1932: mijnwerkers in opstand
De economische neergang na de beurscrash van 1929 in de VS sloeg vanaf de tweede helft van 1930 ook in België toe. De gevolgen voor de werkenden en hun gezinnen waren rampzalig. Tegen 1932 waren één op de drie Belgen volledig of gedeeltelijk werkloos. In de mijnen was het meer de regel dan de uitzondering dat er enkele dagen per week economische werkloosheid was. Extra taksen op levensnoodzakelijke producten en stijgende huurprijzen maakten het leven van de werkende klasse nog moeilijker.
Van verlamming naar strijd
Aanvankelijk waren de werkenden verlamd. Dit werd versterkt door hun organisaties die geen enkel antwoord hadden op de crisis. In augustus 1930 stelde parlementslid Dejardin van de Belgische Werkliedenpartij (BWP, voorloper van de SP/PS): “De arbeidersklasse moet zich voorbereiden op een zeer moeilijke periode, waarin zij loonverminderingen zal moeten ondergaan. Het ordewoord van de arbeiders moet zijn: voorzichtigheid, bedachtzaamheid en versterking van de syndicale organisatie. Vooral niet vergeten dat in tijden van crisis stakingen, en zeker spontane bewegingen, gevaarlijker zijn voor de arbeidersklasse dan voor de kapitalistenklasse.”
De burgerij had slechts één beleid om de crisis aan te pakken: de kosten voor de kapitalisten beperken en de eigen markt afschermen. Tegelijk gingen de indirecte taksen omhoog en waren er aanvallen op de sociale verworvenheden die onder dreiging van revolutie na de Eerste Wereldoorlog waren afgedwongen. De vakbondsleiders en hun socialistische collega’s in het parlement hadden geen alternatief: de crisis uitzweten was het ordewoord.
De werkenden beperkten zich aanvankelijk tot een individuele verdediging: ze probeerden er alles aan te doen om de crisis zelf te overleven. Op een bepaald ogenblik was het echter genoeg en kwam de woede tot uitbarsting. Begin 1932 waren er spontane betogingen en eerste gedeeltelijke stakingen. In het voorjaar en de zomer van 1932 waren er acties van werklozen. De situatie kwam op een kookpunt toen de zware gelederen van de arbeidersbeweging het werk neerlegden: de mijnwerkers.
Tegen de leiding in
De druppel die de emmer van de mijnwerkers deed overlopen, was een nieuwe loonsverlaging op 19 juni 1932. Er braken spontane stakingen uit die aanvankelijk leken uit te doven. De bazen probeerden er gebruik van te maken om honderden mijnwerkers af te danken. Dat zorgde voor een escalatie en veralgemening van de staking. Tegen 6 juli lagen grote delen van Henegouwen plat, maar ook daarbuiten werd gestaakt. Alle mijnbekkens en grote delen van andere industriële sectoren waren in staking.
De mijnwerkers ontwikkelden hun eigen instrumenten om de strijd te organiseren. Van geïmproviseerde stakersmeetings tot stakerscomités en algemene vergaderingen om de verdere stappen in de strijd te bespreken. Er werden barricades en stakersposten opgeworpen. De mijnwerkersvrouwen speelden daar een centrale rol in. Groepen stakers trokken per fiets naar andere mijnen en fabrieken, waar hun komst vaak volstond om het werk neer te leggen.
Schoorvoetend moesten de vakbondsleiders en de BWP de staking erkennen. Ze deden dit niet om het protest verder uit te breiden en tot een overwinning te leiden, maar wel om er controle over te krijgen zodat ze de beweging konden stoppen. De BWP-parlementairen dienden nogmaals een wetsvoorstel in om de mijnen te nationaliseren, ook al wist men dat er toch geen parlementaire meerderheid voor was. Met dergelijke wetsvoorstellen wilde de BWP-top de beweging afleiden naar het parlementaire terrein, in plaats van de beweging te versterken om de nationalisatie door mobilisatie van onderuit af te dwingen.
De stakers beseften dat ze sterker stonden indien ze de strijd met hun vakbonden voerden. Tegelijk maakten de vakbondsleiders daar gebruik van om een greep op de beweging te krijgen. Waar linkse revolutionairen, in het bijzonder de trotskisten van de Opposition de Gauche Communiste (OGC), een voortrekkersrol speelden, was er een zo groot mogelijke betrokkenheid. In plaats van algemene vergaderingen per vakbond, waren er AV’s die open waren voor iedereen en met een grotere deelname vanuit de zaal. Dit was onder meer het geval in Gilly en Châtelineau, in de buurt van Charleroi, met populaire stakingsleiders als Léon Lesoil. Die AV’s waren de plaats waar het eisenplatform en de volgende acties werden besproken. Centrale eisen waren de intrekking van de loonsverlagingen, verdeling van het beschikbare werk, controle op de handel, verlaging van de pensioenleeftijd, nationalisatie van de mijnen en de grote bedrijven.
