Toen de Communistische Partij sterk stond in de VS. Lessen van de jaren 1930

Nu een nieuwe generatie socialistische activisten opstaat in de onrust die de Amerikaanse samenleving kenmerkt, zullen zij naar vroegere bewegingen kijken voor succesvolle strijdmethoden. Marxisten denken dat lessen uit het verleden trekken essentieel is om beter voorbereid te zijn op toekomstige strijd. Om de komende jaren overwinningen te boeken, bieden de activiteiten van de Communistische Partij in de jaren 1930 een schatkamer aan lessen, zowel positief als negatief.

De Amerikaanse communistische beweging kwam in 1919 voort uit de linkervleugel van de Socialist Party. De Russische Revolutie bracht een schok teweeg in de hele samenleving, vooral bij links en de arbeidersklasse. In feite werden aanvankelijk twee communistische partijen opgericht in de VS: één gedomineerd door ballingen uit Slavische landen, de andere met meer wortels in de Amerikaanse arbeidersklasse. Zij hadden samen een geschatte aanhang van 70.000 leden.

De belangrijkste factor in de beginjaren van de Amerikaanse communistische beweging was de invloed van de pas opgerichte Communistische Internationale (ook bekend als de Comintern). Met Lenin en Trotski aan het hoofd van de nieuwe arbeidersstaat in de Sovjet-Unie, kreeg de communistische beweging in de VS de kans om zich de marxistische strategieën en methoden eigen te maken. Dit stond in tegenstelling tot de Socialist Party, waarvan de leiding werd gedomineerd door rechtse reformisten, ondanks het feit dat de revolutionair Eugene Debs de bekendste leider was. Het marxisme begrijpt dat het kapitalisme omver geworpen moet worden om de arbeidersklasse te bevrijden. Het reformisme daarentegen meent ten onrechte dat de arbeiders hun problemen geleidelijk kunnen oplossen binnen het kader van het kapitalistische systeem.

Een essentieel punt was de eis van de Comintern dat de CP steun zou geven aan de strijd voor de bevrijding van de zwarten en daar een essentieel onderdeel van hun programma en werk zou maken. Eén van Lenins belangrijke bijdragen aan de marxistische theorie was zijn aanscherping van de marxistische benadering van de strijd tegen onderdrukking, in het bijzonder nationale onderdrukking. Veel socialisten zagen dit als een afleiding van de klassenstrijd, maar Lenin legde uit dat de Communistische Partijen niet succesvol konden zijn zonder de beste strijders te zijn tegen alle vormen van onderdrukking. Deze onderdrukking was het resultaat van een verdeel-en-heersbeleid van de heersende klasse en de kapitalistische politici. Het gif van verdeeldheid kan enkel gestopt worden door socialisten die opkomen voor de eenheid van de werkende klasse in de strijd tegen onderdrukking, een strijd die een zaak is van de hele arbeidersklasse.

Een tweede erg belangrijke bijdrage van de Comintern aan de socialistische beweging in de VS was de noodzaak om een revolutionaire partij op te bouwen met een duidelijk programma, geworteld in marxistische methoden. Dit betekende dat de partij politiek gegrondvest moest zijn op een strategie van klassenstrijd, in tegenstelling tot het reformisme dat de sociaaldemocratische partijen van de Tweede Internationale hadden verlamd. Het marxisme legt uit dat de staat onder het kapitalisme niet neutraal is, maar in plaats daarvan met duizend koorden aan de kapitalisten is gebonden, en dat de arbeidersklasse, als onderdeel van de maatschappijverandering, deze staat moet vervangen door haar eigen instellingen die haar belangen verdedigen. Als de arbeidersregering werkt aan het beëindigen van ongelijkheid en het verwijderen van de materiële basis van onderdrukking, op weg naar een klasseloze socialistische maatschappij, zal de noodzaak van een staat “uitdoven”. De reformistische leiders van de Tweede Internationale verraadden de arbeidersklasse juist op een ogenblik dat revolutionaire mogelijkheden zich voor de arbeidersklasse openden om na de Eerste Wereldoorlog de staatsmacht over te nemen en een einde te maken aan het kapitalisme.

