De Haïtiaanse revolutie en de afschaffing van de slavernij
Recensie van ‘The Black Jacobins’ door CLR James (gepubliceerd in 1938)
In de meeste scholen wordt geleerd dat de slavenhandel stopte omdat deze in strijd was met de Europese verlichtingsbeginselen van rationaliteit, gelijkheid en democratie. De gruwelijke onderdrukking van de volgzame Afrikaanse bevolking door machtige Europese leiders werd volgens deze versie bijna op vreedzame en democratische wijze afgeschaft. De oproepen om ook in het onderwijs een dekolonisatieproces op te starten, maken dat een analyse als het werk van de zwarte marxist CLR James over de revolutie in het Caribische land San Domingo (nu Haïti) aan belang wint. Dit werk doorprikt de mythes en ontwart de dynamiek van ras en klasse vanuit marxistisch oogpunt.
De Haïtiaanse revolutie is grotendeels afwezig in het Britse geschiedenisprogramma, met uitzondering van enkele vooruitstrevende scholen. De toenemende centralisatie en standaardisatie van het curriculum, bijvoorbeeld door middel van een beperkt aantal leerboeken, leiden tot een strakkere controle op wat er wordt onderwezen. Misschien is het verhaal van hoe zwarte slaven er, met solidariteit van vele witte Europeanen, in slaagden om hun uitbuitende slavenmeesters en imperialistische machten aan de kant te schuiven te gevaarlijk voor de kapitalistische klasse vandaag?
De oorsprong van de revolutie – De Atlantische slavenhandel
In het eerste hoofdstuk ‘The Property’ brengt James de opkomst van de slavernij in San Domingo in kaart, als een casestudy voor de ontwikkeling van de Atlantische handel in het algemeen. De ‘eigendom’ waar hij naar verwijst, heeft natuurlijk betrekking op de slaven zelf. Hij legt uit hoe het brutale, ontmenselijkende regime van de slavenhouders niet het resultaat was van individuele ‘slechte appels’ die ‘van nature’ wreed waren, maar eerder van een systematische terreur die in meer of mindere mate door alle slavenhouders werd gepleegd, bedoeld om het slavenverzet in bedwang te houden. Tegen de bewering van sommigen in dat de Afrikanen andere Afrikanen als slaven verkochten en een groot deel van de slavenhandel voor hun rekening namen, wijst James erop hoe witte Europeanen in West-Afrika gewassen verbrandden en lokale rivaliteit en klassenconflicten uitbuitten, zodat veel Afrikanen “zelf slaven moesten leveren of als slaaf werden verkocht.” Ook wijst James op het voortdurende verzet van de Afrikanen voor, tijdens en na de slavernij. In feite was het onderdrukken van dit verzet de belangrijkste reden waarom de witte Europese slavenhouders zo’n duivels regime aannamen.
Het tweede hoofdstuk ‘The Owners’ onderzoekt de klassenmaatschappij die in San Domingo bestond, waaronder de ‘grote blanke’ slavenhouders, de ‘kleine blanke’ kleinburgerlijke slavenhouders en de ‘mulatten’ (kinderen van zwarte slaven die door hun witte eigenaren waren verkracht) die slaven en plantages bezaten, maar ook werden gediscrimineerd door de blanken. De tegenstellingen tussen deze groepen waren gebaseerd op zowel klasse als ras – de mulattenpopulatie van San Domingo werd door de witte heersende klasse beschreven als een aparte rassengroep om als bolwerk tegen de zwarte slaven op te treden. Dit hele raciale sociale systeem was ontworpen om elke groep tegen elkaar op te zetten (mulatten tegen zwarte slaven en tegen de ‘kleine blanken’ enz.) zodat de grote blanke eigenaars en de Franse bourgeoisie enorme winsten konden halen uit de onbetaalde arbeid van de zwarte slaven.
James gaat verder met het uitleggen van de internationale context van concurrerende imperialistische mogendheden (Frankrijk, Groot-Brittannië, Spanje en de nieuwe onafhankelijke VS). Verre van de slavernij af te schaffen uit hoogdravende moraal, vroeg de Britse premier William Pitt het nu gevierde parlementslid William Wilberforce de beweging tegen de slavernij te leiden als een manier om het Franse imperialisme te ondermijnen, dat sterk op slavenarbeid in San Domingo rustte. Zodra de Britten geloofden dat ze de kolonie voor zichzelf konden veiligstellen, steunden ze echter opnieuw de slavernij. Het verraad en de hypocrisie van de imperialistische mogendheden in het opportunistisch aandringen op de afschaffing of het ondersteunen van de slavernij, afhankelijk van wat hun eigen nationale heersende klasse paste, is een belangrijk thema van het boek.
