Congo 60 jaar onafhankelijk. Een geschiedenis van koloniale en neokoloniale plundering

Dit dossier is onderdeel van onze brochure over Congo. PDF van de brochure

Op dinsdag 30 juni 2020 viert de Democratische Republiek Congo (DRC) de zestigste verjaardag van haar onafhankelijkheid van de Belgische koloniale overheersing. In het licht van de COVID-19-pandemie zullen de festiviteiten worden getemperd. President Tshisekedi kondigde aan dat de middelen voor een grootse viering zullen worden aangewend om de pandemie te bestrijden en om het Congolese soldaten een premie te geven voor hun “dapperheid en heldenmoed”.

Zestig jaar na de onafhankelijkheid is Congo een van de armste landen ter wereld. Het land staat op de 179e plaats op de Human Development Index, die de levensverwachting, het onderwijs en het inkomen per hoofd van de bevolking meet. In 2018 leefde 72% van de 84 miljoen Congolezen in extreme armoede met minder dan 1,90 dollar per dag.

Nochtans is Congo potentieel een erg rijk land. Het is de grootste producent van kobalt ter wereld en goed voor 70% van het wereldwijde aanbod van het metaal dat gebruikt wordt in batterijen voor gsm’s en elektrische auto’s. Het is de grootste koperproducent ter wereld en produceert 80% van de coltan, een mineraal dat essentieel is voor de productie van de microprocessoren die de wereldwijde informatietechnologiehausse van de afgelopen twee decennia mogelijk hebben gemaakt.

De tegenstelling tussen de armoede en de overvloed aan grondstoffen, is geworteld in de koloniale geschiedenis van Congo, de neokoloniale plundering na de onafhankelijkheid en de geschiedenis van dictaturen en oorlog.

Congo Vrijstaat (1885-1908)

Vóór de kolonisatie was de Congolese rivierdelta een belangrijk knooppunt in de trans-Atlantische slavenhandel van 1500 tot 1850. Vier miljoen slaven werden uit het gebied gehaald, waardoor de vroegere sociale structuren werden vernield en het Congo-koninkrijk aan de kust gericht was op handel met Europa.

Van 1874 tot 1895 investeerde de Belgische koning Leopold II zijn persoonlijk fortuin en enorme leningen van de Belgische overheid om aanspraak te maken op wat nu Congo is in het kader van de Europese imperialistische strijd om controle over Afrikaanse kolonies. Op de Conferentie van Berlijn in 1885 speelde Leopold de belangrijkste koloniale mogendheden tegen elkaar uit en beloofde hij dat hij de Oost-Afrikaanse slavenhandel zou vernietigen en van het gebied een vrijhandelszone zou maken. Leopold II hernoemde het gebied in ‘Congo Vrijstaat’ en legde een nieuwe collectieve identiteit op aan ongeveer 250 verschillende etnische groepen die 700 verschillende talen en dialecten spraken. Leopold deed dit onder het mom van een humanitaire operatie, maar maakte van het land zijn persoonlijk bezit waarbij hij een systeem van terreur vestigde.

Het grondgebied werd eerst geplunderd van ivoor en daarna van rubber. Het huurlingenleger van Leopold legde harde verzamelquota’s op, waarbij de bevolking van gebieden die zich niet aan de regels hielden of konden houden, brutaalweg werden vermoord of verminkt. De race om rubber leidde tot de ineenstorting van de landbouw, waardoor de wreedheden werden verergerd door hongersnood. Leopold’s inbeslagname van ‘braakliggend’ land zorgde voor grote regionale spanningen, omdat de boeren zich van uitgeputte gronden naar grond van de kroon verplaatsten. Dit systeem leidde tot 3 tot 5 miljoen doden, hogere schattingen van 10 miljoen zijn gebaseerd op onjuiste extrapolaties door ontdekkingsreiziger-kolonist Henry Morton Stanley.

In tegenstelling tot de beweringen van diegenen die de kolonisatie proberen goed te praten, was Leopold II zich volledig bewust van deze wreedheden in een gebied dat hij nooit persoonlijk heeft bezocht. Een internationale humanitaire campagne vestigde de aandacht op de wreedheden in de Onafhankelijke Congostaat. De koloniale propaganda sprak van een ‘Engelse campagne’ onder leiding van Edmund Morel, Joseph Conrad, Roger Casement en Mark Twain. De campagne verzamelde Afrikaanse ooggetuigenverslagen van de wreedheden die door de troepen van Leopold werden begaan, zodat de koning en de Belgische politici en burgerlijke elite niet konden beweren dat ze niet wisten wat er gebeurde. Leopold liet zelfs verschillende archieven verbranden om zijn medeplichtigheid te verdoezelen. Om verschillende redenen werd Leopold in 1908 gedwongen de controle over de Onafhankelijke Congostaat af te staan aan de Belgische staat. De erfenis van Leopold II aan Congo was een geschiedenis van massamoord, een kunstmatig gecreëerde nationale identiteit en het ontstaan van de lange geschiedenis van de imperialistische plunderingen in Congo.

Belgisch Congo (1908-1960)

De Belgische staat heeft het koloniale systeem hervormd om de weg te effenen voor economische exploitatie op lange termijn. De katholieke kerk werkte hand in hand met het koloniale regime om de boodschap van gehoorzaamheid van het christendom aan te moedigen. De kerkscholen censureerden alles wat opstandig was en vermeden bijvoorbeeld om te praten over de Franse revolutie. Terwijl de boodschap van gehoorzaamheid werd aangemoedigd, werden kritische religieuze bewegingen zwaar onderdrukt. De predikant, Simon Kimbangu, werd in 1921 gearresteerd. Hij stierf 30 jaar later in de gevangenis. Zijn volgelingen, de Kimbanguïsten, werden ontheemd en vervolgd, maar zijn nog steeds een grote beweging in Congo. Vanaf 1937 werden dwangarbeidersconcentratiekampen opgezet voor leden van de Kitawala sekte, die geïnspireerd was door Jehova’s Getuigen en er antikoloniale gevoelens op nahield.