De invloed van de Communistische Internationale bleek echter een tweesnijdend zwaard te zijn voor de Communistische Partij in de VS. Begin jaren 1920 speelde zij een erg progressieve rol door de twee communistische partijen in de VS te verenigen en politiek te bewapenen. Toen de Sovjet-Unie degenereerde met de opkomst van het stalinisme midden jaren 1920 speelde de Comintern een steeds negatievere rol in de VS.

De nieuwe geprivilegieerde kaste die in de Sovjet-Unie aan de macht kwam , vertrok van het idee van ‘socialisme in één land’ en verdedigde van daaruit de eigen belangen, ten koste van de noden van de werkende klasse in de Sovjet-Unie en de rest van de wereld. Deze beperkte politieke visie betekende het loslaten van één van de belangrijkste stellingen van het marxisme, met name dat enkel een internationale beweging van de arbeidersklasse een einde kan maken aan het kapitalisme. Het vertekende ook steeds meer het beleid van de Comintern. De bureaucratisering van de Communistische Partij in de Sovjet-Unie werd rechtstreeks overgebracht op de Comintern. Omdat verschillende politieke fracties vochten om de macht in de Sovjet-Unie, was er ook meer fractievorming in de Amerikaanse CP, waarbij elke fractie haar politiek bepaalde op basis van de machtsevenwichten in de Sovjet-Unie.

Jaren 1930: strijd tegen werkloosheid en uithuiszettingen

De ineenstorting van de beurs in 1929 en de economische depressie en massale werkloosheid hadden verregaande gevolgen in de VS. Tegen 1933 liep de werkloosheidsgraad op tot 25%: 15 miljoen mensen zaten zonder werk. Dit was een verwoestende klap voor de arbeidersklasse en het schiep de voorwaarden voor massale radicalisering en strijd. De CP stapte in het enorme vacuüm inzake arbeiderspolitiek. De partij speelde een rol die, ondanks veel gebreken, aantoonde welke enorme invloed zelfs een kleine revolutionaire organisatie kan hebben op de politiek en de maatschappij.

In 1929 bevond de politiek van de CP zich op een keerpunt. De Comintern was net een fase ingegaan die de ‘Derde Periode’ werd genoemd. Er werd verklaard dat er na de revolutionaire periode na de Russische Revolutie van 1917 en na de periode van kapitalistische stabiliteit vanaf rond 1923 een derde periode van finale crisis van het wereldkapitalisme was aangetreden. De leiding van de Sovjet-Unie begon in 1928 een wanhopige strijd tegen de groei van pro-kapitalistische krachten in de Sovjet-Unie zelf. Het leidde in de Comintern tot een nieuwe politieke positionering met een ultralinkse strategie van het ‘revolutionaire offensief’. Deze rampzalige politiek ging niet uit van een analyse van de wereldeconomie end e wereldprocessen, maar van een dogma. Het richtte communistische partijen over de hele wereld te gronde. In de plaats van een analyse van mondiale processen en de invloed ervan op de dynamiek van de klassenstrijd in elk afzonderlijk land, klampten de Communistische Partijen zich vast aan een door het Kremlin gedicteerde lijn.

Door de periode als ‘revolutionaire’ te definiëren, werd de Communistische Partijen de noodzaak opgelegd om zich voor te bereiden op een revolutionair offensief en een strijd om de macht. De CP’s werd verteld dat ze alle allianties met linkse krachten moesten opbreken om een onafhankelijke weg naar de revolutie in te slaan onder eigen vlag. De sociaaldemocratische partijen werden weggezet als ‘sociaalfascistisch’, tweelingen van de nazi’s. Het isoleerde de Communistische Partijen in heel de wereld en het droeg bij aan de overwinning van Hitler en het fascisme in Duitsland in 1933. De Duitse KPD weigerde immers samen te werken met leden van de socialistische partij en vakbonden, terwijl Hitler enkel kon verslagen worden door verenigde strijd op straat. De zorgvuldig uitgewerkte politiek van het “eenheidsfront” werd aan de kant geschoven. Deze politiek stelt dat het noodzakelijk is om met krachten uit de werkende klasse gezamenlijk te strijden, waarbij doorheen deze eenheid de superioriteit van het marxisme de tekortkomingen van het reformisme wel zou aantonen. Het eenheidsfront was een essentieel onderdeel van de politiek van de Comintern meteen na de Russische Revolutie.

