 was tot 40% van de mijnwerkers minstens één of twee dagen per week economisch werkloos. Tegelijk stegen de prijzen voor huisvesting bijzonder snel, waardoor het aandeel van de huur in de gezinsuitgaven fors toenam. Maatregelen zoals extra belastingen op import van bijvoorbeeld bloem zorgden dan weer voor prijsstijgingen van basisproducten als brood.

De sociaaldemocratische BWP (Belgische Werkliedenpartij) zag de recessie als een tijdelijk onevenwicht tussen productie en verbruik, een periode die de arbeidersbeweging moest uitzitten. Zo schreef het Luikse BWP-parlementslid Dejardin in augustus 1930: “De arbeidersklasse moet zich voorbereiden op een zeer moeilijke periode, waarin zij loonverminderingen zal moeten ondergaan. Het ordewoord van de arbeiders moet zijn: voorzichtigheid, bedachtzaamheid en versterking van de syndicale organisatie. Vooral niet vergeten dat in tijden van crisis stakingen, en zeker spontane bewegingen, gevaarlijker zijn voor de arbeidersklasse dan voor de kapitalistenklasse.”

De BWP zag de regering liever niet vallen, de partij was bang om zelf aan een onpopulaire regering te moeten deelnemen. Ook de vakbondsleiders deelden de oproepen tot voorzichtigheid. Ze hadden geen antwoord op de crisis. De leiding van de BWP (en dus ook van de Syndicale Commissie, de voorloper van het ABVV) was volledig meegezogen in de logica van het kapitalisme. Dat ging overigens erg ver: onder Anseele kocht de Bank van de Arbeid een katoenplantage in Congo om als coöperatieve concurrentieel te zijn met andere banken. Het zou niet baten: enkele jaren later ging de Bank van de Arbeid toch kopje onder.

Het antwoord van de burgerij op de crisis was een beleid dat de kosten van de bazen drukte door onder meer loondalingen op te leggen. Tegelijk werden de indirecte belastingen verhoogd om de stijgende overheidsuitgaven (onder meer voor werkloosheidsuitkeringen) op te vangen. De BWP en de vakbonden beperkten hun politieke antwoord vooral tot verzet tegen de conservatieve campagne voor aanvallen op de elementen van sociale bescherming die eerder door de arbeidersbeweging waren afgedwongen. Zo titelde de conservatieve krant La Libre Belgique op 7 juli 1932: “De kinderbijslag ruïneert het land.” Er werd gesteld dat het land die kosten niet aankon. Ook werkloosheiduitkeringen en pensioenen lagen onder vuur.

Het verzet van de BWP en de vakbonden tegen deze aanvallen leidde onder meer tot sterke werklozenbetogingen. Maar een meer globaal antwoord op de crisis van het kapitalisme bood de sociaaldemocratie niet, laat staan dat het idee van socialistische maatschappijverandering als een concreet te realiseren doel werd gepopulariseerd.

De mijnwerkersstaking van 1932

Verontrust waarschuwde het christendemocratische parlementslid Bodart dat de werkenden zich niet bij de situatie zouden blijven neerleggen. “Er komt een dag dat ze er genoeg van hebben en samen met de betogers in de Borinage zeggen: ‘Liever dood dan onze kinderen honger zien lijden.’ Die dag wordt alles mogelijk, ook het ergste.” Op een bepaald ogenblik maakt de individuele verdedigingsreflex plaats voor collectieve strijd. Er waren aanzetten hiertoe met onder meer spontante betogingen begin 1932 of de grote deelname aan de werklozenbetogingen in de zomer van 1932. Maar vooral in de mijnwerkersstaking van 1932 kwam het ongenoegen tot uitbarsting.

De directe aanleidingen voor de spontane stakingsgolven – zowel in mei in de Borinage als vanaf eind juni in een meer nationaal gedragen stakingsbeweging – waren verschillende loonsverlagingen die plaatsvonden op een ogenblik dat de broodprijzen stegen. Bij de invoering van een loonsverlaging op 19 juni braken spontane stakingen uit, die een week later leken uit te doven. Het patronaat probeerde van de situatie gebruik te maken om honderden mijnwerkers af te danken. Dat stak het vuur echter nog meer aan de lont: tegen 6 juli was de stakingsbeweging algemeen.

De vakbondsleiding was voorbijgestoken en de BWP-parlementairen beperkten zich tot het indienen van een zoveelste wetsvoorstel voor de nationalisatie van de mijnen, in de wetenschap dat daar toch geen parlementaire meerderheid voor zou gevonden worden. Met deze wetsvoorstellen wilde de BWP-top vooral de beweging afleiden naar het parlementaire terrein, in plaats van de beweging te versterken om de nationalisatie van onderuit af te dwingen.