In tegenstelling tot sommige Afrikaanse kolonies, zoals Kenia en Zuid-Afrika, werd de Europese bevolking in Congo streng gecontroleerd door de Belgische staat uit angst voor witte, anti-koloniale, communistische onrust. Alsof de Congolezen geen reden hadden om zich tegen de kolonisatie te verzetten!

Met de ontdekking van de enorme minerale rijkdommen in Congo werd het land geïndustrialiseerd. Het grootste mijnbouwbedrijf Union Minière had een eigen totalitair staatsapparaat in de zuidoostelijke provincie Katanga, waar er koper, mangaan, uranium, goud, enz. werd ontgonnen. De palmolieplantages leverden de grondstof voor de zepen die de basis vormden voor de huidige multinational Unilever.

De arbeidersklasse groeide van een paar honderd in 1900 tot 450.000 in 1929, daarna tot bijna een miljoen tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen de mijnbouwindustrie een hoge vlucht nam. Voor de Amerikaanse atoombommen die in Japan verwoestingen aanrichtten, werd in Katanga gewonnen uranium gebruikt. Congo werd het tweede meest geïndustrialiseerde land ten zuiden van de Sahara, na Zuid-Afrika, maar de levensomstandigheden voor de arbeiders en de armen bleven verschrikkelijk.

De ontevredenheid leidde tot stakingen en rellen aan het begin en het einde van de oorlog, waarbij 60 mijnwerkers omkwamen in een massaprotest in Elizabethville (nu Lumbumbashi) in Katanga. Stakingsleiders werden opgespoord. In 1944 schoot het leger 55 ongewapende Kitawala-rebellen neer, met behulp van de tactiek van de verschroeide aarde op hun dorpen en velden, nadat ze in opstand waren gekomen tegen de dwangarbeid in oorlogstijd. Bepaalde groepen of stammen werden verweten ‘onruststokers’ te zijn. Het maakte deel uit van de verdeel- en heersstrategie.

De Congolezen, die de brute dwangarbeid in oorlogstijd en de quota’s in de mijnen en plantages hadden doorstaan, verwachtten dat hun leven na de oorlog zou verbeteren. De Congolese soldaten die met de ‘geallieerden’ in Abessinië, Egypte en Birma tegen het totalitarisme vochten, verwachtten ook een verbetering van de omstandigheden. Het racisme hield echter aan. Afrikanen konden nog steeds in het openbaar worden geslagen, moesten aan het eind van de wachtrijen staan en kregen een zwemverbod opgelegd. Vakbonden waren illegaal. In sommige steden werden gemeenteraadsverkiezingen ingevoerd, maar elke burgemeester was ondergeschikt aan de Belgische ‘eerste burgemeester’. Zoals kapitalistische regeringen in de naoorlogse periode concessies en hervormingen toestonden om de revolutie te voorkomen, zo gingen koloniale regeringen in heel Afrika in de naoorlogse periode over tot ‘ontwikkelingskolonialisme’, om te voorkomen dat de onafhankelijkheidsbewegingen zich zouden ontwikkelen. De Belgen investeerden in infrastructuur en ontwikkelingsprojecten om de levensstandaard te verhogen, maar lieten de Congolezen bij de onafhankelijkheid meteen ook de rekening hiervoor betalen.

Dekolonisatie

Na de Tweede Wereldoorlog braken er wereldwijd koloniale revoluties en bevrijdingsoorlogen uit. India, Indonesië en de Filippijnen schudden de Britse, Nederlandse en Amerikaanse controle van zich af. In Algerije en Indochina ging de gewapende strijd tegen de Franse koloniale troepen door. In 1958 was Ghana het eerste land ten zuiden van de Sahara dat onafhankelijk werd, wat een golf van dekolonisatie over het hele continent teweegbracht.

Belgische Congo telde heel wat religieuze organisaties die zich verzetten tegen de koloniale overheersing, maar tot 1955 was er geen nationale politieke organisatie die de onafhankelijkheid eiste. Dit alles veranderde in 1956 met de opkomst van de burgerlijke ongehoorzaamheidscampagnes. De Association des Bakongo (ABAKO), oorspronkelijk een stamorganisatie onder leiding van Joseph Kasa-Vubu, stelde een vrijheidsmanifest voor.

Twee jaar later werd de Mouvement National Congolais (MNC) opgericht, met Patrice Lumumba als leider. Het doel was om Congo te bevrijden van het imperialisme en de koloniale overheersing. De respons was enorm. Lumumba bezocht de nieuwe staat Ghana, waar hij Kwame Nkrumah ontmoette. Bij zijn terugkeer in Congo kwamen 7000 mensen samen om naar zijn verslag te luisteren. De Belgische regering verwachtte dat ze uiteindelijk onafhankelijkheid zou moeten verlenen, maar tot 1958 waren er geen plannen voor de onafhankelijke politieke toekomst van Congo.

In januari 1959 explodeerde Congo. De eerste Belgische burgemeester verbood een protestbijeenkomst in Kinshasa, wat leidde tot rellen. Het leger werd in vol ornaat ingezet, waarbij tot 300 doden en nog veel meer gewonden vielen. De onrust verspreidde zich naar Kivu, Kasai en Katanga.