De kleine Amerikaanse CP dompelde zich onder in de politiek van de ‘Derde Periode’ en trok de straat op met dynamiek en revolutionaire ijver. Het plaatste de CP vooraan in de strijd van de eerste jaren van de Depressie en het leverde de partij nationale bekendheid op. Ondanks ernstige politieke zwakheden toonde de CP welk soort strijd nodig was in deze periode van kapitalistische crisis. Door de dynamische opstelling werd een politiek vacuüm tijdelijk ingevuld. De eis dat andere opkomende sociale organisaties de leiding van de CP moesten aanvaarden als voorwaarde voor samenwerking in de strijd, verzwakte echter het vermogen van de CP om een veel bredere beweging op te bouwen. Het isoleerde bovendien de communistische activisten van de rest van de opkomende linkerzijde.

De CP zette werklozenraden op om directe acties te organiseren ter verdediging van arbeidersgemeenschappen die zwaar getroffen waren door de Depressie. Zo werden huurders beschermd tegen uithuiszettingen. Dat gebeurde door massale acties op te zetten zodat deurwaarders er niet in slaagden om meubels en bezittingen in beslag te nemen. Er waren zitacties aan werklozenkantoren en een escalatie van straatbetogingen die een werkloosheidsverzekering eisten.

Onder de eisen onder meer de vraag voor een onmiddellijke toelage van 150 dollar voor elke werkloze Amerikaan en 50 dollar voor al wie behoeftig was, een onmiddellijke stopzetting van uithuiszettingen, gratis melk voor de kinderen van werklozen en “volledig loon voor alle arbeiders die om welke reden dan ook werkloos zijn.” (Harvey Klehr, The Heyday of American Communism: The Depression Decade, p. 56). Deze betogingen warden hardhandig aangepakt door agenten die hun matrakken bovenhaalden. De CP-leden ontwikkelden belangrijke tradities van strijd, door niet zomaar toe te geven aan het geweld en zich zo goed als mogelijk te verdedigen wanneer de politie aanviel.

Het droeg bij tot een groeiend momentum van de strijd. Een nationale hongermars bracht meer dan 75.000 arbeiders en werklozen op de straten van Washington DC in december 1932. Ze wonnen belangrijke hervormingen voor werklozen en creëerden een massale druk die uiteindelijk resulteerde in de invoering van een federale werkloosheidsverzekering in 1935.

Ontwikkeling van antiracistische tradities

De Communistische Partij was voor socialisten in de VS baanbrekend in de strijd tegen onderdrukking als onderdeel van de opbouw van een krachtige revolutionaire beweging van de werkende klasse om een einde te maken aan het kapitalisme. De CP maakte van de strijd tegen onderdrukking van zwarten een centraal thema voor alle leden. Voor de partij was dit integraal onderdeel van het opbouwen van steun in de volledige arbeidersklasse. De nadruk lag op verzet tegen racisme in alle vormen, wat het meest efficiënt kon door er met alle arbeiders, ongeacht hun afkomst of huidskleur, tegen te strijden.

De toewijding van de CP om van de strijd tegen de onderdrukking van de zwarte bevolking een centrale kwestie te maken, blijft erg leerzaam vandaag, zeker nu ideeën van identiteitspolitiek sterk leven ter linkerzijde. De ideeën van de identiteitspolitiek spelen een rol in de radicalisering van heel wat jongeren, maar ze leiden niet tot overwinningen in de klassenstrijd. De sleutel tot het winnen van klassenstrijd is het opbouwen van de grootst mogelijke eenheid van de werkende klasse als strijdinstrument tegen de bazen. Om deze potentiële eenheid tegen te gaan, bevorderen de kapitalisten verdeeldheid onder de arbeiders, onder meer op basis van ras. In de VS proberen de bazen de politiek minst bewuste blanke arbeiders steevast wijs te maken dat ze iets te winnen hebben bij racisme. Feit is ondertussen dat verdeeldheid de levensstandaard van alle arbeiders naar beneden trekt.

Om tot succesvolle massabewegingen van de arbeidersklasse te komen, moet gestreden worden tegen alle aspecten van racisme en is er eenheid op basis van gezamenlijke strijd nodig. De antiracistische politiek van CP-leden was essentieel om vertrouwen te winnen onder zwarte staal-, automobiel en elektriciteitsarbeiders die vooraan stonden in het organiseren van de vakbondsfederatie Congress of Industrial Organizations (CIO).