Waar linkse revolutionairen, in het bijzonder trotskisten van de Opposition Communiste de Gauche (OCG), een voortrekkersrol speelden, werd de staking met een zo groot mogelijke betrokkenheid georganiseerd. In de plaats van Algemene Vergaderingen (AV) per vakbond met controle aan de ingang en een eerder administratieve agenda, werden AV’s open voor iedereen georganiseerd met een grotere deelname vanuit de zaal. Dit was onder meer het geval in Gilly en Châtelineau, in de buurt van Charleroi. Die AV’s waren de plaats waar het eisenplatform en de volgende acties werden besproken. Centrale eisen waren de intrekking van de loonsverlagingen, verdeling van het beschikbare werk, controle op de handel, verlaging van de pensioenleeftijd, nationalisatie van de mijnen en de grote bedrijven. De AV’s hielpen om deze eisen te populariseren en er zo een krachtsverhouding rond op te bouwen. Dit maakte het voor de sociaaldemocratie moeilijker om via meer administratieve vergaderingen de beweging te stoppen.

Doorheen de stakingsbeweging werd eenheid van onderop gebouwd. Vrouwen en migranten speelden een actieve rol, zelfs indien BWP-leiders aanvankelijk erg negatief stonden tegenover migranten. Kamerlid Pierard bijvoorbeeld schreef: “Buitenlandse arbeiders zijn niet zo hard als de Borains. We begrijpen zeker dat medelijden nodig is met de vreemden die naar hier komen. We vragen niet om de ongelukkige Italianen die hier als politieke vluchtelingen zijn, terug te sturen naar de grens. Maar wat de anderen betreft! Hoe internationalistisch we ook zijn, we vragen dat we eerst aan de onzen denken, zonder werk en zonder brood.” Het ACV eiste onder meer de geleidelijke afschaffing van arbeid door gehuwde vrouwen om plaats vrij te maken voor werkloze mannen. Zodra de arbeidersklasse in actie kwam, werd duidelijk dat verdeeldheid tussen mannen en vrouwen of tussen Belgen en migranten de beweging verzwakte. Toen de Mijnwerkersfederatie begin juli een akkoord verdedigde waarin voorgesteld werd om ongehuwde buitenlanders af te danken, werd dit overtuigend verworpen op de Algemene Vergaderingen van de mijnwerkers zelf.

Het gebrek aan perspectief voor de staking, versterkt door het ontbreken van een politiek antwoord op de crisis vanwege de BWP en de relatieve zwakte van zowel de toen ultralinkse KP als de trotskistische linkse oppositie (die beiden evenwel sterk groeiden door hun actieve rol in de mijnwerkersstaking), maakte dat het moeilijk was om door te zetten. Uiteindelijk werd een akkoord van bovenaf opgedrongen, ondanks zware tegenstand van de basis die op heel wat plaatsen nog wekenlang bleef staken. In het akkoord werd een stopzetting van de loonsverlagingen bekomen naast 1% opslag, maar andere elementen bleven erg vaag of verdwenen snel van de tafel eens het werk hervat was. Met 1% loonsverhoging werd de trend van aanhoudende loonsverlagingen gebroken.

Plan De Man en staking van 1936

Hiermee kwam er geen einde aan de economische crisis in België. Van een opleving was er geen sprake. In 1933 probeerde de regering de crisis aan te pakken door nieuwe verhogingen van indirecte belastingen, waardoor de prijzen stegen. De regering deed dit op basis van volmachten: een instrument dat steeds gebruikt wordt om ‘onpopulaire’ maatregelen op te leggen zonder er zelfs maar een parlementaire debat over te houden. Het kwam reeds in 1933 tot nieuwe spontane stakingen op kleine schaal.

De spontane stakingsgolf van 1932 zinderde lang na. Er was een druk naar links binnen de BWP, onder meer door de staking van 1932 en het ongenoegen nadien over het beleid dat de arbeiders deed opdraaien voor de crisis. Eind 1933 stapte de BWP over naar een programma van investeringen en infrastructuurwerken als antwoord op de crisis. Dat was het ‘Plan De Man’, dat enthousiasme creëerde onder bredere lagen van de bevolking.

De staking van 1932 woog door op het politieke terrein. De ondermijning van de autoriteit van de traditionele partijen en de bijhorende politieke crisis, zorgde voor de opkomst van nieuwe partijen. Waar de arbeidersbeweging haar stempel op de gebeurtenissen drukte, zorgde dit voor een opkomst van radicale linkse partijen. Vooral de grootste radicaal linkse partij, de Communistische KPB, ging electoraal en qua militante kracht vooruit. In het najaar van 1932 haalde de KPB 2,9% in de parlementsverkiezingen, een vooruitgang met 1% tegenover 1929 waardoor het aantal Kamerzetels van 1 naar 3 steeg. Extreemrechts kwam er op dat ogenblik nog niet aan te pas, ook al is dit amper enkele maanden voordat Hitler in Duitsland kanselier werd. Tegelijk groeide de druk naar links binnen de BWP, waarbij onder meer de jongerenafdeling politiek opschoof en een groeiende openheid kende voor radicalere standpunten. De trotskisten namen volop deel aan deze discussies en zouden een tijdlang binnen de BWP actief zijn, om uiteindelijk met een organisatie van 800 leden eruit te komen.