Begin 1960 kondigde de Belgische regering aan een rondetafelconferentie bijeen te roepen om te onderhandelen over de overgang van een koloniaal bewind naar Congolese onafhankelijkheid. De naoorlogse Congolese economie ging achteruit, onder meer doordat België meer openbare diensten in de kolonie ontwikkelde. De overheidsschuld van de kolonie steeg tussen 1949 en 1960 van 4 naar 46 miljard Belgische frank, een schuld die België na decennia van koloniale uitbuiting helemaal liet erven door de nieuwe Congolese staat. Koning Boudewijn bracht een bezoek aan Belgisch Congo om de politieke spanningen te temperen, maar slaagde er alleen in zijn ceremoniële zwaard te laten stelen. De groeiende volksbeweging in Congo, de rellen in Kinshasa en de wereldwijde strijd tegen het kolonialisme droegen bij tot de beslissing om de onafhankelijkheid te vervroegen naar 30 juni 1960.

Congo zou een formele, politieke onafhankelijkheid krijgen, maar multinationale ondernemingen bleven op dezelfde manier opereren als voorheen, in overeenstemming met de Belgische wetgeving. Het Belgische parlement ondermijnde elke echte Congolese economische macht en schafte drie dagen voor de onafhankelijkheid de Congolese macht over de activiteiten van Union Minière af. Alle legerofficieren en de hoogste ambtenaren zouden Belgisch blijven. Het zou alleen nog maar onafhankelijkheid in naam zijn.

De hoop op echte verandering was echter groot en de MNC onder Lumumba won de eerste verkiezingen. De regionale partijen hadden ook grote steun: de afgescheiden MNC-K onder leiding van Albert Kalonji in Kasai, de Confédération des Associations Tribales du Katanga (CONAKAT) onder Moïse Tshombe in het zuiden van Katanga, en ABAKO in Bas-Congo. Kasa-Vubu werd president, met Lumumba als premier.

Dit was de context voor een veelzijdige strijd: een Congolese strijd voor echte onafhankelijkheid, een burgeroorlog, een Belgische poging om de controle te behouden en de conflicten van de Koude Oorlog.

De Congo-crisis, 1960-1965

Een week na het uitroepen van de ‘onafhankelijkheid’ van Congo leidde een muiterij tegen de Belgische officieren tot de Afrikanisering van het officierskorps in het leger. Er brak geweld uit tussen zwarte en witte burgers. België stuurde troepen, officieel om zijn burgers te beschermen, maar in werkelijkheid om zijn mijnbouwactiva te beschermen. Katanga en Zuid-Kasaï scheidden zich af met Belgische steun. Duizenden stierven tijdens de gevechten.

Lumumba was alleen in functie in een land dat zich onder zijn voeten aan het ontrafelen was. Hij deed een beroep op de Verenigde Naties om in te grijpen, maar de VN-vredeshandhavers verhinderden actief dat de Congolese regering de afgescheiden regio’s zou heroveren. Hij deed ook een beroep op Nikita Chroesjtsjov, die voedsel, wapens en voertuigen stuurde. De Congo-crisis raakte het hart van de koude oorlog tussen de VS en het stalinistische Rusland. In september 1960 werd Lumumba door Kasa-Vubu afgezet.

Joseph Mobutu, die het bevel voerde over het leger, pleegde een door de CIA gesteunde staatsgreep en stelde een nieuwe regering aan onder zijn controle. Lumumba werd onder huisarrest geplaatst. De Belgische regering en de Amerikaanse president Dwight Eisenhower gaven groen licht om hem te vermoorden. Na marteling en transport naar Katanga werd Lumumba neergeschoten in het bijzijn van lokale leiders, waaronder Tshombe.

Lumumba was duidelijk een bedreiging voor de belangen van de voormalige koloniale elite en was een obstakel voor diegenen die een nieuwe zwarte elite wilden vormen als bevoorrechte poortwachters van de Congolese rijkdom. De Belgen hadden het plan om Lumumba te doden opgesteld en uitgevoerd, omdat zijn oproep om de rijkdommen van Congo te nationaliseren ten voordele van het Congolese volk indruiste tegen hun plannen om de controle over deze rijkdommen te behouden. In de context van de Koude Oorlog vreesden de VS dat Lumumba zou eindigen zoals Fidel Castro, dat de koloniale revolutie hem van een liberale naar een ‘communistische’ positie zou duwen. Lumumba’s onvoorspelbaarheid, de verwachtingen die hij schiep en zijn aanhangers die over revolutie begonnen te praten, maakten de imperialistische mogendheden bang. De Afrikanisering van het Congolese legerofficierskorps versoepelde de greep van België op Congo en leidde tot het besluit van de westerse mogendheden, België, de CIA, de VN en hun handlangers in Leopoldville, Kasai en Katanga dat Lumumba moest worden uitgeschakeld. Bovendien was de pan-Afrikaanse visie van Lumumba op Congo, eenheid in de etnische en tribale verdeeldheid, in tegenspraak met tribalistische Congolese elites waar Tschombe en Kasa-Vubu uitdrukking van waren. Zij wilden alleen de belangen van hun eigen etnische groeperingen verdedigen. Lumumba’s populaire standpunten dreigden de Congolese massa’s warm te maken voor een programma dat tegemoet kwam aan sociale, economische en democratische eisen en dat de nationalisatie van de minerale rijkdommen van Congo zou hebben vereist. Dit stond haaks op de belangen van de Congolese elites en het internationale kapitalisme.