De massa’s in Frankrijk en San Domingo
De zwarten namen deel aan de vernietiging van het Europese feodalisme, begonnen met de Franse Revolutie. ‘Vrijheid en gelijkheid’, de slogans van de revolutie, betekenden veel meer voor hen dan voor welke Fransman dan ook.
James illustreert de onderlinge afhankelijkheid van de Franse en de San Domingo revoluties, een verband dat in de meeste geschiedenislessen compleet wordt genegeerd. Toen de Franse Revolutionaire idealen van ‘liberté, egalité, frenterité’ zich verspreidden naar San Domingo, wilden de mulatten, ooit gediscrimineerd door de blanken, hun deel van de taart. Sommige leiders van de Franse revolutie beweerden ‘de universele rechten van de mens’ te steunen, maar namen de mulatten of de zwarten niet op in hun opvatting over ‘de mens’. In mei 1791 eisten de mulatten en de ‘vrije zwarten’ gelijke rechten op in de Nationale Vergadering in Frankrijk. Er werden enkele concessies gedaan die toen de vraag deden rijzen: als vrije zwarten en mulatten gelijke rechten hebben, zou dit dan niet ook moeten gelden voor de zwarte slaven?
Toussaint Louverture
Toussaint Louverture had zeker persoonlijke ambitie. Maar hij volbracht wat hij deed, omdat hij de vastberadenheid van zijn volk om nooit meer slaaf te zijn incarneerde.
De meeste geschiedschrijvers hebben de neiging om de rol van individuele ‘briljante’ leiders (bijv. Wilberforce) in de strijd tegen de slavernij in de verf te zetten, waarbij de nadruk wordt gelegd op de individuele keuzevrijheid boven het belang van de bredere sociale structuur. De revolutie werd geleid door de voormalige slaaf Toussaint Louverture. Hoewel James erkent dat Toussaint een inspirerend en zeldzaam talent was, werd dit talent door de context van de sociaaleconomische situatie ontwikkeld en gevormd tot een revolutionaire leider. Niet alleen een uitzonderlijk individu maakt een revolutie, maar ook een revolutionaire situatie vormt en duwt leiders in actie. Zoals James schrijft: “We hebben duidelijk de grote onpersoonlijke krachten aan het werk gezet in de crisis van San Domingo. Maar mensen maken geschiedenis en Toussaint maakte de geschiedenis die hij maakte omdat hij de man was die hij was.” (p.91)
Toussaint bevond zich in een relatief bevoorrechte positie ten opzichte van andere slaven, had de verantwoordelijkheid om een team te begeleiden en kon zichzelf leren lezen en schrijven. In de eerste slavenopstanden in 1791 verdedigde Toussaint aanvankelijk de plantage van zijn meester tegen de rebellen, maar toen hij zag hoe machtig de slavenopstand was, besloot hij zich bij de opstand aan te sluiten. Daarbij realiseerde hij wat de enorme macht van de zwarte massa’s was. Hij was een bekwaam politiek en militair leider en werd enorm gerespecteerd door de voormalige slaven. Omdat zwarte slaven en ex-slaven de overgrote meerderheid van de bevolking van de kolonie vormden, vochten ze zowel in de revolutionaire als in de contrarevolutionaire (Britse en Spaanse) troepen. Toussaint was in staat zijn leger op te bouwen door een beroep te doen op de basissoldaten van de vijandelijke troepen en hen te overtuigen zich bij hem aan te sluiten. “Het enige wat zij [de contrarevolutionaire Britten en Spanjaarden] konden bieden, was geld en er zijn perioden in de menselijke geschiedenis waarin geld niet genoeg is.” (P153)
San Domingo werd verwoest door deze burgeroorlog en na de bevrijding van de zwarte slaven voerde Toussaint een hard regime tegen de zwarte arbeiders om de landbouwproductie te herstellen. Hij was ook erg aardig voor de witte plantage-eigenaren en liet hen hun eigendom behouden, zodat ze hun broodnodige vaardigheden voor het herstel van de plantages konden inbrengen. De overgrote meerderheid van de bevolking was analfabeet en beschikte dus niet over de specifieke vaardigheden en kennis die nodig waren om de plantages te beheren. Er werden grote inspanningen geleverd om het onderwijs uit te breiden, maar in de tussentijd moesten ze de vaardigheden van hun voormalige uitbuiters gebruiken. Toussaint legde de voormalige slaven niet echt uit waarom hij de blanken zo goed behandelde, wat enige wrok opwekte, gezien de brute behandeling die de zwarte arbeiders van hun vroegere meesters hadden ondergaan. James maakt hier een interessante vergelijking met Lenin, die ook gebruik moest maken van de vaardigheden van degenen die vroeger tegen de revolutie in Rusland hadden gewerkt vanwege het lage opleidingsniveau daar: “Terwijl Lenin de partij en de massa’s grondig op de hoogte hield van elke stap, en de exacte positie van de burgerlijke bedienden van de arbeidersstaat zorgvuldig uitlegde, legde Toussaint niets uit, en liet de massa denken dat hun oude vijanden ten koste van hen werden bevoordeeld.”