De politieke versnippering ging tussen 1932 en 1936 verder, maar vooral met een opgang van extreemrechts. In 1936 haalde het VNV (Vlaams Nationaal Verbond) 16 zetels en Rex zelfs 21. De vooruitgang van de KPB naar 6% en 9 van de 202 Kamerzetels woog daar niet tegenop. Maar ook toen nog was de krachtsverhouding voor de arbeidersbeweging niet zo negatief als de verkiezingsresultaten lieten uitschijnen. Meteen na de verkiezingen barstte de grote spontane algemene staking uit waarmee onder meer het betaald verlof werd afgedwongen. In periodes van offensieve arbeidersstrijd kwam extreemrechts er niet aan te pas. Dit betekende niet dat het gevaar geweken was, maar het duwde extreemrechts grotendeels in het defensief. Pas met de Duitse nazi-bezetting zou daar verandering in komen.

In 1936 kwam het na de moord op twee socialistische syndicalisten, Pot en Grijp, tot een nationale algemene staking. De vakbondsleiding werd opnieuw gepasseerd en de arbeiders eisten een 40-urenweek, algemene loonsverhoging, een minimumloon van 32 frank per dag en zes dagen betaalde vakantie. Regering en patronaat moesten toegevingen doen. Ze vreesden een verdere uitbreiding van de stakingsbeweging en hadden de ervaring van 1932 nog vers in het geheugen. Met het stakingsmes op de keel, werd een loonsverhoging van ruim 7% toegekend, naast de invoering van een wettelijk minimumloon, de 40-urenweek in de mijnen en zes dagen betaalde vakantie voor alle werkenden.

Een periode van economische crisis en depressie kan in eerste instantie een verlammend effect hebben op de arbeidersstrijd. Het heeft dat nog meer op politieke en syndicale verantwoordelijken voor wie maatschappijverandering niet verbonden is met de dagelijkse strijd voor behoud en uitbreiding van sociale verworvenheden. Het ongenoegen en de individuele verdedigingsreflex slaan onvermijdelijk om in collectieve strijd van de werkenden die niet willen, en vaak ook niet kunnen, betalen voor de crisis. Toegevingen afdwingen vereist een krachtsverhouding waar de bazen bang van zijn. “Men moet de bourgeoisie verschrikken om ze inschikkelijk te maken,” merkte Trotski reeds op.

De opbouw van consequent links vereist betrokkenheid in strijd, een uitweg verdedigen en concretiseren, zowel inzake organisatie van de strijd als programma van socialistische maatschappijverandering. Een sterk georganiseerde en ingeplante revolutionair socialistische stroming is nodig om een einde te maken aan het kapitalisme, een systeem dat de werkenden steeds opnieuw veroordeelt tot nieuwe crises.

De rol van de trotskisten

In dit boek wordt de rol van de Opposition Communiste de Gauche (OCG) aangeraakt. Dit was de groep revolutionaire marxisten die in de jaren voor de staking van 1932 door een splitsing in de Communistische Partij (KPB) was gegaan en vervolgens zelf ook nog een splitsing kende. Léon Lesoil was één van de voortrekkers van de OCG die een belangrijke rol in de staking van 1932 speelde. Van waar kwam deze organisatie?

Ontstaan en splitsing van KPB

De ontwikkeling van de communistische traditie in ons land gebeurde relatief laat. Het enthousiasme en de inspiratie van de Russische Revolutie hadden een invloed op delen van de arbeidersbeweging. Maar dit bleef grotendeels binnen het kader van de vakbonden die heel sterk met de BWP waren verweven. Het duurde bijna drie jaar na de Oktoberrevolutie van 1917 vooraleer de eerste communistische groepen ontstonden in België. Het ging enerzijds om een groep van voornamelijk jongeren rond War Van Overstraeten, secretaris van de Socialistische Jonge Wacht, die in 1918 Rusland bezocht. Daarnaast was er rond Joseph Jacquemotte van de socialistische bediendenvakbond in Brussel een groep van voornamelijk syndicalisten. Na de fusie van beide groepen ontstond de Communistische Partij van België (KPB – in de oude spelling werd ‘kommunistisch’ met een k geschreven). De KPB telde bij haar ontstaan een 500-tal leden met diverse politieke achtergronden, maar verenigd in enthousiasme voor wat er in Rusland gebeurde.