In tegenstelling tot wat verdedigers van het kolonialisme beweren, was de Congo-crisis niet het gevolg van het te snelle vertrek van België. Het Belgische kolonialisme bestond om Congo economisch uit te buiten, niet om het land voor te bereiden op de onafhankelijkheid. België heeft het tempo van de onafhankelijkheid doelbewust opgevoerd omdat Congo een nieuwe, onstabiele regering had en de natie niet de tijd had gehad om een arbeidersbeweging te ontwikkelen met een duidelijk programma om aan de behoeften van de bevolking tegemoet te komen. Lumumba was geen expliciete socialist en had geen wapens, noch een nationale, democratische socialistische beweging onder arbeiders en armen op het platteland, die internationaal de steun van de arbeidersklasse had kunnen krijgen. De erfenis van de versnelde onafhankelijkheid van Congo is dat de Congolese arbeidersklasse bij de onafhankelijkheid niet kon winnen, maar dat de Congolese arbeidersklasse een reeks nederlagen kende en een dictatuur die tot op vandaag een obstakel vormen voor de ontwikkeling van sterke arbeidersorganisaties.

De centrale regering versloeg in 1962 de rivaliserende Vrije Republiek Congo in het oosten. Dit was een pro-Lumumba bewind dat door de Sovjet-Unie werd gestuurd. De regering versloeg de afscheidingsbewegingen in Katanga en Zuid-Kasaï in 1963 en verpletterde met Belgische steun de door Simba uitgeroepen ‘communistische’ volksrepubliek Congo in 1964, een guerrillabeweging waar Che Guevara kortstondig aan deelnam. De Sovjet-Unie en China boden slechts beperkte steun, omdat ze niet wilden dat er een echte arbeidersdemocratie zou ontwikkelen die een inspiratie kon zijn om ook hun macht te betwisten. Tsjombe won met de steun van de VS en het Westen de verkiezingen van 1965. Hij was echter te onbetrouwbaar en Mobutu pleegde een tweede staatsgreep om er voor te zorgen dat Congo open was voor de zaken van de westerse imperialistische mogendheden.

De Mobutu-jaren

Mobutu werd een brutale en corrupte dictator, die tot 1997 aan de macht bleef met zijn Volksbeweging van de Revolutie (MPR). Hij werd een nauwe bondgenoot van de VS en Israël, en vocht tegen het ‘communisme’ in Centraal-Afrika. Washington was afhankelijk van Zaïre als aanvoerroute voor de door de VS gesteunde rebellenbeweging National Union for the Total Independence of Angola (Unita) die een 17 jaar durende guerrillaoorlog voerde tegen de regering van het naburige Angola, die werd gesteund door de Sovjet-Unie en Cuba.

Tegelijkertijd onderhield Mobutu ook een vriendschappelijke relatie met China. Hij ontwikkelde een persoonlijkheidscultus met urenlange muzikale eerbetuigingen en een cultureel nationalistisch beleid om zijn heerschappij te onderbouwen. Alleen inheemse namen en muziek waren toegestaan. Het land werd in 1971 omgedoopt tot Zaïre en het jaar daarop hernoemde Mobutu zich Mobutu Sese Seko Nkuku Ngbendu Wa Za Banga (wat betekent: “De almachtige krijger die vanwege zijn uithoudingsvermogen en onbuigzame wil om te winnen, van verovering naar verovering gaat, waarbij hij het vuur in zijn kielzog laat liggen”).

In 1968-69 kwam er een Congolese studentenbeweging op, met Lumumba als held, parallel aan de studentenprotesten in Europa en de VS. Mobutu liet de beweging in 1969 met geweld verpletteren. Officieel stierven 6 studenten tijdens de protesten, maar in werkelijkheid werden 300 studenten gedood en nog eens 800 veroordeeld tot lange gevangenisstraffen.

Ondanks dit repressieve geweld, of misschien wel vanwege dit geweld, keek het Westen naar het regime van Mobutu om toegang te krijgen tot de minerale rijkdommen van Congo. De VS stelden meer dan 300 miljoen dollar aan wapens en 100 miljoen dollar aan militaire training beschikbaar voor de dictatuur.

Het corrupte en onbekwame regime van Mobutu heeft het landbouwpotentieel van Congo verkwanseld, waardoor het land afhankelijk werd van de invoer van voedsel. De inflatie steeg en de afbetaling van leningen maakten in de jaren zeventig 30% van de staatsbegroting uit. Net als veel andere Afrikaanse landen kwam Congo in de klauwen van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Wereldbank terecht. Hun structurele aanpassingsprogramma’s legden privatisering en besparingen op. Congo reduceerde het aantal leerkrachten in korte tijd van 285.000 tot 126.000 – en transformeerde zijn hoge alfabetiseringsgraad naar de huidige situatie, waarin 30% analfabeet is. Het misbruik van overheidsmiddelen door Mobutu was een vorm van pure kleptocratie. Tegen het einde van zijn heerschappij had hij een persoonlijk fortuin vergaard dat op 4 miljard dollar werd geschat, terwijl het land een buitenlandse schuld van 12 miljard dollar had opgebouwd.

Mobutu’s positie werd steeds complexer in de jaren ’80 en ’90. In 1982 brak zijn langdurige bondgenoot en lid van het centraal comité van de MPR, Etienne Tshisekedi, met Mobutu en vormde de eerste oppositiepartij van het land die opriep tot geweldloze democratische veranderingen: de Unie voor Democratie en Sociale Vooruitgang (UDPS). Eind jaren tachtig ontstonden in heel Afrika protestbewegingen tegen de dictaten van het IMF. Vanuit dit protest ontstonden nieuwe politieke partijen, organisaties en vakbonden.