De arbeiders werden nu dus betaald en kregen een kwart van wat ze produceerden beloofd, maar velen waren verward en boos over hoe hun vroegere witte meesters een voorkeursbehandeling kregen. Een groot verschil tussen de Russische en Haïtiaanse voorbeelden is natuurlijk het bestaan van een revolutionaire partij. Dit is de organisatie waarmee de situatie kan worden uitgelegd en het beleid democratisch kan worden geformuleerd. Het ontbreken van een dergelijke organisatie in Haïti heeft ertoe bijgedragen dat Toussaint en co de gunstige behandeling van de blanken aan de massa’s niet hebben kunnen uitleggen.
De revolutie triomfeert
In oktober 1801 stuurde Napoleon Bonaparte, zich realiserend dat Frankrijk San Domingo dreigde te verliezen, generaal Leclerc naar de kolonie. In het geheim instrueerde Bonaparte Leclerc om de slavernij te herstellen en zich te ontdoen van alle zwarte militairen die zich boven de rang van kapitein bevonden. Ondanks het feit dat hij de slavernij had afgeschaft onder druk van de Franse massa’s en om San Domingo te redden van de Britten en Spanjaarden, had Bonaparte geen enkele moeite om de slavernij te herstellen als dat nodig was om de Franse economie een impuls te geven. Er zijn enkele opvallende parallellen met de huidige situatie, waarin politici het ene moment spreken over de noodzaak van besparingen en het andere moment over door de staat gefinancierde geldinjecties, allemaal in naam van de economie. Dan moeten we ons de vraag stellen: in wiens belang werkt de economie?
Leclerc en zijn Franse troepen begonnen nog een verwoestende oorlog op het Caribische eiland, waarbij Toussaint zijn aanhangers liet weten dat Leclerc van plan was de slavernij te herstellen. Jean-Jacques Dessalines, een andere grote leider van de revolutie, vocht dapper tegen de Fransen, zelfs als ze in de minderheid waren. Toussaint had echter verliezen geleden, mede als gevolg van zijn bovengenoemde fouten in het creëren van wrok onder de zwarte massa. Hij gaf zich over aan Leclerc, die hem arresteerde, zijn familie doodde en hem alleen liet sterven in een koude gevangeniscel in de Franse Alpen.
In augustus 1802 bereikte het nieuws dat Bonaparte de slavernij op nabijgelegen eilanden zoals Martinique had hersteld, San Domingo. Dit wakkerde de vlammen van de woede tegen de Fransen aan. Een algemene opstand verspreidde zich opnieuw over het eiland en in oktober 1802 richtten de zwarte leiders Dessalines en Henry Christophe een revolutionair leger op met voornamelijk zwarte officieren en soldaten. Zwarten en mulatten begonnen een nationale identiteit te vormen rond hun gemeenschappelijke doel om de Fransen te verdrijven. Eind 1803 had dit revolutionaire leger de Fransen verslagen en op 1 januari 1804 riep Dessalines de onafhankelijkheid van Haïti uit. In 1848 werd de slavernij in Frankrijk definitief afgeschaft. Dit was niet het gevolg van het feit dat liberale leiders eindelijk de misstanden van de slavernij inzagen, maar van een beweging van de revolutionaire massa’s; arbeiders die solidair waren met de slaven en opnieuw hun collectieve macht uitoefenden.