De ontwikkeling van de KPB werd gehinderd door verschillende factoren. Er was de greep van de BWP op de vakbonden waardoor strijdbare militanten die niet in de pas liepen al gauw werden uitgesloten en zo ook moeilijker een rol konden spelen in de arbeidersbeweging. Daarnaast was er al gauw repressie: in 1923 was er een proces tegen de KPB-leiders wegens ‘complot tegen de staat’. De redelijk laat ontstane KPB stond ideologisch zwak, met grote meningsverschillen tussen de leden en ook tussen de leiders. Zo was er onduidelijkheid over de vraag of de KPB een brede partij moest zijn zoals de BWP (maar dan wat radicaler) of een kaderpartij van gevormde marxisten. In een opgaande fase van arbeidersstrijd hadden de meningsverschillen kunnen opgelost worden, maar na het mislukken van de Duitse Revolutie in 1923 en met de economische groei van de jaren 1920 was de objectieve situatie niet gunstig voor de uitbouw van een nieuwe partij.

Bovendien zette deze context druk op de Sovjet-Unie, die geïsoleerd bleef. Lenin en Trotski hadden de Russische Revolutie steeds in een internationaal kader gezien: uitbreiding was nodig om de revolutie overeind te houden en om stappen vooruit te kunnen zetten, ook in Rusland zelf. Het isolement en de druk van verwoestingen en ontbering als gevolg van de oorlog en de burgeroorlog in Rusland, maakten dat een bureaucratische laag meer macht naar zich kon toetrekken en in conflict kwam met een deel van de oude bolsjewistische leiding. Er ontstond een oppositie rond Trotski, de Linkse Oppositie. Vanuit de Communistische Internationale werd alles eraan gedaan om de invloed van de oppositie te beperken en om de stalinistische leiding in Moskou te volgen.

In België waren de standpunten verdeeld. In de partijbladen van de KPB (‘Drapeau Rouge’ en ‘Rode Vaan’) werden zowel de standpunten van Trotski als die van de ‘Trojka’ (Stalin, Zinoviev en Kamenew) uitgebreid toegelicht. Op het Centraal Comité van de Belgische KP van 1 maart 1925 werd een motie gestemd die de houding van de Russische KP tegenover Trotski verwierp. Een resolutie van Jacquemotte voor volledige steun aan de Russische KP-leiding kreeg slechts 3 stemmen, tegenover 19 voor de eerste resolutie. In de ‘Rode Vaan’ van 16 september 1926 werd uitdrukkelijk geschreven dat de partij geen standpunt innam om de situatie eerst grondiger te kunnen bestuderen.

Op 7 november 1927 werd Trotski uit de Russische KP gesloten. Dit leidde tot heel veel reacties in de KPB: zo stuurde minstens één Brusselse afdeling een brief naar de partijleiding om het vertrouwen in de leiding van de Comintern op te zeggen en om de eigen publieke activiteiten (waaronder zittingen in de gemeenteraad) voor de partij op te schorten tot er een degelijke uitleg kwam. Het ging om de afdeling van Georges Vereeken, die nadien een rol zou spelen in de trotskistische beweging. Op het Centraal Comité van eind november waren er protestresoluties van afdelingen uit Schaarbeek, Molenbeek en van de federatie Charleroi. Binnen het Uitvoerend Bureau van de KPB waren de meningen verdeeld: een motie tegen de uitsluiting van Trotski en de Linkse Oppositie kreeg de helft van de stemmen. Op het Centraal Comité was er een ruime meerderheid voor de resolutie: 15 stemmen tegen 3.

De stalinistische leiding in Moskou kwam actief tussen. Een aantal voorstanders van de oppositie werd naar Moskou geroepen, waarbij sommigen als hevige verdedigers van de stalinisten terugkeerden. Daarnaast werden wijzigingen aangebracht in de manier waarop buitenlandse communisten in België actief waren. Voorheen waren die afzonderlijk georganiseerd met slechts een raadgevende stem in de KPB. Aangezien de buitenlandse communisten vooral de stalinisten steunden, kregen ze plots volwaardig stemrecht. Het resultaat was dat de verhoudingen op het Centraal Comité van januari 1928 al gewijzigd waren: 13 stemmen voor de Linkse Oppositie tegenover 13 voor de stalinisten.