In 1928 nam de CP, op aandringen van de Comintern, het idee op dat zwarten het recht hadden op zelfbeschikking als natie in de zogenaamde ‘Zwarte Gordel’, een regio in het Zuiden waar zwarten numeriek in de meerderheid waren. Dit was een verkeerde toepassing van de marxistische benadering die het recht op zelfbeschikking van onderdrukte volkeren steunt, met inbegrip van het recht om een eigen staat te vormen. Dit concept werd voor het eerst ontwikkeld door Lenin en was een essentieel aspect van het programma van de Bolsjewistische Partij in Rusland. Het vertrekt echter van  het bestaan van een onderdrukte groep die de materiële basis heeft om een eigen staat te vormen, dat wil zeggen een eigen taal, cultuur en/of grondgebied dat hen onderscheidt van andere volkeren. Zwarten waren een onderdrukt deel van de Amerikaanse samenleving, maar hadden geen aparte taal. De toegenomen migratie naar de noordelijke steden zorgde ervoor dat er geen gemeenschappelijk grondgebied was. In de praktijk stond de theorie van de zwarte gordel niet centraal in het werk van de CP onder zwarte arbeiders. Dat werk was vooral gericht op het einde van discriminatie en het afdwingen van integratie in de Amerikaanse samenleving, kortom op het tegenovergestelde van afscheiding. De verkeerde theorie speelde evenwel een rol in een verkeerde vorming van een generatie radicalen, wat bovendien niet begrepen werd door radicaliserende zwarte arbeiders in de noordelijke steden.

De ‘jongens van Scotssboro’

De campagne van de CP ter verdediging van de ‘jongens van Scotssboro’ speelde een sleutelrol in het winnen van steun onder de zwarte bevolking. In 1930 werden negen arme zwarte tieners in Alabama opgepakt en beschuldigd van de verkrachting van twee blanke vrouwen op een goederentrein. Op twee weken tijd werden ze, aangezweept door racistische hysterie en ondanks het ontbreken van enig bewijs, schuldig bevonden en ter dood veroordeeld. De CP organiseerde via haar juridische arm, de International Labor Defense, een nationale campagne ter verdediging van de jonge mannen, waarbij voor het eerst de uitsluiting van zwarte mensen in jury’s werd aangevochten.

De campagne bood niet alleen gratis juridische hulp, maar groeide ook uit tot een massacampagne die de klassenbasis van het racisme in het Zuiden blootlegde. Deze offensieve nationale campagne kreeg de steun van belangrijke delen van de zwarte gemeenschap.

Andere gevechten in het Zuiden onder leiding van de CP waren eveneens baanbrekend, vooral in Alabama. Zo was er de inzet en opoffering bij de opbouw van de Sharecroppers Union als een militante organisatie van arme zwarte arbeiders. De situatie van een voornamelijk blanke organisatie die zonder voorbehoud vocht voor zwarte arbeiders, en zich volop inzette voor de eenheid van zwart en wit in het zuiden op het ‘hoogtepunt’ van de segregatie, was in veel opzichten baanbrekend en een voorloper van de Burgerrechtenbeweging in de jaren 1950 en 1960.

De CP streed niet alleen tegen racisme in het Zuiden. Zij had een sterke basis onder zwarte arbeiders in New York en Chicago. De CP won terrein in het zuiden, maar verloor in New York het vermogen om een katalysator te worden voor een bredere sociale beweging. Dat kwam door een ultralinkse benadering. Paul D’Amato legde in zijn artikel ‘The Communist Party and black Liberation in the 1930’s’ uit: “De ultralinkse politiek van de CP in de ‘Derde Periode’ was schadelijker, omdat het de CP ervan weerhield op te roepen tot principiële eenheid rond onmiddellijke strijd, wat had kunnen helpen zwarten weg te halen van de nationalistische beweging van Garvey of de liberale NAACP. Toch trokken haar compromisloze en strijdbare standpunten een belangrijk aantal zwarte arbeiders aan om lid te worden van de CP.”