Met het einde van de Koude Oorlog zetten Mobutu’s westerse imperialistische bondgenoten hem onder druk om Zaïre in een meer democratische richting te sturen, of in ieder geval een neokoloniaal kapitalisme met een meer menselijk gezicht. Mobutu stond in april 1990 meerdere partijen toe, maar maakte zijn westerse geldschieters boos, vooral België, toen zijn soldaten in datzelfde jaar een studentenhuis aanvielen, waarbij tientallen mensen omkwamen. België sloot de hulp tijdelijk af als reactie. Tegelijk groeide het massale verzet tegen Mobutu’s bewind in 1991. De op mineralen gebaseerde economie stortte dan nog eens in, terwijl de productie van vitale kopermijnen in Katanga snel terugliep. Duizenden Congolese soldaten waren boos omdat ze geen loonsverhoging kregen en sloegen in Kinshasa aan het plunderen, waarbij minstens 250 mensen omkwamen. Op 16 februari 1992 organiseerden priesters en kerken in verschillende steden een ‘hoopmars’ uit protest tegen het verbieden van een conferentie over democratisering. Meer dan een miljoen Congolezen namen hieraan deel. Vijfendertig demonstranten werden gedood bij de repressie tegen het protest. In 1993 maakte Mobutu een einde aan elke vorm van democratisering, dwarsboomde een poging van Tshisekedi om hem af te zetten en verwierf terug volledige controle voer het land. De inflatie explodeerde en bereikte in 1994 9.769%. Mobutu werd gedwongen om een biljet van vijf miljoen Nieuwe Zaïre in te voeren.

Na tientallen jaren van politieke onderdrukking en te midden van de verergerende economische crisis barstte het etnische geweld los. In Katanga eisten groepen dat arbeidsmigranten uit andere provincies ‘naar huis’ gingen en in het oosten van de Kivu-provincie begonnen de maimai-milities Tutsi’s te bedreigen, waarvan sommige in de koloniale tijd door de Belgen in het gebied waren gesetteld. Net als de rebellengroepen die vandaag in Oost-Congo actief zijn, vochten ze voor landbouwgrond en controle over de mijnen. Tegenstanders van de Museveni-dictatuur in Oeganda kregen ook voet aan de grond in Oost-Congo, waar ze rebellenbendes organiseerden.

In 1994, na de Rwandese burgeroorlog en genocide, vluchtte een groot deel van het verslagen Habyarimana regime naar Oost-Congo, onder Franse bescherming. Mobutu verwelkomde de Rwandezen en verzegelde daarmee zijn lot en bracht een transnationaal conflict op gang dat tot vandaag voortduurt. Sommige vluchtelingen waren oorlogsmisdadigers. Bovendien kwam er geen antwoord op het tekort aan middelen en diensten voor de lokale bevolking.

Congolese oorlogen

President Paul Kagame van Rwanda en president Museveni van Oeganda steunden de Alliantie van Democratische Krachten voor de Bevrijding van Congo (ADFLC) die tot 300.000 Hutu’s heeft gedood, waaronder Rwandese vluchtelingen die deelnamen aan de Rwandese genocide. Laurent Kabila, een Congolees en voormalig Simba-leider, stond aan het hoofd van het ADFLC en marcheerde 2000 km lang met zijn leger door het land. De decennia van corruptie, armoede en een ongedisciplineerd leger beu, keerde de bevolking zich steeds meer tegen Mobutu. De bevolking verwelkomde de soldaten van Kabila als bevrijders. Bij aankomst in Kinshasa maakte Kabila een einde aan het bewind van Mobutu.

Kabila werd nadien door zijn voormalige imperialistische bondgenoten (vooral de VS) in de steek gelaten omdat hij niet volgzaam was. Zijn stalinistische idee van een revolutie in twee fasen deed Kabila bovendien steun zoeken bij wat hij “goede kapitalisten” noemde, kapitalisten die bereid waren deel te nemen aan “nationale ontwikkeling”. Dat beleid betekende dat er geen fundamentele vooruitgang voor de bevolking was. Er was geen landbouwhervorming en geen nationalisatie van de belangrijkste sectoren van de economie.

De alliantie met de Rwandese en Oegandese geldschieters liep eveneens op de klippen. De Rwandese en Oegandese machthebbers wilden slechts een deel van de rijkdommen van Congo controleren. Door Rwanda en Oeganda gesteunde troepen voerden oorlog tegen Kabila, maar ook tegen elkaar, voor de controle over de natuurlijke rijkdommen van Congo. Angolese en Zimbabwaanse militaire interventies zorgden voor de redding van het regime van Kabila. De VN stuurde in 1999 een massale vredesmacht. Maar de ondertussen hernoemde Democratische Republiek Congo (DRC) zakte steeds verder weg in de chaos.

De Congolese oorlog werd aangewakkerd door de enorme minerale rijkdommen van de regio, waarbij alle partijen, ook de multinationals, van de chaos gebruik maakten om het land te plunderen en de oorlog verder te financieren. In een rapport van de VN-Veiligheidsraad werd halverwege de oorlog in 2001 geschat dat Rwanda alleen al door de illegale export van coltan minstens 250 miljoen dollar had verdiend. De VS, België, Groot-Brittannië en Frankrijk hebben zich ook ingezet voor de verdediging van hun economische belangen door miljoenen dollars aan wapens te leveren aan verschillende partijen in de conflicten.

De oorlog van 1998 tot 2006 doodde meer dan 5 miljoen mensen door geweld en hongersnood en was daarmee het meest dodelijke conflict sinds de Tweede Wereldoorlog. Miljoenen anderen raakten ontheemd. De regering van Kabila was zwak. De verdeeldheid en corruptie namen toe. De controle op het leger was niet volledig. Het Congolese leger nam deel aan grootschalige etnische slachtingen, executies, martelingen, verkrachtingen en willekeurige arrestaties.