De leiding zag zich genoodzaakt om een periode van open discussie in te lassen. De pagina’s van het dagblad ‘Drapeau Rouge’ en het weekblad ‘Rode Vaan’ werden opengesteld voor de discussie. Bijna dagelijks verschenen artikels van zowel trotskisten als stalinisten. Er waren ook tegensprekelijke debatten. Zo was er in februari 1928 een meeting in Antwerpen waarop Henriette Roland-Holst en War Overstraeten voor de oppositie spraken, tegenover Frans Morriëns voor de stalinisten. Op de meeting waren er 300 aanwezigen. Een partijcongres in maart 1928 moest een definitief standpunt bepalen. De oppositie stond vooral sterk in Vlaanderen, Brussel en Charleroi. Er was ongeveer 1 mandaat per 10 leden. De meerderheid had 79 mandaten, de oppositie 34 waarvan 7 uit Brussel, 6 uit Charleroi, 5 uit Antwerpen en 4 uit Gent. Onder de organisatoren van de oppositie waren er partijleiders zoals Léon Lesoil uit Charleroi of War Van Overstraeten die sinds 1925 als parlementslid was verkozen in Luik.

Linkse Oppositie in België

Het congres van 11 en 12 maart 1928 leidde tot een splitsing. De Oppositie bleef formeel oproepen om opnieuw opgenomen te worden in de KP en noemde zich nog steeds een ‘platform’ van de KP. De breuk was echter definitief. De Oppositie was niet goed voorbereid op het post-KPB scenario: een nieuwe partij vormen of niet? Een eigen publicatie? Hoe organiseren? Er werd vrij snel beslist om een eigen krant uit te brengen: een tweewekelijks blad in het Nederlands (“De Kommunist”) en het Frans (“Le Communiste”). Maar niet iedereen volgde de beslissing om een nieuwe organisatie op te zetten die los van de KPB opkwam. Onder meer de West-Vlaamse groep ging niet mee in de Communistische Oppositie.

De jonge organisatie legde een enorme activiteit aan de dag. Er was de inspanning om een eigen pers uit te bouwen met de twee kranten. Daarnaast tal van meetings en campagnes. De Communistische Oppositie kwam onder eigen naam op bij verkiezingen. Zo haalden de trotskisten in de beruchte Borms-verkiezingen in Antwerpen in november 1928 zo’n 3000 stemmen. Dat was meer dan de KPB die met Van Exterghem wel op de kieslijst stond, maar uiteindelijk opriep om voor Borms te stemmen. De druk van de trotskisten speelde een rol in de beslissing van de KPB om de eigen kandidatuur in te trekken.

Deze activiteitsgraad legde een hypotheek op de inhoudelijke discussies die nog niet uitgeklaard waren en bovendien moeilijker bleken omwille van stalinistische destabilisatie. Zo werd de werking verstoord door agenten van de stalinistische geheime dienst GPOe. Maar het grootste probleem was dat er geen eengemaakte organisatie was: de werking was grotendeels afhankelijk van wat de lokale leiding voorstelde. De groepen in Brussel, Charleroi, Antwerpen en Gent werkten grotendeels naast elkaar. Bovendien was dit in een periode zonder veel arbeidersstrijd. Pas in 1932 kwam daar verandering in. Dit speelde ook de KPB parten: pas in 1932 groeide die partij van een duizendtal leden tot 3.241 eind 1932.

Binnen de Oppositie was er heel wat discussie, onder meer over de houding tegenover de Sovjet-Unie (volledig afschrijven of niet) of tegenover de KPB (een eigen onafhankelijke partij vormen of niet). Ook over de eigen organisatie was er onenigheid: strak georganiseerd en eengemaakt of een brede federatie met zowat alle linkse stromingen? De federatie van Charleroi onder leiding van Léon Lesoil en Alexander Dewaet had kritiek op de federalistische benadering van de nationale leiding rond Adhémar Hennaut en op het falen van Van Overstraeten om als parlementslid een efficiënte rol te spelen (hij bleef tot in 1929 parlementair en genoot hierdoor van voordelen als gratis openbaar vervoer).

De groep in Charleroi telde in 1928 55 actieve leden die onderverdeeld waren in zes afdelingen. Het ging vooral om mijnwerkers. Op de eerste publieke meeting waren er meer dan 400 aanwezigen. Deze groep was het meest strikt op administratief vlak, het best georganiseerd en ook politiek het sterkste. De Antwerpse groep rond Lode Polk had invloed bij onder meer dokwerkers (Pierre Dorremans) en scheepsherstellers (Jef Van Der Elst). Het enorme activisme meteen na de splitsing verwaterde in Antwerpen al gauw. Waar de groep in 1930 dicht bij Hennaut en Van Overstraeten stond, zouden er nadien onder meer ultralinkse invloeden zijn, terwijl een ander deel bij de groep van Charleroi zou aansluiten. In de Brusselse groep speelde de taxichauffeur Georges Vereeken een grote rol, maar hij was vaak eerder een einzelgänger. Begin jaren 1930 gaf een deel van de leiding van de Oppositie er de brui aan. Onder meer War Van Overstraeten, die zich terugplooide als kunstschilder, stopte zijn politieke activiteiten.