Arbeidersbeweging

Het was in de benadering naar de arbeidersbeweging dat de tegenstrijdigheden in de politiek van de Communistische Partij het duidelijkst naar voren kwamen. In 1921 had de CP de bekende vakbondsleider William Z. Forster gewonnen en slaagde de partij er vervolgens in om een sterke basis in de vakbonden op te bouwen. Forster had de massale beweging en staking van staalarbeiders in 1919 mee geleid. Die beweging werd hardhandig neergeslagen. Tijdens een bezoek aan de Sovjet-Unie werden hij en andere activisten sterk beïnvloed door een brochure van Lenin, ‘De linkse stroming, een kinderziekte van het communisme’ (beschreven in Philip Foner, History of the Labor Movement in the US, vol. 9, pp. 109-110). In die brochure stelde Lenin  dat als revolutionaire militanten zich onthouden van de strijd in de bestaande vakbonden, ze de arbeiders in die vakbonden in de steek laten en overleveren aan conservatieve vakbondsleiders.

De dominante kracht in de arbeidersbeweging, de American Federation of Labor (AFL), koos voor een erg conservatieve benadering in de organisatie van arbeiders. Vaak werden alleen geschoolde arbeiders vertegenwoordigd en werden beroepsorganisaties als vakbonden omschreven. De Industrial Workers of the World (IWW) werd in 1905 opgericht door linkse arbeidersactivisten om een radicale arbeidersbeweging op te bouwen. Het organiseerde heel wat ongeschoolde arbeiders die vaak buiten de bestaande vakbonden werden gehouden, waaronder veel vrouwen en zwarte arbeiders.

Ondanks de meer militante opstelling van de IWW raakte Foster gedesillusioneerd over die vakbond omdat ze weigerde binnen de gevestigde AFL-bonden te werken. Hij richtte in 1922 de Trade Union Education League (TUEL) op om vakbondsactivisten bijeen te brengen en zo de bestaande vakbonden om te vormen tot meer strijdbare organen met militante principes. Dit omvatte een verwerping van het opzetten van nieuwe vakbonden, verwerping van het beleid van klassensamenwerking door de AFL, verdediging van het principe van klassenstrijd, vereniging van bestaande vakbonden in bredere industriële bonden, het syndiceren van ongeorganiseerden, opkomen voor werkloosheidsverzekeringen voor werklozen en voor een arbeiderspartij. (Foner, p.130). De TUEL begon een echte basis op te bouwen in de arbeidersbeweging.

De CP speelde een belangrijke rol in de opbouw van een kern van militante arbeiders in de VS midden jaren 1920. Helaas werd dit afgebroken door de dramatische bocht naar de politiek van de ‘Derde Periode’ van de Comintern vanaf 1928. De CP kreeg in 1929 te horen dat de TUEL moest opgedoekt worden, dat leden uit de AFL moesten stappen en dat eigen ‘rode vakbonden’ moesten opgezet worden onder de vlag van de Trade Union Unity League (TUUL). De CP-militanten raakten geïsoleerd in kleine maar radicale vakbonden.

De TUUL leidde een aantal militante stakingen in deze periode. Deze eindigden echter allemaal op een nederlaag, onder meer door het isolement. Toch bouwde de CP een laag van geharde militanten op die in de jaren 1930 een grote invloed hadden in de staal-, auto-, rubber en elektriciteitsbedrijven.

1934: einde van de ‘Derde Periode’

Het aan de macht komen van Hitler in 1933 dwong de Comintern tot een koerswijziging. De ultralinkse politiek van de KPD speelde een rol in het aan de macht komen van Hitler zonder dat de machtige Duitse arbeidersklasse een massale oppositie daartegen organiseerde. Nadat het ultralinkse beleid in Duitsland op een ramp was uitgedraaid, maakte de Comintern een bocht naar een reformistisch standpunt van klassencollaboratie. Zoals Trotski al opmerkte, zijn opportunisme en sektarisme twee zijden van dezelfde medaille, die beiden het onvermogen tonen om de krachtsverhoudingen in te schatten en een weg vooruit te tonen om de massa’s te winnen voor een revolutionair standpunt.