Eenheid
Doorheen de stakingsbeweging werd eenheid van onderop gebouwd. Vrouwen en migranten speelden een actieve rol, zelfs indien BWP-leiders aanvankelijk erg negatief stonden tegenover migranten. Kamerlid Pierard bijvoorbeeld schreef: “Buitenlandse arbeiders zijn niet zo hard als de Borains. We begrijpen zeker dat medelijden nodig is met de vreemden die naar hier komen. We vragen niet om de ongelukkige Italianen die hier als politieke vluchtelingen zijn, terug te sturen naar de grens. Maar wat de anderen betreft! Hoe internationalistisch we ook zijn, we vragen dat we eerst aan de onzen denken, zonder werk en zonder brood.” Het ACV eiste onder meer de geleidelijke afschaffing van arbeid door gehuwde vrouwen om plaats vrij te maken voor werkloze mannen.
Zodra de arbeidersklasse in actie kwam, werd duidelijk dat verdeeldheid tussen mannen en vrouwen of tussen Belgen en migranten de beweging verzwakte. In deze beweging werd daarnaast voor het eerst in alle mijnbekkens gestaakt, ook in Limburg. Toen de Mijnwerkersfederatie begin juli een akkoord verdedigde waarin voorgesteld werd om ongehuwde buitenlanders af te danken, werd dit overtuigend verworpen op de Algemene Vergaderingen van de mijnwerkers zelf.
Einde
Het gebrek aan perspectief voor de staking, versterkt door het ontbreken van een politiek antwoord op de crisis vanwege de BWP en de relatieve zwakte van zowel de KP als de trotskistische linkse oppositie (die beiden evenwel sterk groeiden door hun actieve rol in de mijnwerkersstaking), maakte dat het moeilijk was om door te zetten. Uiteindelijk werd een akkoord van bovenaf opgedrongen, ondanks zware tegenstand van de basis die op heel wat plaatsen nog wekenlang bleef staken.
In het akkoord werd een stopzetting van de loonsverlagingen bekomen naast 1% opslag, maar andere elementen bleven erg vaag of verdwenen snel van tafel eens het werk hervat was. Door de loonsverlagingen te stoppen, werd de dominante trend gebroken. Bovendien werd voor het eerst sinds lang een loonsverhoging afgedwongen.
Dat er in 1933 al opnieuw mijnwerkersstakingen uitbraken, gaf aan dat de weerstand niet gebroken was. De stakingsbeweging had politieke gevolgen met een versterking van de Communistische Partij, ondanks een ultralinkse koers van deze stalinistische partij. De kleinere trotskistische groep OCG groeide eveneens en haalde later in 1932 vijf gemeenteraadszetels in de regio rond Charleroi. De BWP werd naar links geduwd. De stakingsgolf van 1932 was tot slot belangrijk als voorbereiding op de algemene staking van 1936, de spontane beweging die onder meer betaalde vakantie voor alle werkenden afdwong.
Een periode van economische crisis en depressie kan in eerste instantie een verlammend effect hebben op de arbeidersstrijd. Het heeft dat effect nog meer op politieke en syndicale verantwoordelijken voor wie maatschappijverandering niet verbonden is met de dagelijkse strijd voor behoud en uitbreiding van sociale verworvenheden. Het ongenoegen en de individuele verdedigingsreflex slaan onvermijdelijk om in collectieve strijd van de werkenden die niet willen, en vaak ook niet kunnen, betalen voor de crisis. Toegevingen afdwingen vereist een krachtsverhouding waar de bazen bang voor zijn. “Men moet de bourgeoisie verschrikken om ze inschikkelijk te maken”, merkte Trotski reeds op.
De opbouw van consequent links vereist betrokkenheid in strijd, een uitweg verdedigen en concretiseren, zowel inzake organisatie van de strijd als programma van socialistische maatschappijverandering. Een sterk georganiseerde en ingeplante revolutionair socialistische stroming is nodig om een einde te maken aan het kapitalisme, een systeem dat de werkenden steeds opnieuw veroordeelt tot nieuwe crises.
Nieuw boek
In 1981 schreef Frans Driesen zijn licentiaatsthesis over de mijnwerkersstaking van 1932. Het lot van deze tekst mocht niet bestaan uit het verzamelen van stof in weinig toegankelijke archieven waar de enige lezers academici zijn. We mochten de tekst lichtjes aanpassen om het als boek uit te brengen. Hierdoor wordt het beschikbaar voor een breder publiek. Het boek telt 268 pagina’s en kost 15 euro. Een Franstalige versie is in voorbereiding en komt hopelijk in de lente van 2021 uit. Je kan het bestellen via onze webshop op marxisme.be.