Joseph Kabila

In 2001 werd Laurent Kabila vermoord door een van zijn lijfwachten. Zijn zoon Joseph Kabila nam de macht over, gesteund door de EU, de VS en China. Zijn politieke koers doet meer denken aan de zelfverrijking van het Mobutisme dan aan het Lumumbisme.

Op het hoogtepunt van zijn populariteit won Joseph Kabila in 2006 de verkiezingen tegen de ex-krijgsheer en premier Jean-Pierre Bemba. De eerste verkiezingsuitslag leidde tot drie dagen van gevechten tussen de legers van Kabila en Bemba. Deze verdeelde loyaliteit in het Congolese leger werd nooit echt overwonnen. Het is geworteld in de formule van één president en vier vice-presidenten van 2001-2006, een formule die bedoeld was om de gewapende spanningen in het land op te lossen.

Kabila trok meer buitenlandse investeringen aan en beloofde de ontwikkeling van infrastructuur in een land dat twee derde van de omvang van West-Europa heeft, maar slechts 500 kilometer aan geasfalteerde wegen kende. China’s onverzadigbare honger naar grondstoffen en de opkomst van China als Afrika’s grootste handelspartner en geldschieter werd in Congo gevoeld. In 2009 tekende de regering van Kabila een investeringsovereenkomst van 9 miljard dollar met China, waardoor Chinese bedrijven het recht kregen om Congolese koper- en kobaltmijnen te ontwikkelen in ruil voor de aanleg van wegen, spoorwegen, hydro-elektrische stuwdammen, universiteiten, luchthavens en ziekenhuizen.

De economie van Congo is onder Joseph Kabila sterk gegroeid, met een groei van het BBP van 2,5% tot 9,5%, afhankelijk van het jaar. De stijgende koper- en kobaltproductie ging echter niet samen met de afbouw van de vreselijke armoede van de meerderheid van de bevolking.

In de aanloop naar de verkiezingen van 2011 ontstond de hoop op verandering rond oppositiekandidaat Etienne Tshisekedi. Kabila werd herkozen, Tshisekedi betwistte de resultaten meteen en riep zichzelf uit als president. De UDPS riep het Congolese volk op zich te mobiliseren en de overwinning van Tshisekedi te beschermen. Betogers overspoelden de straten van Kinshasa, moe van de armoede, de werkloosheid, de afbrokkelende infrastructuur, het geweld in het oosten en de corruptie. De politie botste met UDPS-aanhangers, waarbij tientallen doden vielen. De betogers waren boos over de gemiste kans op verandering, maar werden ook aangemoedigd door soortgelijke bewegingen voor regimewisseling in Senegal en Tunesië. Ondanks het feit dat ze Kabila niet konden verwijderen, droeg het protest van 2011 bij aan de vorming van ondergrondse netwerken van politieke activisten in heel Congo.

Net als onder Mobutu ging ook onder Kabila de massale corruptie door. In 2013-2015 verdween minstens 750 miljoen dollar betaald aan de Congolese belastingdiensten en het staatsmijnbouwbedrijf, als andere overheidsdiensten en de inmiddels verdwenen provinciale belastingdiensten worden meegeteld verdween er zelfs 1,3 miljard dollar. Op hetzelfde ogenblik is er een chronisch gebrek aan middelen voor de overheidsdiensten.

In 2015 barstte het protest weer los toen Kabila aankondigde dat hij zich opnieuw zou verkiesbaar stellen, ondanks het feit dat hij zijn grondwettelijk vastgelegde termijn had overschreden. Betogers, voornamelijk jongeren, trokken terug de straat op, geïnspireerd door de rol van de jeugd in de Citoyen Balais Burkinabé-beweging die Blaise Compaoré in 2014 in Burkina Faso van de macht had verdreven. De politie en het leger schoten met scherp, waarbij 42 doden vielen en honderden mensen werden gearresteerd. De regering sloot het internet af en blokkeerde sms’jes om de beweging in te dammen, maar de betogingen verspreidden zich naar Oost-Congo, naar Goma en Bukavu. De regering, die zag hoe groot de beweging werd, verklaarde de jongerenbewegingen illegaal, verklaarde haar leiders tot terroristen, joeg ze op, ontvoerde ze en zette ze in de gevangenis. Velen gingen in ballingschap of doken onder in afgelegen steden. Er werd een massagraf ontdekt buiten Kinshasa.

De protesten dwongen de regering echter om zich terug te trekken. De Senaat paste het wetsvoorstel om Kabila een derde termijn te geven aan, zodat Kabila nog even kon blijven tot een nationale volkstelling jongere kiezers toevoegde. De oppositiepartijen bliezen het protest af, maar de jongeren volgden die oproep niet en bleven eisen dat Kabila zou aftreden.

Kabila bleef nog twee jaar aan de macht, zo gezegd in afwachting van de volkstelling, terwijl de beweging voor zijn afzetting doorging. “Villes mortes” – dode steden – was de belangrijkste slogan van de oppositie in de algemene staking van augustus 2016. De straten van de grote Congolese steden lagen er verlaten bij omdat zowel arbeiders als bazen thuis bleven. Betogers blokkeerden het verkeer in Goma terwijl ze in Kinshasa barricades oprichtten in de buurt van het hoofdkwartier van de UDPS nadat de politie hen had aangevallen. Het politiegeweld escaleerde in september met 53 doden, 127 gewonden en 368 arrestanten volgens de VN.