De nieuwe “Volksfront”-politiek, aangenomen in 1935, was niet alleen gericht op eenheid met andere arbeidersorganisaties, maar ook op een schandalige eenheid met liberale kapitalistische partijen. Dit vertrok niet van de noden van de werkende klasse, maar van de angsten van de Sovjet-bureaucratie die alle principes van het marxisme liet vallen om een alliantie te smeden met het politieke establishment van de VS, Frankrijk en Groot-Brittannië tegen de dreiging van een invasie door Hitler.

Deze politiek was een illusie. De grote kapitalistische mogendheden zouden nooit echte bondgenoten van de Sovjet-Unie worden. Het was hun strategisch doel om de planeconomie omver te werpen. Hun prijs voor een akkoord met de Sovjet-Unie was dat deze zou ophouden met te doen alsof zij een revolutionaire rol in de wereld speelde. Stalin voldeed gretig aan die vraag. Halverwege de jaren 1920 was de Sovjetleiding immers al afgestapt van een consequent revolutionair standpunt.

In de VS betekende dit dat de strijd van de arbeiders werd weggeleid van een onafhankelijke politiek naar de Democraten, een kapitalistische partij. De positie van de CP in de arbeidersbeweging werd steeds meer ondergeschikt gemaakt aan een onderwerping aan Roosevelt, inclusief het blokkeren van elke onafhankelijke politieke beweging van de werkende klasse in de richting van een arbeiderspartij.

1934-1935: overgangsfase

In 1934 en 1935 maakte de CP zich los van het sektarisme van de ‘Derde Periode’, maar stond ze nog niet volledig op het Volksfrontbeleid dat in 1936 werd aangenomen. In deze periode speelde de CP een belangrijke rol in het aanmoedigen van radicalisering in de arbeidersbeweging.

In zijn uitstekende artikel over de rol van de CP in de arbeidersbeweging in deze periode, “The Popular Front: Rethinking CPUSA History”, schrijft Charlie Post:

“In het begin van 1934 liet de CP haar politiek varen om de groeiende afdelingen van de AFL te boycotten. In het daaropvolgende jaar leidde de CP haar relatief kleine TUUL ‘rode vakbonden’ naar de opstandige AFL-afdelingen, waar ze terugkeerden naar de politiek die ze in de jaren 1920 via TUEL had verdedigd.

“In de industriële sectoren van de automobiel, rubber, maritieme sector, elektrische apparaten en machinebouw, leidden communistische en andere radicale en revolutionaire arbeiders een beweging van basisleden van de AFL-afdelingen om nieuwe industriële vakbonden op te zetten. Het feit dat de CP afstand nam van het beleid van de ‘Derde Periode’ toen het AFL-afdelingen boycotte, was cruciaal voor het succes van de CIO in 1935-37. Terwijl de AFL-bureaucratie in 1933 de agitatie voor stakingen in de industrie gemakkelijk had geblokkeerd, was de CP samen met andere radicalen in staat om vanaf 1934 een alternatieve leiding aan te bieden.”

In 1933 was er een grote instroom van arbeiders in de AFL-afdelingen. Het vermogen om stakingen te winnen was echter geblokkeerd door de conservatieve vakbondsmethoden van de leiding. In 1934 veranderden drie succesvolle stakingen, geleid door socialisten, de geschiedenis van de Amerikaanse arbeidersbeweging. Ze wonnen op basis van de methode van klassenstrijd. De Teamster-staking in Minneapolis werd geleid door trotskisten, de algemene staking in de fabriek van auto-onderdelen in Toledo door militanten van de American Workers Party en de arbeidersstaking in San Francisco door de militante leider Harry Bridges die net lid was geworden van de CP. Elk van deze stakingen behaalde een overwinning door de strategie van escalatie van de klassenstrijd naar bredere lagen van de werkende klasse, inclusief het gebruik van gedeeltelijke algemene stakingen.

Het aantal CP-leden in de AFL-afdelingen nam toe van 2000 in 1934 tot 15.000 midden 1936. Ze hadden afgevaardigden op elke AFL-conventie op deelstaatniveau. (Fraser M. Ottanelli, The Communist Party in the United States; From the Depression to World War II, p. 140) Deze militanten speelden een grote rol in het opbouwen van de basis van het nieuwe Congress of Industrial Organizations (CIO), onder meer door de leiding te verwerven van de United Electrical Union (UE) en een sterke positie in de United Autoworkers Union (UAW). Tegen 1938 werd 40% van de industriële vakbonden geleid door de CP of door hun naaste bondgenoten. Het totale lidmaatschap van de CP groeide van 26.000 in 1934 tot 75.000 in 1938.