De afdeling in Charleroi scheurde eind 1930 samen met enkele militanten uit Verviers en Georges Vereeken uit Brussel af omdat de organisatie de verdediging van de Sovjet-Unie niet opnam en geen oriëntatie op de KPB had. Op 11 januari 1931 kwam het eerste nummer van het tweewekelijkse ‘La Voix Communiste’ uit, de krant van de Opposition Communiste de Gauche (OCG). Deze groep werd erkend door de Internationale Linkse Oppositie rond Leon Trotski. Volgens Vereeken telde de OCG bij de oprichting slechts een dertigtal leden, voornamelijk in Charleroi. Mogelijk is dat een onderschatting, zelfs indien de interne twisten en de moeilijke objectieve situatie ongetwijfeld een tol hadden geëist. De krant werd op 700 tot 800 exemplaren verkocht.

Uitgesloten uit de BWP en de socialistische vakbonden begin jaren 1920, speelden OCG-militanten een vooraanstaande rol in enkele afdelingen van de ‘Chevaliers du Travail’. Die ‘ridders van de arbeid’ waren eind 19e eeuw uit de VS overgewaaid en speelden een rol in de arbeidersstrijd, onder meer in de beweging van 1886. Na het ontstaan van de KPB en de uitsluitingen uit de socialistische vakbonden, vonden veel revolutionaire militanten onderdak bij de ‘Chevaliers du Travail’. Zeker onder de mijnwerkers was er een inplanting. De splitsing tussen trotskisten en stalinisten had gevolgen voor de Chevaliers: de stalinisten vormden een eigen vakbond van mijnwerkers.

De OCG speelde een actieve rol in de staking van 1932. In Gilly en Châtelineau verdedigden OCG-militanten zoals Lesoil de noodzaak van stakerscomités, open algemene vergaderingen, de opbouw naar een algemene staking met een mars op Brussel. In de staking kwam ‘La Voix Communiste’ wekelijks uit met een oplage van 5.000 exemplaren. De OCG groeide tot een organisatie met 80 leden. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1932 raakten vijf OCG-leden verkozen in gemeenten rond Charleroi: Lesoil in Châtelineau, glasbewerker Octave Atlas en de mijnwerkers Pierre Van Der Borght en Jules Hénin in Gilly, en tenslotte Alexander Dewaet in Ransart. Lesoil werd verkozen als voorzitter van het overkoepelend regionaal stakerscomité. Een jaar later werd hij door manoeuvres van de KPB uit die functie gezet. De ‘Chevaliers du Travail’ integreerden zich nadien in de grote sociaaldemocratische vakbonden.

De andere groep, de ‘Communistische Oppositie’ en nadien de ‘Internationale Kommunisten’, rond Hennaut organiseerde zowat alle afdelingen buiten Charleroi, maar legde weinig activiteit aan de dag. De dynamiek was vooral lokaal bepaald. Politiek was het geen eengemaakte organisatie. In de strijdbewegingen van 1932 werd het verschil tussen beide groepen duidelijk.

Entrisme

De OCG kwam versterkt uit de mijnwerkersstaking van 1932. De KPB was ook versterkt en telde al gauw meerdere duizenden leden en had ook een sterke aanwezigheid in het parlement. Maar ook aan de rechterzijde was er volop beweging. Extreemrechts stond in België nog relatief zwak, onder meer door het actief optreden van de arbeidersbeweging. Maar in Duitsland kwam Hitler in 1933 aan de macht. Dit leidde tot discussie binnen links. De Comintern stapte af van de ultralinkse politiek van de ‘Derde Periode’, een politiek waarbij zowat iedereen fascist genoemd werd en zogenaamde ‘sociaal-fascisten’ (zoals de sociaaldemocratie) uitgeroepen werden tot de grootste vijand. Die politieke koers onderschatte het gevaar van het fascisme en stond eenheid in de strijd ertegen in de weg. Na 1933 stapte de Comintern over op een volksfrontpolitiek: brede eenheid, ook met krachten die zich niet op de arbeidersklasse baseren. Trotski stelde daar het eenheidsfront tegenover: eenheid van de arbeidersklasse in actie.

In het kader van de discussie over eenheidsfronten stelde Trotski midden jaren 1930 voor dat revolutionaire militanten aan entrisme zouden doen binnen de sociaaldemocratie. Dat hield in dat een eenheidsfront aan de basis werd gevormd: doorheen gezamenlijke activiteit de politieke discussie richting geven en een bredere laag overtuigen van een revolutionair programma. De reden van dit voorstel was vooral de radicalisering bij jongerengroepen. De OCG ging effectief over tot entrisme en had een impact op linkse reformisten. Ze vormden een blok met Action Socialiste, waar een deel van de aanhang naar het trotskisme neigde. Het doel was niet om de leiding te overtuigen, maar wel om de basis te bereiken. Zoals Lesoil in een discussie tussen de OCG en de Communistische Oppositie van Hennaut in oktober 1933 reeds opmerkte over een toenmalig voorstel tot eenheidsfront (over entrisme werd de discussie pas midden 1934 gestart): “Het is mogelijk dat die linkse sociaaldemocraten arrivisten en demagogen zijn, wij weten dat het gevaar zeer groot is. Maar het zijn de arbeiders die wij willen bereiken, hun aanhang.”