De toespraken van Etienne Tshisekedi in 2016 hebben niet hetzelfde enthousiasme opgewerkt als in 2011. Hij riep zijn aanhangers op om vertrouwen te hebben in het verkiezingsproces, te geloven in de grondwet en te vertrouwen in de onderhandelingen met Kabila. Hij riep doelbewust niet op tot een massabeweging. Daardoor ging de UDPS niet meer de straat op zoals voorheen, maar ondertussen ging het jongerenprotest wel door. Tegen de tijd dat de verkiezingen uiteindelijk plaatsvonden eind 2018, kwamen in Kinshasa bij drie jaar protest minstens 320 mensen om het leven en raakten er 3500 gewond.

Félix Tshisekedi – een nieuw begin van een oude situatie

De Congolese verkiezingen vonden uiteindelijk plaats in december 2018, maar ook nu weer werden ze in een controverse verwikkeld. Félix Tshisekedi, de zoon van Etienne, werd president in wat “de eerste vreedzame machtsoverdracht sinds de onafhankelijkheid” werd genoemd. Félix probeerde hoge verwachtingen te scheppen en beloofde verdere ‘nationale verzoening’ naast een strijd tegen corruptie en armoede. Tshisekedi liet een aantal politieke gevangenen vrij en lanceerde zijn “100 dagen programma” van 304 miljoen dollar, gericht op de ontwikkeling van wegen, gezondheidszorg, onderwijs, huisvesting, energie (water en elektriciteit), werkgelegenheid, vervoer en landbouw.

De doeltreffendheid van dergelijke programma’s zal beperkt zijn als de minerale rijkdommen van Congo niet worden genationaliseerd en gebruikt ten voordele van de Congolese boeren en arbeidersklasse. In de laatste jaren dat Kabila aan de macht was, voerden de multinationals campagne tegen de voorstellen van de regering voor een bescheiden verhoging van de vennootschapsbelasting. Na de dreiging van verminderde investeringen accepteerde de regering een belasting van 10% voor nieuwe projecten, een daling ten opzichte van de voorgestelde 30%. De vennootschapsbelasting voor goudmijnen is beperkt tot 6%. Tenzij Tshisekedi in de handen bijt die hem voeden, blijft de Congolese regering in handen van multinationale mijnbouwbedrijven.

De verkiezingsuitslag van 2018 werd zwaar aangevochten. Zowel internationale waarnemers als de Congolese katholieke kerk, die 40.000 waarnemers inzette, beweren dat de pro-westerse kandidaat en voormalige directeur van ExxonMobil, Martin Fayuli, de eigenlijke winnaar was. Wellicht was Fayulu effectief de winnaar; maar hij vertegenwoordigde als establishment-figuur nauwelijks een alternatief voor het Congolese volk. De bekendmaking van de verkiezingsuitslag viel samen met een versterking van de veiligheidstroepen in de steden, een verstoring van het internet om de protest en confrontaties met de veiligheidstroepen binnen de perken te houden. Hier en daar was er onrust, waarbij tot 34 doden vielen, naast 59 gewonden en 241 “willekeurige arrestaties”, volgens het VN-mensenrechtenbureau.

De staat is geen neutrale scheidsrechter, maar dient de behoeften van de heersende klasse. Het Grondwettelijk Hof bevestigde de overwinning van Tshisekedi en liet Kabila toe te blijven. Tshisekedi sloot een deal met Kabila, die geen president meer is, maar vanuit zijn positie van ‘senator voor het leven’ nog steeds de touwtjes in handen heeft. Kabila weigert om deelname aan de presidentsverkiezingen van 2023 uit te sluiten. Dan is hij niet langer gebonden aan termijnbeperkingen. Gedurende zijn 18 jaar aan de macht heeft Kabila zijn aanhangers in de hele federale bureaucratie geïnstalleerd en zijn regerende coalitie heeft een overweldigende parlementaire meerderheid: 342 van 485 zetels. Het kwam dan ook niet als een verrassing dat Tshisekedi zeven maanden na zijn eedaflegging een coalitieregering aankondigde met 23 UDPS-leden en 42 leden van Kabila’s Front commun pour le Congo (FCC).

De regerende UDPS-FCC-coalitie is al getroffen door een groot corruptieschandaal, net aan de vooravond van de viering van de onafhankelijkheid. De presidentiële stafchef Vital Kamerhe werd onlangs veroordeeld tot 20 jaar gevangenisstraf omdat hij 49 miljoen dollar zou hebben verduisterd die bestemd was voor sociale woningbouw in het kader van het 100-daagse bouwprogramma. Kamerhe steunde Tshisekedi in zijn succesvolle verkiezingscampagne van 2018. Zijn arrestatie en veroordeling zorgden voor schokgolven in Congo en wakkeren de speculaties aan dat de zaak politiek gemotiveerd is om te voorkomen dat hij in 2023 tegen Tshisekedi zou opkomen. Eerder deze maand onthulde de minister van Justitie dat de voormalige rechter in deze zaak vorige maand niet aan een hartaanval was overleden, maar vermoord werd. Bij de 60ste verjaardag van de onafhankelijkheid domineren de intriges onder het corrupte establishment.

Oost-Congo en MONUSCO

MONUSCO is de 20.000 sterke ‘vredesmissie’ van de Verenigde Naties die sinds 1999 in Oost-Congo actief is met een budget van 1 miljard dollar per jaar. De missie werd voor het eerst ingezet in het kader van de tweede Congolese oorlog en richtte zich op de ontbinding van de FDLR (Forces démocratiques de libération du Rwanda) en werkte sindsdien samen met andere rebellengroepen die in Congo actief zijn. Alleen al in Noord-Kivu zijn er naar schatting 160 rebellengroepen actief met samen meer dan 20.000 strijders. Zij controleren de belangrijkste goud- en kobaltmijnen.