Zij speelden vooral een belangrijke rol in de succesvolle syndicale organisatie van staalarbeiders. Volgens William Z. Foster waren 60 van de 200 organisatoren die naar de staalfabrieken werden gestuurd leden van de CP. Racistische wervingspraktijken stonden centraal in de anti-vakbondsstrategie van de staalbedrijven. In 1936 waren er 85.000 zwarte staalarbeiders, 20% van het totale personeelsbestand. Philip Foner schrijft:

“Zij werden veroordeeld tot de slechtste jobs, ontvingen de laagste lonen van gemiddeld 16 tot 20 dollar per week voor gevaarlijk en vernederend werk. De bedrijven baseerden de lonen op een gedifferentieerd patroon voor blanken en zwarten. Tegelijk gaven ze geld aan zwarte kerken en organisaties om hun trouw aan de werkgevers te kopen. De toekomst van de CIO en de georganiseerde arbeid in Amerika stond op het spel in de massale strijd die zich aan het ontwikkelen was tussen de vakbonden en de staalindustrie om de loyaliteit van de staalarbeiders.” (Foner, Organized Labor and the Black Worker 1619 to 1973, p218)

Naast belangrijke inspanningen van de National Negro Council, een vakbondsgezinde zwarte organisatie, was het antiracisme van de CP-organisatoren en leden in de staalfabrieken doorslaggevend in het overtuigen van zwarte arbeiders om zich aan te sluiten bij de vakbonden. Ze toonden dat het nieuwe radicale strijdsyndicalisme hen niet uitsloot, zoals corporatistische bonden eerder wel deden.

Politieke gevolgen van het Volksfrontbeleid

Ondanks het uitstekende werk van de Communistische Partij om militante tradities in verschillende vakbonden te vestigen in deze korte maar erg belangrijke periode, kende de werking van de CP als zogenaamd revolutionaire partij grote gebreken. De partij ondersteunde militante acties van de arbeiders, maar dit werd ondermijnd door de weigering om tegen de vakbondsleiding in te gaan en door een politieke koers waarbij de strijd voor een onafhankelijke politieke rol van de werkende klasse steeds meer werd opgegeven. Er was een weigering om de strijd tegen de strategie van de vakbondsleiding van de CIO aan te gaan. De CIO-leiding had gebroken met de corporatistische vakbonden van de AFL, maar niet met een koers van samenwerking met de werkgevers. Gedreven door een beleid van het Volksfront speelde de CP eind jaren 1930 steeds meer de rol van een politiemacht die erover waakte dat de beweging het de vakbondsleiders niet moeilijk maakte, terwijl de partij zich tegelijk achter Roosevelt schaarde.

In de nasleep van de succesvolle zitstaking van de automobielarbeiders in Flint, Michigan eind 1936, hadden UAW-leden van de CP de leiding van de UAW kunnen overnemen, met partijlid Wyndham Mortimer als de bekendste radicale leider in de vakbond. Met hun basis in de militante arbeidersbeweging rond de CIO hadden zij zich kunnen ontpoppen tot een machtige kracht in de arbeidersbeweging die aanstuurde op een breuk met de Democraten en een nieuwe arbeiderspartij had helpen oprichten. Dit zou de Amerikaanse politiek hebben veranderd.

De CP weigerde dit omwille van de logica van klassensamenwerking die inherent was aan de politiek van het Volksfront. De CP steunde de Roosevelt-gezinde CIO-leiding. Ze lieten een rechtse kandidaat de leiding van de UAW opnemen, met rampzalige gevolgen. CP-leden waren essentieel in het blokkeren van een motie ter ondersteuning van een arbeiderspartij op de UAW-conventie van 1936. Er was nochtans een meerderheid van de UAW-afgevaardigden voor een onafhankelijke arbeiderspartij.

Het effect van de Volksfront-politiek is het duidelijkst te zien in de houding van de Communistische Partij tegenover Roosevelt. In 1932 noemden ze hem nog een ‘sociaal fascist’. Met de bocht naar de politiek van het Volksfront begonnen ze aan een traject waarbij Roosevelt volledig omarmd werd in 1937.