De linkse reformisten stonden al snel onder druk om een keuze te maken tussen een revolutionaire koers of het aanvaarden van het kapitalisme. Onder meer Paul-Henri Spaak maakte die laatste keuze en werd daar nadien voor beloond met ministerpostjes en na de Tweede Wereldoorlog zelfs met de functie van secretaris-generaal van de NAVO. Maar een ander aanzienlijk deel, onder leiding van Walter Dauge, vormde de ‘Action Socialiste Révolutionnaire’, die nadat ze uit de BWP gezet werd de Parti Socialiste Révolutionnaire vormde met weekblad ‘Lutte Ouvrière’. Deze groep werd door de trotskisten overgewonnen waardoor ze met 800 leden uit de sociaaldemocratie kwamen en een reële inplanting en invloed hadden in Henegouwen. Zo haalde Dauge een meerderheid in de gemeenteraadsverkiezingen in Flénu, waarop de koning weigerde om hem als burgemeester aan te stellen.

De militaire staatsgreep in Spanje en het feit dat de Franse beweging niet verder ontwikkelde, zorgden ervoor dat de opgaande fase van klassenstrijd nog in 1936 zelf gestopt werd. Het leidde tot meer ruimte voor contrarevolutionaire ontwikkelingen. Zo is het geen toeval dat de Moskouse processen en de vervolging van elke mogelijke oppositiekracht in de Sovjet-Unie eveneens in 1936 van start gingen. Samen met de naderende oorlog maakte dit de consolidatie van de nieuwe trotskistische organisatie in België moeilijk, de bredere groep rond Dauge werd niet geïntegreerd in een revolutionaire stroming en verdween samen met de oorlog. De groep van Charleroi hield wel stand en speelde een essentiële rol in het overleven van het Belgische trotskisme.

De PSR ging de Wereldoorlog in met sterke kernen in Charleroi en Brussel. De partij speelde een actieve rol in het verzet tegen de nazi’s. Maar de tol van de oorlog was groot. Veel leiders stierven in concentratiekampen. Léon Lesoil kwam in 1942 om in een concentratiekamp. Jonge opkomende voortrekkers, zoals Abram Leon, ondergingen hetzelfde lot. De fascistische vervolging van revolutionaire militanten onthoofde de trotskistische beweging in België.

In de jaren 1930 toonden de trotskisten dat ook een kleine revolutionaire organisatie een belangrijke rol kan spelen in strijdbewegingen. In de belangrijkste kansen die zich aandienden na de splitsing met de stalinisten in 1928, speelde de groep trotskisten uit Charleroi een uitmuntende rol. Zowel in de stakingen van 1932 als 1936, als bij de de radicalisering in de sociaaldemocratie in 1935-36 verdedigde deze groep de noodzaak van eenheid aan de basis, gekoppeld aan een consistent overgangsprogramma gericht op de uitbouw van een krachtsverhouding om de beweging te versterken richting een breuk met het kapitalisme en de opbouw van een socialistische samenleving.

Lessen voor vandaag

Een boek over de mijnwerkersstaking van 1932 is niet alleen nuttig om een vollediger beeld te krijgen van de geschiedenis van de arbeidersbeweging. Die geschiedenis biedt ook lessen voor de strijd vandaag.

Zo is een eerste belangrijke vaststelling dat een politiek programma op basis van een analyse van het kapitalisme geen overbodige luxe is. Sommigen denken misschien al gauw dat lange analyses saai zijn of dat werkenden zichzelf niet moeten scholen om een inzicht te hebben in hoe het kapitalisme functioneert. Ze vergissen zich: analyses en inzichten zijn nodig om voorstellen en alternatieven te kunnen formuleren en uitwerken. Het gebrek aan antwoord op de kapitalistische crisis tijdens de Grote Depressie liet de arbeidersbeweging grotendeels onbewapend achter tegenover een agressieve patronale politiek. De levensstandaard nam af, de ellende nam toe. En waar waren de vakbonden en de socialistische partij? Nergens! Of toch bijna nergens. Ze wisten helemaal niet hoe ze met die crisis moesten omgegaan en kwamen niet verder dan de scherpste kantjes van het gevoerde beleid wat af te zwakken. Loonsverlagingen en aanvallen op de werkende klasse werden in de praktijk aanvaard.