Klasse, ras en racisme: instrumenten van de burgerij
“De positie van de zwarten die vroeger ‘vrij’ waren of van de mulatten nadien, was niet zozeer een kwestie van huidskleur, maar ruw gezegd van klasse. Personen met enige stand onder het oude regime keken naar de ex-slaven als de personen waarover ze moesten regeren.”
De relatie tussen klasse en ras is een opvallend thema in dit boek. In plaats van een zuiver ‘klasse deterministische’ lijn te volgen, wordt ras gezien als verweven met klasse om de macht van de uitbuiters in stand te houden. De mulatten twijfelden tussen het ondersteunen en aanvallen van Toussaint, niet vanwege hun gemengde afkomst, maar vanwege hun intermediaire sociale positie: toen ze geloofden dat de contrarevolutionaire pro-slavernij krachten hun belangen het beste vertegenwoordigden, steunden ze hen, maar toen dit niet het geval was, steunden ze Toussaint. Vaak steunden verschillende groepen mulatten verschillende kanten. Ook de zwarte arbeiders waren niet alleen verenigd door huidskleur, maar door de economische en fysieke onderdrukking die ze allemaal als slaven hadden ervaren. Er waren gevallen van solidariteit onder witte soldaten, zoals een regiment Polen dat naar Haïti was gestuurd om tegen de revolutie te vechten, maar weigerde over te gaan tot een bloedbad onder de zwarten.
Een ander terugkerend thema is de rol van de burgerij in het ondersteunen van slavernij en racisme. De imperialistische mogendheden van Engeland en Spanje steunden de rebellerende slaven alleen maar in een poging om San Domingo voor zichzelf te krijgen – ze waren niet van plan om slaven in hun andere kolonies te bevrijden en het was duidelijk dat ze zouden proberen de slavernij in San Domingo te herstellen eens ze de kolonie hadden veroverd. Ook de Franse regering schafte de slavernij in 1794 niet af vanwege de hooggestemde moraal van de Verlichting, maar als een manier om de Engelsen en Spanjaarden af te slaan. In feite was de Franse afschaffing van de slavernij de reden waarom Toussaint van de Spaanse naar de Franse kant overging.
Ook racisme is en wordt door de burgerij in het leven geroepen en versterkt om hun belangen te ondersteunen. Ze zullen het racisme in elkaar flansen als het hun belangen dient. Gabriel Hédouville (een brutale Franse imperialist) heeft de rassenhaat tussen de mulatten en de zwarten aangewakkerd om te voorkomen dat ze zouden samenwerken. Ook de blanke Franse generaal Leclerc deed hetzelfde tussen zwarten en witten om te voorkomen dat zijn witte Europese troepen de kant van de zwarte arbeiders zouden kiezen. Na de onafhankelijkheid zeiden de Britten dat ze alleen handel zouden drijven met het Haïtiaanse regime als ze de witten zouden verdrijven. De Britten wilden hiermee een wig drijven tussen de nieuwe onafhankelijke Haïtiaanse staat en Frankrijk. Keer op keer ontstonden er raciale spanningen, die werden versterkt en ontstoken wanneer dit paste bij de behoeften van de burgerij.
Witte leiders als Hédouville en Thomas Maitland onderschatten Toussaint enorm. Ook Bonaparte weigerde te geloven dat zwarte ex-slaven in staat waren om de onafhankelijkheid te bereiken: hij gaf Leclerc onvoldoende militaire steun om tegen de revolutie te strijden en betreurde later dat hij geen compromis met Toussaint had bereikt. Hun racistische arrogantie ondermijnde in feite hun eigen zaak – een geval waarin racisme eens niet gunstig was voor degenen die ervan wilden profiteren!