In 1935-36 had de CP zich losgemaakt van de ultralinkse retoriek van de ‘Derde Periode’ en werd kortstondig gepleit voor een onafhankelijke politieke van de arbeidersklasse via een boeren- en arbeiderspartij. Als de CP buiten het kader van de stalinistische Comintern had kunnen opereren en deze positie in de daaropvolgende jaren had aangehouden, dan had dit een belangrijke rol kunnen spelen. Het was immers mogelijk om een brede arbeiderspartij te ontwikkelen op het ogenblik dat de meest politiek bewuste delen van de werkende klasse een alternatief zochten voor de pro-kapitalistische politiek van Roosevelt.

Begin 1936 liet de Comintern de CP weten dat ze de steun voor een boeren- en arbeiderspartij moest laten vallen. In de nationale verkiezingen van 1936 voerde de CP campagne met een eigen presidentskandidaat en een zwarte kandidaat vicepresident, James W. Ford. In deze campagne weigerden ze Roosevelt te bekritiseren en werd enkel het eigen programma naar voren gebracht. In de loop van 1937 verdween zelfs alle schijn van een kritisch standpunt over Roosevelt. De volledige aanvaarding van het Volksfront betekende dat elke kandidaat die voor de CP geen fascist was, gesteund moest worden in de strijd tegen het fascisme. Eens de Republikeinse partij als ‘fascistisch’ was gedefinieerd, betekende dit dat de CP volledige steun gaf aan Roosevelt en de Democraten. Al wie dit betwistte, werd fel bekritiseerd.

In 1937 en 1938 liet de CP elke pretentie van een revolutionair standpunt vallen en werd zij de vurigste aanhanger van Roosevelt. Een voorbeeld van deze capitulatie was te zien in Alabama, waar de CP in 1937 de Democraat Lister Hill steunde voor het Congress. Dat was een doorwinterde vertegenwoordiger van het racistische segregatiebeleid en een tegenstander van wetgeven tegen het lynchen van zwarten. Alle militante campagnes werden achterwege gelaten en vervangen door toenadering tot groepen uit de middenklasse en liberale groepen ter verdediging van de Democraten als voorbereiding op de deelname van de VS aan de Tweede Wereldoorlog. Tijdens de oorlog koos de CP de kant van de bazen door de meest enthousiaste aanhangers te worden van overeenkomsten tegen stakingen.

De meest radicale arbeiders, vooral zwarte arbeiders in het zuiden, keerden zich van de CP af. Een hele generatie militanten die zich in de jaren 1920 en begin jaren 1930 bij de CP aansloot, verdween van het toneel als gevolg van het verraad van de leiding van de CP en de Comintern. De politiek om de Democraten te steunen als de kapitalistische partij van het ‘minste kwaad’ had een nefast effect op de rest van de linkerzijde in de VS. In plaats van te strijden voor een onafhankelijke politiek van de arbeidersklasse, stelde de CP elke vier jaar de noodzaak om de Democraten te steunen in de strijd ‘tegen het fascisme’, door hen gedefinieerd als de Republikeinse partij.

Socialisten en activisten kunnen inspiratie halen uit de positieve voorbeelden van de Communistische Partij en haar leden in deze turbulente periode van de Amerikaanse geschiedenis. Deze periode bevat essentiële lessen voor de nieuwe generaties van activisten. We moeten echter ook de fouten nuchter bekijken. Het volstaat niet om te zeggen dat we ons verzetten tegen kapitalisme en voor socialisme opkomen. De successen in de beste jaren van de CP waren gebaseerd op de marxistische strategieën van het eenheidsfront, politieke onafhankelijkheid van alle gevestigde partijen en het verbinden van de strijd tegen alle onderdrukking met die van de werkende klasse. Deze elementen waren geworteld in het beleid dat verdedigd werd op de eerste vier congressen van de Comintern. Toen deze erfenis overboord gegooid werd voor een politiek van klassensamenwerking in het Volksfront, had dit verwoestende gevolgen. De geschiedenis bestuderen, is nuttig om onze beweging te versterken met marxistische strategieën waarmee we de komende jaren overwinningen zullen boeken.

0
    0
    Je winkelwagen
    Er zit niets in je winkelwagenKeer terug naar de winkel