MONUSCO was vanaf het begin controversieel, waarbij VN-soldaten uitgebreide steun verlenen aan Congolese regeringssoldaten die beschuldigd worden van verkrachtingen en moorden (dezelfde misdaden die door de FDLR worden gepleegd). De MONUSCO-soldaten zelf zijn vaak beschuldigd van het seksueel aanranden van burgers, terwijl ze ook de uitbuiting van mijnwerkers door multinationale ondernemingen niet voorkomen en de burgers evenmin beschermen tegen aanvallen van rebellen.

In 2013 nam de rebellengroep M23 Goma, de provinciehoofdstad van Noord-Kivu, in en bracht daarmee de VN-missie in diskrediet. De VN reageerde door haar soldaten toestemming te geven om als eerste te schieten, een breuk met de regels voor vredeshandhaving.

De rebellentroepen een nederlaag toebrengen, blijft moeilijk omdat de rebellen zeer lucratieve en grondstofrijke regio’s controleren. Daarnaast hebben verschillende rebellengroepen actieve steun van Rwanda en Oeganda, die geen van beide onderworpen worden aan internationale druk omdat ze ‘bondgenoten’ zijn in de oorlog tegen het terrorisme. Ook zijn er nog steeds aanzienlijke aantallen Rwandese vluchtelingen in Oost-Congo, waaronder sommige oorlogsmisdadigers. Dit alles maakt dat de etnische spanningen, de spanningen over grondstoffen en grond in het oosten van het land nog verder toenemen. Tot slot is het begrijpelijk dat het onvermogen van de regering en de MONUSCO om de burgers te beschermen en het gebrek aan verantwoording voor de door de regeringstroepen gepleegde misdaden, de mensen in Oost-Congo aanmoedigen om eigen gewapende groeperingen op te zetten.

Sinds de herfst van 2019 neemt het geweld in het oosten weer toe en vallen rebellengroepen burgers aan als vergelding voor een hernieuwd offensief van de regering. In Beni was er grote frustratie over het onvermogen van de VN om burgers te beschermen tegen slachtpartijen door rebellen. Betogers vielen een VN-gebouw aan en brandden het plat nadat VN-soldaten twee betogers hadden gedood. Het protest ging gepaard met een week lang stillegging van bedrijven en solidariteitsprotesten in Goma.

In 2020 is het geweld verder geëscaleerd, ook al kreeg het tot hiertoe bijna geen internationale media-aandacht. Aanvallen van rebellen, waaronder massamoord en verkrachting, vertragen het optreden van hulpverleners en de overheid tegen het ebolavirus en Covid-19 in de regio. In Ituri, Noord-Kivu en Zuid-Kivu zijn er de afgelopen acht maanden meer dan 1300 mensen gedood en meer dan 500.000 mensen raakten ontheemd. Het leger heeft represailles genomen tegen de rebellen, maar de soldaten blijven regelmatig burgers doden. Deze acties verhinderen elke vorm van vertrouwen tussen het Congolese volk en de vertegenwoordigers van de overheid, zowel op vlak van veiligheid als op het politieke terrein.

De weg vooruit

Ondanks de tumultueuze geschiedenis van het kolonialisme en het neokolonialisme in Congo verkeert het land niet in een uitzichtloze situatie. De oplossing voor de armoede, de oorlog en het imperialisme ligt bij het Congolese volk, niet bij de huidige regering, haar internationale bondgenoten of de VN. Er komt geen einde aan de problemen van het Congolese volk zolang het land wordt bestuurd op basis van een asociaal, neoliberaal beleid, zoals gedicteerd door het IMF en de Wereldbank, en zolang de enorme minerale rijkdommen van Congo worden geplunderd door de multinationals en de rebellengroepen.

Arbeidersorganisaties zijn zwak in Congo als gevolg van jaren van oorlog en dictatuur. Toch kan de greep van de lokale plunderaars en de imperialisten alleen gestopt worden door het opbouwen van onafhankelijke organisaties van arbeiders en armen. De aanhoudende campagne voor het aftreden van Kabila en de “villes mortes”-stakingen toonden de opkomende kracht van de Congolese arbeidersklasse. Dit soort bewegingen maakt het mogelijk om te leren hoe protestacties en stakingen kunnen uitgebreid worden. Ze laten ook toe om te leren hoe sociale thema’s, veiligheidskwesties en democratische rechten met elkaar kunnen gekoppeld worden. Bovendien geven deze bewegingen aan wat het belang is van democratische organisatie van de strijd en van onafhankelijke vakbonden en een arbeiderspartij.

Er is nood aan strijd voor een socialistische samenleving in Congo. Dat is de enige manier om de eindeloze cyclus van armoede, corruptie, oorlog en uitbuiting te doorbreken. De rechten van minderheden moeten bescherm worden. De werkenden moeten zich verdedigen tegen uitbuiting, door zich te organiseren en op te komen voor de nationalisatie van de natuurlijke grondstoffen en het financiekapitaal onder democratische controle van de werkenden, met de steun van de armen op het platteland. De opbrengsten uit de minerale rijkdommen van Congo moeten worden geïnvesteerd in onderwijs en gezondheidszorg. De schulden van Congo moeten worden kwijtgescholden. De opeenvolgende regeringen en politici van Congo blokkeerden de ontwikkeling, omdat ze de belangen van de multinationals dienden. Ze moeten omvergeworpen worden. Werkenden uit de hele wereld moeten solidair zijn met de werkenden in Congo om deze doelen te bereiken.

0
    0
    Je winkelwagen
    Er zit niets in je winkelwagenKeer terug naar de winkel