Lessen voor vandaag: dekoloniseer het geschiedenisonderwijs
Er zijn leerkrachten die vinden dat slavernij niet of misschien wel minder moet worden onderwezen in scholen, omdat het een negatief beeld geeft van de zwarte geschiedenis. Het is zeker waar dat andere aspecten van de zwarte geschiedenis moeten worden onderwezen, zoals de machtige oude rijken van Afrika, de bewegingen tegen het kolonialisme en de bijdrage van gekleurde mensen aan andere gebieden van de geschiedenis. Maar James’ benadering van het onderwerp slavernij richt zich minder op de ellende die de Afrikaanse gevangenen ondergingen. Hij benadrukt de rol van de zwarten in het verzet tegen de slavernij en in het bereiken van de vrijheid en onafhankelijkheid van Haïti. Het boek behandelt slavernij niet als ‘zwarte geschiedenis’ maar als iets dat onlosmakelijk verbonden is met de ‘witte’ Europese geschiedenis: slavernij maakte deel uit van het opkomende wereldsysteem van het kapitalisme en de opstand van de zwarte slaven droeg bij aan de omverwerping van het feodalisme in Europa, net zoals de blanke Europese massa’s bijdroegen aan de afschaffing van de slavernij.
Het feit dat deze verbanden in de meeste geschiedenisklassen niet worden gelegd is illustratief voor een Eurocentrisch leerplan dat bewust voorbijgaat aan de keuzevrijheid van gekleurde mensen om de samenleving te transformeren. De geschiedenis onder het kapitalisme negeert ook dat het de massale strijd van de arbeidersklasse en de armen is geweest die de motor van de verandering vormt. Dit is geen toeval. De beweging om het leerplan te dekoloniseren moet er niet op gericht zijn om de ‘zwarte’ geschiedenis te onderscheiden van de ‘witte’ geschiedenis, maar om van de scholen te eisen dat ze les geven over de verbanden tussen gekleurde mensen en blanke mensen, en over de rol van massabewegingen en revoluties. Het idee van ‘zwarte geschiedenis’ is nuttig om datgene zichtbaar te maken wat systematisch wordt genegeerd, maar ‘The Black Jacobins’ laat zien hoe de fundamentele vragen in de geschiedenis gaan over hoe diegenen die de samenleving doen draaien in staat zijn om tot verandering te komen – of het nu gaat om slaven of om loontrekkers.
C.L.R. James woonde de laatste jaren van zijn leven in Brixton, Zuid-Londen, een gebied waar veel van mijn studenten vandaan komen. Hij was trotskist toen hij ‘Black Jacobins’ schreef en ontwikkelde pan-Afrikaanse ideeën, waarbij hij meende dat bevrijdingsbewegingen van onderdrukte minderheden een belangrijk aandachtspunt moesten zijn voor revolutionairen. Zijn werk, inclusief zijn meningsverschillen met Trotski, blijven erg relevant in discussies over de opkomst van Black Lives Matter, de strijd voor LGBTQI+-bevrijding of bewegingen van andere onderdrukte minderheden.
Vandaag wordt Haïti door de Wereldbank omschreven als het armste land op het westelijk halfrond. In 2019 stond het op de Human Development Index 169e op 189 landen. Kapitalistische commentatoren wijten dit aan een combinatie van corruptie en de natuurrampen die Haïti hebben geteisterd (aardbevingen en orkanen), maar de gevolgen van deze zogenaamde ‘natuurrampen’ zijn niet onvermijdelijk. Het gebrek aan voorbereiding van Haïti, in vergelijking met bijvoorbeeld Japan, en de verspreiding van ziekten na deze rampen worden versterkt door de ellendige armoede van zo’n onderontwikkeld land. De armoede in Haïti is het resultaat van de imperialistische afstraffing van de enige succesvolle revolutie van Afrikaanse slaven in het tijdperk van de Atlantische slavenhandel. Deze bestraffing meteen na de revolutie is tot op vandaag doorgezet. Het Amerikaanse imperialisme heeft door middel van economische blokkades, steun aan diverse pro-Amerikaanse milities en zelfs regelrechte bezetting gezorgd voor de economische onderontwikkeling van Haïti, ooit de meest productieve Franse kolonie. De bewuste bestraffing van Haïti is bedoeld om andere potentiële revolutionairen te waarschuwen: ‘Dit is wat er gebeurt als je te ver gaat’.
Het boek eindigt met een optimistische oproep aan de onderdrukte massa’s van Afrika om de strijd aan te gaan, waarbij James wijst op het revolutionaire potentieel op dat continent. Over het geheel genomen is dit een fantastisch boek om te lezen met lessen voor leraars, socialisten en antiracistische activisten over deze wereldschokkende maar vaak genegeerde revolutie.