Het aanvaarden van de logica van het kapitalisme ondermijnt uiteraard de strijd tegen het systeem. Op een ogenblik dat opkomen voor een betere levensstandaard, of zelfs het behoud ervan, botst met het kapitalistisch systeem, is een socialistisch perspectief nodig. Voor de sociaaldemocratische BWP en de vakbonden was een socialistische samenleving een na te streven doelstelling voor een verre toekomst. Het verband tussen die toekomstige samenleving en de situatie in het hier en nu, werd in de verste verten niet gezien. Het resultaat was een erg makke oppositie tegen de rechtse regering die de gevolgen van de crisis op de werkende klasse afschoof. De BWP wilde niet dat de regering viel en zijzelf mogelijk tot regeringsdeelname zou geroepen worden. Voor de BWP stond regeringsdeelname gelijk aan verantwoordelijkheid nemen voor een verderzetting van hetzelfde beleid. De partij had er geen idee van hoe een andere koers er kon uitzien. Het gebrek aan alternatief betekende ook dat de vakbonden op zoek gingen naar een verdeling van de tekorten, in plaats van publieke controle en bezit van de productiemiddelen te eisen. Zoals hoger vermeld waren er syndicale oproepen om vrouwen of migranten uit het productieproces te halen. Vandaag zou zoiets uiteraard niet meer aanvaard worden, maar het overnemen van de logica van het kapitalisme betekent ook nu dat jobverlies en aanvallen maar al te vaak passeren zonder ernstige strijd ertegen.

De staking van 1932 leert ons ook dat de werkende klasse niet noodzakelijk blijft wachten tot de leiding van de arbeidersbeweging de strijd begint te organiseren. Als die leiding door het gebrek aan politiek perspectief en alternatief ter plaatse blijft trappelen en zichzelf zo eigenlijk irrelevant maakt, wordt ze wel eens voorbijgestoken door de werkende klasse zelf. De Grote Depressie en de gevolgen ervan op de levensstandaard van de arbeiders en hun gezinnen, hadden aanvankelijk een verlammend effect. Iedereen wachtte bang af, maar de onderhuidse woede bouwde zich op. Eens die woede collectief tot uitbarsten kwam, ging het om een explosieve beweging. De werkende bevolking legde een enorme graad van zelforganisatie en bijhorende creativiteit aan de dag. Instinctief werd bovendien gebouwd aan een zo sterk mogelijke eenheid op basis van betrokkenheid. Vrouwen speelden een vooraanstaande rol in de strijd. “Ce que femme veut, dieu le veut,” was één van de slogans die vaak meegedragen werd. Ook de eenheid met arbeiders die als migrant naar ons land waren gekomen, bouwde zich van onderuit op. Later zou dat verzet tegen racisme samengevat worden in de slogan “In de mijn is iedereen zwart.” Het overslaan van de staking naar andere delen van het land, inclusief de Limburgse mijnen, was eveneens belangrijk om verdeeldheid op communautaire basis te bestrijden.

De mijnwerkers en andere arbeiders wisten dat ze hun strijd slechts konden winnen door samen te staken en een krachtsverhouding uit te bouwen. Het uitbreiden van een strijd gebeurt niet mechanisch: de KPB was weinig succesvol in de pogingen daartoe. Op het juiste ogenblik die ordewoorden lanceren die ingang vinden onder bredere lagen, is essentieel. Ook dat gebeurt efficiënter op basis van een zo groot mogelijke betrokkenheid. Open algemene vergaderingen en stakerscomités waren daarvoor essentieel. Het maakte collectieve discussie mogelijk en het zorgde ervoor dat de deelnemers aan de strijd niet alleen mee beslisten over het verdere verloop van de beweging, maar er ook zelf controle op begonnen uit te oefenen. Vandaag kunnen personeelsvergaderingen ter voorbereiding, organisatie en verderzetting van stakingsacties een zelfde rol spelen. Het gaat om bredere betrokkenheid, maar ook om controle op de eigen strijd. Het belang daarvan werd in 1932 aangetoond: de beweging ontsnapte aanvankelijk aan de controle van de vakbondsleiding, die er daarna alles aan deed om de controle opnieuw te verwerven. Niet om de beweging uit te breiden en het potentieel te benutten om tot maatschappijverandering te komen, maar wel om de strijd zo snel mogelijk te stoppen met een rot compromis.

De mijnwerkersstaking van 1932 en de geschiedenis van de Belgische arbeidersbeweging in het algemeen tonen de immense potentiële kracht van de arbeidersklasse. Hier zien we de kracht in de samenleving die maatschappijverandering kan bewerkstelligen. De eisen van de arbeidersbeweging botsen met kapitalisme, een programma van socialistische maatschappijverandering dringt zich op en versterkt de strijd rond dagelijkse eisen zoals hogere lonen en betere arbeidsvoorwaarden.

0
    0
    Je winkelwagen
    Er zit niets in je winkelwagenKeer terug naar de winkel